Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bisschop over het lesmateriaal en de leerlijn van COC over genderdiversiteit en het voornemen tot doorontwikkeling
Vragen van het lid Bisschop (SGP) aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over het lesmateriaal en de leerlijn van COC over genderdiversiteit en het voornemen tot doorontwikkeling (ingezonden 31 maart 2022).
Antwoord van Minister Wiersma (Primair en Voortgezet Onderwijs), mede namens de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 28 juni 2022). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2640.
Vraag 1
Bent u bekend met het lesmateriaal en de leerlijn van COC over genderdiversiteit en
het voornemen tot doorontwikkeling?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2, 3 en 4
Wat vindt u ervan dat het COC aan leerlingen in groep 3 en 4 onder andere meegeeft
dat het helemaal niet raar is dat kinderen zich de ene dag een jongetje kunnen voelen
en de andere dag een meisje?2 Vindt u, gelet op de huidige professionele en wetenschappelijke kennis van de (ontwikkelings)psychologie,
dat scholen zich voldoende rekenschap geven van de intense identiteitsvragen waar
leerlingen mee kunnen worstelen als ze vooral meegeven dat het prima is dat ze een
fluïde genderidentiteit hebben? Ziet u dit ook als indicatie dat scholen onvoldoende
oog hebben voor de sociale en psychische veiligheid van deze specifieke groep leerlingen?
Onderkent u dat de situaties van genderincongruentie- of dysforie en een non-binaire
of fluïde genderidentiteit slechts in een zeer beperkt aantallen gevallen voorkomen?
Vindt u het tegen die achtergrond acceptabel als in lesmateriaal en in lessen richting
jonge kinderen de suggestie wordt gewekt dat een non-binaire genderidentiteit een
gangbare, reguliere praktijk zou zijn?
Vindt u dat deze aanpak van het COC de psychische integriteit van kinderen voldoende
eerbiedigt, zeker in deze ontwikkelingsfase? Ziet u het risico dat hiermee identiteitsverwarring
kan worden gezaaid? Deelt u de mening dat teksten als deze zonder nadere duiding op
gespannen voet staan met de zorgplicht voor sociale en psychische veiligheid op school?
Antwoord 2, 3 en 4
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedere leerling zichzelf mag zijn en dat niemand
gepest wordt om wie die is, daarbij hoort ook dat leerlingen respectvol leren omgaan
met seksuele- en genderdiversiteit. Juist door hier aandacht aan te besteden en de
acceptatie daarvan te bevorderen op een manier die rekening houdt met de leef- en
ervaringswereld van de leerlingen, passend bij de leeftijd van de leerlingen, draagt
een school bij aan de sociale veiligheid van alle leerlingen.
In de brief «Vrij en veilig onderwijs» die op 4 maart jl. naar uw Kamer is gestuurd
is aangegeven dat het kabinet voor wat betreft de veiligheid van leerlingen in zal
zetten op drie punten, waaronder het verhogen van de lat ten aanzien van sociale veiligheid
zodat alle leerlingen en leraren zich vrij en veilig voelen. Daarbij is ook aangegeven
dat bij de uitwerking en het nastreven van die ambities er specifiek aandacht zal
zijn voor o.a. lhbti-jongeren en meisjes.3
Scholen zijn daartoe ook verplicht volgens o.a. kerndoel 38 voor het primair onderwijs
(po), Burgerschapswet en Wet Sociale Veiligheid. Kerndoelen beschrijven wat leerlingen
aan het eind van de basisschool moeten kennen en kunnen. Zo staat in dit specifieke
kerndoel opgenomen dat leerlingen leren respectvol om te gaan met seksualiteit en
met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit. De pas herziene
burgerschapswet geeft scholen meer richting en is minder vrijblijvend. In de wet is
vastgelegd dat scholen leerlingen kennis en respect moeten bijbrengen voor de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat en ieders grondrechten en dat scholen op een doelgerichte
en samenhangende wijze werken aan burgerschapsvorming. De wet sociale veiligheid verplicht
scholen zorg te dragen voor een veilig schoolklimaat. Dit houdt onder meer in dat
scholen verplicht zijn sociaal veiligheidsbeleid te voeren, iemand op school aan te
stellen die het beleid ten aanzien van pesten coördineert en een aanspreekpunt is
in het kader van pesten en tot slot de ervaren sociale veiligheid van leerlingen te
monitoren.
Het oordeel over in hoeverre het materiaal dat het COC ontwikkeld heeft, bijdraagt
aan het creëren van een veilig schoolklimaat of juist niet, is niet aan de rijksoverheid,
maar aan de onderwijsprofessionals zelf. Scholen hebben daarbij steeds de vrijheid
om een eigen invulling aan deze verplichtingen te geven. Het staat scholen dus vrij
het materiaal van het COC te gebruiken, maar ook om hier een eigen invulling aan te
geven en ander materiaal te gebruiken. Daarbij geldt wel dat scholen zich aan de wet
dienen te houden.
De inspectie houdt scherp toezicht op de invulling van burgerschap en doet dit bij
alle scholen.
Vraag 5
Wat betekent de afspraak in het regeerakkoord dat geen ruimte mag bestaan voor materiaal
dat in strijd is met de waarden van de rechtsstaat, waarvan menselijke waardigheid
het overkoepelende uitgangspunt vormt, in situaties als deze? Gaat u de onderwijsinspectie
vragen het materiaal van COC te onderzoeken en extra aandacht te besteden aan scholen
die dit materiaal gebruiken?
Antwoord 5
We hebben nu geen aanleiding om aan te nemen dat materiaal van het COC leidt tot antidemocratisch
of antirechtsstatelijk onderwijs. Het is aan scholen zelf hoe ze invulling geven aan
kerndoel 38 van het curriculum po. Scholen bepalen dan ook zelf of ze gebruikmaken
van het materiaal dat het COC ontwikkelt. Ouders en leerlingen kunnen kwesties via
de vertegenwoordiging in de medezeggenschapsraad bij het schoolbestuur aankaarten.
Indien daar aanleiding toe is, kan er een klacht worden ingediend via de daarvoor
geldende klachtenregeling. Hoewel het aan scholen en leerkrachten zelf is om het onderwijs
in te richten en een eigen afweging te maken ten aanzien van de inzet van leermiddelen,
leidt die vrijheid voor scholen ook tot verantwoordelijkheid: scholen zijn aanspreekbaar
op gemaakte keuzes ten aanzien van de inzet van leermiddelen. In het coalitieakkoord
is afgesproken dat er een verbod komt op het gebruik van leermiddelen die antidemocratische
of antirechtstatelijke elementen in zich dragen. We werken momenteel uit hoe een dergelijk
verbod er in de praktijk uit kan zien.
Vraag 6
Deelt u het uitgangspunt dat de overheid geen financiële invloed mag hebben op de
markt van leermiddelen en dat staatssteun vermeden moet worden? Hoe controleert u
dat het COC geen subsidie gebruikt voor het ontwikkelen van lesmethoden?
Antwoord 6
De overheid heeft geen financiële invloed op de leermiddelenmarkt, het is aan scholen
om een heldere vraag te formuleren, op basis waarvan aanbieders een kwalitatief goed,
pluriform en betaalbaar aanbod kunnen ontwikkelen. Interventies van de overheid in
de leermiddelenmarkt zijn denkbaar om zwaarwegende redenen van publiek belang, bijvoorbeeld
als de continuïteit van het onderwijs in het geding is.
Omdat staatssteun vermeden moet worden, wordt elke subsidieverlening getoetst op staatssteun
voordat de subsidie wordt verleend.
In dit geval gaat de subsidieverlening niet om steun voor een voorgeschreven lesmethode
of leermiddel, maar om een project om Paarse Vrijdag ook voor po scholen bekend te
maken. Een onderdeel betreft materialen die scholen – voor zover zij dat willen –
kunnen inzetten op Paarse Vrijdag. Het is uiteindelijk aan scholen zelf om te bepalen
of en hoe en of zij aan Paarse Vrijdag willen meenemen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs -
Mede ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.