Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Haga over de aansturing van het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), de samenwerking tussen het LIMC en de Nationale Politie bij social media surveillance, alsmede over de informatievoorziening aan de Tweede Kamer
Vragen van het lid Van Haga (Groep van Haga) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de aansturing van het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), de samenwerking tussen het LIMC en de Nationale Politie bij social media surveillance, alsmede over de informatievoorziening aan de Tweede Kamer (ingezonden 19 april 2022).
Antwoord van Minister Yeşilgöz-Zegerius (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 23 juni
2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2650
Vraag 1
Bent u bekend met het online gepresenteerde onderzoek naar aanleiding van de WOB documenten
over de aansturing van het LIMC door de NCTV1 en het artikel «Ontluisterend: de landmacht beschouwt haar eigen volk als vijand»2?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u zich herinneren dat u tijdens het Vragenuurtje van 15 maart jl. de Kamer stellig
en bij herhaling meldde dat het NCTV geen inhoudelijke noch aansturende rol had, maar
slechts de «briefkop» leverde?
Antwoord 2
Ik kan mij dit herinneren. Echter, het antwoord dat ik op 15 maart jl. gaf had betrekking
op vragen over omgevingsanalyses die het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC)
heeft gemaakt en het gegeven dat hierin uitingen op sociale media van Kamerleden voorkomen.
De vragen zoals gesteld door uw Kamer van 15 maart jl. hadden geen enkele betrekking
op gevoerd overleg over het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC).
Vraag 3
Hoe is dit te rijmen met de tekstfragmenten uit de gewobte documenten?3 Kunt u bevestigen of ontkennen of de aansturende rol van de NCTV op zijn minst onderwerp
van discussie was en als noodzakelijk werd beschouwd voor de werkzaamheden van het
LIMC? Kunt u bevestigen of ontkennen of de NCTV bij nader inzien toch een inhoudelijke
en aansturende rol had?
Antwoord 3
In de periode maart 2020 tot en met oktober 2020 is de NCTV in gesprek geweest met
Defensie over de mogelijkheid de capaciteit van het LIMC te benutten voor het signaleren
en duiden van desinformatie met betrekking tot COVID-19. Gedurende deze periode is
onder meer overleg gevoerd over het opstellen van een zogeheten verzoek om Militaire
Steunverlening in het Openbaar Belang (MSOB) met bijbehorende gegevensverwerkingsovereenkomst.
Er is door de NCTV echter niet overgegaan tot het indienen van een MSOB-verzoek, onder
meer vanwege onduidelijkheid over de kaders van de eventuele samenwerking.
Vraag 4
Bent u bekend met het feit dat een OSINT-analist van de Nationale Politie, met de
bevoegdheid om beroepsmatig op de sociale media actief te zijn, wekelijks vergaderde
met het LIMC om de inhoudelijke samenwerking «in beweging» te krijgen?
Antwoord 4
In het kader van overzichtelijke beantwoording geef ik eerst graag wat algemene informatie
over de verkenning van de (on)mogelijkheden van samenwerking tussen de politie en
het LIMC. Gezien de vraag om individuele beantwoording van de vragen komt deze informatie
in gedeeltes bij latere vragen terug. De verkennende gesprekken hadden overwegend
plaats tussen 24 september en 28 oktober 2020.
Het onderwerp van de verkenning was een overzicht krijgen van de omvang, aard en verschijningsvormen
van desinformatie, mede ingegeven door het effect van desinformatie bij strafbare
feiten en verstoringen van de openbare orde. De verkenning had tot doel om te bezien
wat de kennis, expertise en methoden van Defensie en de politie op dit gebied waren,
en om te zien of het mogelijk was om elkaar op dit onderwerp te versterken.
Tussen 24 september 2020 en 28 oktober 2020 heeft een OSINT-medewerker van de politie
deelgenomen aan de wekelijkse overleggen met het LIMC. Het doel van deelname van deze
medewerker was meerledig:
1. Kennisnemen over methoden en werkwijzen op het gebied van OSINT;
2. Komen tot begrip van elkaars werkwijzen en begrippen;
3. Verkennen van de samenwerking.
De rol van de OSINT-medewerker in het overleg bestond uit het geven van uitleg en
toelichting op de werkwijze van de politie, en omgekeerd het kennisnemen van de werkwijze
van Defensie. Op 28 oktober 2020 is de verkenning naar samenwerking gestopt, mede
in verband met het ontbreken van een juridische grondslag voor het potentieel delen
van (tijdens de reguliere taakuitvoering door de politie verzamelde) (persoons-)gegevens.
Vraag 5
Bent u bekend met het voornemen om de aanwezigheid van Open Source Intelligence (OSINT)-analist
uit te breiden tot twee dagen per week en een extra OSINT-analist toe te voegen? Is
dat voornemen gerealiseerd? Kan worden afgeleid dat er sprake was van een intensieve
samenwerking?
Antwoord 5
Er is inderdaad sprake geweest van een voornemen om de aanwezigheid van de OSINT-medewerker
uit te breiden tot twee dagen per week en een extra OSINT-medewerker toe te voegen.
Dit voornemen is niet gerealiseerd. Slechts enkele malen zijn er twee OSINT-medewerkers
op locatie bij Defensie geweest om te overleggen en af te stemmen over de onder beantwoording
van vraag 4 genoemde doelen. Hierbij zijn geen persoonsgegevens uitgewisseld.
De verkenning had een oriënterend karakter. Van intensieve samenwerking was dus geen
sprake, dat was overigens ook niet het vooraf bepaalde doel.
Vraag 6
Wie heeft opdracht gegeven voor deze samenwerking en met welk doel?
Antwoord 6
Er was geen opdracht tot samenwerking, omdat het ging om een verkenning. Dit is in
onderling overleg tussen Defensie en de politie tot stand gekomen.
Zoals reeds aangegeven in de beantwoording van vraag 4 was doel van de verkenning
om te bezien wat de kennis, expertise en methoden van Defensie en politie op het gebied
van OSINT ten tijde van een nationale crisis en om te zien of het mogelijk was om
elkaar hierbij te versterken.
Vraag 7
Welke periode besloeg de samenwerking tussen het LIMC en de Nationale Politie? Is
de samenwerking en de uitwisseling van gegevens nog steeds gaande?
Antwoord 7
De verkennende gesprekken hadden overwegend plaats tussen 24 september en 28 oktober
2020. Deze verkenning is gestopt per 28 oktober 2020.
Er is geen sprake geweest van een continue gegevensuitwisseling. Er zijn drie documenten
door de politie gedeeld met Defensie. Eén daarvan gaat over een demonstratie, de andere
over des- of misinformatie. Geen van de gedeelde documenten bevatte persoonsgegevens.
Deze documenten zijn opgesteld aan de hand van informatie verkregen op grond van artikel
3 Politiewet. Er is geen gebruik gemaakt van bijzondere opsporingsbevoegdheden. Deze
documenten zijn niet geschikt voor openbaarmaking, omdat zij inzicht geven in de werkwijze
van de politie, maar zullen vertrouwelijk ter inzage worden aangeboden aan de Kamer.
De activiteiten van het LIMC zijn op 27 november 2020 stilgelegd. De Kamer is hier
destijds over geïnformeerd.4 Er vindt dus geen samenwerking meer plaats. Op 1 februari 2022 is de Kamer door de
Minister van Defensie geïnformeerd dat er een onafhankelijk onderzoek naar het LIMC
wordt uitgevoerd.
Vraag 8
Kunt u de verslaglegging (notulen, besluitenlijsten, en dergelijke) van de wekelijkse
vergaderingen van LIMC en de Nationale Politie aan de Kamer sturen? Kunt u daarbij
ook de verslaglegging over 24 september 2020 meesturen, toen de OSINT-analist bevindingen
presenteerde aan het LIMC? Kunt u aangeven welke vervolgacties zijn afgesproken naar
aanleiding van deze presentatie?
Antwoord 8
Van de vergaderingen zijn geen verslagen gemaakt. Wel zal ik – zoals gemeld in de
beantwoording op vraag 7 – de door de politie met het LIMC gedeelde documenten vertrouwelijk
ter inzage aanbieden.
Vraag 9
Klopt het dat in de driehoek LIMC, NCTV en de Nationale Politie op grote schaal is overgegaan tot het actief volgen van
burgers die op de één of andere manier het coronabeleid van de overheid in twijfel
trokken? Kunt u een uitputtende lijst vertrouwelijk naar de Kamer sturen met de personen
die zijn gevolgd vanwege hun coronastandpunt? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
Dit klopt niet. In de verkenning tot samenwerking tussen het LIMC en de politie is
de NCTV geen partij geweest. Het doel van deelname aan de overleggen met het LIMC
was om in het kader van desinformatie te verkennen wat de respectievelijke kennis,
expertise en methoden van politie en Defensie in dit opzicht waren, en hoe deze elkaar
konden versterken.
Het volgen van burgers die op de één of andere manier het coronabeleid van de overheid
in twijfel trokken maakte geen onderdeel uit van de in de beantwoording van vraag
4 genoemde doelen en is noch door politie, noch door LIMC gedaan, zoals bleek uit
het Avg-onderzoek dat de onafhankelijke Functionaris Gegevensbescherming Defensie
heeft uitgevoerd (7 mei 2021). Hier is overigens ook geen juridische grondslag voor.
Vraag 10
Bent u ermee bekend dat uit de onderzochte WOB stukken blijkt dat de Nationale Politie
de social media afspeurt op personen met een «pseudowetenschappelijke mening»? Op
grond van welke kennis en vaardigheden beoordeelt een OSINT-medewerker of een mening
«pseudowetenschappelijk» is? Vindt u dat een taak van de politie? Bent u bereid onmiddellijk
dit soort «onderzoek» naar pseudowetenschappelijke meningen te stoppen?
Antwoord 10
De politie zoekt niet op sociale media naar personen met een zgn. «pseudowetenschappelijke
mening». Hiervoor ontbreekt ook een bevoegdheid.
Bij onderzoek naar maatschappelijke ontwikkelingen kunnen wel diverse personen die
zich uitlaten over maatschappelijke ontwikkelingen aangetroffen worden. Het doel is
daarbij echter niet om deze personen te vinden. Het doel is wel het onderzoeken en
duiden van maatschappelijke ontwikkelingen gerelateerd aan de taken van de politie.
We verwachten dit ook van de politie. Een steeds groter deel van het leven speelt
zich af op het internet en van de politie wordt verwacht dat zij op de hoogte is van
ontwikkelingen in de samenleving. Daarbij is het niet nodig een mening (voor zover
niet strafbaar) te beoordelen, ook niet het zgn. pseudowetenschappelijke karakter
daarvan.
Wel kan zijn dat de politie bij onderzoek naar maatschappelijke ontwikkelingen mogelijk
strafbaar handelen onderkent. Een OSINT-medewerker met opsporingsbevoegdheid kan dan
overgaan tot strafvorderlijk gericht onderzoek. Voor het onderzoek naar personen is,
afhankelijk van de context, een aanwijzing of verdenking noodzakelijk en onderzoek
van dien aard vindt plaats onder gezag van de officier van justitie.
Vraag 11
Sinds wanneer speurt de Nationale Politie beroepsmatig de social media af op meningen
van personen en met welke doel?
Antwoord 11
De politie zoekt niet op sociale media naar personen met bepaalde meningen. In het
kader van ander onderzoek binnen haar taakstelling kan de politie wel online geuite
meningen aantreffen. De politie beweegt zich op het internet, omdat een steeds groter
deel van het maatschappelijke leven zich afspeelt op het internet. Het hoort bij een
betrokken en waakzame politie om de maatschappelijke ontwikkelingen te volgen, onder
andere ten behoeve van een informatiebeeld over mogelijke verstoringen van de openbare
orde. Voor diepergaand onderzoek naar personen is een aanwijzing of verdenking van
een strafbaar feit noodzakelijk en onderzoek van dien aard vindt plaats onder gezag
van de officier van justitie.
Vraag 12
Wat is het juridisch kader van de social media surveillance door de Nationale Politie?
Kunt u deze vraag feitelijke en uitgebreid beantwoorden met verwijzing naar de relevante
wet- en regelgeving?
Antwoord 12
De gestelde vragen lijken te suggereren dat de politie onder de noemer surveillance
systematisch social media en het internet afspeurt met de bedoeling uitlatingen van
burgers op het internet te vinden en vast te leggen. Dat is niet het geval. De politie
handelt op basis van het bestaand wettelijk kader.
Volgens artikel 3 van de Politiewet 2012 bestaat de politietaak uit handhaving van
de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Deze wettelijke
taakstelling ziet op strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, handhaving van
de openbare orde en het verlenen van hulp bij nood. Deze basis geldt voor optreden
in de fysieke wereld, maar ook voor optreden in de digitale wereld.
Als in het kader van de uitoefening van de politietaak slechts een beperkte inbreuk
op grondrechten wordt gemaakt is volgens jurisprudentie van de Hoge Raad geen expliciete
wettelijke basis nodig en volstaat artikel 3 Politiewet als grondslag.5 Niet alle activiteiten die de politie op het internet ontplooit leveren een meer
dan geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer op.
Als de politie in het kader van de uitvoering van haar taak een meer dan geringe inbreuk
moet maken, bijvoorbeeld om onderzoek te doen naar een misdrijf, dient daarvoor een
expliciete wettelijke grondslag te zijn. Dit betreft veelal specifieke opsporingsbevoegdheden,
zoals beschreven in het Wetboek van Strafvordering, zoals de bevoegdheid tot stelselmatige
inwinning van informatie (126j SV). Bij de inzet van deze bevoegdheid mag de politie
op bevel van een officier van justitie onderzoek doen waarbij een min of meer volledig
beeld van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van een persoon kan worden verkregen.
De inzet van dergelijke bevoegdheden dient te voldoen aan de vereisten van proportionaliteit
en subsidiariteit.
De politie valt voor wat betreft de strafrechtelijke handhaving onder het gezag van
de officier van justitie en voor wat betreft handhaving van de openbare orde en hulpverlening
onder het gezag van de burgemeester. De bevoegdheid van de Nederlandse politie is
beperkt tot het grondgebied van Nederland.
Vraag 13
In hoeverre passen de werkzaamheden van de OSINT-analist die wekelijks vergaderde
met het LIMC in dit juridische kader? Hebben de betreffende analist en diens meerderen
zich aan het voor hen geldende juridisch kader gehouden? Zo nee, is hier actie op
ondernomen?
Antwoord 13
Zoals reeds gemeld in de beantwoording van vraag vier waren de doelen van deelname
aan het overleg door de OSINT-medewerker kennisdeling over methoden en werkwijzen
op het gebied van OSINT, komen tot begrip van elkaars werkwijzen en begrippen en het
verkennen van de samenwerking.
Het is goed om hierbij op te merken dat deelname aan vergaderingen niet gelijk staat
aan het delen van (operationele en/of persoons-) gegevens. Het delen van methoden,
werkwijzen en inzichten daarover valt niet binnen een specifiek juridisch kader, onder
andere omdat het niet ging om persoonsgegevens of operationele gegevens. De drie door
politie gedeelde documenten bevatten geen persoonsgegevens en het delen daarvan past
binnen het juridisch kader zoals geschetst in de beantwoording van vraag 12.
Vraag 14
Hoeveel fte van de Nationale Politie is betrokken bij social media surveillance? Wat
waren de kosten hiervoor voor de afgelopen 10 jaar?
Antwoord 14
Binnen de politie is online informatievergaring een relatief nieuw vakgebied, aangezien
de criminaliteit van de fysieke wereld naar de digitale wereld verschuift en ook de
samenleving digitaliseert. Online informatievergaring wordt uitgevoerd binnen de domeinen
opsporing (digitale recherche), intelligence (OSINT) en GGP (digitale wijkagent).
De werkzaamheden binnen deze domeinen worden niet uitgesplitst naar type in aantallen
fte, daarom is geen specifiek antwoord te geven op de vraag hoeveel fte (en hoeveel
kosten) er naar online informatievergaring gaan.
Vraag 15
Welke technieken worden gebruikt voor social media surveillance? Welke bedrijven krijgen
in dit verband opdrachten? Hoe worden deze bedrijven geselecteerd? Wat wordt er met
de verzamelde gegevens van gevolgde personen gedaan? Worden ze opgeslagen? Zo ja,
door wie en hoelang? Zijn de gegevens over coronastandpunten van personen inmiddels
vernietigd?
Antwoord 15
De politie verzamelt geen gegevens over de coronastandpunten als zodanig, er is daarom
geen sprake van een noodzaak tot vernietiging van gegevens.
Niet valt uit te sluiten dat in onderzoek van de politie op andere gronden (zoals
individuele strafrechtelijke onderzoeken) ook standpunten over corona en coronabeleid
zijn of worden vastgelegd. Deze gegevens zullen op de reguliere wijze worden afgedaan
(conform de bewaartermijnen in de Wpg), met de uitkomst van het onderzoek waarvan
zij onderdeel zijn.
Vraag 16
Door wie wordt toezicht gehouden op de social media surveillance door de Nationale
Politie? Wordt dat in de praktijk daadwerkelijk gedaan? Op welke manier en hoe vaak?
Zijn er voorbeelden te geven waarbij de Nationale Politie tot de orde is geroepen
door de toezichthouder vanwege het ongeoorloofd volgen van personen op de social media?
Heeft de toezichthouder u gerapporteerd over het volgen van personen met een mening
die afwijkt van het coronabeleid? Zo ja, wat heeft de toezichthouder gemeld? Zo nee,
vindt u dat dat wel had moeten gebeuren of bent u tevreden over de manier waarop toezicht
wordt gehouden?
Antwoord 16
In de dagelijkse politietaak is de invulling van de gezagsrol door de burgemeester
en Officier van Justitie een vorm van toezicht. Daarnaast houdt de Inspectie van Justitie
en Veiligheid toezicht op de taakuitvoering van de politie. De Autoriteit Persoonsgegevens
is de toezichthouder op de verwerking van persoonsgegevens. Daarnaast kunnen individuele
gevallen voor de rechter komen, waarbij de rechter toetst of politiebevoegdheden rechtmatig
zijn ingezet.
De Inspectie van Justitie en Veiligheid en de Autoriteit Persoonsgegevens hebben geen
lopend of afgerond onderzoek waarbij specifiek is gekeken naar het al dan niet volgen
van personen met een mening die afwijkt van het coronabeleid. Ik zie geen aanleiding
om hier expliciet om te vragen.
Vraag 17
Kunt u aangeven op welke inhoudelijke terreinen de politie momenteel social media
surveillance uitvoert? Kunt u specifiek bevestigen of ontkennen dat social media surveillance
wordt ingezet op de beleidsterreinen klimaat, EU en migratie?
Antwoord 17
Zoals reeds opgemerkt in de beantwoording van vraag 12 leveren niet alle activiteiten
die de politie op het internet ontplooit een meer dan geringe inbreuk op de persoonlijke
levenssfeer. Ook is in de beantwoording van vraag 12 reeds aangegeven dat er geen
sprake is van het onder de noemer surveillance systematisch sociale media en het internet
afspeuren met de bedoeling uitlatingen van burgers op het internet te vinden en vast
te leggen. Een aanzienlijk deel van de activiteiten op het internet is juist niet
gericht op het verkrijgen van een compleet beeld van individuen, maar gericht op het
bepalen van een algemeen beeld van (potentiele) verstoringen van de openbare orde
die politie-inzet nodig hebben of kunnen gaan hebben. De politie verricht onderzoek
op sociale media in het kader van de primaire taken handhaving van de openbare orde
en opsporing. Het doel hiervan is het (vroegtijdig) kunnen waarnemen van verstoringen
van de openbare orde of tot strafbare feiten.
De (prioritering van de) inzet van de politie vindt plaats op vooraf vastgestelde
thema’s. De Nationale Veiligheidsagenda is daarbij leidend. In afstemming met het
gezag worden daarin de landelijke prioriteiten bepaald.
Vraag 18
Bent u het met mij eens dat het volgen van burgers op social media met een mening
die afwijkt van het overheidsbeleid, verwerpelijk is? Bent u het met mij eens dat
als de Nationale Politie meeleest met meningen en daar een oordeel over heeft, we
richting een politiestaat gaan?
Antwoord 18
Het kabinet hecht het grootste belang aan een open debat. De vrijheid van meningsuiting
staat daarbij altijd voorop. Verscheidenheid aan opvattingen en kritische debatten
geven zuurstof aan onze democratie. Dit dient ook altijd beschermd te worden. Wel
is het de taak van de politie om strafbare uitingen – ook wanneer deze online plaatsvinden
– te onderzoeken. Het gaat dan bijvoorbeeld om haat zaaien of opruien tot geweld.
Daarbij is het belangrijk om de grens hiertussen goed in de gaten te blijven houden
en daar niet overheen te gaan. Tevens mogen wij verwachten dat de politie meebeweegt
met maatschappelijke ontwikkelingen. Als een steeds groter deel van het maatschappelijke
leven zich op internet afspeelt, zal de politie ook daar aanwezig moeten zijn en moeten
monitoren of zij daar in het kader van strafrechtelijke rechtshandhaving, hulpverlening
of handhaving van de openbare orde een taak te vervullen heeft. Het is echter niet
zo dat de politie mensen volgt of onderzoekt om de enkele reden dat zij een mening
hebben of verkondigen die afwijkt van het overheidsbeleid.
Vraag 19
Hoe kijkt u aan tegen het aanbellen bij burgers door de politie als gevolg van een
tweet met een mening? Kunt u een geanonimiseerd overzicht geven van alle keren in
de afgelopen vijf jaar dat de politie een huisbezoek heeft afgelegd naar aanleiding
van een tweet met daarin een mening? Kunt u daarbij aangeven of en hoe vaak er sprake
was van een strafbaar feit, bijvoorbeeld het oproepen tot haat? Indien er geen sprake
was van een strafbaar feit, wat was dan de grond om een huisbezoek af te leggen?
Antwoord 19
De politie geeft aan mij aan dat zij de kracht van sociale media ziet en onderkent.
Met name omdat berichten snel veel mensen kunnen bereiken. Eventuele actie van de
zijde van de politie is niet op de mening gericht, maar kan wel zien op de gevolgen
van dit soort berichten wanneer deze in de richting van strafbare feiten of verstoringen
van de openbare orde gaan. De politie richt zich dan op de-escalatie en het voorkomen
van problemen. De afzender van de boodschap heeft ook niet altijd de intentie om problemen
te veroorzaken, maar op sociale media worden dingen eenvoudig uit hun verband gerukt
of worden op hoog tempo verspreid door anderen, waardoor onbedoeld door de afzender
toch problemen ontstaan. Een goed voorbeeld hiervan is Project X (incident uit 2012,
in Haren), waarbij een onschuldige uitnodiging voor een feestje thuis tot rellen leidde.
Registratie over huisbezoeken specifiek op grond van tweets (of andere uitingen op
sociale media) wordt niet uitgevoerd. Daarom zijn hierover geen gegevens beschikbaar.
Vraag 20
Bent u met mij van mening dat social media surveillance op gespannen voet staat met
de vrijheid van meningsuiting en derhalve alleen in zeer uitzonderlijke geoorloofd
zou mogen zijn?
Antwoord 20
Zoals bij de beantwoording van vraag 12 aangegeven leveren niet alle activiteiten
die de politie op het internet ontplooit een meer dan geringe inbreuk op de persoonlijke
levenssfeer op. Een groot deel van de activiteiten op het internet is juist niet gericht
op het verkrijgen van een compleet beeld van individuen
De aanwezigheid van de politie op het internet kan op gespannen voet staan met de
(gevoelde) vrijheid van meningsuiting door burgers. Daarom moet zeer zorgvuldig worden
omgegaan met de aanwezigheid van de politie op het internet. Deze grondrechten zijn
fundamenteel voor een vrije en veilige samenleving en verdienen bescherming. Tegelijk
is het zo dat voor de uitvoering van haar taak de politie in bepaalde gevallen een
inbreuk mag en soms zelfs moet maken op deze grondrechten. Deze inbreuk moet dan wel
proportioneel zijn tot de taak van de politie en moet zijn gebaseerd op een wettelijke
grondslag. De politie zelf, maar ook de gezagen en uiteindelijk de rechter, beoordelen
in elk afzonderlijk geval of een eventuele inbreuk die wordt gemaakt proportioneel
en rechtmatig is. Ik ben het met u eens dat niet lichtzinnig worden omgegaan met inbreuken
op grondrechten van burgers.
Vraag 21
Kunt u deze vragen allemaal apart van een antwoord voorzien?
Antwoord 21
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.