Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Eppink over het stikstofbeleid
Vragen van het lid Eppink (JA21) aan de Minister voor Natuur en Stikstof over het stikstofbeleid (ingezonden 18 mei 2022).
Antwoord van Minister Staghouwer (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), mede namens
de Minister voor Natuur en Stikstof (ontvangen 22 juni 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2021–2022, nr. 2943.
Vraag 1
Bent u bekend met het rapport «Excretieforfaits melkvee»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u het eens met de conclusie van het WUR-rapport dat de P-excretie in de huidige
normen als «te hoog» is vastgesteld en dat deze normen bijstelling behoeven? Zo nee,
waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel die norm aangepast moet worden?
Antwoord 2
Excretieforfaits zijn normen voor de bepaling van de hoeveelheden fosfaat (P2O5) en stikstof (N) in dierlijke mest die de werkelijke excretie zo goed mogelijk benaderen,
maar niet de werkelijke excretie zijn. Excretieforfaits zijn gebaseerd op de gemiddelde
excretie van bepaalde diercategorieën en spelen op diverse plaatsen in de mestregelgeving
een rol. De excretieforfaits worden van tijd tot tijd geactualiseerd aan de hand van
wetenschappelijk onderzoek. De gemiddelde excreties zijn namelijk aan verandering
onderhevig, bijvoorbeeld door veranderingen in de voersamenstelling. Omdat er een
verband is tussen de hoeveelheid melkproductie en de excretie, zijn de excretieforfaits
bij melkkoeien gebaseerd op de gemiddelde excretie van melkkoeien in de betreffende
melkproductieklasse.
Voor het fosfaatrechtenstelsel geldt dat de excretieforfaits voor melkvee bepalend
zijn voor het aantal stuks melkvee dat, gelet op het op het bedrijf rustende fosfaatrecht,
op dat bedrijf gehouden mag worden. Als de betreffende excretieforfaits bij actualisatie
worden verhoogd, kan de veehouder voor hetzelfde aantal fosfaatrechten minder melkvee
houden en vice versa. Het genoemde rapport bevat geen algemene conclusie over de hoogte
van de huidige normen, maar geeft een beeld van de actuele excreties over diverse
melkproductieklassen.
Het advies wordt binnen mijn ministerie bestudeerd. Ik verwacht in de loop van het
derde kwartaal met een besluit te komen hoe ik om zal gaan met dit advies.
Vraag 3
Moet er volgens u bij het toepassen van excretie- en emissienormen worden uitgegaan
van feitelijkheden en niet van politiek geformuleerde getallen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Zoals aangegeven in het vorige antwoord dienen feitelijke excretie en excretieforfaits
van elkaar te worden onderscheiden. Excretieforfaits zijn gebaseerd op de gemiddelde
excretie van bepaalde categorieën dieren en dienen van tijd tot tijd te worden geactualiseerd
aan de hand van wetenschappelijk onderzoek naar (ontwikkelingen in) de omvang van
die excreties. In dat geval vindt er een wijziging plaats van bijlage D van de Uitvoeringsregeling
Meststoffenwet. Bij een dergelijk traject worden alle gevolgen in ogenschouw genomen.
Vraag 4
Kunt u aangeven op basis van welk(e) jaartal(len) het Fosfaatreductieplan uit 2017
is opgesteld?
Antwoord 4
De excretieforfaits die de basis vormden voor het Fosfaatreductieplan uit 2017 zijn
vastgesteld in 2014 en gebaseerd op data over de gemiddelde excreties in de jaren
2010, 2011 en 2012.
Vraag 5
Is het mogelijk te achterhalen of in het Fosfaatreductieplan de meest recente data
en inzichten gebruikt zijn bij het vaststellen van de excretiecijfers voor melkvee?
Antwoord 5
Voor de vaststelling van de excretieforfaits in 2014 is gebruik gemaakt van de meest
actuele data en inzichten die toen beschikbaar waren.
Vraag 6
Kunt u, gelet op het feit dat het WUR-rapport uit 2021 is samengesteld op basis van
de gegevens van 15.000 kringloopwijzers en andere data over de jaren 2017 en verder,
aangeven wat de fosfaatproductie van melkvee in 2017 zou zijn geweest als de nieuwe
excretiecijfers ook toen zouden zijn gebruikt?
Antwoord 6
De jaarlijkse fosfaatproductie wordt door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
berekend op basis van feitelijke gegevens over dieraantallen, voersamenstelling en
-opnames en de vastlegging van stikstof en fosfaat in dierlijke producten van het
betreffende jaar. De fosfaat- en stikstofproductie per jaar wordt jaarlijks gepubliceerd
in de Staatscourant.
De jaarlijkse fosfaatproductie per sector wordt dus niet berekend op basis van de
excretieforfaits. Het is juist andersom: de excretieforfaits worden gebaseerd op (gemiddelde
cijfers van) de feitelijke excretie.
Vraag 7
Bent u bekend met het artikel «Geheime stukken voeden twijfel stikstofmodel Aerius»?2
Antwoord 7
Ja.
Vraag 8
Bent u het eens met de conclusie van de auteur dat bij het hanteren van de herrekende
excretiecijfers in 2017 er geen overschrijding van het fosfaatplafond zou zijn geweest?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
In het artikel waar u naar verwijst wordt door de auteur geen conclusie getrokken
met betrekking tot de excretie van fosfaat.
Vraag 9
Was er in 2017 een daadwerkelijke overschrijding van het fosfaatplafond? Zo ja, kunt
u dit bekrachtigen met bronnen?
Antwoord 9
Uit het CBS-rapport Dierlijke mest en mineralen 20173 blijkt dat in 2017 de fosfaatproductie van de Nederlandse melkveehouderij 86,6 miljoen
kilogram bedroeg, ruim meer dan het sectorale fosfaatplafond van 84,9 miljoen kilogram.
Overigens blijkt uit hetzelfde rapport ook dat de fosfaatproductie van de gehele Nederlandse
veestapel in 2017 met 169,0 miljoen kilogram onder het door de Europese Unie vastgestelde
plafond van 172,9 miljoen kilogram lag.
Vraag 10
Zijn er in de Nederlandse natuur ook stikstofminnende planten? Zo ja, welke en welk
oppervlak beslaan deze in Nederland?
Antwoord 10
Ja, die zijn er. Welke het precies betreft, hangt af van de gehanteerde definitie.
Maar daarbij moet gedacht worden aan brandnetels, bepaalde soorten bramen en allerlei
soorten ruigtekruiden. Welke oppervlakte deze beslaan, is onbekend; duidelijk is wel
dat deze oppervlakte sterk is toegenomen.
Vraag 11
Hoeveel levend gewicht, dus biomassa (in kg.), aan insecten en ongewervelde wezens
zijn afhankelijk van stikstofarme natuur?
Antwoord 11
Dat is niet bekend.
Vraag 12
Hoeveel levend gewicht, dus biomassa (in kg.), aan insecten en ongewervelde wezens
zijn afhankelijk van stikstofminnende planten/natuur?
Antwoord 12
Dat is niet bekend.
Vraag 13
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Antwoord 13
Helaas is het niet gelukt de vragen niet binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden.
U bent hierover per brief geïnformeerd op 1 juni 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2021–2022, nr. 2943).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H. Staghouwer, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede namens
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.