Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over perspectieven voor agrarische ondernemers
30 252 Toekomstvisie agrarische sector
35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 30 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 4 juli 2022
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief
van 10 juni 2022 inzake perspectieven voor agrarische ondernemers (Kamerstukken 30 252 en 35 334, nr. 28).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 22 juni 2022. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Geurts
De adjunct-griffier van de commissie, Jansma
1. Welke nieuwe perspectieven (dus niet vanuit bestaande regelingen) biedt u de agrarische
ondernemers?
Ik zie perspectief voor agrarische ondernemers die, binnen de kaders van de gebiedsdoelen,
de slag naar kringlooplandbouw maken. Welke nieuwe perspectieven er voor een agrariër
zijn hangt af van de doelen die gelden voor het gebied waar de agrariër zijn bedrijf
heeft en de persoonlijke ambities van de agrariër, maar voor elke agrariër geldt dat
de omslag naar kringlooplandbouw gemaakt moet worden. Ik zal hierbij pal naast de
ondernemer staan, echter de agrariër heeft niet als enige de verantwoordelijkheid
om bij te dragen aan deze omslag. De hele keten, inclusief consument, moet mee veranderen
en verantwoordelijkheid nemen. Van de ketenpartijen vraag ik een niet vrijblijvende
bijdrage waarbij ik overga tot het inzetten van bindend juridisch instrumentarium,
inclusief wettelijke verplichtingen als dit niet voldoende oplevert.
Andere nieuwe perspectieven zijn het voorrang geven aan landbouw in gebieden die zeer
geschikt zijn voor landbouw en het meewegen hiervan in het kader van de ruimtelijke
ordening en het inzetten op doelsturing waar dat mogelijk is met daarbij het opschalen
en doorontwikkelen van kritische prestatie-indicatoren.
Naast het in de brief beschreven reeds bestaande instrumentarium zijn in de brief
ook diverse nieuwe initiatieven of uitbreiding van bestaande initiatieven beschreven.
Er wordt onder andere extra ingezet op de ondersteuning van agrariërs met onafhankelijk
advies om zich voor te bereiden op de gebiedsgerichte aanpak en extra steun voor jonge
agrariërs door de nieuwe interventie «Vestigingssteun» in het GLB en een Kenniscentrum
Bedrijfsovername. Met de Minister voor Natuur en Stikstof heb ik afgesproken dat zij
de instrumenten grondbank, het financieel afwaarderen van grond en landschapsgrond
uitwerkt tot concrete voorstellen. Ook wordt gewerkt aan subsidieregelingen en programma’s,
zoals (niet uitputtend) de subsidieregeling hoogwaardige mestverwerking, het actieprogramma
digitalisering, de ecoregeling en extra (natuur)beheerpakketten.
2. Voor hoeveel melkveehouders ziet u nog perspectief in Nederland?
Het aantal melkveehouders is niet de start, maar de uitkomst van de gebiedsprocessen
die in de verschillende gebieden invulling geven aan het perspectief van de landbouw
en het behalen van de doelen voor stikstof, natuur, klimaat en water. Ik wil daar
geen blauwdruk voor neerleggen, maar ruimte laten aan ondernemers en partijen in het
gebied om keuzes te maken die passen bij de omstandigheden in het gebied. Welke ontwikkelrichting
een melkveehouder binnen die kaders kiest, zal voor een groot deel afhankelijk zijn
de lokale omstandigheden, maar ook van zijn persoonlijke situatie. Ook economische
factoren zoals marktontwikkelingen zullen daarbij een rol spelen.
Wel is duidelijk dat het aantal bedrijven met melkvee de afgelopen 20 jaar met ongeveer
50% is gedaald en dat 37% van de melkveehouders van 55 jaar en ouder geen bedrijfsopvolger
heeft (cijfers 2020). De verwachting is dat het aantal melkveehouders ook de komende
jaren nog verder zal afnemen.
3. Voor hoeveel varkenshouders ziet u nog perspectief in Nederland?
Het aantal varkenshouders is niet de start, maar de uitkomst van de gebiedsprocessen
die in de verschillende gebieden invulling geven aan het perspectief van de landbouw
en het behalen van de doelen voor stikstof, natuur, klimaat en water. Ik wil daar
geen blauwdruk voor neerleggen, maar ruimte laten aan ondernemers en partijen in het
gebied om keuzes te maken die passen bij de omstandigheden in het gebied. Welke ontwikkelrichting
een varkenshouder binnen die kaders kiest, zal voor een groot deel afhankelijk zijn
de lokale omstandigheden, maar ook van zijn persoonlijke situatie. Ook economische
factoren zoals marktontwikkelingen zullen daarbij een rol spelen.
Wel is duidelijk dat het aantal bedrijven met varkens de afgelopen 20 jaar met ongeveer
55% is gedaald en dat ongeveer 60% van de varkenshouders van 55 jaar en ouder geen
bedrijfsopvolger heeft (cijfers 2020). De verwachting is dat het aantal varkenshouders
ook de komende jaren nog verder zal afnemen.
4. Voor hoeveel pluimveehouders ziet u nog perspectief in Nederland?
Het aantal pluimveehouders is niet de start, maar de uitkomst van de gebiedsprocessen
die in de verschillende gebieden invulling geven aan het perspectief van de landbouw
en het behalen van de doelen voor stikstof, natuur, klimaat en water. Ik wil daar
geen blauwdruk voor neerleggen, maar ruimte laten aan ondernemers en partijen in het
gebied om keuzes te maken die passen bij de omstandigheden in het gebied, waarbij
ook gekeken moet worden naar het risico op zoönosen. Welke ontwikkelrichting een pluimveehouder
binnen die kaders kiest, zal voor een groot deel afhankelijk zijn de lokale omstandigheden,
maar ook van zijn persoonlijke situatie. Ook economische factoren zoals marktontwikkelingen
zullen daarbij een rol spelen.
Wel is duidelijk dat het aantal bedrijven met pluimvee de afgelopen 20 jaar met ongeveer
55% is gedaald en dat ongeveer 50% van de pluimveehouders van 55 jaar en ouder geen
bedrijfsopvolger heeft (cijfers 2020). De verwachting is dat het aantal pluimveehouders
ook de komende jaren nog verder zal afnemen.
5. Wat is de verwachte inkomenspositie voor een melkveehouder binnen uw concept «kringlooplandbouw»?
6. Wat is de verwachte inkomenspositie voor een varkenshouder binnen uw concept «kringlooplandbouw»?
7. Wat is de verwachte inkomenspositie voor een pluimveehouder binnen uw concept «kringlooplandbouw»?
Antwoord op de vragen 5, 6 en 7
De uiteindelijke inkomenspositie van alle agrarische ondernemers is van veel factoren
afhankelijk, waarbij er grote verschillen zijn en blijven, zowel tussen als binnen
deelsectoren. Dat is op dit moment ook het geval. Het gaat daarbij om factoren zoals
de aard en omvang van de productie, opbouw en hoogte van vaste en variabele kosten,
prijs en marktomstandigheden, neveninkomsten, etc. Het inkomen van de agrarische ondernemers
kan onder druk komen te staan door een lagere productie, terwijl de kostenbesparing
(door lager gebruik van inputs) dit onvoldoende compenseert. De transitie naar een
duurzame landbouw geeft wel mogelijkheden voor het creëren van meerwaarde en dus een
hogere opbrengstprijs, bijvoorbeeld bij het omschakelen naar biologisch of een hoger
dierenwelzijnsniveau. Hierbij ligt er ook een opgave voor het creëren van voldoende
vraag naar deze producten. Ook kunnen agrarische ondernemers vergoedingen ontvangen
voor het leveren van publieke diensten. Ik verwacht ook van ketenpartijen dat zij
op zeer korte termijn hun verantwoordelijkheid nemen om verduurzaming op het boerenerf
financieel lonend te maken.
8. Welk percentage van het inkomen komt voort uit beloningen voor het halen van kritieke
prestatie-indicatoren (kpi’s)?
Op deze vraag is geen generiek antwoord te geven. Op dit moment wordt door een aantal
provincies en bijvoorbeeld in de melkveesector (Biodiversiteitsmonitor Melkveehouderij)
op kleine schaal geëxperimenteerd met beloningen op basis van kpi’s. Hoewel boeren
veel belangstelling voor deze methodiek tonen, is de schaal van toepassing nu nog
klein en zijn de beloningen nog bescheiden. Hoe «groot» dit uiteindelijk kan worden,
is nog moeilijk te voorspellen, vanwege de afhankelijkheid van de bereidheid van overheden
en ketenpartijen om boeren voor prestaties te belonen. Zoals gemeld aan de Tweede
Kamer, zie ik het puntensysteem in de ecoregeling dat in het kader van het NSP-GLB
wordt ontwikkeld als een grote stap om vanuit de overheid toe te werken naar beloningen
op basis van kpi’s. In algemene zin moet bedacht worden dat het inkomen van melkveehouders
en akkerbouwers op dit moment voor circa 20% tot 30% bestaat uit subsidies voor natuur,
landschap en biodiversiteit, en GLB-betalingen.
9. Kunt u een uitgebreide definitie geven van wat u verstaat onder kringlooplandbouw?
In de Kamerbrief Perspectieven voor agrarische ondernemers (Kamerstukken 30 252 en 35 334, nr. 28) heb ik samengevat wat ik onder kringlooplandbouw versta: steeds staat centraal het
verminderen van milieudruk én het bijdragen aan natuur en landschap. Natuurlijke processen
staan zoveel mogelijk aan de basis van de bedrijfsvoering en de kringlopen van grondstoffen
en hulpbronnen worden op een zo laag mogelijk schaalniveau gesloten. Dierwaardige
veehouderij is een onderdeel van kringlooplandbouw. Een uitgebreidere omschrijving
van het begrip kringlooplandbouw is opgenomen in de LNV-visie Waardevol en verbonden en het realisatieplan van deze visie Op weg met nieuw perspectief (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 76).
Bij kringlooplandbouw komt zo min mogelijk afval vrij, is de uitstoot van schadelijke
stoffen zo klein mogelijk en worden grondstoffen en eindproducten met zo min mogelijk
verliezen benut. Het streven is kringlopen op het laagst mogelijke niveau te sluiten
en zo veel mogelijk verliezen van voedsel, reststromen, koolstof, energie en water
te voorkomen. Akkerbouw, veehouderij en tuinbouw gebruiken grondstoffen uit elkaars
ketens en reststromen uit de voedingsmiddelenindustrie en voedingsketens. Resten uit
de agrarische sector en de voedselketen (gewasresten, voedselresten, procesafval,
mest, compost) worden opnieuw benut of verwerkt tot nieuwe (hulp)producten. Kringlooplandbouwbedrijven
verbruiken zo min mogelijk energie en gebruiken zo veel mogelijk hernieuwbare energie.
Vee wordt in de eerste plaats gevoed met gras, voedergewassen of gewasresten van het
eigen bedrijf of uit de directe omgeving en resten uit de voedingsindustrie. De grondgebondenheid
– de band tussen de bedrijfsvoering en de grond die voor landbouw beschikbaar is –
wordt weer sterker en de ondernemer kan beter rekening houden met de cultuurhistorische
waarden van het landschap.
De bodem vormt de basis van kringlooplandbouw. Bodembeheer is een zaak van wederkerigheid:
de mens onttrekt mineralen en water aan de bodem voor productie en voedt de bodem
met organisch materiaal, water en voedingsstoffen om de groeikracht te behouden. Een
goede bodemkwaliteit vraagt een evenwichtig en verantwoord gebruik van mest en gewasbeschermingsmiddelen,
uitgekiende bouwplannen en bewerking met machines die afgestemd zijn op het draagvermogen
van de bodem. De bodem draagt dan niet alleen bij aan een hogere opbrengst, maar kan
ook als buffer dienen voor extreme weersomstandigheden. Een bodem die veel organische
stof bevat, kan veel beter water opnemen en is beter bestand tegen droogte. Ook kan
zo’n bodem meer stikstof en mineralen vasthouden, hij biedt een rijker bodemleven
en draagt bij aan gezonde gewassen. Bij het bodembeheer wordt toegewerkt naar het
toepassen van bewerkte dierlijke mest en steeds minder kunstmest. Akkerland en weilanden
krijgen zo hoogwaardige organische mest op basis van gewasresten of dierlijke mest.
Daarmee neemt de nu nog belangrijke rol van kunstmest steeds verder af. Doordat een
einde komt aan het gebruik van kunstmest op basis van fossiele schaarse grondstoffen
(fosfaat, kalium, aardgas), worden ook broeikasgasemissies uit de productie van kunstmest
verder teruggedrongen.
Ik wil benadrukken dat er geen blauwdruk is die voorschrijft wat kringlooplandbouw
inhoudt. Ik zie het als de invulling van wat wij verstaan onder een goede landbouwpraktijk,
die uiteindelijk zal worden afgemeten aan streefwaarden voor kritische prestatie-indicatoren.
Een integrale basisset van kpi’s is in opdracht van mijn ministerie opgesteld en zal
de komende tijd in praktijkpilots worden getoetst en doorontwikkeld. Hiermee wordt
op bedrijfs- en gebiedsniveau door een ondernemer zelf invulling gegeven aan kringlooplandbouw,
op een integrale wijze. De basisset kpi’s staat in de genoemde Kamerbrief vermeld.
10. Hoe ziet u uw betrokkenheid bij het ontwikkelen van de goede landbouwpraktijk?
Het is belangrijk dat er zoveel mogelijk eenduidige en praktisch werkbare standaarden
komen voor wat wij verstaan onder duurzaam werken in de land- en tuinbouw. Dit kan
in geborgde private kwaliteitsschema’s worden vastgelegd, zodat een gelijk speelveld
ontstaat voor agrarische ondernemers en ketenpartijen. Op basis van kpi’s kan concreet
worden gemaakt dat de goede landbouwpraktijk bestaat uit werkwijzen die er aantoonbaar
toe leiden dat streefwaarden gehaald worden voor kerndoelen als biodiversiteit, emissiereducties,
verbetering van de kwaliteit van bodem en water, en klimaat. Het is belangrijk dat
streefwaarden voor milieu-indicatoren op gebieds- en bedrijfsniveau ontwikkeld worden
in afstemming met Europese methodieken die in ontwikkeling zijn voor het bepalen van
milieu-impact van producten/ketens, zodat we daarmee in de pas lopen: wat we van bedrijven
in gebiedscontext vragen is dan in lijn met wat die bedrijven van afnemers in de keten
horen.
Mijn betrokkenheid hierbij is dat ik mee-investeer in de ontwikkeling van een werkbare,
degelijk onderbouwde en breed toegepaste set van kpi’s die ondernemers prikkelt om
zelf en met elkaar uit te vinden hoe zij steeds duurzamer kunnen handelen. Ook wil
ik meewerken aan een «etalage» of «gids» van praktijk-getoetste handelingsperspectieven
die agrariërs kunnen helpen om hun eigen bedrijf verder te verduurzamen. Bovendien
wil ik regelingen inzetten om agrariërs te helpen bij de omschakeling. Door deze combinatie
van breed vertrouwde duurzaamheidsdoelen en stimulansen aan vakmanschap verwacht ik
dat de goede landbouwpraktijk handen en voeten kan krijgen.
11. Kunt u een volledige lijst geven van gebruiksfuncties die niet of minder afhankelijk
zijn van omgevingsfactoren?
Ruimtelijk beleid heeft tot doel om de locatie van gebruiksfuncties optimaal te plannen,
rekening houdend met omgevingsfactoren en ruimtelijke kwaliteit. Een volledige lijst
van gebruiksfuncties en afhankelijkheid van omgevingsfactoren is niet te geven, omdat
dit in hoge mate afhankelijk is van lokale omstandigheden én de wijdere omgeving.
Het bodem- en watersysteem wordt meer sturend voor de ruimtelijke inrichting van Nederland.
Dat betekent dat het grondgebruik veel meer wordt afgestemd op de eigenschappen en
draagkracht van het bodem- en watersysteem. Akkerbouw, vollegronds tuinbouw, natuur,
drinkwaterwinning en grondwatervoorraden zijn bijvoorbeeld functies die direct afhankelijk
zijn van het bodem- en watersysteem. Als gebieden daarvoor zijn/worden aangewezen
betekent dat beperkingen voor het gebruik van andere functies. Om goede landbouwgronden
beter ruimtelijk te beschermen, heeft landbouw in deze gebieden voorrang boven andere
gebruiksfuncties. Denk daarbij vooral aan gebruiksfuncties die een groot ruimtebeslag
hebben, onomkeerbaar zijn en/of een te grote impact hebben op het water- en bodemsysteem,
zoals zonneparken, glastuinbouw, distributiecentra, loodsen en datacentra. Deze zijn
meer afhankelijk van hun geografische locatie, bijvoorbeeld beschikbaarheid van energie-infrastructuur,
transportnetwerken of noodzaak voor het beschermen van landschappelijke kwaliteit
in specifieke gebieden. Ook die gebruiksfuncties moeten zorgvuldig worden gepland.
Waar welke gebruiksfunctie voorrang heeft/krijgt is een planologische afweging die
gemaakt wordt in omgevingsplannen.
12. Hoe zet u zich concreet in Brussel in voor het verkrijgen van derogatie?
In mijn brief van 26 april 2022 over de derogatie van de Nitraatrichtlijn (Kamerstuk
33 037, nr. 439) heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over het proces voor het verkrijgen van een
nieuwe derogatie en mijn inzet in de derogatieonderhandelingen. Gedurende het proces
van onderhandelen zet ik in op drie kernvoorwaarden:
– Gelet op de rechtszekerheid voor boeren is mijn inzet om een derogatiebeschikking
voor 4 jaar te verkrijgen.
– Door het inmiddels gevorderde stadium van het uitrijdseizoen, is mijn inzet de omvang
van de derogatie voor 2022 op hetzelfde niveau te houden als de afgelopen jaren1
– Ten slotte streef ik naar een derogatie zonder directe interventies vanuit de EC in
gebiedsgerichte aanpak gedurende de looptijd van de beschikking.
In de derogatieonderhandelingen zoek ik een balans tussen een inzet die haalbaar is
in Brussel (en dus de waterkwaliteit verbetert), maar die ook (langjarig) duidelijkheid
geeft voor de sector en rechtdoet aan de noodzakelijke transitie van de landbouw in
het kader van de gebiedsgerichte aanpak. Daarnaast is het van groot belang om een
besluit te krijgen dat aansluit bij de uitvoerbaarheid in agrarische bedrijfspraktijk.
13. Kunt u een grove tijdlijn geven van alle stappen die u gaat zetten om perspectief
te creëren voor de sector?
Het bestaande instrumentarium kan vanzelfsprekend worden ingezet voor de transitie
naar kringlooplandbouw. In sommige gevallen moeten we bestaande instrumenten aanpassen,
bijvoorbeeld door gebiedsspecifieke inzet mogelijk te maken of door gebruik te maken
van het Transitiefonds om budgetten te verhogen. Ook zullen we enkele nieuwe instrumenten
moeten ontwerpen. Dat zal overigens een voortdurend proces blijven waarin blijven
herijken op basis van de gebiedsplannen, het instrumentarium, de beschikbare verdragen
en de mix daarvan. Daar waar de transitie veranderingen vraagt, zal ook het instrumentarium
vanuit de overheid moeten blijven meebewegen. De concrete uitwerking zal het komende
jaar in de gebiedsprocessen, in samenwerking met agrariërs, ketenpartijen, provincies
en andere betrokkenen vorm krijgen. Ik wacht daar uiteraard niet op, ik blijf de komende
maanden met agrariërs in gesprek over wat er nodig is aan ondersteuning. In het eerste
kwartaal van 2023 informeer ik de Tweede Kamer over de aanpassingen en aanvullingen
die nodig zijn.
Een belangrijk onderdeel voor het perspectief van agrariërs is de definitie van grondgebondenheid
in de veehouderij en de uitwerking van kringlooplandbouw via de kpi-systematiek. Hierover
zal ik de Tweede Kamer in september, respectievelijk november informeren. Van ketenpartijen
wordt verwacht dat zij op korte termijn acties gaan oppakken om verduurzaming op het
boerenerf financieel lonend te maken. Hiertoe zal ik deze zomer een opdracht geven.
Met de Minister voor Natuur en Stikstof heb ik afgesproken dat zij de instrumenten
grondbank, het financieel afwaarderen van grond en landschapsgrond uitwerkt tot concrete
voorstellen. Ik zal de Tweede Kamer na de zomer nader informeren over de pacht(wetgeving).
14. Welke onderliggende rapporten hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de
perspectiefbrief? Welke doorrekeningen liggen eraan ten grondslag?
De volgende documenten hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de brief.
– Tweede resultatenoverzicht realisatieplan visie Waardevol en verbonden (Kamerstuk
35 570 XIV, nr. 78).
– Essay «Perspectieven voor landbouw in een gebiedsgerichte benadering» door Martin
Scholten, Martha Bakker en Roel Jongeneel (WUR, 15 oktober 2021).
– Eindadvies van het Adviescollege Stikstofproblematiek over een structurele aanpak
van stikstof op lange termijn: «Niet alles kan overal» (8 juni 2020).
– Zienswijze Dierwaardige Veehouderij (rda.nl).
– Kijk op multifunctionele landbouw; Omzet 2007–2020 (WUR, Rapport 2022-030).
– SER advies «Naar duurzame toekomstperspectieven voor de landbouw».
Dit is geen complete weergave, veel onderwerpen die in de brief zijn beschreven zijn
het resultaat van langlopende trajecten en discussies waar verschillende bronnen aan
ten grondslag liggen. Ook zie ik veel gebeuren in de sector en heb ik veel gesprekken
gevoerd met agrariërs, en diverse partijen en organisaties, waar ik inspiratie heb
opgedaan. Hier is geen uitputtend overzicht van. Er liggen ook geen concrete doorrekeningen
ten grondslag aan de brief.
15. Komt er een specifieke voorlichtingscampagne voor agrarische ondernemers om renderend
te kunnen produceren?
Met de lopende voorlichtingscampagne en het online platform «Groeien naar Morgen»
biedt het Ministerie van LNV informatie en inspiratie aan agrarisch ondernemers over
de mogelijkheden om te verduurzamen. In deze campagne zijn ondernemers uit de hele
agrofoodsector zelf aan het woord over hoe zij op hun eigen bedrijf werken aan verduurzaming,
waar zij in de praktijk tegenaan lopen en welke oplossingen zij gevonden hebben.
Onderdeel van deze communicatie zijn praktijkvoorbeelden die laten zien hoe uiteenlopende
ondernemers een rendabele duurzame bedrijfsvoering realiseren. Ook wordt op het online
platform verwezen naar de beschikbare regelingen die de overheid biedt voor de ondersteuning
van verduurzaming.
Tevens wordt in overleg met provincies en organisaties in de gebieden gekeken welke
behoefte aan informatievoorziening, bewustwording en ondersteuning er verder zijn.
Dit is aanvullend op de inzet die voor kennis en innovatie in het GLB-NSP beschikbaar
is. Ook zijn dankzij de Subsidiemodule agrarische bedrijfsadvisering en educatie (SABE-regeling)
tientallen praktijkleernetwerken gestart, waar agrariërs samenwerken aan verduurzaming
en kennis hierover delen. Ook zal ik de Regelhulp Kringlooplandbouw (de kringlooplandbouwscan)
verder ontwikkelen op inhoudelijke behoeften, actualiteit en gebruikersgemak Deze
Regelhulp biedt agrariërs de mogelijkheid om kennis te verzamelen, inspiratie op te
doen en maakt helder welke subsidieregelingen er zijn voor de tranisitie-opgaven.
Deze Regelhulp zal worden gekoppeld aan het GroenKennisNet (GKN). Daarbij wordt samengewerkt
met provincies om de mogelijkheden aan ondersteuning die overheden bieden zo volledig
mogelijk te presenteren.
16. Wat is de exacte uitwerking van grondgebondenheid?
Op dit moment ben ik bezig met de uitwerking van systeem van grondgebondenheid. Het
doel van grondgebondenheid is dat elk melkveehouderijbedrijf en rundveehouderijbedrijf
met zoog- en weidekoeien het aantal dieren in evenwicht brengt met de beschikbare
hectares grond in eigen gebruik of grond van andere bedrijven in de buurt vastgelegd
in een samenwerkingsovereenkomst. Ik zal de Tweede Kamer in september van dit jaar
informeren over de wijze waarop grondgebondenheid in de melk- rundveehouderij wordt
gedefinieerd.
17. Vormt uitbreiding van het natuurareaal een bedreiging voor extensiveren en kringlooplandbouw,
waar juist meer landbouwgrond voor nodig is?
Met een uitbreiding van het natuurareaal wordt meer leefgebied geboden aan soorten
en habitats waarvoor Nederland in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn de verplichting
heeft deze in een gunstige staat van instandhouding te brengen. Soms gaat het om leefgebied
dat niet goed combineert met andere functies en daarom een natuurbestemming moet krijgen,
zoals rietmoeras of heide. Deze extra hectares natuurgebied vormen dan een extra claim
op de beperkte ruimte in Nederland, waarbij het inderdaad kan conflicteren met ruimteclaims
vanuit woningbouw, energietransitie of landbouw.
Voor andere soorten en habitats is het echter ook mogelijk en soms zelfs wénselijk
om extra leefgebied juist te combineren met multifunctioneel grondgebruik. Dat geldt
voor sommige soorten in het stedelijk gebied, maar ook voor agrarische soorten (bijvoorbeeld
boerenlandvogels) en soorten die gebruikmaken van het agrarisch gebied. Denk aan een
vogel die schuilt in het natuurgebied, maar foerageert in het nabijgelegen agrarisch
gebied. Daarvoor zijn extensivering en de transitie naar kringlooplandbouw juist essentieel,
omdat het veelal een extensieve en natuurinclusieve omgeving vraagt om dit leefgebied
te realiseren.
De inzet van het kabinet is dat in de gebiedsprogramma’s zoveel mogelijk gezocht wordt
naar combinaties van grondgebruik, waarbij benodigd leefgebied om onze biodiversiteit
te herstellen waar mogelijk gepaard gaat met andere gewenste functies in het landelijk
gebied.
18. Bent u ervan op de hoogte dat aanpassing van de mestregelgeving nodig is om kringlooplandbouw
mogelijk te maken? Op welke termijn wordt dit aangepast?
Ik wil benadrukken dat er geen blauwdruk is die voorschrijft wat kringlooplandbouw
inhoudt. Ik zie het als de invulling van wat wij verstaan onder een goede landbouwpraktijk,
die uiteindelijk zal worden afgemeten aan streefwaarden voor kritische prestatie-indicatoren.
Mest is een onderdeel van deze uitwerking, evenals voer en bodem. In november 2022
wordt de Tweede Kamer nader geïnformeerd over deze verdere uitwerking. Daarbij zal
ik ingaan op vraag hoe we zorgen dat het mestbeleid dat de komende jaren wordt herzien,
wordt toegesneden op kringlooplandbouw.
19. Bent u ervan op de hoogte dat aanpassing van onder andere de pachtwetgeving en
grondinstrumentarium nodig is om natuurinclusieve landbouw te faciliteren? Wanneer
wordt hierover duidelijkheid gegeven?
Het pachtstelsel (en meer in algemene zin «grondinstrumentarium») is inderdaad van
groot belang voor de opgaven waar de agrarische sector voor staat. Een mogelijke,
door mijn ambtsvoorganger reeds aangekondigde, herziening van de pachtwetgeving is
dan ook te bezien. Ik zal de Tweede Kamer hierover na de zomer informeren. Ik zal
de
20. Klopt het dat bedrijfsgerichte doelsturing (monitoring, kpi’s) van essentieel
belang is, maar perspectief hiervoor pas op langere termijn haalbaar wordt geacht?
Kunnen er mogelijkheden worden geboden om hierin te versnellen?
Dit klopt. Het vraagt tijd en zorgvuldigheid om, rekening houdend met de omgevingskernmerken
van bedrijven, kpi’s en streefwaarden te bepalen, om monitoringsystemen te ontwikkelen
en zo op onderbouwde wijze boeren te kunnen belonen voor de prestaties die zij leveren.
De inhoudelijke doorontwikkeling van de kpi’s, het concretiseren van toepassingsvormen,
het op orde brengen van de data-infrastructuur, de onderbouwing en borging van prestaties,
het stellen van drempel- en streefwaarden en het verkennen van mogelijkheden voor
sector- en gebiedspecifieke invulling vragen in samenhang veel aandacht.
21. Klopt het dat er een rol voor de overheid ligt bij het leveren van een bijdrage
aan het structureel belonen van publieke diensten? Wanneer wordt hier concreet invulling
aan gegeven, zodat de boer dit kan meenemen in zijn bedrijfsplan?
Bij het verduurzamen van de bedrijfsvoering kan een agrarische ondernemer ook kiezen
voor het leveren van publieke diensten. Denk bijvoorbeeld aan koolstofvastlegging,
vergroten van waterbergend vermogen, natuurbeheer of een mooi landschap. De overheid
kan een bijdrage te leveren aan het structureel belonen van deze diensten. Dat doe
ik onder andere met gerichte regelingen in het Nationaal Strategisch Plan voor het
GLB. Zo kunnen agrariërs vergoedingen ontvangen voor eco-activiteiten zoals het onderhoud
van houtwallen (ecoregeling) en voor agrarisch natuurbeheer (ANLb). Naast deze vergoedingen
ontwikkel ik ook een kpi-systematiek die moet bijdragen aan de mogelijkheden tot het
belonen van publieke diensten, zowel door private als publieke partijen en ondersteun
ik de verdere ontwikkeling van de vrijwillige koolstofmarkt, waar agrariërs middels
de verkoop van koolstofcertificaten beloond kunnen worden voor de koolstofvastlegging
die zij realiseren.
22. Kunt u nader uiteenzetten hoe u vindt dat de intensieve veehouderij past binnen
de goede landbouwpraktijk en de kringlooplandbouw?
Een belangrijk onderdeel van kringlooplandbouw is het efficiënt omgaan met grondstoffen
en het optimaal benutten van reststromen. De intensieve veehouderij heeft daarin een
rol door reststromen (van akkerbouw, tuinbouw, voedingsmiddelenindustrie en rest van
de voedselketen) te voeren aan dieren zodat daarmee weer waardevol voedsel geproduceerd
wordt. Daarnaast produceert de intensieve veehouderij binnen de kringlooplandbouw
mest die weer benut kan worden voor het telen van gewassen. Dat kan bijvoorbeeld door
het scheiden van feces en urine. Emissies van onder andere ammoniak, broeikasgassen
en geur worden daarbij zoveel mogelijk beperkt. Ook het dierwaardig houden van dieren
is onderdeel van een goede landbouwpraktijk.
23. Hoe gaat u concreet de niet-vrijblijvende rol van de keten invullen? Hoe gaat
u dit juridisch borgen?
Ik verwacht van ketenpartijen dat zij op korte termijn verduurzaming op het boerenerf
financieel lonend gaan maken. Hiertoe zal ik hen deze zomer een stevige, scherpomlijnde
opdracht geven. Zoals aangegeven in de brief over Perspectieven voor agrarische ondernemers
(Kamerstukken 30 252 en 35 334, nr. 28) bestaat deze opdracht uit twee sporen. Enerzijds ga ik de ketenpartijen opdragen
om een stijgende vraag naar duurzame producten te realiseren en daarbij het eigen
aanbod en productie te verduurzamen. Anderzijds moeten de ketenpartijen expliciet
en transparant aangeven hoe zij de boer ondersteunen bij zijn / haar duurzaamheidsinspanningen
(bijvoorbeeld via het geven van afzetzekerheid, spreiding risico’s, eerlijke verdeling
marges, vergoeding voor duurzaamheidsinspanningen, etc.).
In de opdracht geef ik de partijen heldere kaders, grenzen en doelen en daarbinnen
kunnen ketenpartijen hun eigen creativiteit, kennis en kunde aanboren om impact te
realiseren op de positie van de (ver)duurzame(nde) boer. Ketenpartijen moeten vervolgens
zelf laten zien hoe hun acties bijdragen aan de verduurzamingsslag in de landbouw
en aan het verdienvermogen van boeren die duurzaam (willen) produceren.
Er is mij zeer veel aan gelegen dat alle ketenpartijen nu daadwerkelijk hun verantwoordelijkheid
nemen en daarom draag ik ze op om mij op gezette tijden de voortgang aan te tonen.
Mocht hieruit in februari 2023, na een half jaar, blijken dat acties in de praktijk
onvoldoende opleveren, dat de positie van de boer niet verbetert en de duurzaamheidinspanningen
achterblijven, dan ga ik over tot het inzetten van juridisch instrumentarium, inclusief
wettelijke verplichtingen.
De komende periode wil ik gebruiken om dit instrumentarium vorm te geven. Denk aan
een jaarlijkse duurzaamheidsrapportage en mogelijkheden om zaken wettelijk te verankeren,
ik kijk daarbij naar ontwikkelingen in onder andere Frankrijk. Naast het juridisch
instrumentarium zal ik niet schromen om publiekelijk te communiceren over de bereidheid,
acties en resultaten van (individuele) ketenpartijen.
24. Hoe gaat u zorgen voor een gelijk speelveld tussen boeren en andere partijen in
de keten, zoals supermarkten, verwerkers en de horeca?
De Nederlandse landbouw- en tuinbouwsector kent een groot aantal ondernemers. Dit
in tegenstelling tot de schakels verderop in de keten. Deze kennen een hogere mate
van concentratie waardoor de onderhandelingsmacht tussen de verschillende partijen
in de keten onevenwichtig verdeeld kan zijn. Daar komt bij dat de prijs voor consumenten
een belangrijk aankoopcriterium is en dat zorgt voor een continue druk om verkoopprijzen
te verlagen. Dit maakt dat boeren en tuinders vaak prijzen in de markt moeten accepteren
en hun positie in de keten snel onder druk komt te staan. De onevenwichtigheid in
onderhandelingsmacht van de verschillende bedrijven in de keten zorgt voor een ongelijk
speelveld in de voedselproductieketen.
Er is het kabinet veel aan gelegen om ongelijke machtsverhoudingen in de keten tegen
te gaan. Het vorige kabinet heeft hier flinke stappen in gezet. Zo is vanaf 1 november
jl. de Wet Oneerlijke Handelspraktijken in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen
in werking getreden. Twee maanden later, op 1 januari jl., is de geschillencommissie
van start gegaan om geschillen tussen een individuele leverancier en een afnemer op
een laagdrempelige manier te behandelen. En via de Europese uitvoeringsverordening
«markttransparantie» en de Agro-nutrimonitor van de ACM wordt empirisch inzicht geboden
in de margeverdeling en prijsontwikkeling in de (verschillende schakels van de) voedselketen
voor reguliere en duurzame landbouwproducten.
Deze trajecten zijn gericht op de boer en het versterken van zijn positie. Maar beleid
gericht op een betere positie van de boer in de keten kan niet beperkt blijven tot
de agrarische sector zelf. Het regeerakkoord is daar duidelijk over: nu is ook de
rest van de keten aan zet, en vrijblijvendheid is hierbij geen optie. Het is mij menens,
dus vandaar dat ik ketenpartijen deze zomer een stevige opdracht zal geven om tot
resultaten te komen. Ook zij moeten hun verantwoordelijkheid nemen en boeren gericht
gaan ondersteunen, bijvoorbeeld via het geven van afzetzekerheid, spreiding van risico’s,
eerlijke verdeling van marges, etc.
Ik ga niet op de stoel zitten van de verschillende ketenpartijen, maar zal in de opdracht
kaders, grenzen en doelen schetsen. Vervolgens is het aan ketenpartijen zelf om hun
eigen creativiteit, kennis en kunde aan te aanboren om impact te realiseren op de
verbetering van de positie van de boer in de keten, en daarbij op een gelijker speelveld
tussen de verschillende ketenschakels.
25. Welke kpi's voorziet u zelf als het aankomt op dierenwelzijn?
Het totale pakket aan kpi’s moet boeren stimuleren integraal te verduurzamen. Zoals
aangekondigd in het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77), zet ik in op de ontwikkeling naar een dierwaardige veehouderij. Binnen het convenant
waartoe ik in dit verband het initiatief neem, wil ik het gesprek voeren met stakeholders
over de benodigde kpi’s. Ik voorzie in ieder geval een kpi op het gebied van diergericht
ontworpen houderijsystemen.
26. Zal er ook een set kpi's worden ontwikkeld voor wat kringloopwaardig voer is?
Zo nee, waarom niet?
Ik ben met de sector in overleg over de ambities rondom duurzaam diervoeder. Daarbij
wordt bijvoorbeeld ingegaan op het percentage uit EU afkomstige eiwitrijke grondstoffen,
het percentage bij- en restproducten in diervoeders en het verlagen van de carbon footprint en milieuvoetafdruk van diervoeders. De intentie is om een monitoringtool in te richten
om kwantitatieve doelen en ambities vast te stellen. Met deze eenduidige indicatoren
kan de kringloopprestatie van het geleverde voer worden beoordeeld. Vanaf volgend
jaar is het dan mogelijk om jaarlijks te monitoren en te sturen op het behalen van
de gestelde doelen.
Deze inzet sluit aan op drie aangenomen moties die hier betrekking op hebben: motie
van het lid Boswijk (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1301), motie van de leden Boswijk en Tjeerd de Groot (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 148) en motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 134).
27. Is de lijst met kpi's zoals nu opgesteld op pagina 13 een uitputtende lijst of
zullen er nog andere kpi's worden opgesteld?
Op basis van een intensief proces waarbij veel deskundigen en betrokkenen uit de sector
zijn ingeschakeld, is de lijst waarnaar in de vraag wordt verwezen tot stand gekomen.
Dit is evenwel geen «gestold» geheel: mede op basis van de ervaringen die in de praktijk
en middels verder onderzoek worden opgedaan moet er ruimte voor verbeteringen en aanvullingen
blijven, inclusief enige ruimte voor gebied- of sectorspecifiek maatwerk. Echter,
de kracht van de kpi-aanpak zit voor een belangrijk deel in de eenduidigheid van een
landelijke standaard, het is dus zoeken naar de goede balans tussen flexibiliteit
en standaardisatie. Het uitgangspunt is wel dat er nu een goede basis ligt voor de
integrale aanpak die wordt beoogd, waarin alle relevante doelen zijn meegenomen en
een integrale meetmethode kan worden opgezet om de bijdrage aan deze doelen te beoordelen.
28. Kunt u schetsen wat het tijdpad wordt van de pilot-fase naar de bredere toepassing
van de kpi's?
De komende jaren worden pilots uitgevoerd. Tegelijk zullen ook de ervaringen die elders
al zijn en worden opgedaan met de kpi-systematiek worden benut en zal met relevante
partijen worden besproken hoe zoveel mogelijk tot een eenduidige toepassing van kpi’s
kan worden gekomen. Ik stel mij voor dat dit een «groeimodel» is; hoe snel die groei
kan verlopen is van veel factoren afhankelijk, zoals de ontwikkeling van de benodigde
data-infrastructuur, de uitwerking van drempel- en streefwaarden (per gebied, per
sector), de bereidheid en mogelijkheid om prestaties te belonen.
29. Hoe gaat u in het kader van toekomstbestendig landgebruik voorkomen dat agrariërs
in de transitie van hun bedrijf gewassen gaan telen die veel of vaak chemische gewasbeschermingsmiddelen
nodig hebben en zeer emissiegevoelig zijn?
Zoals aangekondigd in de startnotitie NPLG is het onwenselijk als veeteelt op de zandgronden
wordt vervangen door (tijdelijke) uitspoelingsgevoelige gewassen die veel water en/of
gewasbeschermingsmiddelen vragen, zoals lelies. Ik ben op dit moment aan het verkennen
welke mogelijkheden er zijn om hier op te sturen, al dan niet in binnen de gebiedsplannen.
Ook de mogelijkheden van een juridische borging worden onderzocht.
30. Kunt u aangeven tot welke radius het zal worden toegestaan om binnen een grondgebonden
(melk)veehouderij mest te plaatsen op de grond van een collega in een samenwerkingsverband?
Ik zal de Tweede Kamer in september van dit jaar informeren over de uitwerking van
grondgebondenheid in de melk- en rundveehouderij, waaronder de mogelijkheden om mest
te plaatsen op de grond van een collega in een samenwerkingsverband en binnen welke
straal deze grond moet liggen.
31. Hoe zullen de middelen uit het Transitiefonds concreet worden ingezet, aanvullend
op de reguliere inzet van de middelen en de instrumenten van het nieuwe Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid (GLB)?
Het fonds voorziet in middelen voor instrumenten voor blijvende agrariërs om zich
economisch en ecologisch duurzaam aan te passen aan de eisen die voortvloeien uit
de doelen voor klimaat, water en stikstof en omstandigheden die voortvloeien uit het
gebiedsproces. Het gaat dan bijvoorbeeld over innovatieve stalsystemen (die ook bijdragen
aan een beter dierenwelzijn en diergezondheid), het treffen van managementmaatregelen,
vermindering van ammoniakemissies bij het uitrijden van mest en circulaire mestverwerking.
Daarnaast zijn er middelen beschikbaar om het duurzaam ondernemerschap en de innovatieve
doorontwikkeling van de agrarische sector te ondersteunen. Daarbij is ook aandacht
voor sociale innovaties en de snelle toepassing van innovaties in de praktijk. Voor
blijvers zijn ook de middelen voor financiële afwaardering van grond van groot belang.
Het fonds voorziet ook in financiële middelen waarmee stoppen van agrarische ondernemingen
op een verantwoorde manier wordt mogelijk gemaakt. Op dit moment wordt er gewerkt
aan het afwegingskader en de vereisten voor toekenning van middelen uit het fonds,
waarbij zal worden gekeken naar een goede balans tussen landelijke en gebiedsspecifieke
maatregelen en waarbij wordt getoetst of er voldoende sprake is van een integraal
beleidspakket dat op een doelmatige manier bijdraagt aan het realiseren van de kabinetsdoelstellingen
op het vlak van natuur, stikstof, water en klimaat en de daarvoor benodigde transitie
in de landbouw en het landelijk gebied. Dit ten behoeve van het, vooruitlopend op
de instellingswet, in gang zetten van de in deze brief genoemde maatregelen en de
daarvoor benodigde middelen.
De uiteindelijke verdeling van middelen uit het fonds zal bestaan uit een mix van
landelijke en gebiedsgerichte maatregelen. In de budgettaire bijlage van het coalitieakkoord
is een indicatieve verdeling van middelen over de verschillende typen instrumenten
onder het fonds opgenomen.
32. Welke belemmerende oude wetgeving die nu nog in de weg staat van de transitie
naar kringlooplandbouw gaat u de komende tijd wegnemen, en wat zal hiervan het tijdpad
zijn?
Bij de uitwerking van de visie «Waardevol en Verbonden» is een inventarisatie gemaakt
van belemmerende wet- en regelgeving voor de transitie naar kringlooplandbouw. In
de kamerbrief over perspectieven voor agrarisch ondernemers is een aantal van de belemmeringen
benoemd waar ondernemers in de praktijk tegenaan kunnen lopen door belemmeringen in
bestaande wet- en regelgeving of knelpunten die samenhangen met de interpretatie of
toepassing in de praktijk. Concreet gaat het om belemmeringen die een obstakel vormen
voor:
• Het sluiten van kringlopen van grondstoffen en hulpbronnen op een zo laag mogelijk
niveau
• Het verminderen van verspilling van biomassa in het gehele voedselsysteem
• Het reduceren van emissies (uitspoeling van nitraat en fosfaat naar grond- en oppervlaktewater,
uitstoot van broeikasgassen)
• Het bevorderen van biodiversiteit en natuurherstel
• Het verminderen van energieverbruik en het gebruiken van zoveel mogelijk hernieuwbare
energie
Voor zover het belemmeringen betreft die voortvloeien uit nationale stelsels en regels,
worden deze aangepakt in het kader van de herbezinning van het mest- en afvalstoffenbeleid.
Het bevorderen van circulariteit is het beoogde uitgangspunt voor toekomstige mest-
en afvalstoffenregelgeving. Voor het wegnemen van belemmeringen uit EU-regels is actie
van de Europese Commissie en veelal medewerking van andere lidstaten vereist. Hier
heb ik initiatieven voor genomen.
Andere wettelijke trajecten die in de kamerbrief zijn benoemd, zoals dierwaardige
veehouderij en grondgebonden veehouderij, zijn eveneens van belang voor de transitie
naar kringlooplandbouw.
Als blijkt dat binnen gebiedsprocessen andere wet- en regelgeving de transitie naar
kringlooplandbouw belemmert, dan ben ik bereid hier naar te kijken, mits aanpassing
mogelijk is en deze wet- en regelgeving aangepast zou kunnen worden zonder afbreuk
te doen aan (inter)nationale verplichtingen en de maatschappelijk gewenste doelen.
33. Hoe gaat u erop inzetten dat de SABE-regeling zich alleen nog richt op bedrijfsaanpassingen
die bijdragen aan kringlooplandbouw?
De Sabe-regeling beoogt de bevordering van bedrijfsaanpassingen gericht op kringlooplandbouw.
Agrarische ondernemers kunnen dankzij de kennisoverdracht in de vorm van bijvoorbeeld
onafhankelijke advisering, educatie en praktijkleernetwerken bewuste keuzes maken
om veranderingen door te voeren in de eigen landbouwpraktijk.
Op basis van steekproeven wordt ook vastgesteld of de afgegeven adviezen aansluiten
bij de kringlooplandbouwthema’s uit de Sabe-regeling. Uit een recente meting inzake
de follow-up van afgegeven adviezen uit de ronde 2020–2021 is gebleken dat driekwart
van de agrarische ondernemers reeds bedrijfsaanpassingen heeft doorgevoerd en of de
intentie heeft om dit nog te gaan doen.
34. Hoe ziet u zelf het convenant voor meer ketenverantwoordelijkheid in de transitie
voor zich? Hoe ziet u daarbij bijvoorbeeld de rol van banken?
Over hoe ik de verantwoordelijkheid van de keten voor mij zie en welke stappen ik
daarbij onderneem verwijs ik u naar het antwoord op vraag 23. Banken spelen een belangrijke
rol in de transitie naar een duurzame agrarische sector. Ik verwacht van hen dat zij
boeren die deze transitie maken optimaal ondersteunen. Ik denk bijvoorbeeld aan het
inzichtelijk maken en het uitbreiden van de agrofinanciering en kredietverstrekking
die gericht is op agrarische bedrijven die op basis van een bedrijfsplan, wat economisch
houdbaar is en past binnen de transitie die we voor ogen hebben, hun bedrijfsvoering
aantoonbaar verduurzamen.
35. Hoe ziet u de rol van labelling in het creëren van meer ketenverantwoordelijkheid?
Ik verwacht van ketenpartijen dat zij op korte termijn acties gaan oppakken om verduurzaming
op het boerenerf financieel lonend te maken. Hiertoe zal ik ze deze zomer een opdracht
meegeven. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over Perspectieven voor agrarische ondernemers
(Kamerstukken 30 252 en 35 334, nr. 28) bestaat deze uit twee sporen. Enerzijds ga ik de ketenpartijen opdragen om een stijgende
vraag naar duurzame producten te realiseren, en daarbij hun eigen aanbod en productie
te verduurzamen. Anderzijds moeten zij daarbij expliciet en transparant aangeven hoe
zij de boer hebben ondersteund bij zijn / haar duurzaamheidsinspanningen (bijvoorbeeld
via het geven van afzetzekerheid, spreiding risico’s, eerlijke verdeling marges, etc.).
Onderdeel van de opdracht aan ketenpartijen is dus om zelf aan te tonen hoe de ondernomen
acties concreet bijdragen aan het verdienvermogen duurzame boer. Maar dat niet alleen.
Want bij het stimuleren van de productie en aanbod van, en vraag naar, duurzame producten
is een belangrijke rol weggelegd voor labelling, in het bijzonder keurmerken.
Een keurmerk helpt de consument en afnemer bij het herkennen van het duurzame product.
Bovendien heeft een keurmerk een belangrijke voorbeeldfunctie: je geeft er het signaal
mee af dat je een product koopt dat duurzamer is geproduceerd, en daardoor een betere
keuze is voor natuur, klimaat én dier. Momenteel zijn er vele keur- en beeldmerken.
Een wildgroei hierin leidt bij de consument en producent tot verwarring en verlies
van vertrouwen in keurmerken. Daarom heeft Milieu Centraal deze onlangs opnieuw geordend
in de Keurmerkenwijzer. Dit geeft al meer inzicht. Hoe ik hier in de toekomst op inzet,
ook in relatie tot andere nationale en Europese ontwikkelingen, zal in de verdere
uitwerking van het voedselbeleid, waarover ik u aan het eind van het jaar informeer,
een plek krijgen.
Niettemin: keurmerken of labels spelen een belangrijke rol om de transitie naar kringlooplandbouw
wind in de zeilen te blazen. Voor mij vormen daarom de(top)keurmerken – in het bijzonder
hun aandeel in de omzet – een belangrijke maatstaf om na te gaan hoe ketenpartijen
presteren op hun duurzaamheidsinspanningen. Het kabinet verwacht vervolgens expliciet
dat de afnemer (bijvoorbeeld een supermarkt) agrariërs die deelnemen aan keurmerken
in financiële zin beloont voor hun inspanningen, en daarover ook rapporteert.
36. Hoe gaat u ervoor zorgen dat binnen het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw alleen
nog zal worden ingezet op kringlooplandbouw?
Om in aanmerking te komen voor de verschillende regelingen van het Omschakelprogramma
Duurzame Landbouw zijn de doelen van kringlooplandbouw leidend. Zo moeten agrarische
ondernemers die in aanmerking willen komen voor een achtergestelde lening uit de pilot-
Investeringsfonds Duurzame Landbouw een bedrijfsplan indienen waarin duidelijk wordt
hoe de ondernemer integraal zijn bedrijfsvoering verduurzaamt en bijdraagt aan doelen
zoals reductie van emissies, circulair veevoergebruik en het versterken vaan duurzaam
bodembeheer (Kamerstuk 35 334, nr. 129). De werkkapitaalregeling, waarmee agrarische ondernemers een tijdelijke dip in de
kasstroom kunnen financieren, is vervolgens alleen beschikbaar voor agrarische ondernemers
die gebruik maken van het Investeringsfonds Duurzame Landbouw of die omschakelen naar
biologische landbouw. Deze doelen staan ook centraal bij beoordeling van aanvragen
voor de twee subsidieregelingen die onder het Omschakelprogramma vallen, de regeling
voor bedrijfsplanvouchers en demonstratiebedrijven.
37. Hoe ziet u de kansen om met het Actieprogramma digitalisering ook bij te dragen
aan een grotere ketenverantwoordelijkheid in de landbouwtransitie?
Het actieprogramma Digitalisering schenkt aandacht aan de verdere uitwerking van de
in de LNV-digitaliseringsvisie genoemde randvoorwaarden. Dit om te zorgen dat digitalisering
ten eerste zoveel mogelijk gericht worden op het bedienen van verschillende maatschappelijke
opgaven en ten tweede dat die kansen ook kunnen worden verzilverd.
Een van die randvoorwaarden die betrekking heeft op de verantwoordelijkheid van ketens
voor een duurzame productie, gaat over het verdienvermogen van met name agrariërs.
Investeren in digitale technieken en data om daarmee preciezer te kunnen werken zonder
verspilling en schadelijke emissies, vraagt om middelen om deze investering te kunnen
doen. In de Kamerbrief Perspectieven voor agrarische ondernemers heb ik aangegeven
dat het voor agrarische ondernemers, gezien hun positie in de keten, vaak lastig is
om in duurzaamheid te investeren. Dat geldt ook voor het investeren in die digitale
technieken die hiervoor aantoonbare bijdragen leveren. Dus ook hier geldt dat naast
de agrariërs zelf, ook ketenpartijen en consumenten een rol en taak hebben te vervullen
om investeringen in duurzaamheid mogelijk te maken.
Dit neemt niet weg dat ik het als mijn taak blijf zien om onder meer kennis- en innovatiemiddelen
beschikbaar te stellen om de benodigde kennis en technieken te laten ontwikkelen,
te valideren, te demonstreren en te testen en investeringsregelingen open te stellen
die partijen een zetje kunnen geven om in nieuwe technologieën te gaan investeren.
De verdere digitalisering van productie- en logistieke processen biedt in potentie
de mogelijkheid om ketenpartijen inclusief de consumenten te laten zien hoe duurzaam
ons voedsel wordt geproduceerd en vermarkt. Digitalisering kan dus zorgen voor een
grotere transparantie in de keten waarbij ketenpartijen ook expliciet kunnen laten
zien wat hun bijdragen zijn. Daarvoor is het wel noodzakelijk dat enkele randvoorwaarden
op orde zijn, zoals het maken van goede afspraken over datahouderschap, het delen
van data en technische standaarden. In het actieprogramma zullen daarover specifieke
acties worden geformuleerd.
38. Wordt het stikstofbeleid gebruikt om klimaatdoelen te behalen en zo ja welk budget
is hiervoor vrijgemaakt vanuit klimaatgelden?
In het ontwerpbeleidsprogramma klimaat dat de Tweede Kamer op 2 juni jl. heeft ontvangen
(Kamerstuk 32 813, nr. 1049), heeft het kabinet aangegeven welk beleidspakket het inzet om de klimaatdoelen voor
de landbouw en het landgebruik te halen. Dit betreft een breed pakket waar de integrale
aanpak in het landelijk gebied onderdeel van uitmaakt. Met die integrale aanpak in
het landelijk gebied treffen Rijk en provincies generieke en gebiedsgerichte maatregelen
om de doelen op het gebied van stikstof, klimaat, natuur en waterkwaliteit te halen.
Bij voorkeur zijn dit integrale maatregelen die aan meerdere doelen tegelijk bijdragen.
In hoeverre maatregelen om de stikstofuitstoot te verminderen ook broeikasgasreductie
opleveren hangt sterk af van het type maatregelen. Naast de integrale aanpak in het
landelijk gebied zet het kabinet de uitvoering van de afspraken in het Klimaatakkoord
voort en is een samenhangend pakket van maatregelen voor de glastuinbouw opgesteld.
Voor wat betreft de financiering is het Transitiefonds Landelijk Gebied en Natuur
beschikbaar voor landbouw- en natuurmaatregelen in het landelijk gebied op het gebied
van klimaat en staat het Klimaatfonds open voor maatregelen in de glastuinbouw op
het gebied van de energietransitie.
39. Naar welk percentage biologisch areaal streeft u zelf in de uitwerking van het
nationaal actieplan ter uitvoering van de Europese Green Deal, Farm-to-Fork en Biodiversiteitsambities?
Ik ben voorstander van het vergroten van het areaal biologische landbouw. Met de Europese
Green Deal, Farm-to-Fork en Biodiversiteitsambities streeft de EU naar 25% biologisch
areaal in de EU in 2030. In het Nederlands actieplan voor biologische productie en
consumptie zal worden bekeken wat passend is binnen de Nederlandse context. Ik verwacht
het actieplan in september van dit jaar naar de Tweede Kamer te sturen.
40. Welke definitie hanteert u van kringloopwaardig voer?
Kringloopwaardig diervoeder is diervoeder dat bijdraagt aan het sluiten van de kringloop
door het gebruik van niet voor humane consumptie geschikte gewassen en reststromen
als grondstof. In plaats van die grondstoffen als afval te ontdoen, worden de nutriënten
uit deze stromen benut voor de productie van voedsel via dierlijke productie. Denk
hierbij bijvoorbeeld aan producten die overblijven bij de productie van levensmiddelen,
stromen van -voor humaan gebruik afgekeurde- koekjes, brood en snoepjes (voormalig
levensmiddelen) en diermelen (verwerkte dierlijke eiwitten) die sinds september 2021
ook gebruikt kunnen worden in diervoeder.
41. Welke ketenpartijen wil de Minister betrekken bij de transitie en welke rol wordt
van elk van hen verwacht, zoals bedoeld op pagina 8?
Over hoe ik de verantwoordelijkheid van de keten voor mij zie en welke stappen ik
daarbij onderneem verwijs ik naar het antwoord op vraag 23. Zoals aangegeven in de
Kamerbrief over Perspectieven voor agrarische ondernemers vormen de ketenpartijen
die ik hier bedoel vormen geen helder afgebakende groep, maar omvatten in ieder geval
financiële instellingen, toeleveranciers, verwerkers en retail/detailhandel. Welke
schakels deel uit maken van een bepaalde keten, weten betrokken partijen zelf het
beste.
42. Op welke experimenten wordt op pagina 8 verwezen en wat zijn daarvan de uitkomsten?
Op veel plaatsen in ons land worden door individuele ondernemers, samenwerkende ondernemers
en ketenpartijen toepassingen gevonden voor nieuwe vormen van landbouw. Voorbeelden
daarvan zijn te vinden op het online platform «Groeien naar Morgen», in de 5 experimenteergebieden
kringlooplandbouw en bijvoorbeeld ook op de websites voor de Topsectoren Agro & Food
en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen of van het Netwerk Platteland. Ook in en met de provincies
worden nieuwe vormen van landbouw met partners in de praktijk toegepast, bijvoorbeeld
in het kader van de RegioDeals en in netwerken van kringlooplandbouw, natuurinclusieve
landbouw of agroforestry. De resultaten zijn divers, net zoals de voorbeelden divers
zijn. Belangrijk is dat zo kennis en inzicht wordt opgedaan over wat verschillende
maatregelen en methoden in de praktijk opleveren voor de emissiereductie, biodiversiteit
en bodemkwaliteit. En het geeft agrarisch ondernemers handvatten om hun bedrijfsvoering
aan te passen.
43. Welke mogelijkheden en beperkingen stelt het GLB voor overheidssteun aan verduurzaming
van de landbouw (pagina 12)?
Verduurzaming van de landbouw, met behoud van een goed verdienmodel voor de boer,
is één van de belangrijkste doelen van het GLB. Het toekennen van GLB-subsidies is
vanzelfsprekend wel aan voorwaarden gebonden. De belangrijkste zijn neergelegd in
de conditionaliteiten voor het ontvangen van de basispremie. Dit is een «drempel»
van voorwaarden die aansluit bij wat wettelijk verplicht is en waarmee een basismilieukwaliteit
wordt gegarandeerd. Aanvullend kunnen landbouwers op verschillende manieren verder
verduurzamen. Te denken valt aan maatregelen die bijdragen aan verbetering van de
natuurkwaliteit in een gebied, onderzoek naar duurzame(re) landbouwpraktijken of bijdragen
aan agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Boeren kunnen daarvoor zowel individueel
als in samenwerkingsverbanden een bijdrage ontvangen. Meestal is dit een percentage
van de daadwerkelijke kosten van de maatregel of de inkomstenderving die boeren ervaren
(bijvoorbeeld omdat ze minder gewas kunnen oogsten), maar in een beperkt aantal gevallen,
bijvoorbeeld bij niet-productieve investeringen voor natuur, kan dat oplopen tot 100%
van de kosten.
De regelingen in het GLB passen, gelet op het door de Europese Commissie goedgekeurde
karakter ervan, binnen het staatssteunkader en worden daarmee niet beperkt door de-minimisregeling.
De beperkingen qua omvang van de bijdrage komen voort uit de beschikbare budgetten.
44. Welke kaders en doelen gaat u stellen om ketenpartijen hun bijdrage te laten leveren
aan de transitie? Hoe wordt dit niet-onontkoombaar en niet-vrijblijvend?
Deze zomer zal ik ketenpartijen een stevige, scherpomlijnde opdracht meegeven zodat
zij op korte termijn acties gaan oppakken om verduurzaming op het boerenerf financieel
lonend te maken. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over Perspectieven voor agrarische
ondernemers bestaat deze uit twee sporen. Enerzijds ga ik de ketenpartijen opdragen
om een stijgende vraag naar duurzame producten te realiseren, en daarbij hun eigen
aanbod en productie te verduurzamen. Anderzijds moeten de ketenpartijen expliciet
en transparant aangeven hoe zij de boer ondersteunen bij zijn / haar duurzaamheidsinspanningen
(bijvoorbeeld via het geven van afzetzekerheid, spreiding risico’s, eerlijke verdeling
marges, etc.).
Hier binnen kunnen ketenpartijen hun eigen creativiteit, kennis en kunde aanboren
om impact te realiseren op de positie van de (ver)duurzame(nde) boer. Ketenpartijen
moeten vervolgens zelf laten zien hoe hun acties bijdragen aan de verduurzamingsslag
van de landbouw en aan het verdienvermogen van boeren die duurzaam (willen) produceren.
Er is mij alles aan gelegen dat ketenpartijen nu daadwerkelijk hun verantwoordelijkheid
nemen, en daarom draag ik ze op om mij op gezette tijden de voortgang aan te tonen.
Mocht hieruit blijken dat acties in de praktijk onvoldoende opleveren, dat de positie
van de boer niet verbetert en de duurzaamheidinspanningen achterblijven, dan ga ik
over tot het inzetten van juridisch instrumentarium, inclusief wettelijke verplichtingen.
De komende periode wil ik gebruiken om dit instrumentarium verder uit te werken. Denk
aan een jaarlijkse duurzaamheidsrapportage en mogelijkheden om zaken wettelijk te
verankeren, ik kijk daarbij naar ontwikkelingen in o.a. Frankrijk. Naast het juridisch
instrumentarium zal ik niet schromen om publiekelijk te communiceren over de bereidheid,
acties en resultaten van (individuele) ketenpartijen.
45. Wat is de potentiële stikstofreductie van de genoemde ontwikkelrichtingen op pagina
22 en tegen welke kosten?
In mijn brief over Perspectieven voor agrarische ondernemers schets ik de hoofdrichtingen
waarin iedere ondernemers zijn of haar eigen weg in zal kiezen mede op basis van de
opgaven en kansen in de verschillende gebieden. De ontwikkelrichtingen zijn generiek
en geen blauwdruk voor de transitie naar kringlooplandbouw en daardoor ook niet door
te rekenen naar welke stikstofreductie welke ontwikkelrichting op zal leveren en tegen
welke kosten. Wel geldt dat de doelen op gebiedsniveau uit de gebiedsplannen moeten
worden gehaald, waardoor uiteindelijk voldaan wordt aan de landelijke doelstelling
van 74% van het areaal Natura 2000 onder de KDW in 2030.
46. Hoe gaat het nieuwe verdienmodel voor boeren er concreet uit zien (pagina 22)?
Er is niet één verdienmodel voor boeren en het is bovendien niet aan mij om dat verdienmodel
te bepalen. Mijn doelstelling is om de agrarische ondernemers in staat te stellen
om zelf aan het stuur te zitten in deze grote transitie. Mijn verwachting is dat deze
ondernemers een breed scala aan verdienmodellen kunnen ontwikkelen, waarbij de verdienmodellen
diverser zijn dan nu het geval is. Dit doordat bijvoorbeeld nieuwe producten worden
ontwikkeld, meer boeren via kortere ketens zullen leveren, duurzame ondernemers op
termijn hun kosten kunnen drukken en/of er vaker geld zal worden verdiend via bijvoorbeeld
het leveren van ecosysteemdiensten.
Een boer kan zijn of haar bedrijfsvoering alleen duurzaam veranderen als de hele keten
verandert. De vraag naar duurzamere producten en of de agrariërs daar de juiste prijs
voor krijgen, bepalen het echte perspectief. Daarom moeten álle schakels in de agrofoodketen
medeverantwoordelijkheid nemen, dus ook eigenaren van landbouwgrond, banken en andere
financiers, toeleveranciers, afnemers, voedselverwerkers, distribiteurs en transporteurs.
En natuurlijk ook de consument, zowel in Nederland als in het buitenland. Ook van
hen verwacht het kabinet een niet-vrijblijvende bijdrage op de kortste termijn, zowel
individueel als gezamenlijk.
47. Welke EU-lidstaten hebben succesvol ingezet op veel meer duurzame landbouw, en
met welke maatregelen (pagina 48)?
Lidstaten kennen allemaal zo hun eigen vertrekpunt, landbouw-, voedsel en geografische
karakteristieken en nationale keuzes. Ten algemene kan wel worden gezegd dat alle
lidstaten de transitie naar een duurzaam voedselsysteem hebben onderschreven met de
adoptie van Raadsconclusies over de Farm to Fork strategie in de Landbouw- en Visserijraad
van oktober 2020.
48. Op welke ketenpartijen doelt u concreet als u spreekt over ketenpartijen? Welke
rol ziet u voor de horeca?
De ketenpartijen die ik hier bedoel vormen geen helder afgebakende groep, maar omvatten
in ieder geval financiële instellingen, toeleveranciers, verwerkers en retail/detailhandel.
Hoewel niet expliciet genoemd, ligt hier ook zeker een rol voor de horeca en de catering.
Direct of indirect (via inkooporganisaties) hebben deze partijen uit de foodservice
invloed op de positie van boeren die (willen) verduurzamen.
49. Welke maatstaven hanteert u om te stellen of voor u de acties in de praktijk wel
voldoende opleveren, dat de positie van de boer verbeterd is en de duurzaamheidinspanningen
van de ketenpartijen niet langer achterblijven?
Naast de agrariërs hebben ook de ketenpartijen een belangrijke verantwoordelijkheid
bij de verdere verduurzaming van de landbouw. De extra kosten van inspanningen voor
verduurzaming door de landbouwers dienen billijk vergoed te worden. Ik verwacht daarom
van ketenpartijen dat zij op korte termijn verduurzaming op het boerenerf financieel
lonend gaan maken. Hiertoe zal ik ze deze zomer een opdracht meegeven waarbij ik,
zoals aangegeven in de Kamerbrief over Perspectieven voor agrarische ondernemers,
van hen verwacht dat zij invulling geven aan onderstaande aspecten. Enerzijds ga ik
de ketenpartijen opdragen om een stijgende vraag naar duurzame producten te realiseren,
en daarbij hun eigen aanbod en productie te verduurzamen. Anderzijds moeten zij daarbij
expliciet en transparant aangeven hoe zij de boer hebben beloond voor zijn / haar
duurzaamheidsinspanningen (bijvoorbeeld via het geven van afzetzekerheid, spreiding
risico’s, eerlijke verdeling marges, etc.). Onderdeel van opdracht aan partijen is
dus om zelf aan te tonen hoe de ondernomen acties concreet bijdragen aan het verdienvermogen
duurzame boer. Maar dat niet alleen. Want bij het stimuleren van de productie en aanbod
van, en vraag naar, duurzame producten is een belangrijke rol weggelegd voor keurmerken.
Deze zijn namelijk bij uitstek geschikt om deze strengere eisen stapsgewijs in certificeringsschema’s
op te nemen. Voor mij vormen daarom de(top)keurmerken – in het bijzonder hun aandeel
in de omzet – een belangrijke maatstaf om na te gaan hoe ketenpartijen presteren op
hun duurzaamheidsinspanningen. Het kabinet verwacht vervolgens expliciet dat de afnemer
(bijvoorbeeld een supermarkt) agrariërs die deelnemen aan keurmerken in financiële
zin beloont voor hun inspanningen, en daarover ook rapporteert.
50. Op welke manier wordt de lange-termijnopgave klimaatneutraliteit in 2050 meegewogen
bij de keuzes die nu zullen worden gemaakt in de gebiedsgerichte aanpak en wie voert
hierbij de regie?
Het uitgangspunt van het nationale klimaatbeleid is altijd geweest om toe te werken
naar het einddoel klimaatneutraliteit in 2050, met het klimaatdoel in 2030 als tussendoel.
Het coalitieakkoord onderstreept het belang om de inzet niet alleen op 2030 te richten
maar ook op de jaren daarna. Provincies leggen in gebiedsprogramma’s vast welke maatregelen
in de gebieden nodig zijn om de doelen ten aanzien van stikstof, klimaat, natuur en
water onontkoombaar te halen. Het Rijk geeft hiervoor aan de voorkant de kaders mee,
ook voor klimaat. De landelijke klimaatdoelen voor de landbouw en het landgebruik
in 2030 worden vertaald naar doelen per provincie. In de gebiedsprogramma’s leggen
de provincies vast hoe deze doelen in 2030 gerealiseerd gaan worden. Het is daarbij
van groot belang dat provincies lock ins zoveel mogelijk voorkomen. Dat wil zeggen
dat keuzes die de komende jaren gemaakt gaan worden niet belemmerend zijn voor de
aanpak na 2030, waarin Nederland op nationale schaal moet toewerken naar klimaatneutraliteit.
De regie op de planvorming en de uitvoering ligt bij de regieorganisatie Realisatie
Transitie Landelijk Gebied die in opdracht van het Rijk stuurt op een slagvaardige
realisatie van de transitie van het landelijk gebied.
51. Op welke manier worden zoönoserisico’s concreet meegenomen in de gebiedsgerichte
aanpak? Worden hiervoor landelijke kaders en voorwaarden meegegeven aan provincies?
Binnen de gebiedsgerichte aanpak worden ook kansen op andere terreinen benut naast
de doelen voor water, klimaat stikstof en natuur, zoals zoönosen. Dit vindt plaats
bij de structurerende keuzes van het NPLG. In de gebiedsprocessen zullen de provincies
rekening houden met de structurerende keuzes en samen met betrokken partners aangeven
welke maatregelen waar genomen zouden moeten worden ten behoeve van de gebiedsdoelen,
met inachtneming van het beperken van zoönosenrisico’s in bijvoorbeeld veedichte en
waterrijke gebieden. Dan wordt er meer duidelijk over welke agrarische ondernemers
hun bedrijfsvoering (verder) zullen moeten aanpassen of bijvoorbeeld hun bedrijf kunnen
verplaatsen of zullen beëindigen.
Dit betekent dat bij het vestigen of verplaatsen van veehouderijbedrijven rekening
gehouden wordt met het risico op uitbraken met en de verspreiding van (zoönotische)
ziektekiemen.
Op dit moment worden door experts analyses uitgevoerd die meegenomen worden in de
plannen die gemaakt worden binnen de gebiedsgerichte aanpak.
52. Voor welke bedrijven biedt een brongerichte aanpak wel kansen en voor welke niet?
Bij een brongerichte en integrale aanpak wordt aan meerdere opgaven tegelijk gewerkt.
In verschillende innovatieprojecten, onder andere in het kader van de Subsidiemodules
brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen, wordt onderzoek gedaan
naar dergelijke stalsystemen. Naar verwachting zullen deze systemen de komende jaren
beschikbaar komen op de markt. Voor die situaties waar emissies van ammoniak uit stallen
fors gereduceerd moeten worden, biedt alleen een brongerichte aanpak op dit moment
nog geen uitkomst. Dan zal een nageschakelde techniek, of een combinatie van een brongerichte
en nageschakelde techniek toegepast moeten worden.
53. Waarom verwacht u niet alles van een zware inzet op technische innovaties?
Het eerder verschenen advies van de commissie Remkes over de stikstofaanpak (bijlage
bij Kamerstuk 35 334, nr. 86) geeft aan dat zowel innovatieve stalsystemen (aanscherping emissiegrenswaarden ammoniak)
als krimp van de veestapel, hoewel geen doel op zich, nodig zijn om de stikstofdoelen
te realiseren. Ook voor de realisatie van de klimaatdoelen voor de landbouw is krimp
van de veestapel onvermijdelijk, zolang er geen innovatieve oplossingen zijn waarmee
de benodigde broeikasgasreductie kan worden gerealiseerd.
Zoals de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) eerder al aangaf, zijn emissiearme
stallen complexe systemen en wordt de emissiebeperking door tal van factoren beïnvloed,
waaronder door het management van de veehouder. Emissiearme stallen leveren niet in
alle gevallen de beoogde emissiereductie op. Dit is soms toe te wijzen aan de gebruikte
techniek en soms aan het management van het systeem door de veehouder (Kamerstuk 35 334, nr. 122). De Staatssecretaris van IenW heeft opdracht aan Wageningen University & Research
(WUR) gegeven om onderzoek uit te voeren naar het stalmanagement van emissiearme stallen.
De Staatssecretaris van IenW verwacht het eindrapport van dit onderzoek, voorzien
van een beleidsreactie, na het zomerreces aan de Tweede Kamer te zenden.
54. Wat bedoelt u met escalatiemechanismen?
Een escalatiemechanisme is onderdeel van de door het kabinet aangekondigde onontkoombaarheid
in de aanpak, en is een manier om bij te sturen, bijvoorbeeld indien interbestuurlijke
afspraken niet of onvoldoende worden nagekomen of indien resultaten van de uitvoering
van maatregelen tegenvallen. Het NPLG zal in ieder geval een escalatiemechanisme bevatten
voor de situatie dat er per 1 juli 2023 onvoldoende zicht is op concrete maatregelen
om de doelen te behalen. Naar verwachting wordt de Tweede Kamer daarover in oktober
nader geïnformeerd, bij de publicatie van het concept-NPLG
55. Wat verstaat u onder «voldoende locaties» voor de intensieve veehouderij? Om welke
aantallen gaat dit, welke kaders worden hiervoor gesteld en door wie, waar zullen
deze locaties worden gezocht en hoe gaat u dit aantal begrenzen en handhaven?
De intensieve veehouderij heeft een plek binnen de kringlooplandbouw (zie het antwoord
op vraag 22). Het aantal bedrijven / locaties is geen doel van het beleid, maar de
uitkomst van de gebiedsprocessen. Ik stel geen kaders of begrenzing aan het aantal
locaties voor bedrijven. Het is aan provincies en gemeenten om hierop te sturen binnen
de kaders die gelden voor het behalen van de doelen op het gebied van stikstof, natuur,
klimaat en water.
56. Op welke wijze gaat u voorkomen dat de inzet op het verminderen van methaanuitstoot
via voer- en managementmaatregelen ten koste gaat van diergezondheid en dierenwelzijn?
Bij de verdere uitwerking van de managementmaatregelen (waar de veevoermaatregel er
een van is), wordt expliciet rekening gehouden met de impact op diergezondheid en
dierenwelzijn. Voor de veevoermaatregel is bijvoorbeeld gestart met de pilot Koe &
Eiwit waarin melkveehouders advies en begeleiding krijgen bij de zoektocht naar een
goede balans tussen stikstofefficiëntie, melkproductie en diergezondheid. Naast adviseurs
zijn ook dierenartsen betrokken bij de pilot.
57. Op welke wijze gaat u voorkomen dat de inzet op technische innovaties ten koste
gaat van diergezondheid en dierenwelzijn?
Zoals onder andere aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer over de perspectieven
voor agrarische ondernemers (Kamerstukken 30 252 en 35 334, nr. 28) is het doel van de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen
(Sbv) het ontwikkelen en toepassen van integrale en brongerichte emissiereducerende
maatregelen in zowel bestaande als nieuwe stallen, gericht op stikstof/ammoniak, broeikasgassen
en voor zover relevant voor de betreffende dierlijke sector op geur en fijnstof. Een
brongerichte aanpak, waarbij emissies worden voorkomen door bijvoorbeeld het snel
scheiden van mest en urine, betekent ook een verbetering van het stalklimaat, wat
positief is voor zowel mens als dier. In de regeling is de voorwaarde opgenomen dat
de innovatie moet bijdragen aan verbetering van het dierenwelzijn en de brandveiligheid
op de betreffende veehouderijlocatie.
58. Wat is het totale bedrag dat in de afgelopen tien jaar door de overheid is uitgetrokken
voor technische innovaties om emissies uit de veehouderij te beperken?
Zoals eerder aan de Tweede Kamer gemeld (Kamerstuk 33 576, nr. 269) hebben de Regeling Gecombineerde luchtwassystemen (vastgesteld bedrag € 21.736.132)
en de Regeling Investeringen in technieken ter vermindering van de uitstoot fijnstof
(vastgesteld bedrag € 13.847.384) in de periode 2006–2014 openstellingen gekend (bijlage
bij Kamerstuk 28 265, nr. 255) waarmee investeringen in luchtwassers zijn gesubsidieerd. Daarnaast zijn er andere
subsidieregelingen in deze periode opengesteld die niet gericht waren op luchtwassers,
maar waarin naast andere investeringen ook de investering in luchtwassers subsidiabel
was. Sinds 2020 worden veehouders ondersteunt bij onderzoek naar en de ontwikkeling
van innovatieve stal- en managementmaatregelen met de Subsidiemodules brongerichte
verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv). Ook worden veehouders ondersteund
bij investeringen in de benodigde stalaanpassingen. In de periode 2020–2022 is de
innovatiemodule van de Sbv drie keer opengesteld. In de eerste twee openstellingen
van de innovatiemodule is circa € 43 miljoen aan subsidie verstrekt, verdeeld over
48 projecten. De beoordeling van subsidieaanvragen bij de derde openstelling loopt
op dit moment nog. De investeringsmodule is tot nu toe twee keer opengesteld, waarbij
circa € 9,4 miljoen aan subsidie is verstrekt, verdeeld over 207 projecten.
59. Welke inspanningen gaat u verrichten om het toepassen van biogrondstoffen te bevorderen?
Mijn inzet ziet voor een groot deel op het stimuleren van de teelt van biogrondstoffen
door agrariërs in Nederland. Daarmee is onlosmakelijk verbonden de marktafname te
bevorderen door meer samenwerking in de keten. Daar voor wil ik de volgende acties
ondernemen:
(1) Het GLB biedt in pijler 2 mogelijkheden om, onder de interventie Samenwerking, voor
de werking van teelten voor biogrondstoffen keteninitiatieven te ondersteunen die
bijdragen aan het rendement van telers. Waar nodig zal ik deze mogelijkheid benutten
om nieuwe ketens voor biogrondstoffen te stimuleren.
(2) Ik zal in gesprek gaan met de Minister voor VRO om afspraken te maken over het stimuleren
van de inzet van biogrondstoffen van Nederlandse teelten voor woningbouw en isolatie
van bestaande woningen kan worden vormgegeven.
60. Waarom zouden ketenpartijen nu wel een voortrekkersrol nemen? Wat gaat u doen
om daarvoor te zorgen?
Ik verwacht van ketenpartijen dat zij op korte termijn acties gaan oppakken om verduurzaming
op het boerenerf financieel lonend te maken. De tijd van vrijblijvendheid is evenwel
voorbij, en daarom zal ik de ketenpartijen deze zomer een stevige, scherpomlijnde
opdracht meegeven. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over Perspectieven voor agrarische
ondernemers bestaat deze uit twee sporen. Enerzijds ga ik de ketenpartijen opdragen
om een stijgende vraag naar duurzame producten te realiseren, en daarbij hun eigen
aanbod en productie te verduurzamen. Anderzijds moeten de ketenpartijen expliciet
en transparant aangeven hoe zij de boer ondersteunen bij zijn / haar duurzaamheidsinspanningen
(bijvoorbeeld via het geven van afzetzekerheid, spreiding risico’s, eerlijke verdeling
marges, etc.).
In de opdracht geef ik de partijen heldere kaders, grenzen en doelen mee, en daarbinnen
kunnen ketenpartijen hun eigen creativiteit, kennis en kunde gebruiken om impact te
realiseren op de positie van de (ver)duurzame(nde) boer. Ketenpartijen moeten vervolgens
zelf laten zien hoe hun acties bijdragen aan de verduurzamingsslag van de landbouw
en aan het verdienvermogen van boeren die duurzaam (willen) produceren.
Er is mij alles aan gelegen dat ketenpartijen nu daadwerkelijk hun verantwoordelijkheid
nemen, en daarom houd ik scherp de vinger aan de pols en draag ik ze op om mij op
gezette tijden de voortgang aan te tonen. Mocht hieruit in februari 2023, na een half
jaar, blijken dat acties in de praktijk onvoldoende opleveren, dat de positie van
de boer niet verbetert en de duurzaamheidinspanningen achterblijven, dan ga ik over
tot het inzetten van juridisch instrumentarium, inclusief wettelijke verplichtingen.
De komende periode wil ik gebruiken om dit instrumentarium verder uit te werken. Denk
aan een jaarlijkse duurzaamheidsrapportage en mogelijkheden om zaken wettelijk te
verankeren, ik kijk daarbij naar ontwikkelingen in o.a. Frankrijk. Naast het juridisch
instrumentarium zal ik niet schromen om publiekelijk te communiceren over de bereidheid,
acties en resultaten van (individuele) ketenpartijen.
61. Hoe kunnen ondernemers «zelf aan het stuur» zitten als het beleid alles voorschrijft?
In een divers landbouwland ga ik geen blauwdruk neerleggen voor individuele ondernemers
hoe zij hun werk moeten doen en hun bedrijf moeten inrichten. Zij moeten zo veel mogelijk
zelf «aan het stuur» kunnen zitten als het gaat om het bepalen van de richting waarin
zij hun bedrijf willen ontwikkelen, passend in de opgaven die er zijn om de gebiedsdoelen
te behalen.
62. Wat is voor u een zo laag mogelijke schaal voor het sluiten van kringlopen van
grondstoffen en hulpbronnen? En wat is voor u de maximale schaal voor het sluiten
van kringlopen?
In de LNV-visie Waardevol en verbonden geldt als motto voor kringlooplandbouw: «lokaal wat kan, regionaal of internationaal
wat moet». Wezenlijk is dat in de veehouderij de reststromen uit de akkerbouw worden
benut en dat omgekeerd mest naar akkers wordt afgevoerd om de kringlopen te sluiten.
En dan gaat het om het terugdringen van verliezen en kortere afstanden die belangrijk
zijn bij het «meer sluiten» van kringlopen. Het zijn namelijk de verliezen en klimaatgevolgen
van het transport van grondstoffen over grote afstand die bijdragen aan stikstof-
en broeikasgasemissies.
Vanuit mijn ministerie ondersteun ik een project dat wordt uitgevoerd in de vijf zogeheten
experimenteergebieden voor kringlooplandbouw waarin heel gericht, onder meer aan de
hand van kritische prestatie-indicatoren (kpi’s), wordt verkend hoe de kringlopen
tussen veehouderij- en akkerbouwbedrijven gesloten kunnen worden en hoe daarbij de
grond van verschillende bedrijven over meerdere jaren optimaal kan worden ingezet
(vruchtwisseling). Kringlopen kunnen ook gesloten worden tussen landbouwbedrijven
en andere bedrijven in de keten. Kipster, dat gebruik maakt van reststromen uit de
voedingsindustrie, is hiervan een bekend aansprekend voorbeeld. Het heeft geen zin
om te trachten een minimale of maximale schaal voor het sluiten van kringlopen te
bepalen omdat het voorkómen van verliezen in alle schakels van de keten en in alle
regio’s van productie en consumptie geboden is. Dat vereist samenwerking tussen ondernemers
uit die schakels en gebieden. Hoe ver zij daarin gaan laat ik bij voorkeur aan hen
over. Onder andere via de kpi-systematiek verwacht ik dat zij in de kringloopsamenwerking
steeds betere resultaten kunnen behalen en daarmee ook zullen bijdragen aan het terugdringen
van emissies als gevolg van verliezen.
63. Welk kader en welke voorwaarden gaat u stellen aan de maximale grootte van de
kringlopen?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 62.
64. Welke concrete acties worden of zijn ingezet om te komen tot bedrijfsgerichte
doelsturing?
In de Kamerbrief Perspectieven voor agrarische ondernemers (Kamerstuk 30 252, nr. 28) staat beschreven dat ik inzet op de ontwikkeling van kpi’s voor kringlooplandbouw
en de verdere ontwikkeling van meettechnieken via het actieprogramma digitalisering.
Ook de lessen uit andere fieldlabs, pilots en demonstratiebedrijven zoals de Boerderij(en)
van de Toekomst zullen worden meegenomen om tot bedrijfsgerichte doelsturing te komen.
65. Op welke wijze worden ondernemers nu beloond voor het behalen van kpi's?
Voor een deel gebeurt dit door provincies (Drenthe, Noord-Brabant), voor een deel
door afnemers, met name in de zuivelsector via private kwaliteitssystemen.
66. Wat is uw definitie van bedrijfsgerichte doelsturing?
Hieronder versta ik sturing die individuele ondernemers prikkelt, in staat stelt en
ruimte geeft om binnen bepaalde grenzen zó te handelen dat zij publieke doelen op
overtuigende wijze doelmatig helpen realiseren. Het mes snijdt hier aan twee kanten:
het draagt bij aan realisatie van het publieke belang van verduurzaming van landbouw
en voedsel én biedt ondernemers meer vrijheid en verantwoordelijkheid als het gaat
om de wijze waarop zij hún bedrijf verduurzamen.
67. Waarom moeten de kpi’s van de thema’s dierenwelzijn en diergezondheid nog vastgesteld
worden?
De uitdagingen op deze thema’s zijn sectoraal sterk verschillend. Er is al wel een
verkenning gedaan naar bruikbare indicatoren, maar dit heeft nog geen set geschikte
indicatoren opgeleverd. Binnen de aanpak dierwaardige veehouderij ga ik hier werk
van maken. Mijn insteek is dat deze aanpak de benodigde indicatoren oplevert.
68. Waarom ontbreekt het risico op zoönosen in het rijtje thema's en kpi's?
Zoönosenrisico’s kunnen worden behandeld binnen de systematiek via het thema diergezondheid.
Op het thema diergezondheid worden kpi’s ontwikkeld.
69. Wat is het effect in stikstofuitstoot en depositie van een volledig grondgebonden
melkveehouderij in 2032?
Het effect van grondgebondenheid op stikstofuitstoot en depositie kan nu nog niet
vastgesteld worden. Dat hangt af van de uitwerking van de grondgebondenheid. Het doel
van grondgebondenheid is het in balans brengen van mestproductie met mestplaatsingsruimte.
Hierdoor worden op regionale schaal kringlopen zo veel mogelijk gesloten, dit kan
als neveneffect invloed hebben op de stikstofuitstoot.
70. Klopt het dat er vol wordt ingezet op (vrij)handelsverdragen?
Er wordt door het kabinet ingezet op een actief handelsbeleid, waarbij handels- en
investeringsverdragen een belangrijk instrument zijn. Handelsverdragen versterken
het op regels gebaseerde handelssysteem en geven ondernemers daarmee houvast. Handelsbarrières
(bijvoorbeeld door het afschaffen van dubbele administratieve lasten) en importtarieven
worden verlaagd, en markttoegang vergroot. De oorlog in Oekraïne, maar ook de problemen
rondom corona, laat het belang zien van open handelsstromen. Ook diversificatie van
grondstofstromen is van belang. Ik vind het van belang om voorzichtig om te gaan met
markttoegang voor producten die concurreren met kwetsbare sectoren. De landbouwsector
is één van de sectoren waarvan de mogelijke effecten (positief en negatief) extra
goed moeten worden gewogen. Het monitoren van de effecten van handelsverdragen is
daarbij belangrijk. De Commissie heeft daar in 2021 onderzoek naar laten doen.2 Bij het onderhandelen over handelsverdragen tussen de EU en derde landen zet Nederland
in op zo hoog mogelijke standaarden met betrekking tot verduurzaming en dierenwelzijn.
Dit omdat de producenten in Nederland extra duurzaamheidsinspanningen moet verrichten,
en hun producten in sommige gevallen moeten concurreren met geïmporteerde producten
van producenten die niet altijd aan dergelijke hoge milieu-, arbeid- of dierenwelzijnsregels
hoeven te voldoen. Handelsverdragen zijn één van de instrumenten die gebruikt kunnen
worden om standaarden wereldwijd te verhogen. Het kabinet zet dan ook in op hoge standaarden
voor eerlijke productie, mensenrechten, voedselveiligheid, duurzame groei en klimaat.
71. Waarom wordt er bij (vrij)handelsverdragen niet gekozen om landbouw erbuiten te
houden?
De mogelijke effecten op de landbouw moeten zorgvuldig gewogen worden bij het al dan
niet aangaan van handelsverdragen waardoor de landbouw, het is een factor van belang
die er niet standaard buiten gehouden moet worden. Er zijn een aantal redenen om landbouw
op te nemen in handelsverdragen. De oorlog in Oekraïne, maar ook de problemen rondom
corona, laat het belang zien van open handelsstromen. Ook diversificatie van grondstofstromen
is van belang. Voedselkringlopen strekken zich over landsgrenzen heen. Natuurlijke
omstandigheden (landbouwgrond, klimaat, etc.), technologische ontwikkelingen en diverse
andere factoren zorgen voor het gegeven van internationale afhankelijkheden van grondstoffen
en landbouwproducten. Daarnaast vindt er ook zonder handelsakkoorden handel plaats.
Verder versterken handelsverdragen het op regels gebaseerde handelssysteem, en geven
ondernemers daarmee houvast. Handelsbarrières (bijvoorbeeld door het afschaffen van
dubbele administratieve lasten) en importtarieven worden verlaagd, markttoegang vergroot.
Ook leveren handelsverdragen een bijdrage aan de meest gunstige verwaarding van producten
(vierkantsverwaarding).
Bij het onderhandelen over handelsverdragen tussen de EU en derde landen zet Nederland
in op zo hoog mogelijke standaarden met betrekking tot verduurzaming en dierenwelzijn.
Dit omdat de producenten in Nederland extra duurzaamheidsinspanningen moet verrichten,
en hun producten in sommige gevallen moeten concurreren met geïmporteerde producten
van producenten die niet altijd aan dergelijke hoge milieu-, arbeid- of dierenwelzijnsregels
hoeven te voldoen. Handelsverdragen zijn één van de instrumenten die gebruikt kunnen
worden om standaarden wereldwijd te verhogen. Het kabinet zet dan ook in op hoge standaarden
voor eerlijke productie, mensenrechten, voedselveiligheid, duurzame groei en klimaat.
72. Welke risico’s brengt de inzet op (vrij)handelsverdragen voor het verduurzamen
van de Nederlandse agrarische sector met zich mee?
Het kabinet ziet handelsverdragen als één van de instrumenten die gebruikt kunnen
worden om standaarden wereldwijd te verhogen, en daarmee juist als bijdrage aan de
wereldwijde noodzakelijke verduurzaming. Het kabinet zet dan ook via de EU in op hoge
standaarden voor eerlijke productie, mensenrechten, voedselveiligheid, dierenwelzijn,
duurzame groei en klimaat in dergelijke akkoorden. Dit omdat we aan producenten in
de EU vragen te verduurzamen, en zij concurrentie kunnen ondervinden van producten
uit derde landen die niet altijd aan dergelijke hoge eisen voldoen. Hierbij past dan
ook opname van een hoofdstuk over duurzaamheid in handelsakkoorden (Trade and Sustainable Development). Recent heeft de Commissie een basis-hoofdstuk over duurzame voedselsystemen opgesteld
(Sustainable Food Systems), wat door de Commissie in lopende onderhandelingen wordt ingebracht. Het kabinet
steunt dit. Ik vind het belangrijk hierbij nog op te merken dat er ook handel gedreven
wordt zonder handelsakkoorden. Zonder handelsakkoorden zijn er minder mogelijkheden
om internationale standaarden te verhogen, en om een continue dialoog met een handelspartner
te onderhouden. Een handelsakkoord is een start van deze dialoog. Na afronding van
onderhandelingen en een politiek akkoord zal het kabinet pas een positie over het
betreffende akkoord innemen wanneer de Commissie de teksten voor besluitvorming voorlegt
aan de Raad.
73. Wordt uitgesloten dat de teelt van biogrondstoffen ook gebruikt gaat worden voor
biobrandstoffen?
Uitgangspunt is dat de productie en de inzet van biotische (rest-)stromen als biogrondstof
(regionaal) moet passen binnen de kaders van de transitie van de landbouw, zoals geschetst
in de Kamerbrief Perspectieven voor agrarische ondernemers. In de Kamerbrief Beleidsinzet
Biogrondstoffen (Kamerstuk 32 813, nr. 1039) heeft het kabinet aangegeven dat ook de productie van brandstoffen voor zwaar transport,
lucht- en scheepvaart in de huidige transitiefase een geëigend doel is om de inzet
van primaire fossiele grondstoffen en minerale delfstoffen reduceren tot er andere
alternatieven zijn.
74. Wordt bij de teelt van dubbeldoelteelten uitsluitend ingezet op biogrondstoffen
en voedsel, of worden deze ook gebruikt voor biobrandstoffen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 73 is het uitgangspunt dat de productie
en de inzet van biotische (rest-)stromen als biogrondstof (regionaal) moet passen
binnen de kaders van de transitie van de landbouw, zoals geschetst in de Kamerbrief
Perspectieven voor agrarische ondernemers. In de Kamerbrief Beleidsinzet Biogrondstoffen
(Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 1039) heeft het kabinet aangegeven dat ook de productie van brandstoffen voor zwaar transport,
lucht- en scheepvaart in de huidige transitiefase een geëigend doel is om de inzet
van primaire fossiele grondstoffen en minerale delfstoffen reduceren tot er andere
alternatieven zijn.
75. Worden banken, investeringsmaatschappijen, pensioen- en investeringsfondsen en
andere financiële instellingen meegenomen in de afspraken die met de ketenpartijen
gemaakt worden?
Zoals in het Coalitieakkoord is aangekondigd verwacht ik ook van banken en andere
financiële instellingen een niet-vrijblijvende bijdrage aan het versterken van de
positie van de boer in de keten en ondersteuning bij de verduurzaming. Zij spelen
immers een belangrijke rol bij de financiering van de verduurzaming. De opdracht gericht
aan ketenpartijen waarover ik in mijn perspectiefbrief spreek, zal dan ook onder andere
aan deze partijen gericht zijn. Daarbij denk ik onder andere aan het inzichtelijk
maken en het uitbreiden van de agrofinanciering en kredietverstrekking die gericht
is op agrarische bedrijven die op basis van een bedrijfsplan, wat economisch houdbaar
is en past binnen de transitie die we voor ogen hebben, hun bedrijfsvoering verduurzamen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.L. Geurts, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
S.F.F. Meijer, adjunct-griffier