Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bisschop over de opvolging van het advies van de commissie-Hordijk over AERIUS
Vragen van het lid Bisschop (SGP) aan de Ministers voor Natuur en Stikstof en van Infrastructuur en Waterstaat over de opvolging van het advies van de commissie-Hordijk over AERIUS (ingezonden 13 mei 2022).
Antwoord van Minister Van der Wal-Zeggelink (Natuur en Stikstof), mede namens de Minister
            van Infrastructuur en Waterstaat (ontvangen 22 juni 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
            vergaderjaar 2021–2022, nr. 2915.
         
Vraag 1
            
Waarom is niet gekozen voor beoordeling van de stikstofdepositie (bij toestemmingsverlening)
               op areaalniveau in plaats van op hexagoonniveau, ondanks het ambtelijke oordeel (vanuit
               het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) dat beoordeling op areaalniveau in
               lijn is met hoe de Europese Commissie dit ziet? Wordt dit alsnog overwogen?1
Antwoord 1
            
Van belang is onderscheid te maken tussen het berekenen van depositie en het (ecologisch) beoordelen van depositie. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het eindrapport van het
               Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. 132) wordt niet overwogen om bij het berekenen van stikstofdepositie een hoger schaalniveau
               te hanteren, omdat met aggregeren de heterogeniteit van een landschap en de daardoor
               veroorzaakte verschillen in depositie minder goed in beeld kan worden gebracht.
            
De ecologische beoordeling of een berekende depositiebijdrage kan leiden tot aantasting
               van de natuurlijke kenmerken hoeft niet op hexagoonniveau plaats te vinden. Met een
               passende beoordeling hoeft niet te worden uitgesloten dat een activiteit ergens in
               het Natura 2000-gebied op enige locatie leidt tot een toename van stikstofdepositie
               en mogelijk een plaatselijke verslechtering van de natuurlijke kenmerken van het gebied
               met zich brengt. Het betekent wel dat uitgesloten moet worden dat de natuurlijke kenmerken
               van dat gebied als geheel in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen van het
               gebied worden aangetast, en dat verzekerd is dat de algehele samenhang van Natura
               2000 bewaard blijft.
            
Vraag 2
            
Deelt u de redenering dat de grote onzekerheden bij gedetailleerde projectspecifieke
               depositieberekeningen alleen bezien vanuit het aspect verspreiding, los van terreinruwheid
               en turbulentie, pleiten voor berekeningen op een hoger abstractieniveau?
            
Antwoord 2
            
Deze redenering deel ik niet. Ondanks de grote onzekerheden bij projectspecifieke
               berekeningen wordt niet overwogen om bij het berekenen van stikstofdepositie een hoger
               schaalniveau te hanteren, omdat met aggregeren de heterogeniteit van een landschap
               en de daardoor veroorzaakte verschillen in depositie minder goed in beeld kan worden
               gebracht.
            
Terreinruwheid en turbulentie hebben effect op de verspreiding en depositie van stikstof.
               In AERIUS Calculator wordt met deze effecten dan ook rekening gehouden in de berekening
               van de depositiebijdrage van projecten en mitigerende maatregelen.
            
Vraag 3
            
Waarom is zo lang volgehouden om de redenering dat berekende deposities op meer dan
               vijf kilometer afstand van de bron niet meer betekenisvol te herleiden zijn tot individuele
               projecten wel toe te passen bij wegverkeer, maar niet bij andere bronnen?
            
Antwoord 3
            
De depositie van wegverkeer wordt berekend met SRM2. De modellering in SRM2 is specifiek
                  voor de emissiebron wegverkeer ontwikkeld en houdt rekening met de invloed van specifieke
                  wegkenmerken op de verspreiding, zoals de hoogte en diepteligging van de weg en de
                  aanwezigheid van geluidsschermen. Deze methode is geschikt voor berekeningen binnen
                  vijf kilometer van de weg.
               
Het OPS-model, dat voor andere brontypen werd en wordt gebruikt en nu ook voor het
                  berekenen van de depositiebijdrage van wegverkeer tussen vijf en 25 kilometer van
                  de bron, kende een groter toepassingsbereik.
               
De maximale rekenafstand van 25 km voor alle bronnen is onderbouwd met technisch-modelmatige
               argumenten. Het is nadrukkelijk een uiterste grens waarvoor geldt dat een berekende
               bijdrage buiten deze grens in ieder geval niet meer redelijkerwijze toerekenbaar is
               aan een individueel project of mitigerende bronmaatregel. Deze maximale rekenafstand
               geldt nu ook voor wegverkeer. Dit betekent niet dat bijdragen voor wegverkeer voorbij
               5 kilometer altijd betekenisvol te herleiden zijn naar de bron, maar een maximale
               rekenafstand van 25 km is, op basis van de technisch-modelmatige argumenten die volgen
               uit de onderzoeken van RIVM en TNO, het meest robuust te onderbouwen.
            
Vraag 4
            
Herkent u «de tendens dat door sommige bevoegde gezagen bij de beoordeling van vergunningaanvragen
               te eenzijdig afgegaan wordt op berekende depositiebijdragen op microniveau (hectareniveau
               en twee cijfers achter de komma), waarbij de ecologische relevantie en juridische
               ruimte die er wel is, uit het oog dreigt te worden verloren»? Hoe gaat u dergelijke
               eenzijdigheid voorkomen?2
Antwoord 4
            
Bij toestemmingverlening wordt eerst de stikstofdepositie als gevolg van het voorgenomen
               project berekend. Wanneer uit de berekening volgt dat er geen stikstofdepositie (berekende
               bijdrage kleiner dan 0,005 mol/ha/jaar) is of dat uit een ecologische beoordeling
               (voortoets) volgt dat de stikstofdepositie geen significant effecten kan hebben, is
               er geen natuurvergunning nodig. Als de berekening aangeeft dat er wel een bijdrage
               is en significante effecten niet kunnen worden uitgesloten, moet een passende beoordeling
               worden gemaakt van de gevolgen voor het gebied. In een passende beoordeling wordt
               ecologisch beoordeeld of een project kan leiden tot aantasting van de natuurlijke
               kenmerken van Natura 2000-gebieden. Dit betekent niet dat moet worden uitgesloten
               dat een activiteit ergens in het Natura 2000-gebied op enige locatie leidt tot een
               toename van stikstofdepositie en mogelijk een plaatselijke verslechtering van de natuurlijke
               kenmerken van het gebied met zich brengt. Het betekent wel dat uitgesloten moet worden
               dat de natuurlijke kenmerken van dat gebied als geheel in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen
               van het gebied worden aangetast, en dat verzekerd is dat de algehele samenhang van
               Natura 2000 bewaard blijft
            
Vraag 5
            
Wordt onderzoek gedaan naar een hogere rekenkundige drempelwaarde dan 0,005 mol/ha/jaar
               bij projectspecifieke berekeningen? Zo ja, wat is de stand van zaken?
            
Antwoord 5
            
TNO heeft, in samenwerking met externe deskundigen, onderzoek gedaan naar de mogelijkheden
               voor een technisch-modelmatig onderbouwde en goed uitlegbare afbakening in de berekening
               van stikstofdepositie van individuele emissiebronnen (projecten). In juli 2021 is
               fase 1 van dit onderzoek afgerond en met de Tweede Kamer gedeeld. In fase 2 van dit
               onderzoek wordt onder meer een verkenning uitgevoerd naar de hoogte van een rekenkundige
               ondergrens die is onderbouwd met wetenschappelijke argumenten vanuit de fysica.
            
Na de zomer zal ik dit rapport, voorzien van een kabinetsreactie, met de Tweede Kamer
               delen.
            
Vraag 6
            
Waarom is tot nu toe niets gedaan met de suggestie om te kiezen voor bepaling van
               de projectspecifieke depositie in kg stikstof/ha/jaar in plaats van mol/ha/jaar, zodat
               op een minder groot detailniveau gerekend hoeft te worden? Gaat u hier alsnog naar
               kijken?3
Antwoord 6
            
De eenheid waarin de resultaten uitgedrukt worden hangt niet samen met het detailniveau
               van de berekeningen. De depositiebijdrage van een project in AERIUS Calculator wordt
               nu uitgedrukt in mol/ha/jaar. Het is ook mogelijk om de depositiebijdrage uit te drukken
               in kg/ha/jaar. 1 kg stikstofdepositie komt overeen met ongeveer 70 mol. De rekenkundige
               ondergrens is nu 0,005 mol/ha/jaar. Als de depositiebijdrage wordt uitgedrukt in kg/ha/jaar
               wijzigt deze rekenkundige ondergrens, en wordt dan ongeveer 0,0.007 kg/ha/jaar.
            
In AERIUS-Monitor, waarin de totale (landelijke) deposities zijn weergegeven, is deze
               functionaliteit al beschikbaar en kan de gebruiker kiezen om de waarden voor de totale
               depositie uit te drukken in mol/ha/jaar of kg/ha/jaar.
            
Vraag 7
            
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de beheerder van AERIUS zich voldoende kritisch en onafhankelijk
               opstelt ten aanzien van meer beleidsmatig en juridisch gemotiveerde dan wetenschappelijk
               gemotiveerde keuzes in AERIUS, zoals de verschillen in afkapgrenzen, de vaststelling
               van de rekenkundige drempel op 0,005 mol en het detailniveau van de berekeningen,
               en zich rekenschap geeft van andere wetenschappelijke inzichten?
            
Antwoord 7
            
Het RIVM werkt continu aan de doorontwikkeling van het AERIUS instrumentarium en gebruikt
                  daarbij actuele wetenschappelijke inzichten. RIVM voert deze werkzaamheden uit in
                  opdracht van het Ministerie van LNV en in die opdracht is de (wetenschappelijke) onafhankelijkheid
                  van het RIVM geborgd.
               
Waar nodig wordt, in opdracht van het Ministerie van LNV, op specifieke onderwerpen
                  nader onderzoek uitgevoerd, zoals het voornoemde TNO-onderzoek (antwoord op vraag 5)
                  waarbij het RIVM ook nadrukkelijk is betrokken.
               
De rekenkundige ondergrens van 0,005 mol/ha/jaar bij projectspecifieke berekeningen
               met AERIUS Calculator is gekozen op advies van het RIVM. De eerdere verschillen in
               maximale rekenafstanden tussen wegverkeer en andere bronnen hing samen met het technische
               toepassingsbereik van de toegepaste rekenmodellen (SRM2 voor wegverkeer en OPS voor
               andere bronnen). De keuze om voor wegverkeer tot 5 km uit te gaan van SRM2 en niet
               van OPS is door het RIVM wetenschappelijk gemotiveerd.
            
Vraag 8
            
Waarom zijn verschillende validatierapporten bij het OPS-model niet gedeeld met de
               commissie-Hordijk, inclusief de recent genoemde kanttekeningen, en ook niet openbaar
               gemaakt ten behoeve van meer transparantie?4
Antwoord 8
            
De validatierapporten waarnaar verwezen wordt in het artikel bieden volgens het RIVM
               geen nieuwe inzichten over de onzekerheden in het OPS-model. Deze onzekerheden zijn
               reeds beschreven in de rapporten die te vinden zijn op de website van het RIVM.
            
Vraag 9
            
Hoe waardeert u de analyse van professor Lindeboom inzake de berekening van de stikstofdepositie
               in kustgebieden en het toepassen van een meetcorrectie, die niet langer verklaard
               kan worden door vermeende ammoniak uit zee?5
Antwoord 9
            
In de duingebieden wordt een hogere concentratie gemeten langs de kust dan met de
               modellen berekend wordt op basis van alle bekende bronnen. Dit zogenaamde «duinengat»
               werd eerst verklaard door ammoniak uit zee6. Daar is nu twijfel over ontstaan7. Het verschil in ammoniakdepositie is nu opgenomen in de meetcorrectie. Het RIVM
               voert onderzoek uit naar de oorzaak van dit verschil. In het najaar wordt de eerstvolgende
               update van dit onderzoek verwacht.
            
Vraag 10
            
Deelt u de analyse dat in het model ontbrekende emissies van lokale vogelkolonies
               maar een zeer klein percentage van de meetcorrectie kunnen verklaren?
            
Antwoord 10
            
Ammoniak afkomstig van lokale vogelkolonies is één van de hypotheses in het nadere
               onderzoek van het RIVM. De feitelijke bijdrage van lokale vogelkolonies aan de emissies
               en deposities van ammoniak wordt onderzocht.
            
Vraag 11
            
Deelt u de analyse dat er verschillende mogelijke oorzaken zijn die het weglaten van
               de meetcorrectie zouden rechtvaardigen?
            
Antwoord 11
            
Er zijn verschillende hypotheses over de oorzaak van het «duinengat». Het onderzoek
               van RIVM moet duidelijkheid geven over de juistheid van de hypotheses. Ook als beter
               inzicht wordt verkregen in de oorzaken van het duinengat, betekent dat niet direct
               dat de meetcorrectie volledig weggelaten kan worden.
            
Vraag 12
            
Waarom kiest u er niet voor de meetcorrectie weg te laten, zolang nader onderzoek
               niet concludeert dat de meetcorrectie gerechtvaardigd is?
            
Antwoord 12
            
In ieder geval tot het nadere onderzoek duidelijkheid geeft, wordt de gemeten waarde
               als waarheid aangenomen en wordt de berekende waarde daarop gecorrigeerd.
            
Vraag 13
            
Is de veronderstelling juist dat bij het weglaten van de meetcorrectie in kustgebieden
               op verschillende plekken geen sprake meer is van overschrijding van de kritische depositiewaarde,
               terwijl dat bij toepassing van de meetcorrectie wel het geval zou zijn, en dat bij
               toepassing van de meetcorrectie vergunningverlening voor bouwactiviteiten dan onnodig
               belemmerd wordt?
            
Antwoord 13
            
Het klopt dat er bepaalde locaties zijn waarop de berekende depositie de kritische
               depositiewaarde niet overschrijdt, maar de gemeten depositie wel. Het weglaten van
               de meetcorrectie zou er dus toe leiden dat er op sommige locaties geen berekende overschrijding
               van kritische depositiewaarde meer is. Op andere locaties zal het weglaten van de
               meetcorrectie echter leiden tot een toename van de depositie.
            
Hierbij wordt opgemerkt dat bouwactiviteiten op grond van artikel 2.9a van de Wet
               natuurbescherming voor de bouwfase voor het onderdeel stikstofdepositie zijn vrijgesteld
               van de vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof - 
              
                  Mede namens
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.