Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over o.a. het jaarverslag Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds 2021 (Kamerstuk 36100-XIV-1)
2022D25922 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de onderstaande
fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister voor Natuur en Stikstof over het Jaarverslag
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds 2021.
De voorzitter van de commissie, Geurts
De griffier van de commissie, Jansma
Inhoudsopgave
Blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
5
II
Antwoord / Reactie van de Minister
7
III
Volledige agenda
7
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het jaarverslag, het verantwoordingsonderzoek
van de Algemene Rekenkamer (ARK) en de beantwoording op eerder ingediende feitelijke
vragen door de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de ARK constateert dat Staatsbosbeheer in de
risicoanalyse in mindere mate aandacht besteedt aan de kwaliteit van haar publieke
taken. De Minister van LNV let volgens de ARK tijdens het periodieke overleg met name
op key performance indicators (KPI’s) die zijn vastgelegd in het ondernemingsplan, «zoals de klanttevredenheid
van bezoekers en het aantal hectare nieuw bos.» De leden van de VVD-fractie zijn van
mening dat terreinbeherende organisaties (TBO’s) zoals Staatsbosbeheer in de eerste
plaats beoordeeld moeten worden op hun primaire taak, namelijk het beheren van natuur.
Is de Minister van mening dat TBO’s op dit moment voldoende gecontroleerd worden op
de effectiviteit van bijvoorbeeld natuurherstelmaatregelen en natuurontwikkeling?
Wordt de uitvoering van TBO’s ook voldoende getoetst op effectiviteit ten aanzien
van instandhoudingsdoelstellingen voor diersoorten en habitats? Zo ja, waar blijkt
dat uit? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om de aanbevelingen van de ARK
over te nemen ten aanzien van een meer integrale risicoanalyse met meer aandacht voor
de uitvoering van publieke taken en ten aanzien van het aan het Parlement sturen van
de uitkomsten van het jaarlijks overleg met Staatsbosbeheer over de taakuitvoering
en de beschikbaar gestelde middelen? Zo ja, op welke wijze zal de Kamer daarover geïnformeerd
worden? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister erkent dat eronzekerheden zijn ontstaan
bij het voorkomen en bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidieregelingen.
De ARK concludeert dat «de reductie van geuroverlast groter had kunnen zijn,» zo lezen
deze leden. Op welke wijze gaat de Minister de aanbevelingen van de ARK ter harte
nemen bij toekomstige regelingen, zoals bijvoorbeeld de MGA-II en de Lbv? Zou het
een mogelijkheid zijn om bij het opstellen van toekomstige regelingen een soort «ARK-toets»
te doen, zodat aanbevelingen al aan de voorkant meegenomen kunnen worden? Zo ja, kan
de Minister aangeven hoe dat eruit zou zien?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van het jaarverslag
van het ministerie en de beantwoording van de vragen. Zij hebben hierover nog enkele
aanvullende vragen.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat de ARK het advies heeft gedaan om volgende
regelingen effectiever in te richten. Zij focusten daarbij specifiek op de regeling
Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv), welke effectiever had kunnen zijn
in het terugdringen van geuroverlast volgens de ARK als deze beter controleerbaar
was geweest. De leden van de D66-fractie vinden het belangrijk dat de voortzetting
van deze regeling en volgende regelingen geen ruimte meer overlaat voor misbruik en
oneigenlijk gebruik. Zij horen daarom graag wanneer het handhavingsbeleid voor de
Srv volledig afgerond zal zijn, zodat er beter gecontroleerd kan worden hoe aan de
subsidievoorwaarden is en wordt voldaan. Ook vernemen zij graag hoe de Minister er
zorg voor zal dragen dat in de toekomst dergelijke regelingen vanaf de openstelling
waterdicht zullen zijn, zodat er echt sprake kan zijn van een gelijk speelveld. Acht
hij het bijvoorbeeld wenselijk om vaker op productierechten op locatieniveau een regeling
in te stellen, als er bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) alleen productierechten
op bedrijfsniveau bekend zijn? Gaat hij voorts lagere beoordelingsmarges instellen
om te voorkomen dat er onterecht te veel wordt uitgekeerd? Welke lessen trekt de Minister
kortom uit de aanbevelingen van de ARK?
De leden van de D66-fractie omarmen de positieve reactie van de regering op de aanbeveling
van de ARK dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in de toekomst vroegtijdiger
betrokken zal worden bij voorgenomen nieuw beleid en bij Europese wet- en regelgeving,
zodat er beter gekeken kan worden naar de handhaafbaarheid van beleid. Ook zij vinden
het erg belangrijk dat de capaciteit van de NVWA effectief wordt ingezet en er goed
oog is voor de handhaafbaarheid van onze wet- en regelgeving. Kan de Minister aangeven
hoe het proces ervan af nu concreet anders uit gaat zien? In welk stadium zal de NVWA
nu worden betrokken en wat betekent dit voor de adviezen aan de Kamer?
De leden van de D66-fractie vernamen dat de ARK kritisch was op de objectieve leverancierskeuze
bij het inkoopbeleid en dat hiervoor een beoordelingsaanzet is gemaakt. Kan worden
aangegeven wanneer verwacht wordt dat deze is afgerond?
De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over de kritiek van de ARK op het
zoönosebeleid. Zij zijn van mening dat het van groot belang is dat we goed voorbereid
zijn op toekomstige zoönosen. Deze leden hebben bijvoorbeeld zorgen over de ontwikkelingen
omtrent de vogelgriep. Zij constateren dat de Minister in de beantwoording van de
feitelijke vragenronde stelt dat de zoönosestructuur goed heeft gewerkt bij de aanpak
van de uitbraak van corona onder nertsen. Echter geeft de Minister niet aan waarom
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) geen doorzettingsmacht heeft.
Graag krijgen deze leden hierover een uitgebreidere toelichting. Daarnaast verwijst
de Minister in de beantwoording naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet omtrent
de vraag hoe provincies meer handvatten geboden kunnen worden bij vergunningverlening.
Het inwerkingtreden van de Omgevingswet is echter al een aantal keren uitgesteld.
Kan de Minister toelichten of niet nu al mogelijkheden gecreëerd moeten en kunnen
worden om provincies de mogelijkheid te geven om zoönoserisico mee te wegen in het
verlenen van vergunningen voor de veehouderij?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken voor
het schriftelijk overleg Jaarverslag Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
en Diergezondheidsfonds 2021 d.d. 20 juni 2022 en hebben nog enkele vragen.
Kan de Minister aangeven waarom de kwaliteit van de natuur in Nederland gebaseerd
is op data uit 2019 en niet uit 2021?
De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel de vervangende bronmaatregelen (Maatregel
Gerichte Aankoop (MGA), mitigatie van zeven MIRT-projecten en realisatie van walstroomlocaties
voor zeeschepen) zullen bijdragen aan de reductie van stikstofemissies en op welke
termijn dat effect verwacht mag worden.
De leden van de CDA-fractie lezen in de bevindingen van de rapporteurs dat de landbouwsector,
met een verwachte CO2-reductie tot 25,6 megaton in 2030, de doelstelling uit het klimaatakkoord waarschijnlijk
niet gaat halen. Dit is volgens deze leden zorgwekkend, temeer omdat dat mogelijk
tot gevolg heeft dat de sector nog strengere eisen opgelegd krijgt. Deelt de Minister
deze zorgen? Waarom wel of niet? Wat is volgens de Minister een mogelijke oplossing?
Het kabinet heeft zich nationaal en internationaal aan uiteenlopende doelstellingen
gecommitteerd, bijvoorbeeld op het gebied van natuurareaal, bosareaal, CO2-uitstoot, methaanuitstoot, voedselverspilling en gewasbescherming. Kan de Minister
aangeven of deze doelstellingen ambitieuzer zijn dan eigenlijk noodzakelijk is? Zo
ja, waarom kiest het kabinet voor extra hoge doelen? In hoeverre acht de Minister
deze doelen haalbaar en uitvoerbaar met in achtneming van de sociaaleconomische impact?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de stukken op de agenda
voor dit schriftelijk overleg en hebben hier enkele vragen en opmerkingen bij.
Wat de leden van de GroenLinks-fractie betreft laat de verantwoording zien hoe de
begroting en het hele Ministerie van LNV nog met één been in het verleden staan. De
landbouwsector staat aan de vooravond van een zeer ingrijpende transitie, maar heel
veel instrumenten werken nog steeds ten faveure van hetgeen we moeten afschaffen:
de industriële landbouw, de massaproductie, de intensieve veehouderij en de schaalvergroting.
We stimuleren en subsidiëren zowel het probleem als de oplossingen wat leidt tot een
trage ineffectieve verandering en vaak weinig doelmatige besteding van middelen.
Deze leden zien met lede ogen aan dat we miljarden aan subsidies voor mestvergisters
hebben uitgekeerd die daarmee een extra verdienmodel voor de intensieve veehouderij
verschaffen, terwijl we nu weer miljarden vrij maken om de intensieve veehouderij
uit te kopen en te beëindigen. Kan de Minister aangeven hoeveel overheidsgeld (Europees,
nationaal en provinciaal) is uitgekeerd aan bedrijven en sectoren die nu moeten krimpen,
worden opgekocht en waarvan de (overheids-) investeringen onvolledig worden gebruikt?
Hoe snel kunnen we programma’s afbouwen en beëindigen die niet leidden tot een reductie
van de veestapel?
Niet alleen geld is een schaars goed, maar ook natuur en klimaat. De leden van de
GroenLinks-fractie maken zich grote zorgen over de voortgang van de doelen voor water
natuur, luchtkwaliteit en klimaat. Ook hier werkt het gevoerde beleid deels tegen
zichzelf. Kan de Minister aangeven hoeveel van de Programmatische Aanpak Stikstof
(PAS)-melders in een gebied zitten waarvoor een (forse) stikstofafname nodig is? Naar
schatting hoeveel van de PAS-melders die nu op legalisatie wachten, moeten uiteindelijk
worden opgekocht of moeten krimpen om binnen de stikstofdoelstellingen te komen?
De leden van de GroenLinksfractie zijn ook benieuwd naar een nadere specificatie van
de milieubelasting en het energieverbruik van de sierteelt. Er is eerder gesproken
over het gasverbruik van de sierteelt, maar daar kwam geen duidelijk antwoord op.
Kan de Minister aangeven hoeveel gas de sierteelt jaarlijks verbruikt? En hoeveel
elektriciteit (verrekend met de warmtekrachtkoppelingsinstallaties), grondwater, kunstmest
en gewasbeschermingsmiddelen?
De leden van de GroenLinks-fractie streven naar een grondgebonden veehouderij. Dat
is op de lange termijn de enige duurzame manier van het bedrijven van landbouw. De
melkveehouderij is op weg, maar de varkens-, geiten- en pluimveehouderijsectoren hebben
nog geen doelstellingen. Kan de Minister ingaan op de gevolgen voor natuur, luchtkwaliteit,
waterkwaliteit en klimaat als de gehele veehouderijsector in Nederland grondgebonden
zou zijn? Wat zou dat doen met de stikstofdoelen, de klimaat doelen en de kaderrichtlijn
water? Tot hoeveel minder import van Indirect Land Use Change (ILUC)-gevoelig veevoer
zou dit leiden?
Tenslotte zijn de leden van de GroenLinks-fractie van mening dat het Rijk en de provincies
veel meer moeten handhaven. Enkele honderden controles per jaar op dierenwelzijn of
het gebruik van landbouwgif maakt dat de kans dat overtreders tegen de lamp lopen
heel erg klein is. Veel bedrijven worden zo goed als nooit bezocht, terwijl controles
in heel veel gevallen misstanden of gebreken laten zien. Deze leden zijn blij dat
er extra middelen zijn vrijgemaakt voor de NVWA, maar ook deze staan niet in verhouding
tot de omvang van de taak. Als de NVWA genoeg capaciteit zou hebben om elk landbouwbedrijf
eens per jaar zou bezoeken, hoeveel extra middelen zouden dan nodig zijn?
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de stukken op de agenda voor
dit schriftelijk overleg en hebben nog enkele vragen- en opmerkingen.
Op 1 juli trad de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking. Daarin
is opgenomen dat in 2025 en 2035 respectievelijk 40% en 74% van het voor stikstof
gevoelig areaal in Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde moet zijn
gebracht. Overeenkomstig Europese afspraken is in het Coalitieakkoord ook het klimaatdoel
aangescherpt naar 55% reductie van broeikasgassen in 2030 ten opzichte van 1990. Volgens
deze leden is het voor de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
niet eenvoudig te monitoren hoe het staat met de realisatie van de klimaatdoelen in
de sector landbouw. In het Klimaatakkoord ligt vast hoeveel CO2-reductie moet worden gerealiseerd. In het Jaarverslag is weinig informatie te vinden
over de voortgang van het klimaatbeleid in de landbouwsector.
Uit de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2021 blijkt dat de uitstoot van broeikasgassen
uit de landbouw is gedaald van 33,1 Mton CO2 in 1990 naar 27,0 Mton CO2 in 2020. Op basis van het vastgestelde en voorgenomen beleid verwacht het PBL dat
de CO2-emissies uit de landbouw zullen dalen tot 25,6 Mton in 2030. De doelstelling uit
het Klimaatakkoord is echter 22,2 Mton CO2 in 2030. Uitgaande van het Klimaatakkoord moet de landbouwsector in tien jaar (2021–2030)
dus nog 4,8 Mton CO2 reduceren, terwijl in dertig jaar (1990–2020) sprake was van 6,1 Mton CO2-reductie. Daarnaast committeert het kabinet zich in het coalitieakkoord 2021–2025
aan de aangescherpte EU-doelstelling om te komen tot 55% CO2-reductie in 2030 in plaats van de 49% waar het Klimaatakkoord vanuit gaat. De verdeling
tussen de sectoren, waaronder de landbouwsector, moet nog worden vastgesteld. Daarnaast
blijkt uit het budgettaire bijlage bij het coalitieakkoord 2021–2025 dat het kabinet
met het Stikstoffonds een klimaatopgave van 5 Mton CO2-reductie in 2030 beoogt te realiseren en dat verduurzaming van de glastuinbouw een
extra CO2-reductie van 1 Mton in 2030 moet opleveren.
Heeft de Minister een plan, waarin duidelijk wordt hoeveel CO2 de landbouwsector in Nederland moet reduceren en ook kan opnemen? Zo nee, ziet de
Minister mogelijkheden een dergelijk plan te ontwikkelen in samenloop met de stikstofreductieplannen
die verder worden uitgewerkt via de gebiedsgerichte aanpak?
Kan de Minister aangeven wanneer er een nieuwe rapportage over klimaat en landbouw
wordt opgesteld? Kan de Minister aangeven hoe dit in verhouding zal staan met de uitvoering
van de aangenomen motie-Koekkoek van 14 december 2021 (Kamerstuk 28 625, nr. 330), welke de regering verzoekt om samen met het Planbureau voor de Leefomgeving een
analyse in de Klimaat- en Energieverkenning uit te werken waarin de klimaatdoelen
die van werking zijn in het Nationaal Strategisch Plan (NSP) worden gemonitord?
Op welke versnellingsmogelijkheden gaat de Minister inzetten? Zijn er bijvoorbeeld
bepaalde landbouwpraktijken waarin de Minister potentie ziet rondom de opslag en reductie
van CO2? Ziet de Minister daar ook voordelen rondom verdienmodellen van de sector bij? Hoe
ziet die ontwikkeling eruit? Loopt die via de markt of via (Europese-) subsidies?
Op Europees niveau werd in 2021 overeenstemming bereikt over de kaders voor het nieuwe
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2023–2027 (GLB). Hierin is extra geld vrijgemaakt
voor verduurzaming van de landbouw. Op 30 mei 2022 heeft de Europese Rekenkamer een
rapport gepresenteerd waarin het concludeert dat de Europese Commissie over de periode
2014–2020 een te hoge bijdrage van de EU-begroting aan klimaatactie heeft gerapporteerd.
Met name in de landbouwfinanciering worden de klimaatuitgaven te hoog opgegeven: bijna
60 miljard euro, volgens de Europese Rekenkamer. Met dit in het achterhoofd vreest
de Europese Rekenkamer dat er ook problemen kunnen ontstaan in de periode 2021–2027
bij het behalen van het streefdoel van 30%.
In 2021 is in pijler 1 voor 188 miljoen euro aan vergroeningsbetalingen gedeclareerd
bij de Europese Commissie. Daarnaast zijn er meerdere declaraties gedaan onder pijler
2 die zouden moeten bijdragen aan de verduurzaming van de landbouw.
De leden van de Volt-fractie vragen hoe de Minister garandeert dat het streefdoel
van 30% in Nederland behaald zal worden en hoe deze uitgaven gecontroleerd worden
op het doelmatig bijdragen aan de verduurzaming van de landbouw. Acht de Minister
deze uitgaven als genoeg voor de verduurzaming die nodig is in de landbouw? Hoe zorgt
de Minister ervoor dat deze uitgaven niet alleen bij de boeren komen met de meeste
hectares?
II Antwoord / Reactie van de Minister
III Volledige agenda
Jaarverslag Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds
2021
Kamerstuk 36 100 XIV, nr. 1 – Brief d.d. 18-05-2022, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer
Aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2021 bij het Ministerie
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds
Kamerstuk 36 100 XIV, nr. 2 – Rapport/brief Algemene Rekenkamer d.d. 18-05-2022, president van de Algemene Rekenkamer,
A.P. Visser
Beantwoording vragen commissie, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport
Resultaten verantwoordingsonderzoek 2021 bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds
Kamerstuk 36 100 XIV, nr. 5 – Rapport/brief d.d. 07-06-2022, president van de Algemene Rekenkamer, A.P. Visser
Beantwoording vragen commissie over het Jaarverslag Ministerie van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds 2021 (Kamerstuk 36 100 XIV, nr. 1)
Kamerstuk 36 100 XIV, nr. 7 – Brief d.d. 08-06-2022, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer
Beantwoording vragen commissie, gesteld aan de regering, over het rapport Resultaten
verantwoordingsonderzoek 2021 bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
en het Diergezondheidsfonds (Kamerstuk
36 100 XIV, nr. 2)
Kamerstuk 36 100 XIV, nr. 6 – Brief d.d. 08-06-2022, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.L. Geurts, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.