Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van der Molen over het bericht 'Voorbereidend jaar Twente Pathway College sluit onvoldoende aan bij UT-onderwijs'
Vragen van het lid Van der Molen (CDA) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «Voorbereidend jaar Twente Pathway College sluit onvoldoende aan bij UT-onderwijs» (ingezonden 17 mei 2022).
Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 17 juni
2022).
Vraag 1
Wat vindt u van het artikel «Voorbereidend jaar Twente Pathway College sluit onvoldoende
aan bij UT-onderwijs»1, waar onder andere in staat dat bijna 60% van de studenten dat aan een voorbereidend
jaar begint het bindend studieadvies (bsa) niet haalt?
Antwoord 1
De Gedragscode Internationale Student in het hoger onderwijs (hierna: Gedragscode)
schrijft voor dat de onderwijsinstelling die de toelating en inschrijving tot de opleiding
afhankelijk maakt van het succesvol doorlopen van een voorbereidend jaar of premaster,
zich er vooraf van vergewist dat de internationale student het voorbereidend jaar
of de premaster naar verwachting succesvol zal afronden. Na het succesvol afronden
van het voorbereidend jaar zijn de deficiënties weggewerkt en wordt door de onderwijsinstelling
de voorwaardelijke toelating omgezet in een definitieve toelating tot de hoofdstudie.
Hiermee zou een goede instroom en doorstroom in de hoofdstudie verwacht mogen worden.
In dat licht lijkt een positief bindend advies van 40.9% in het eerste jaar van de
wo-bachelor laag. Er is echter geen centrale registratie van het bindend studieadvies,
waardoor een vergelijking op studiesucces met andere voorbereidende programma’s of
met studenten die via de «reguliere» weg zijn ingestroomd, niet goed mogelijk is.
De UT heeft desgevraagd de volgende toelichting gegeven: het percentage van 40,9%
is inclusief studenten die (zelf) vroegtijdig stoppen gedurende het foundation year.
Uit het evaluatierapport blijkt dat van de TPC studenten die in 2020–2021 beginnen
aan de UT Bachelor, en het eerste jaar hebben afgerond, 66% een positief BSA heeft
gekregen. Dit percentage is exclusief uitvallers en inclusief studenten met een uitgesteld
BSA. Ter vergelijking: voor alle UT Bachelor studenten van cohort 2020–2021, is dit
percentage 79%.
Uit het onderzoek uit 2020 van de Landelijke Commissie Internationale Student in het
Hoger Onderwijs (hierna: Landelijke Commissie), naar een aantal private aanbieders
van het voorbereidend jaar, bleek overigens geen verschil tussen de «reguliere» studenten
en de studenten die zijn ingestroomd via een voorbereidend jaar, als het ging om het
halen van het BSA in het eerste jaar van de hoofdstudie. Navitas, waarvan Twente Pathway
College een lokale afdeling is, was in die studie wel opgenomen, maar omdat het programma
dat jaar voor het eerst werd aangeboden, kon in dit onderzoek nog geen beeld worden
gegeven van studiesucces in de vervolgopleiding.
Vraag 2
Wat zijn de publieke kosten van één internationale student die zijn bsa niet haalt?
Antwoord 2
De onderwijsuitgaven per student per jaar in het wetenschappelijk onderwijs bedragen
gemiddeld ca. € 8.300. Dit geldt voor Nederlandse studenten en andere studenten uit
de Europese Economische Ruimte (EER). Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3
en vraag 6 gaat het hier vrijwel geheel om niet-EER studenten waarvoor geen publieke
kosten worden gemaakt.
Vraag 3
Kunt u aangeven hoe een commercieel traject om meer internationale studenten aan te
trekken, waar studenten tot € 15.000,– per jaar voor betalen, zich verhoudt tot de
passage in het artikel over «zorgen voor een uitputting van de UT-middelen»? Op welke
wijze worden publieke middelen door de Universiteit Twente besteedt aan de commerciële
activiteiten van Twente Pathway College? Kunt u tevens aangeven hoe de scheiding van
de geldstromen bij deze en andere universiteiten waarbij commercieel een voorbereidend
jaar wordt aangeboden geregeld is? Hoe houdt u hier toezicht op?
Antwoord 3
De UT mag alleen publieke middelen besteden aan private activiteiten als aan de voorwaarden
uit de «Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten» wordt
voldaan. De tweede voorwaarde, genoemd in artikel 3 van deze beleidsregel, behelst
dat publieke middelen alleen voor private activiteiten mogen worden ingezet indien
de activiteit aantoonbare meerwaarde heeft voor de wettelijk bekostigde taak.
Publieke middelen investeren
Bekostigde onderwijsactiviteiten zijn activiteiten in lijn met artikel 1.3 van de
WHW. En dat ziet op ingeschreven studenten. Daar mag de bekostiging (de publieke middelen)
aan worden besteed. Onder publieke middelen vallen bijvoorbeeld ook publiek bekostigde
docenten en lesruimten.
Overige activiteiten zijn privaat en deze kunnen alleen met publieke middelen worden
gefinancierd als de voorwaarden uit de Beleidsregel investeren met publieke middelen
in private activiteiten worden toegepast.
Verantwoording publieke middelen
Binnen de geldende wet- en regelgeving mag elke instelling de financiële administratie
naar eigen inzicht inrichten. Dit geldt eveneens voor het verwerken van transacties
inzake publieke of private activiteiten. Het bevoegd gezag kan ervoor kiezen om de
private activiteiten in een aparte rechtspersoon onder te brengen, maar is daar niet
toe verplicht, zolang de financiële verantwoording maar volledig en transparant is.
De inspectie kan eventueel onderzoeken of de instelling bij haar private activiteiten
(die met publieke middelen worden gefinancierd) passende (risico-) beheersmaatregelen
heeft getroffen en die ook adequaat toepast. Het bevoegd gezag dient daarnaast op
verzoek van de Minister, dan wel op verzoek van de inspectie, inzage te geven in álle
specifieke private activiteiten, met name voor wat betreft de interne kostentoerekeningen
(voor- en nacalculatie van de integrale kostprijs, inclusief een berekening van de
risico-opslag op de geïnvesteerde publieke middelen).
In het accountantscontroleprotocol 2021 is opgenomen dat de instellingsaccountant
vaststelt dat aan de in artikel 3.7 van de Beleidsregel investeren met publieke middelen
in private activiteiten opgenomen verantwoordingseis in het bestuursverslag is voldaan.2
De Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten stelt in
artikel 3, onder 7, dat over de investeringen met publieke middelen in private activiteiten
verantwoording dient te worden afgelegd in het bestuursverslag.
De inspectie houdt toezicht op naleving van de Beleidsregel tijdens haar reguliere
vierjaarlijks instellingstoezicht of op basis van signalen.
Het gaat hier overigens om internationale studenten die een kostendekkend (vaak commercieel
tarief) betalen voor het voorbereidend traject. Niet-EER studenten betalen bovendien
voor hun bachelor of master het hogere instellingscollegegeld. In die zin is er geen
sprake van (uitputting van) publieke middelen. Wel geven enkele docenten in het evaluatierapport
aan dat de studenten die via het foundation year van Twente Pathway de bachelor instromen,
vaker moeite hebben met de manier waarop het Nederlandse academisch onderwijs is georganiseerd
(onder andere de gevraagde zelfstandigheid) en daardoor meer aandacht en ondersteuning
nodig hebben.
Vraag 4
Is volgens u, voor (aspirant-)studenten, in voldoende mate duidelijk dat er sprake
is van twee aparte organisaties (namelijk een commerciële organisatie Twente Pathway
College en een publieke organisatie de Universiteit Twente), aangezien de website
«Twente Pathway College» volledig in dezelfde huisstijl is als die van de Universiteit
Twente?
Antwoord 4
Voorbereidende programma’s worden door of onder verantwoordelijkheid van de betreffende
hogeschool of universiteit aangeboden. Die blijft dus altijd verantwoordelijk voor
het onderwijs in het voorbereidend traject, ook als dat in de praktijk wordt uitgevoerd
en aangeboden door een andere (commerciële) partij. Desalniettemin moet in de informatievoorziening aan de aspirant-studenten
duidelijk worden gemaakt hoe het voorbereidend programma wordt aangeboden en door
wie. In de Gedragscode is hierover onder andere opgenomen: «De onderwijsinstelling
stelt, onder andere via de website, tijdig betrouwbare en eenvoudig toegankelijke
informatie aan de internationale student ter beschikking over het aangeboden onderwijs,
tenminste m.b.t. (..) een beschrijving van de opleiding».
De Landelijke Commissie heeft geen signalen ontvangen van studenten over mogelijke
onduidelijkheid over welke organisatie The Twente Pathway aanbiedt.
In het onderzoek in 2020 constateerde de Landelijke Commissie wel dat de Universiteit
Twente zelf geen informatie verschaft op haar website over The Twente Pathway. De
informatievoorziening verloopt volledig via de daarvoor ingericht website «The Twente
Pathway».
Vraag 5
Is volgens u, voor (aspirant-)studenten, in voldoende mate duidelijk dat het voorbereidend
jaar een commerciële activiteit is waar geen publiek toezicht op wordt gehouden?
Antwoord 5
De Landelijke Commissie heeft geen klachten ontvangen over dit specifieke onderwerp.
Eén van de uitkomsten van de periodieke evaluatie van de Gedragscode is dat een separaat
hoofdstuk in de Gedragscode wordt ingericht over de samenwerking met aanbieders van
voorbereidend onderwijs. Daarnaast werkt de Landelijke Commissie aan een verkenning
die ziet op de samenwerking met gecontracteerde agenten, zie ook het antwoord op vraag 7.
Vraag 6
Vindt u het aanvaardbaar dat dit type onderwijs niet onder het toezicht van de inspectie
valt, omdat de wettelijke basis hiervoor ontbreekt, mede gezien deze vorm van onderwijs
leidt tot publiek gefinancierd wetenschappelijk onderwijs?
Antwoord 6
Dit type onderwijs valt inderdaad niet onder de WHW en daarmee niet onder toezicht
van de Inspectie. Wel is hier sprake van zelfregulering (die periodiek geëvalueerd
wordt) en heeft de Landelijke Commissie hierin een belangrijke rol. De voorbereidende
trajecten zijn bedoeld voor internationale studenten die nog niet toelaatbaar zijn
tot de bachelor of master. Voor de voorbereidende trajecten moet een kostendekkend
tarief worden gevraagd. De niet-EER studenten die daarna doorstromen naar een bachelor
of master, moeten hiervoor het instellingscollegegeld betalen. Het onderwijs voor
deze groep is daarmee niet publiek gefinancierd.
Vraag 7
Hoe gaat het met de voornemens zoals verwoord staan in de briefReactie op verzoek commissie over het bericht «Hoe de UvA in de jacht op de internationale
student de grenzen opzoekt»?3 Kunt u hierbij in ieder geval ingaan op de volgende twee punten: de evaluatie van
de Gedragscode waarbij mede vanwege de zorgplicht voor de jonge aankomende studenten
gekeken wordt naar de rol van private aanbieders bij voorbereidende jaren, in het
bijzonder de rol van de zogenoemde agenten bij de werving; wat de stand van zaken
is rondom de vergewisplicht in de Gedragscode (artikel 4.5) waarbij onderwijsinstellingen
vooraf nauwkeuriger moeten nagaan in hoeverre studenten het voorbereidend jaar naar
verwachting met succes zullen doorlopen? In hoeverre geldt deze plicht ook voor het
bsa?
Antwoord 7
De Gedragscode is een vorm van zelfregulering. De Gedragscode is opgesteld door de
hoger onderwijsinstellingen, vertegenwoordigd door de koepelorganisaties. De overheid
stelt ondertekening van de Gedragscode door de onderwijsinstelling als voorwaarde
voor het verlenen van verblijfsvergunningen aan buitenlandse studenten van buiten
de EER.
De periodieke (vijfjaarlijkse) evaluatie van de Gedragscode is bijna afgerond. De
geactualiseerde tekst kan waarschijnlijk worden vastgesteld op 1 juli en op 1 oktober
aanstaande in werking gaan. In de Gedragscode wordt onder andere ingegaan op de zogenoemde
agenten en op de schriftelijke overeenkomst tussen hogeronderwijsinstelling en agent,
die de taken, rollen en verplichtingen van beide partijen, naar elkaar en naar de
student, vastlegt. Daarnaast zal de Landelijke Commissie in een verkenning naar de
samenwerking met agenten best practices en risico’s in kaart brengen en vertalen naar
handvatten die de hogeronderwijsinstellingen kunnen helpen bij de uitvoering van de
Gedragscode. Volgens de vergewisplicht in de Gedragscode stelt de instelling jaarlijks,
na afloop van ieder studiejaar, de studievoortgang vast. Dit is nodig omdat deze groep
studenten voor het behouden van hun verblijfsvergunning op grond van studie jaarlijks
minimaal 50% van de studiepunten moet halen. De Landelijke Commissie en koepelorganisaties
hebben geen aanleiding gevonden de vergewisplicht in relatie tot het voorbereidend
onderwijs te wijzigen. Door beoordeling van de vooropleiding en taalvaardigheid beoordelen
de hogeronderwijsinstellingen in algemene zin de kans van slagen van studenten in
de bachelor of master opleidingen.
Het bindend studieadvies geldt voor alle studenten en is daarom niet apart opgenomen
in deze Gedragscode voor internationale studenten.
Vraag 8
Wat is volgens u de toekomst van deze commerciële voorbereidende jaren? Deelt u de
mening dat het wenselijk zou zijn om hiermee te stoppen?
Antwoord 8
In een brief van 7 januari jl., naar aanleiding van het rapport van de Landelijke
Commissie, heeft mijn voorganger aangegeven dat de insteek van OCW een strikte benadering
is. Daarin kan alleen bij een strenge selectie op talent een uitzondering worden gemaakt
voor aankomend niet-EER studenten met een diploma op havoniveau voor de wo-bachelor.
UNL (Universiteiten van Nederland), Vereniging Hogescholen en de Nederlandse Raad
voor Training en Opleiding hebben op verzoek van OCW een kwaliteitskader opgesteld
voor het voorbereidend jaar, waarin strengere selectiecriteria zijn opgenomen voor
de toegang tot het voorbereidend traject (met name voor de wo-bachelor). De koepelorganisaties
hebben aangegeven dat een volgende versie van het kwaliteitskader een nog striktere
insteek zal hebben wat betreft de toelaatbaarheid. Het is de bedoeling de volgende
versie in te laten gaan voor toelating tot het studiejaar 2023–2024.
Met dit kwaliteitskader wordt een belangrijke aanbeveling van de Landelijke Commissie
opgevolgd. Die richtte zich op het strenger selecteren van de groep aankomend studenten
voor het voorbereidend jaar en het opstellen van duidelijke en objectieve criteria
hiervoor. De Landelijke Commissie zegt hierover onder andere: «In een groot aantal
landen is een 5-jarige, algemeen vormende secundaire opleiding het hoogst haalbare
niveau van voortgezet onderwijs, dat naar Nederlandse maatstaven gewaardeerd wordt
op havoniveau. Ook de beste aankomende studenten uit deze landen bevinden zich in
een dergelijke situatie, terwijl deze wellicht een bijdrage kunnen leveren aan de
international classrooms van het Nederlandse hoger onderwijs. De actieve werving door
de onderwijsinstellingen moet dan alleen op de enkele getalenteerde aankomende studenten
zijn gericht.» De Landelijke Commissie beveelt dus niet aan om volledig te stoppen
met de voorbereidende trajecten, maar noemt een aantal duidelijke verbeterpunten,
die ik onderschrijf.
Om te garanderen dat dit kader daadwerkelijk leidt tot aanscherping, is het belangrijk
te monitoren. Na één jaar zal een eerste evaluatie worden gedaan, waarbij mijn collega
van JenV en ik betrokken zullen zijn. In het kwaliteitskader is verder opgenomen dat
drie jaar na inwerkingtreding, de effectiviteit wordt geëvalueerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.