Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Mutluer over de bescherming van LHBTI+’ers
Vragen van het lid Mutluer (PvdA) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de bescherming van LHBTI+’ers (ingezonden 22 april 2022).
Antwoord van Minister Yeşilgöz-Zegerius (Justitie en Veiligheid), mede namens Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 16 juni 2022). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2744.
Vraag 1
Kent u het bericht «COC vraagt Minister Yeşilgöz om maatregelen tegen discriminerend
geweld»?1 en herinnert u zich het door vele lijsttrekkers ondertekende Regenboogakkoord?2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat zeven op de tien LHBTI-personen in
hun leven te maken krijgen met fysiek of verbaal geweld om wie ze zijn? Zo ja, wat
gaat u doen om dit tegen te gaan?
Antwoord 2
Ja, die mening deel ik. Het is van groot belang dat iedereen veilig zichzelf kan zijn
in onze maatschappij, ongeacht iemands geslachtskenmerken, genderidentiteit, genderexpressie, gerichtheid of welke grond dan ook. Geweld richting iemand
om wie diegene is, zowel fysiek als verbaal, is absoluut ontoelaatbaar. Ik zet mij,
samen met het kabinet, sterk in om dit te voorkomen en te bestraffen.
Het kabinet blijft werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de LHBTI-gemeenschap.
Het Regenboogakkoord noemt belangrijke maatregelen om de emancipatie en veiligheid
van LHBTI-personen te bevorderen. Zoals in het Coalitieakkoord beschreven, voert het
kabinet dit akkoord zorgvuldig uit met (initiatief)wetgeving en beleid.
Daarnaast bevat het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022 verschillende initiatieven
die zich specifiek richten op de vergroting van de veiligheid van LHBTI-personen.
Dit actieplan is een gezamenlijke inspanning van mijn ministerie, het Ministerie van
OCW en de G4-gemeenten. Ook wordt op korte termijn een onderzoek gestart met als hoofddoel
het in kaart brengen van de aard en omvang van geweld tegen LHBTI-personen en inzicht
verwerven in het type daders dat bij dit geweld betrokken is. Hierbij betrek ik de
Minister van OCW. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik begin 2023. Ik ga ervan
uit dat deze kennis ook kan bijdragen aan verder beleid en initiatieven gericht op
het tegengaan van geweld tegen LHBTI-personen.
Daarnaast is er voor de komende vier jaar een bedrag van 2 miljoen voor de politie
vrijgemaakt om geweld tegen LHBTI-personen tegen te gaan. Op dit moment wordt verkend
op welke manier deze middelen kunnen worden ingezet om expertise te vergroten en goede
werkwijzen uit te dragen, onder andere door middel van praktijkgericht of wetenschappelijk
onderzoek. Hierover vindt ook afstemming plaats met het COC.
Vraag 3
Kunt u per jaar aangeven hoeveel aangiftes of meldingen van discriminatie van LHBTI-personen
er gedurende de afgelopen tien jaar zijn gedaan? Hoe komt het dat er relatief weinig
veroordelingen per jaar zijn?
Antwoord 3
In onderstaande tabellen is het aantal meldingen van antidiscriminatievoorzieningen
(ADV’s) en discriminatie-incidenten3 van de politie weergegeven. Het betreft meldingen en discriminatie-incidenten op
de gronden seksuele gerichtheid en geslacht, waarbij bij de tweede grond specifiek
is aangegeven hoeveel meldingen er waren van en discriminatie-incidenten gericht waren
tegen transgenderpersonen. Discriminatie van transgenderpersonen wordt zowel bij de
ADV’s als bij de politie onder de grond geslacht geregistreerd.
Tabel 1
Jaartal
Aantal meldingen ADV’s op de grond seksuele gerichtheid
Aantal discriminatie-incidenten politie op de grond seksuele gerichtheid
2014
244
1.403
2015
202
1.574
2016
380
1.295
2017
195
954
2018
193
1.505
2019
377
1.603
2020
256
1.981
2021
279
2.106
Tabel 2
Jaartal
Aantal meldingen ADV’s van discriminatie op grond van geslacht
Aantal discriminatie-incidenten politie op grond van geslacht
2014
Niet beschikbaar
68 (onduidelijk hoeveel gericht op transgender personen)
2015
400 (waarvan 10% gericht tegen transgender personen)
55 (25 gericht op transgender personen)
2016
403 (waarvan ruim 10% gericht tegen transgender personen)
44 (25 daarvan waren gericht op transgender personen)
2017
477 (waarvan 10% gericht tegen transgender personen)
27 (20 daarvan waren gericht op transgender personen)
2018
466 (waarvan 78 meldingen van discriminatie van transgender personen)
28 (veruit het grootste deel was gericht op transgender personen)
2019
515 (waarvan 92 meldingen van discriminatie van transgender personen)
38 (veruit het grootste deel was gericht op transgender personen)
2020
453 (waarvan 99 meldingen van discriminatie van transgender personen)
41 (veruit het grootste deel was gericht op transgender personen)
2021
395 (waarvan 78 meldingen van discriminatie van transgender personen)
53 (waarvan de meeste betrekking hebben op discriminatie van transgender personen)
Toelichting op de cijfers:
Bovenstaande cijfers zijn beschikbaar vanaf 2014, en komen voort uit de jaarlijkse
cijferrapportages «Discriminatiecijfers». In deze rapporten worden onder andere de
cijfers van de politie, de ADV’s, het Meldpunt internetdiscriminatie en het College
voor de Rechten van de Mens meegenomen. Op 24 mei j.l. zijn de discriminatiecijfers
over 2021 door de Minister van BZK aan uw Kamer aangeboden.
De bovengenoemde cijfers zien op zowel meldingen als aangiften van discriminatie.
Bij een ADV kan alleen melding worden gedaan van discriminatie. Bij de politie kan
(al dan niet begeleid vanuit een ADV) zowel melding als aangifte worden gedaan van
discriminatie. Als de betrokkene c.q. het slachtoffer vervolging wenst, ligt aangifte
voor de hand. De politie neemt deze aangifte dan in beginsel op en in behandeling.
Het aantal veroordelingen houdt dus enig verband met het aantal aangiften. Het aantal
veroordelingen kan echter niet zonder meer uit de registratiesystemen van de rechtspraak
worden gehaald: daar waar specifieke discriminatiefeiten4 op artikel zijn te achterhalen, geldt dat niet voor de zogenoemde commune feiten
met een discriminatieaspect5.
Bij die feiten is in de afdoening weliswaar rekening gehouden met dit aspect in de
afdoening (en strafeis), maar uit de systemen van de rechtspraak valt niet af te leiden
of er daarmee ook rekening is gehouden in de strafoplegging.
Het aantal veroordelingen van discriminatiezaken is een stuk minder hoog dan het aantal
meldingen of aangiften van discriminatie. Dit kent een aantal verklaringen. Allereerst
heeft het ermee te maken dat niet alle strafbare discriminatie in beeld komt bij justitie.
Dit kan onder meer verklaard worden doordat niet in alle gevallen aangifte of melding
wordt gedaan door het slachtoffer. Er zijn ook gevallen waarbij er wel aangifte wordt
gedaan bij de politie, maar dat er bijvoorbeeld geen verdachte wordt gevonden of dat
er sprake is van onvoldoende bewijs. Verder is het belangrijk te benoemen dat het
OM, in samenspraak met de ketenpartijen, kijkt naar een effectieve en betekenisvolle
afdoening van de zaak. Op basis van dat criterium kan ook gekozen worden voor een
andere afdoening, bijvoorbeeld het starten van een mediation traject of het voeren
van stopgesprekken met daders. Daarnaast geldt dat het aantal veroordelingen alleen
achterhaald kan worden bij de specifieke discriminatiefeiten, aangezien het discriminatieaspect
niet in de tenlastelegging hoeft te worden opgenomen.
Vraag 4
Deelt u de mening dat door in elke politie-eenheid in Nederland discriminatierechercheurs
aan te stellen er een grotere aangiftebereidheid ontstaat en meer verdachten van discriminatiezaken
kunnen worden opgespoord? Zo ja, hoe gaat u voor deze rechercheurs zorgen? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 4
De politie ziet de aanpak van discriminatie als een generieke taak die in elke eenheid
door alle basisteams uitgevoerd wordt. Een belangrijke ontwikkeling is de pilot voor
de aanpak van discriminatie waarbinnen ook discriminatierechercheurs worden ingezet.
Zij zullen onderdeel gaan uitmaken van het Expertise Centrum Aanpak-Discriminatie
– Politie (ECAD-P) dat is opgericht. Het centrum zal expertise ontwikkelen en delen
over de opvolging van meldingen en aangiftes op discriminatiegebied in den brede.
De aanname is dat een betere herkenning en behandeling van discriminatie-incidenten
ook zal leiden tot een grotere aangiftebereidheid omdat het slachtoffer toenemend
vertrouwen zal hebben in een goede afhandeling van de aangifte door de politie en
het OM. De werving van vier discriminatierechercheurs vindt op dit moment plaats.
De verwachting is dat de discriminatierechercheurs rond de zomer zullen starten.
Vraag 5
Deelt u de mening dat de LHBTI-politieteams van Roze in Blauw geprofessionaliseerd
moeten worden in de zin dat voor deze agenten meer tijd en geld beschikbaar komt?
Hoe gaat u gevolg geven aan het voornemen uit het Coalitieakkoord het politie netwerk
«roze in blauw» te versterken?
Antwoord 5
Roze in Blauw is een netwerk van politiemedewerkers die zelf deel uitmaken van de
LHBTI+ gemeenschap en hun kennis vrijwillig tijdens werktijd delen met politie collega’s
die daar behoefte aan hebben. Per eenheid verschilt de tijd die zij hieraan binnen
hun bestaande politiewerkzaamheden kunnen besteden. Het netwerk Roze is blauw valt
onder het brede Netwerk Divers Vakmanschap (NDV), dat een belangrijke pijler is binnen
Politie voor Iedereen. Het is de inzet dat het NDV verder wordt geprofessionaliseerd.
Conform hetgeen benoemd in het Coalitieakkoord (en het Regenboogakkoord) wordt het
netwerk Roze in Blauw, als onderdeel van het NDV, de komende jaren versterkt door
onder andere het netwerk uit te bouwen en beter te faciliteren.
Dit wordt onder andere gedaan door het verbeteren van de overdracht van LHBTQI+ kennis
in de politieorganisatie. Vanuit de motie Hermans d.d. 13 oktober 2021 is voor de
aanpak van discriminatie en geweld tegen LHBTIQ+ burgers de komende 4 jaar 2 miljoen
per jaar ter beschikking gesteld.
Vraag 6
Wat is uw mening over het voorstel van wet van de leden Buitenweg en Segers tot wijziging
van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van het discriminatoir
oogmerk als strafverzwaringsgrond?
Antwoord 6
Het genoemde initiatiefvoorstel, dat voor advies is voorgelegd aan de Raad van State,
strekt ertoe een verhoogd strafmaximum te introduceren voor elk strafbaar feit dat
met een discriminatoir oogmerk is begaan. Dit voorstel geeft nader richting aan het
Regenboogakkoord, waarin wordt opgeroepen tot invoering van hogere strafmaxima bij
haatmisdrijven. De uitvoering van dit akkoord is onderdeel van het Coalitieakkoord
2021–2025. Eerder heeft mijn ambtsvoorganger in zijn beleidsreactie op rechtsvergelijkend
WODC-onderzoek al aangegeven dat de introductie van een verhoogd strafmaximum bij
haatmisdrijven belangrijke voordelen oplevert, waaronder het duidelijke signaal van
de wetgever dat bij haatmisdrijven een hogere straf passend is.6 Ook ik zie de voordelen van zo’n wettelijke verankering. Voor de precieze uitwerking
van een verhoogd strafmaximum bij haatmisdrijven kijkt het kabinet met grote belangstelling
uit naar het initiatiefvoorstel van uw Kamer. Het kabinet zal, zoals gebruikelijk,
bij de mondelinge behandeling van het initiatiefwetsvoorstel in de Tweede Kamer zijn
standpunt kenbaar maken.
Vraag 7
Deelt u de mening dat op korte termijn een verbod op niet-noodzakelijke medische behandelingen
van intersekse personen zonder hun toestemming moet komen? Zo ja, op welke termijn
kan de Kamer een voorstel daartoe verwachten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
De Minister van VWS hanteert het uitgangspunt dat een medisch oordeel over ingrepen
bij Differences of Sex Developments (DSD)-kinderen altijd aan de medische professionals
is. Beslissingen over operatief ingrijpen worden binnen een multidisciplinair team
individueel zorgvuldig afgewogen en zijn soms medisch noodzakelijk. Er bestaat een
multidisciplinaire professionele richtlijn Diagnostiek bij Disorders/Differences of
Sex Development (DSD).
Deze is ontwikkeld op initiatief van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN)
in samenwerking met o.a. kinderendocrinologen, kinderurologen, laboratoriumspecialisten,
klinische genetica en klinisch genetici.
Doel van de richtlijn is het optimaliseren van verantwoorde diagnostiek bij DSD. Op
dit moment is de Minister van VWS in gesprek over de totstandkoming van een multidisciplinaire
kwaliteitsstandaard met zowel generieke als ook conditie-specifieke modules voor de
behandeling van personen met een DSD/intersekse conditie. Zie ook het antwoord op
een eerdere commissiebrief7 en Kamervragen8.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.