Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 132 Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet voortgezet onderwijs 2020 houdende de verankering van het experiment educatieve module en enkele andere aangelegen wijzigingen op het gebied van de lerarenopleiding
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Ondanks alle inspanningen van de afgelopen jaren neemt het tekort aan leraren in het
voortgezet onderwijs (hierna: vo) verder toe. Op basis van de meest recente ramingen
wordt voor het jaar 2025 een onvervulde vraag verwacht van rond de 2500 fte. De verwachting
is dat in 2025 in het tweedegraadsgebied voor de vakken natuurkunde, scheikunde, klassieke
talen, Duits en Frans ruim 10% van de vacatures niet vervuld zal kunnen worden. Voor
informatica is dat naar verwachting 46%. De huidige aanpak voor de tekortvakken biedt
nog onvoldoende resultaat om deze tekorten te beperken.1Dit betekent dat de toegankelijkheid (en studeerbaarheid) van lerarenopleidingen belangrijker
is dan ooit. De afgelopen tien jaar hebben hogescholen en universiteiten geprobeerd
hieraan een bijdrage te leveren door in te spelen op de behoefte aan meer flexibele
opleidingsroutes. Zo zijn er nieuwe opleidingsroutes ontwikkeld voor studenten die
al een vakinhoudelijke opleiding hebben afgerond en leraar willen worden in een schoolvak
dat daarbij aansluit.
Het «gewone» universitaire opleidingstraject voor een eerstegraads leraar is een combinatie
van een vakinhoudelijke bachelor, een vakinhoudelijke master, en een educatieve master
die zich met name richt op de pedagogische en (vak)didactische aspecten van het leraarschap.
Sinds 2010 is het mogelijk om tijdens de vakinhoudelijke bachelor via een educatieve
minor een deel van de pedagogische en (vak)didactische aspecten van het leraarschap
op te doen. Deze minor richt zich op de belangrijkste pedagogische en didactische
vaardigheden van een leraar, zoals klassenmanagement, lesvoorbereiding, didactische
werkvormen en toetsing. Na afronding van de minor ontvangt de student een beperkte
tweedegraads bevoegdheid, waarmee hij in een met zijn opleiding inhoudelijk overeenkomend
vak onderwijs mag geven in het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (hierna: mavo)2, in de eerste drie leerjaren van het hoger algemeen voortgezet onderwijs (hierna:
havo) of het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (hierna: vwo). Het doel van
de minor is om universitaire studenten kennis te laten maken met het beroep van leraar,
hen daarvoor te interesseren, en een opstap te bieden naar een volledige eerste- of
tweedegraads lerarenopleiding.
In 2016 is het experiment «educatieve module» gestart, waarmee het voor studenten
mogelijk is gemaakt om het programma van de minor ná een afgeronde bachelor te volgen.3 De educatieve minor heet dan «educatieve module». In de praktijk overlapt de inhoud
van de minor en de module inhoudelijk met de inhoud van het eerste half jaar van de
educatieve master.
In het hoger beroepsonderwijs (hierna: hbo) is de zogenoemde «kopopleiding»4 de meest gebruikte route naar het leraarschap voor studenten die al een vakinhoudelijke
bacheloropleiding hebben afgerond. Zij hebben door middel van deze verkorte opleiding
de mogelijkheid om in een jaar een tweedegraads lerarenopleiding af te ronden indien
zij een bacheloropleiding hebben afgerond die verwant is aan het betreffende schoolvak.
Met dit wetsvoorstel wordt beoogd de drempel om leraar te worden te verlagen, zodat
het aantal leraren zal toenemen en het lerarentekort zal afnemen.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
Met dit wetsvoorstel worden verschillende maatregelen geïnitieerd. De maatregel beogen
separaat en in samenhang een bijdrage te leveren aan de afname van het lerarentekort.
De maatregelen betreffen:
1) het omzetten van het experiment met de educatieve module naar een structurele regeling.
2) de verbreding van het recht op studiefinanciering voor hbo-lerarenopleidingen
3) het mogelijk maken van een verklaring afgelegde vakken en opgedane bekwaamheid,
De maatregelen zullen in dit hoofdstuk separaat besproken worden.
2.1 De educatieve module
2.1.1 Experiment en evaluatie
Met het in 2016 gestarte experiment «educatieve module» wordt beoogd te onderzoeken
of door educatieve modules nieuwe doelgroepen kiezen voor het leraarschap in het voortgezet
onderwijs en meer gediplomeerden in het wetenschappelijk onderwijs worden opgeleid
tot leraar in het voortgezet onderwijs.5 Zoals eerder vermeld geeft het experiment een student die reeds beschikt over een
bachelor- of mastergetuigschrift de mogelijkheid zich in te schrijven voor een educatieve
module. Indien de student de module met goed gevolg afrondt, ontvangt hij van de examencommissie
van de aan het experiment deelnemende instelling een «certificaat educatieve module».
Met dit certificaat heeft de student op grond van het Besluit experimenten flexibel
hoger onderwijs een beperkte tweedegraads bevoegdheid. Dit betekent dat hij bevoegd
is onderwijs te geven in het mavo, en in de onderbouw van het havo en het vwo. Daarnaast
kan de student na het afronden van de educatieve module (of minor) vanwege vrijstellingen
een eerstegraads bevoegdheid (door middel van afronding van een educatieve master)
binnen een half jaar behalen. Hiervoor is uiteraard wel vereist dat de student ook
een universitaire (vakinhoudelijke) master heeft afgerond.
De evaluatie van het experiment heeft plaatsgevonden aan de hand van twee criteria:
i) de mate waarin meer gediplomeerden in het wetenschappelijk onderwijs zijn opgeleid
voor leraar in het voortgezet onderwijs; en ii) de mate waarin meer gediplomeerden
op bachelorniveau in het wetenschappelijk onderwijs direct of indirect doorstromen
naar een master lerarenopleiding op het niveau van wetenschappelijk onderwijs of naar
het beroep leraar. Hiervoor is gekeken naar de ontwikkelingen in deelname en diplomering
aan de lerarenopleiding, en naar de mate waarin het daarbij gaat om nieuwe doelgroepen.
De vraag is daarbij ook of de deelname aan de minor niet verplaatst van binnen naar
buiten de bachelor (in dat geval zou er geen toename van het totaal aantal deelnemers
zijn). Bepalend voor het succes is ook of de deelnemers inderdaad studenten zijn die
zonder deze mogelijkheid niet gestart zouden zijn met een universitaire lerarenopleiding.
Gedurende het experiment zijn twee op elkaar afgestemde onderzoeken uitgevoerd naar
de educatieve minor en de educatieve module. Wageningen University & Research (hierna:
WUR) heeft in opdracht van de VSNU (Vereniging Nederlandse Universiteiten, thans Universiteiten
van Nederland (UNL)) een onderzoek uitgevoerd naar de educatieve module waarbij enquêtes
zijn gehouden onder (oud)studenten en lerarenopleiders.6 ResearchNed heeft daarnaast in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap een evaluatie uitgevoerd, waarbij een enquête is gehouden onder schoolleiders
van scholen voor voortgezet onderwijs en een aanvullende enquête onder (oud)studenten.7 Om het veld niet dubbel te belasten, hebben de onderzoekers de gegevens van de onderzoeken
met elkaar gedeeld.
Uit de onderzoeken blijkt dat het aantal studenten dat de educatieve module heeft
gevolgd sinds de start in 2016 is opgelopen van 20 naar 145 in 2018. In dezelfde periode
is het aantal studenten dat een educatieve minor heeft gevolgd gestegen van 365 naar
421. De meest recente cijfers van de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) laten
zien dat het aantal studenten dat is ingeschreven voor deelname aan een educatieve
module verder is gestegen naar 187 studenten in 2021. De UNL zet in op een vergroting
van het aantal studenten via het Actieplan Academische Leraren 2019–2021.
Uit de evaluatie van de WUR blijkt dat de educatieve module een bredere doelgroep
aanspreekt dan de educatieve minor. Waar de minor hoofdzakelijk gevolgd wordt door
studenten jonger dan vijfentwintig jaar, is 28 procent van de studenten die de educatieve
module heeft gevolgd ouder dan vijfentwintig jaar en 30 procent van de studenten zelfs
ouder dan 30 jaar.8 Het doel van de educatieve module om een andere doelgroep aan te spreken lijkt daarmee
gehaald. Ook is er sprake van een stijging van het totaal aantal studenten dat de
educatieve minor dan wel de educatieve module volgt. Er is daarbij maar zeer beperkt
sprake van een verschuiving van studenten van de educatieve minor naar de educatieve
module. Van belang is tevens dat de meeste studenten bovendien een educatieve minor
of module volgen gericht op een tekortvak (60%) (natuurkunde, scheikunde, klassieke
talen, Duits, Frans en informatica).
De doorstroom van personen met een afgeronde educatieve minor of module naar een educatieve
master is (nog) niet volledig in beeld te brengen. Deels komt dit omdat de deelname
aan de educatieve minor of module nog niet wordt bijgehouden op een manier die het
mogelijk maakt om deze gegevens te combineren met de inschrijfgegevens voor de educatieve
master. Daarnaast is de verwachting dat een substantieel deel van de studenten pas
na een aantal jaren te hebben gewerkt in het onderwijs de educatieve master gaat volgen.
Het uiteindelijke rendement is daardoor waarschijnlijk ook pas over een aantal jaren
te meten.
Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat de afgestudeerden op grote schaal werkzaam
blijven in het onderwijs met slechts een educatieve minor als basis. Het totaal aantal
uren dat gegeven wordt door mensen met alleen een educatieve minor is volgens de Integrale
Personeelstelling Onderwijs (IPTO) uit 2019 0,1 procent.9 Slechts een beperkt deel daarvan zijn uren die gegeven worden door mensen die uiteindelijk
geen eerstegraads bevoegdheid behalen.
Uit de enquête die de WUR heeft uitgevoerd onder voormalig studenten van de minor
en de module kan wel een voorzichtige conclusie getrokken worden ten aanzien van de
intentie van de studenten die de module volgen.10 De studenten lijken meer dan de studenten die de minor volgen al te hebben gekozen
voor een baan in het onderwijs. Uit de enquête blijkt dat 75% van de ondervraagde
studenten aan de educatieve module aangeeft door te willen gaan in het onderwijs.
Een deel daarvan direct na het behalen van de educatieve module en een deel daarvan
pas na het afronden van een eerstegraads lerarenopleiding. Dit beeld wordt ook bevestigd
doordat 55% van de studenten die de module hebben gevolgd, aangeeft een baan in het
onderwijs te hebben. Alle leraren die werkzaam zijn in het onderwijs met een beperkte
tweedegraads bevoegdheid geven aan verder te willen studeren voor een eerstegraads
bevoegdheid of dit te overwegen.11 Een meerderheid van de bevraagde schoolleiders van vo-scholen geeft bovendien aan
dat nieuwe leraren met een beperkte tweedegraads bevoegdheid binnen hun school aangemoedigd
worden om een volledige onderwijsbevoegdheid te halen. Ook geven ze aan dat deze leraren
met een universitaire achtergrond van meerwaarde zijn, omdat zij leerbaar zijn en
zich sneller ontwikkelen.12
De meest ingewikkelde vraag om te beantwoorden is of de studenten die de educatieve
module hebben gevolgd, zonder het experiment ook zouden hebben gekozen voor een volledige
lerarenopleiding. De totale studentenaantallen van de lerarenopleidingen zijn om allerlei
redenen namelijk enorm in beweging. Onder andere het lerarentekort en de toegenomen
concurrentie uit andere sectoren hebben effect op de instroom. Daarnaast maken ook
de recente clustering van de educatieve masters per schoolvak tot een beperkt aantal
brede masters, en nieuwe opleidingsmogelijkheden, zoals de tweejarige educatieve master
die op meer plekken wordt aangeboden, dat deze vraag niet te beantwoorden is aan de
hand van cijfers over het totale aantal inschrijvingen voor de lerarenopleiding. In
ieder geval is er geen sprake van een significante dip in de inschrijvingen van de
educatieve masters die te relateren is aan de introductie van de educatieve module.
Kwalitatieve waardering van de educatieve minor en module
In het onderzoeksrapport van ResearchNed geven de onderzoekers aan dat de educatieve
minor en module volgens lerarenopleiders en studenten een voldoende basis bieden voor
startende leraren.13 Uit de evaluaties door ResearchNed blijkt dat de bekwaamheid van afgestudeerden van
een universitaire bacheloropleiding met educatieve minor of module wel sterk afhankelijk
is van de persoonlijke vaardigheden en de geschiktheid voor het beroep van leraar.
Scholen geven aan dat startende leraren die alleen een minor of module hebben gedaan
vakinhoudelijk sterker zijn dan startende leraren met een hbo-lerarenopleiding met
volledige tweedegraads bevoegdheid.14 Vakdidactisch en pedagogisch hebben de startende leraren met een minor of module
volgens de schoolleiders echter meer te leren. Maar zoals gezegd wordt de beperkte
tweedegraads bevoegdheid doorgaans niet als eindstation gezien. Zowel de scholen,
als de studenten en de lerarenopleiders geven aan dat het wenselijk is dat leraren
(uiteindelijk) een eerstegraads lerarenopleiding afronden.15 De resultaten van het evaluatieonderzoek geven ook voldoende vertrouwen dat het grootste
deel van de «afgestudeerden» uiteindelijk ook een educatieve master zal afronden.
In het Bestuursakkoord flexibilisering lerarenopleidingen zijn afspraken gemaakt om
een leerwerktraject naar een eerstegraads bevoegdheid in te richten voor studenten
die de educatieve minor en module hebben gevolgd.16
In de evaluatie die ResearchNed heeft uitgevoerd wordt bevestigd dat leraren met een
beperkte tweedegraads bevoegdheid op basis van de afronding van een educatieve module,
volgens betrokkenen in de school een lagere startvaardigheid hebben op het gebied
van pedagogisch en didactische vaardigheden dan startende leraren die een hbo-bachelor
voor tweedegraads leraar hebben gevolgd. De universitair opgeleide startende leraar
heeft dus door de gevolgde vakinhoudelijke bachelor, vakinhoudelijke master, educatieve
minor/module, of educatieve master een meer vakinhoudelijk profiel dan de startende
tweedegraads leraar die in het hbo is opgeleid. Deze verschillen in accenten weerspiegelen
ook in zekere mate de verschillen in behoeftes in de schoolsoorten/klassen waar beide
type lerarenopleidingen primair toe opleiden. Voor de educatieve minor en de educatieve
module geldt dit des te meer. Om deze reden is de tweedegraads bevoegdheid die sinds
2010 aan de educatieve minor is verbonden destijds ook beperkt tot het mavo en de
eerste drie leerjaren van het havo en het vwo.
Kwaliteitsborging
De educatieve minor en de educatie module worden niet zelfstandig geaccrediteerd door
de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO), omdat het geen bachelor- of
masteropleiding is. De inhoud van de educatieve minor en educatieve module is vergelijkbaar
met onderdelen van de educatieve master (een geaccrediteerde eenjarige lerarenopleiding).
Zowel de master als de educatieve module en minor richten zich op de bekwaamheidseisen
voor de leraar voorbereidend hoger onderwijs (eerstegraads gebied).
Het onderwijs dat wordt verzorgd in de minor (en de module) maakt onderdeel uit van
het interne kwaliteitszorgsysteem van de universiteiten. De universiteiten hebben
daarnaast in de afgelopen visitatieronde voor de accreditatie van de educatieve masteropleidingen
de visitatiepanels verzocht ook de educatieve minoren in de universitaire bacheloropleidingen
mee te beoordelen (waaronder het eindniveau). De visitatierapporten komen naar verwachting
rond de zomer van 2022 beschikbaar nadat de NVAO een besluit heeft genomen over de
accreditatie van de masteropleidingen.
Ook in de voorgaande visitatieronde zijn de educatieve minoren ook beoordeeld door
de visitatiepanels. De NVAO geeft geen zelfstandig oordeel over de kwaliteit van deze
minoren, maar in de inhoud van de rapporten van de vorige visitatieronde geven geen
aanleiding om te twijfelen of met de minor van voldoende kwaliteit is zodat de student
bij afrond kan voldoen aan de bekwaamheidseisen zoals geformuleerd in het Besluit
bekwaamheidseisen onderwijspersoneel.
Afloop experiment
Het experiment educatieve module loopt af op 1 juli 2022. De afloop van het experiment
heeft tot gevolg dat leraren die hun bevoegdheid hebben verkregen op basis van het
experiment onbevoegd raken, omdat de wettelijke grondslag van hun bevoegdheid vervalt.
Daarnaast zouden studenten vanaf studiejaar 2022/2023 zich niet meer in kunnen schrijven
voor een educatieve module, waardoor het aantal studenten aan een lerarenopleiding
naar verwachting zal afnemen en daarmee ook het aantal potentiële leraren. Door het
aanhangig maken van dit voorstel van wet bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontstaat
de bevoegdheid voor de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om het experiment
te verlengen totdat het voorstel van wet tot wet is verheven en inwerking is getreden.
Op deze manier blijft de opgedane bevoegdheid geborgd en blijft instroom in een educatieve
module ook voor het studiejaar 2022–2023 mogelijk.17 Indien dit wetsvoorstel tot wet wordt verheven en in werking treedt, zal daarmee
de educatieve module, en de daaraan verbonden bevoegdheid, structureel in het stelsel
worden verankerd.
2.1.2 Voorstel educatieve module
Gezien voorgaande wordt voorgesteld de educatieve module te verankeren in de Wet op
het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW). Daarnaast wordt voorgesteld
om in de Wet voortgezet onderwijs 2020 (hierna: WVO 2020) de bevoegdheid te regelen
van leraren die tijdens, of na, het experiment een educatieve module hebben afgerond.
Studenten die een educatieve module gaan volgen, hebben – in tegenstelling tot de
studenten die een educatieve minor volgen – de bacheloropleiding reeds afgerond. Om
ervoor te zorgen dat een student die een educatieve module volgt onder vergelijkbare
condities kan studeren als een student die een educatieve minor volgt, worden een
aantal zaken omtrent de educatieve module in de WHW geregeld. Dit betreft, ten eerste,
dat wordt opgenomen in de WHW dat een inschrijving voor een educatieve module een
inschrijving voor een bacheloropleiding is. Op deze manier kan de student ook gebruik
maken van zijn (resterende) recht op studiefinanciering.18 Ten tweede moet worden geregeld dat de bekwaamheid van de student die een educatieve
module heeft afgerond zal worden vermeld op (het reeds bestaande instrument) «verklaring
van afgelegde vakken». Dit is nodig omdat de universiteiten niet zoals bij de educatieve
minor de mogelijkheid hebben om op een bachelorgetuigschrift te vermelden dat de student
aan de geldende bekwaamheidseisen voldoet (de student heeft immers het bachelorgetuigschrift
reeds verworven). De universiteit zal, net als bij de bachelor- en mastergetuigschriften,
op deze verklaring vermelden in hoeverre aan de bekwaamheidseisen zoals vermeld in
het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel is voldaan.
De educatieve module beoogt, net als de minor, studenten op een laagdrempelige manier
kennis te laten maken met het beroep van leraar en door na afronding in de praktijk
nog meer ervaring op te doen, te groeien in het beroep. Het is daarbij belangrijk
dat de financiële drempels niet hoger zijn dan voor de educatieve minor of de reguliere
lerarenopleiding. Daarom wordt voorgesteld om de vergoeding die universiteiten kunnen
vragen voor de module te maximeren op een tarief dat gelijk is aan het wettelijk collegegeld.
Voor het programma van 30 studiepunten kan een universiteit dan maximaal een vergoeding
vragen ter hoogte van de helft van het wettelijk collegegeld.
Het is ten slotte van belang dat studenten voldoende vakinhoudelijke kennis hebben
voordat ze kunnen leren hoe ze deze kennis kunnen overbrengen. De educatieve module
is een pedagogisch en (vak)didactisch programma dat voortbouwt op de kennis die studenten
hebben opgedaan in hun voorgaande vakinhoudelijke bacheloropleiding. Bij inschrijving
voor een educatieve module zal daarom de vooropleidingseis van een afgeronde wetenschappelijke
vakinhoudelijk bachelor- of masteropleiding (blijven) gelden. Daarnaast is inschrijving
voor een educatieve module mogelijk als de student blijkens een al dan niet in Nederland
afgegeven diploma in het bezit is van de kennis, het inzicht en de vaardigheden op
het niveau van een graad Bachelor in het wetenschappelijk onderwijs. Daarnaast dient
de student te voldoen aan de door het instellingsbestuur gestelde eisen. Hiermee kan
bij de instroom reeds de vakinhoudelijke verwantschap worden beoordeeld.
Hiermee wordt het bijvoorbeeld mogelijk om aan studenten met een buitenlandse vooropleiding,
indien deze als gelijkwaardig wordt beoordeeld, bij afronding van de educatieve module
een verklaring af te geven waaruit blijkt dat zij voldoen aan de bekwaamheidseisen
om onderwijs in een vak te verzorgen.
Ook kunnen hierdoor meer geïndividualiseerde leerpaden leiden tot een onderwijsbevoegdheid
bij afronding van de educatieve module. Het gaat dan bijvoorbeeld om een student die
een opleiding volgt (of heeft gevolgd) die niet in de verwantschapstabel is opgenomen,
omdat deze an sich onvoldoende verwant is met een vak waarin onderwijs verzorgd kan
worden. Echter kan het wel zo zijn dat de vooropleiding in combinatie met bijvakken
voldoende verwant is met een vak waarin de student onderwijs wenst te gaan verzorgen.
Het instellingsbestuur kan dan bij inschrijving de eis stellen dat student ook deze
bijvakken zal moeten volgen en afronden.
Hiermee wordt beoogd meer ruimte te bieden aan universiteiten om individuele kennis
en vaardigheden van studenten te wegen bij de afgifte van een verklaring dat voldaan
is aan de bekwaamheidseisen voor leraar na afronding van de educatieve module. Doel
is hiermee de aantrekkelijkheid van de educatieve module te verhogen en daardoor meer
leraren op te leiden met een beperkte tweedegraads bevoegdheid. Het uiteindelijke
doel is dat deze studenten in de toekomst een opleiding tot een volledige eerstegraads
bevoegdheid zullen afronden, omdat zij deze door middel van vrijstellingen (op basis
van een afgeronde educatieve module) sneller kunnen afronden.
2.2 Verwantschapstabel educatieve minor
In de huidige situatie is een leraar op grond van artikel 7.12 van de WVO 2020 bevoegd
tot het geven van onderwijs in het mavo en de eerste drie leerjaren van het havo en
het vwo als hij in het bezit is van een getuigschrift van een bacheloropleiding als
bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onderdeel a, WHW, waaruit blijkt dat hij ten
minste 30 studiepunten met goed gevolg heeft besteed aan voorbereiding op het geven
van onderwijs in een vak in die leerjaren dat inhoudelijk met zijn opleiding overeenkomt,
en hij heeft voldaan aan de bekwaamheidseisen voor het onderwijs dat hij zal geven.
In de Regeling verwantschapstabel educatieve minor is vervolgens geregeld welke getuigschriften
van bacheloropleidingen in combinatie met de educatieve minor de bevoegdheid verlenen
tot het geven van bepaalde vakken. De universitaire lerarenopleidingen dragen de opleidingen
voor die in de tabel worden opgenomen op grond van landelijke afspraken die zij hierover
hebben gemaakt en die ze hebben afgestemd binnen de sector.
De Regeling verwantschapstabel educatieve minor geldt ook voor studenten die ten gevolge
van deelname aan het Experiment educatieve module een certificaat educatieve module
hebben behaald.19 Ook zij kunnen in deze tabel zien welk vak zij mogen geven.
2.2.1 Probleem en doel
De Regeling verwantschapstabel educatieve minor waarborgt vakinhoudelijke verwantschap
en biedt rechtszekerheid en duidelijkheid. Duidelijkheid en rechtszekerheid voor zowel
(aspirant-) studenten/leraren, lerarenopleidingen en middelbare scholenten aanzien
van welke vooropleidingen in combinatie met een educatieve minor of module tot een
bevoegdheid kunnen leiden. De Examencommissie besluit na afronding van de opleiding
of module tot het afgeven van een getuigschrift respectievelijk een verklaring met
daarop de vermelding dat de betrokkene aan de bekwaamheidseisen voldoet.
Het is van belang dat studenten voor aanvang van de minor of module weten of zij bij
afronding een bevoegdheid zullen verwerven.
Middelbare scholen moeten kunnen uitgaan van landelijk vastgestelde normen over vakinhoudelijke
verwantschap van (voor)opleidingen waar zij betrokken bij zijn.
Nu het experiment eindigt op 1 juli 2022 en de experimentele educatieve module omgezet
wordt in een structurele regeling, is het derhalve noodzakelijk dat de verwantschapstabel
ook zal (blijven) gelden voor de educatieve module.
Met dit wetsvoorstel wordt beoogd meer ruimte te bieden aan universiteiten om individuele
kennis en vaardigheden van studenten te wegen bij de afgifte van een verklaring dat
voldaan is aan de bekwaamheidseisen voor leraar na afronding van de educatieve minor
of module. Doel is hiermee de aantrekkelijkheid van de minor en module te verhogen
en daardoor meer leraren op te leiden met een beperkte tweedegraads bevoegdheid. Het
uiteindelijke doel is dat deze studenten in de toekomst een opleiding tot een volledige
eerstegraads bevoegdheid zullen afronden, omdat zij deze door middel van vrijstellingen
(op basis van een afgeronde educatieve minor/module) sneller kunnen afronden.
2.2.2 Voorstel
In het wetvoorstel wordt derhalve mogelijk gemaakt dat ook voor de educatieve module
bij ministeriele regeling regels kunnen worden gesteld over welke verklaringen educatieve
module of certificaten educatieve module welke bevoegdheid verlenen. Dit kan bijvoorbeeld
op de wijze zoals dit reeds is ingericht in de Regeling verwantschapstabel educatieve
minor met een tabel, maar zou ook anders kunnen worden vormgegeven. Met deze uitbreiding,
in combinatie met de verruiming van de regels omtrent de toelating tot de educatieve
module, wordt de gewenste flexibiliteit gerealiseerd.
2.3 Verbreding recht op studiefinanciering hbo-lerarenopleidingen
Een student die een vierjarige lerarenopleiding in de tweede graad volgt, kan deze
opleiding in een jaar doorlopen als hij al een vakinhoudelijke bachelor heeft afgerond
die verwant is aan de betreffende lerarenopleiding. Dit verkorte traject wordt ook
wel een «kopopleiding» genoemd. De hogescholen hebben onderling afspraken gemaakt
over welke vooropleidingen vakinhoudelijk voldoende verwant zijn om tot 180 studiepunten
aan vrijstelling voor de verwante lerarenopleiding te leiden. Een student die de kopopleiding
volgt, heeft op grond van artikel 5.2a van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000)
recht op een extra jaar studiefinanciering als hij al een bachelor heeft afgerond
en deze bachelor en de te volgen lerarenopleiding beide staan vermeld in de verwantschapstabel
in de bijlage bij de Regeling Studiefinanciering 2000. De Minister past deze tabel
periodiek aan op basis van de onderlinge afspraken die tussen de hogescholen zijn
gemaakt.
2.3.1 Probleem en doel
De verwantschapstabel uit de Regeling Studiefinanciering 2000 beperkt in de praktijk
de toelating tot de kopopleidingen. Studenten die net niet de benodigde 180 studiepunten
vrijstelling kunnen krijgen omdat hun vooropleiding niet voldoende verwant is aan
de betreffende lerarenopleiding, maar die wel de vakdeficiëntie tijdens het jaar van
de kopopleiding zouden kunnen wegwerken, worden nu niet toegelaten of hebben – indien
ze wel worden toegelaten – volgens de wet geen recht op een extra jaar studiefinanciering.
Het zorgvuldig op verwantschap beoordelen en toevoegen van nieuwe opleidingen aan
de tabel en het publiceren van de gewijzigde Regeling is bovendien een tijdrovend
proces. Het gevolg hiervan is dat studenten die aansluitend een kopopleiding willen
volgen, maar waarvan hun opleiding nog niet is opgenomen in de verwantschapstabel,
geen recht hebben op een extra jaar studiefinanciering. In beide gevallen worden minder
studenten tot leraar opgeleid, terwijl er in deze sector juist grote tekorten zijn.
Het doel van het wetsvoorstel is om de beperking die deze verwantschapstabel vormt,
op te heffen.
2.3.2 Voorstel
Dit wetsvoorstel beoogt het mogelijk te maken dat elke gediplomeerde van een vakgerichte
bacheloropleiding een extra jaar studiefinanciering kan krijgen voor het volgen van
de hbo-lerarenopleiding. De tabel in de bijlage bij de Regeling Studiefinanciering
2000 vervalt dientengevolge en de toelatingscommissies van de tweedegraads lerarenopleidingen
toetsen zelf, net als nu het geval is, hoeveel vrijstelling een student kan worden
verleend op grond van de verwantschap tussen zijn vooropleiding en de lerarenopleiding.
De voorwaarden voor een extra jaar studiefinanciering worden daarmee gelijkgetrokken
aan de voorwaarden die gelden voor een extra jaar studiefinanciering voor de universitaire
lerarenopleiding.
2.4 Verklaring afgelegde vakken en opgedane bekwaamheid
De universiteiten hebben hun lerarenopleidingen de afgelopen tien jaar gebundeld in
bredere masters. In plaats van (soms erg kleine) aparte lerarenopleidingen voor elk
schoolvak zijn bredere opleidingen ontstaan voor bijvoorbeeld de talen of de zaakvakken.
Binnen deze bredere opleidingen volgen studenten nog steeds een route gericht op de
bevoegdheid in een bepaald schoolvak. Studenten die een master van de lerarenopleiding
hebben behaald waarop hun bekwaamheid voor een schoolvak is vermeld, zijn bevoegd
om les te geven in dat schoolvak in het eerstegraadsgebied.
2.4.1 Probleem en doel
Universiteiten kunnen echter niet tweemaal hetzelfde masterdiploma afgeven, ook niet
aan gediplomeerden van brede universitaire lerarenopleidingen die hun vakinhoudelijke
en vakdidactische bekwaamheid en bevoegdheid hebben verbreed naar een extra (vaak
aanpalend) vak. Een student die een masterdiploma lerarenopleiding Bèta heeft behaald
met afstudeerrichting natuurkunde en die extra vakken wiskunde en didactiek van de
wiskunde volgt, kan niet nogmaals het masterdiploma lerarenopleiding Bèta voor de
afstudeerrichting wiskunde ontvangen. De student is dan weliswaar bekwaam voor dit
extra vak, maar niet bevoegd, omdat zijn bekwaamheid niet blijkt uit een bachelor-
of mastergetuigschrift.
2.4.2 Voorstel
Dit wetsvoorstel beoogt het mogelijk te maken dat universiteiten naast een getuigschrift
ook een «verklaring afgelegde vakken en opgedane bekwaamheid» kunnen verstrekken aan
gediplomeerden van brede universitaire lerarenopleidingen, indien deze gediplomeerden
zich binnen dezelfde opleiding voor een extra vak hebben bekwaamd. Daarnaast wordt
voorgesteld de WVO 2020 aan te passen zodat deze verklaring ook kan leiden tot een
bevoegdheid. Deze mogelijkheid is uitsluitend bedoeld voor die gevallen waarin het
niet mogelijk is om voor de tweede keer hetzelfde masterdiploma uit te reiken. Deze
verklaringen kunnen overigens ook in de Regeling conversietabel getuigschriften en
vakken VO worden opgenomen. Zie hierover verder de artikelsgewijze toelichting bij
artikel 7.11 WVO 2020.
3. Gevolgen (met uitzondering van financiële gevolgen)
3.1 Gevolgen voor het doenvermogen van de student
Er zijn geen effecten van dit wetsvoorstel op het doenvermogen van studenten.
3.2 Gevolgen voor de gendergelijkheid
Dit wetsvoorstel verruimt de mogelijkheden voor studenten om een opleiding te volgen
en daarmee een bevoegdheid te verwerven. Een student krijgt hiermee een tweede kans
om alsnog na zijn bachelor het programma van de educatieve minor te volgen. De mogelijkheid
om eerst een educatieve module te volgen en op een later tijdstip de volledige eerstegraads
lerarenopleiding, maakt het totale opleidingstraject tot leraar daarnaast makkelijker
te combineren met werk, gezin of andere taken en activiteiten.
Studenten van een tweedegraadslerarenopleiding komen ook in aanmerking voor een extra
jaar studiefinanciering als hun vooropleiding net iets minder verwant is met de betreffende
lerarenopleiding. Deze groep studenten hoeft hierdoor minder te lenen of naast de
studie (extra) te werken.
Dit wetsvoorstel heeft hierdoor mogelijk ook een licht positief effect op de gendergelijkheid,
omdat een opleiding tot leraar beter te combineren is met een gezin of mantelzorg
en vrouwen in de praktijk deze rollen vaker op zich nemen.
3.3 Gevolgen voor de vakinhoudelijke bekwaamheidseisen voor leraren
Met dit wetsvoorstel worden geen wijzigingen aangebracht aan het vakinhoudelijke,
(vak)didactische of pedagogische eindniveau dat een student moet aantonen voor het
verkrijgen van een bevoegdheid, zoals vastgelegd in de WVO 2020 en het Besluit bekwaamheidseisen
onderwijspersoneel. Hoewel het in een aantal gevallen makkelijker wordt om de bekwaamheid
van studenten individueel te toetsen, zullen deze studenten bij het afstuderen nog
steeds moeten voldoen aan dezelfde bekwaamheidseisen om uiteindelijk een bevoegdheid
te verwerven.
3.4 Gevolgen voor de regeldruk
De totale regeldrukkosten die gemoeid zijn bij de maatregelen in dit wetsvoorstel
zijn beperkt, omdat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van reeds bestaande instrumenten.
De (structurele) administratieve lasten worden geschat op € 180.000. Het betreft grotendeels
kosten die gemoeid zijn met de administratie rond de af te geven verklaring voor een
student die de educatieve module heeft afgerond, of voor een gediplomeerde van een
brede universitaire lerarenopleiding die zich binnen dezelfde opleiding voor een extra
vak heeft bekwaamd. De (eenmalige) inhoudelijke nalevingskosten zijn zeer beperkt
en worden geschat op € 900.
Het college van ATR heeft aangegeven geen formeel advies uit te brengen, omdat de
wetswijziging geen omvangrijke gevolgen heeft voor de regeldruk.
3.5 Gevolgen voor de privacy
Uit dit wetsvoorstel komen geen eigenstandige verwerkingen van persoonsgegevens voort.
Voor de inschrijving, aanvraag studiefinanciering en uitreiking van een verklaring
worden persoonsgegevens verwerkt, maar deze verwerking valt binnen de huidige wettelijke
regeling. Dit wetsvoorstel heeft dan ook zelfstandig geen gevolgen voor de persoonlijke
levenssfeer van studenten.
4. Uitvoering
De gevolgen voor de uitvoering zijn in de ontwerpfase geïnventariseerd. Hieronder
wordt per maatregel ingegaan op de gevolgen voor de uitvoering.
4.1 Educatieve module
De educatieve module maakt sinds 2016, als experiment, onderdeel uit van het stelsel.
Vooropleidingseisen
Bij inschrijving voor deze module toetst het instellingsbestuur of de aspirant-student
voldoet aan de gestelde vooropleidingseisen. Voor de educatieve module is het bezit
van een graad bachelor of master vereist. Indien een aspirant-student verzoekt om
ingeschreven te worden met een buiten Nederland verworven diploma, is het aan het
instellingsbestuur om te toetsen of dit diploma gelijkwaardig is aan een Nederlands
getuigschrift. Die ruimte biedt de bepaling. Daarmee is aangesloten bij het reguliere
toelatingsrecht wat bestaat op grond van buiten Nederland verworven diploma’s. Ook
wanneer inschrijving wordt verzocht met een in Nederland verworven diploma, van vóór
de bachelor-masterstructuur, dan kan het instellingsbestuur de student toelaten. Echter
alleen wanneer het getuigschrift als gelijkwaardig wordt beoordeeld. Indien nodig
kan het instellingsbestuur Nuffic verzoeken buitenlandse diploma’s te waarderen. De
regering acht het van belang dat de inhoudelijke bekwaamheid geborgd is middels een
diploma. Bewust is er voor gekozen om niet de mogelijkheid open te stellen om middels
een toelatingstoets toegang te verkrijgen tot de educatieve module. Daarmee zou in
de ogen van de regering de kwaliteit van de toekomstige leraar onvoldoende geborgd
zijn.
Naast het bezit van de graad Bachelor of Master kan het instellingsbestuur aanvullende
eisen stellen. Deze mogelijkheid is gecreëerd om bij inschrijving van de aspirant-student
reeds te kunnen toetsen of de vooropleiding voldoende verwant is dat bij afronding
van de educatieve module de student kan voldoen aan de bekwaamheidseisen. Hiermee
is aangesloten bij het stelsel dat wordt gehanteerd bij de universitaire lerarenopleidingen
(artikel 7.30c WHW). Hierbij moet worden opgemerkt dat daarmee aangesloten kan worden
bij de verwantschapstabel (artikel 7.12, derde lid, WVO 2020). Wanneer de vooropleiding
in deze verwantschapstabel is opgenomen, dan zal bij succesvolle afronding van de
educatieve module de student voldoen aan de bekwaamheidseisen. Als een aspirant-student
zich meldt met een niet in de verwantschapstabel opgenomen vooropleiding (bijvoorbeeld
een buitenlandsdiploma), dan kan het instellingsbestuur wegen of de vooropleiding
voldoende verwant is. Het ligt in de rede dat zij daartoe overleg pleegt met de examencommissie,
omdat de examencommissie uiteindelijk vaststelt of de student bij afronding van de
educatieve module voldoet aan de bekwaamheidseisen. Indien het instellingsbestuur
aanvullende eisen heeft vastgesteld en de aspirant-student niet voldoet aan deze eisen,
dan dient de inschrijving te worden geweigerd.
Inschrijving en vergoeding
Indien de student wordt ingeschreven, wordt deze student ingeschreven in een reguliere
bacheloropleiding, met dien verstande dat de student slechts het oogmerk heeft om
deel te nemen aan de educatieve module en niet de gehele opleiding. Omdat als vooropleidingseis
het bezit van tenminste een graad Bachelor geldt, is de inschrijving van de student
(als tweede inschrijving voor een bacheroropleiding) niet bekostigd.20 Dit is hetzelfde als bij een premaster. Voor de vergoeding die de student verschuldigd
is voor de educatieve module is eveneens aangesloten bij de systematiek van de premaster.
Studiefinanciering
In het kader van de studiefinanciering betreft het een inschrijving voor een bacheloropleiding,
waardoor de student in aanmerking kan komen voor studiefinanciering. Of een student
daadwerkelijk recht heeft op studiefinanciering is onder andere afhankelijk van de
vraag of hij aanspraak maakt op studiefinanciering en hoeveel van deze aanspraak hij
reeds heeft verbruikt. Er wordt geen extra aanspraak op studiefinanciering geïntroduceerd.
Ook op dit punt is aangesloten bij de bestaande systematiek voor de premasters, waardoor
er geen extra uitvoeringsgevolgen zijn.
Bekwaamheid en bevoegdheid
Bij afronding van de educatieve module is het aan de examencommissie om te beoordelen
of daarmee is voldaan aan de voorgeschreven bekwaamheidseisen. Indien dit het geval
is, wordt daarvan melding gemaakt op de verklaring van behaalde vakken. De examencommissie
kan bij de beoordeling of voldaan is aan de bekwaamheidseisen, indien noodzakelijk,
expertise van anderen binnen of buiten de universiteit betrekken.
Het bevoegd gezag van een school in het voortgezet onderwijs zal voorts beoordelen
of ook aan de overige eisen is voldaan om bevoegd voor de klas te kunnen staan (zo
dient de leraar in het bezit te zijn van een verklaring omtrent gedrag en mag hem
niet bij rechtelijke uitspraak een verbod zijn opgelegd om als leraar werkzaam te
zijn).
4.2 Verwantschapstabel
Met dit voorstel wordt de mogelijkheid geïntroduceerd om, naast de toetsing aan de
verwantschapstabel, op individuele basis de verwantschap te beoordelen als een vooropleiding
van een student niet in de verwantschapstabel is opgenomen. In alle geval dient de
examencommissie van de opleiding waar de educatieve module of minor onderdeel van
is, bij afronding van de opleiding (of de module) te beoordelen of de student daarmee
heeft voldaan aan de bekwaamheidseisen om onderwijs te mogen geven in een bepaald
vak in het mavo en de onderbouw van het havo en het vwo. Hierdoor ontstaat meer ruimte
voor maatwerk, maar blijft ook de rechtszekerheid die uitgaat van de verwantschapstabel
gehandhaafd.
4.3 Verbreding recht op studiefinanciering hbo-lerarenopleidingen
Tot op heden dient de student aan te tonen dat hij maximaal nog zestig studiepunten
moet behalen in een hbo-lerarenopleiding om in aanmerking te komen voor een extra
jaar studiefinanciering. Doordat deze eis komt te vervallen komen ook studenten die
nog meer dan zestig studiepunten moeten behalen in aanmerking voor een extra jaar
studiefinanciering. DUO hoeft bij de toekenning van dit extra jaar studiefinanciering
niet meer aan dit criterium te toetsen.
4.4 Verklaring afgelegde vakken en opgedane bekwaamheid
Net als bij de verklaring bij afronding van de educatieve module, kan de examencommissie
op grond van dit wetsvoorstel ook een verklaring afgeven aan degene die reeds in het
bezit zijn van een getuigschrift van de brede universitaire lerarenopleiding, maar
door het volgen van extra vakken binnen die opleiding hun bekwaamheid wensen uit te
breiden.
5. Financiële gevolgen
Universiteiten krijgen geen specifieke bekostiging voor het aanbieden van de educatieve
module. Wel ontvangen ze alsnog volledige bekostiging voor de eenjarige educatieve
master op het moment dat een student zich op een later tijdstip hiervoor inschrijft
om een volledige eerstegraads bevoegdheid te halen. De student zal op dat moment niet
meer het volledige programma van die master volgen, omdat hij in de regel vrijstellingen
zal ontvangen voor een aantal onderdelen die gericht zijn op de praktische beroepsvoorbereiding
en die overeenkomen met de inhoud van het programma van de minor en module. Dit onderdeel
van het wetsvoorstel heeft daarom ook geen gevolgen voor de rijksbegroting.
De toevoeging van een individuele toetsing naast de verwantschapstabel heeft geen
financiële consequenties. Dit geldt ook voor de mogelijkheid voor universiteiten om
via een aanvullende verklaring bekwaamheid voor een aanvullend schoolvak vast te leggen.
Het verruimen van de voorwaarden voor studiefinanciering voor een hbo-lerarenopleiding
leiden tot een structurele extra uitgave van € 251.000 per jaar, vanaf 2025.
6. Consultatie
6.1. Consultatie tijdens ontwerpproces
Oorspronkelijk was het de bedoeling dat de uitkomsten van de evaluaties en het vervolg
op het experiment meegenomen zouden worden in de beleidsontwikkeling naar aanleiding
van het eindadvies van de Commissie Onderwijsbevoegdheden. Deze commissie had de opdracht
om uitgangspunten te formuleren voor een nieuwe vorm voor lerarenopleidingen die aan
zou moeten sluiten op de adviezen van de commissie op het gebied van het bevoegdhedenstelsel
in het onderwijs.
Omdat de commissie haar werk voortijdig heeft beëindigd en daarom ook niet is toegekomen
aan een uitgebreid advies over de lerarenopleidingen, is alsnog een aparte verkenning
uitgevoerd voor dit wetsvoorstel. Tijdens deze verkenning is uitgebreid gesproken
met lerarenopleiders en hun vertegenwoordigers over de wijze waarop het experiment
een vervolg moest krijgen.
Ook is daarbij gekeken naar andere korte routes voor personen die al een vakinhoudelijke
opleiding hebben afgerond en de knelpunten die daarbij worden ervaren door hogescholen
en universiteiten. Daarbij zijn ook informatieve verkennende gesprekken gevoerd met
o.a. NVAO, Inspectie, DUO, VO-Raad. Tijdens deze gesprekken gaven de meeste gesprekspartners
aan dat het wat hen betreft wenselijk is om aparte routes voor specifieke doelgroepen
zoveel mogelijk binnen de reguliere bachelor- en masterprogramma’s van de lerarenopleidingen
vorm te geven en de verantwoordelijkheden conform te beleggen. Hiermee is de inhoudelijke
samenhang tussen de routes en de reguliere opleidingen volgens hen beter te organiseren
en beter geborgd via de interne kwaliteitszorg en de accreditatie. Dit past beter
bij het integrale karakter van het beroep van leraar waar vakinhoud, pedagogiek en
didactiek nauw verweven zijn. Bovendien biedt dit meer mogelijkheden tot maatwerk
voor studenten, omdat het makkelijk wordt om op maat onderdelen van de reguliere opleiding
toe te voegen of weg te laten afhankelijk van wat een student nog moet leren.
Met de UNL en de Interuniversitaire commissie Lerarenopleidingen (ICL) is vervolgens
diepgaand gesproken over de wijze waarop het aanbieden van de educatieve minor na
de bachelor mogelijk kan worden gemaakt. Tijdens deze gesprekken gaven de universiteiten
aan dat het niet mogelijk is om de minor na de bachelor te volgen als onderdeel van
het masterprogramma van de lerarenopleiding, omdat dan de eis dat al een master moet
zijn afgerond voordat begonnen kan worden aan de lerarenopleiding zou moeten komen
te vervallen. Hierdoor zou dan niet meer hetzelfde niveau kunnen worden gehaald met
de lerarenopleiding als nu het geval is, omdat in het masterprogramma van de lerarenopleiding
wordt voortgebouwd op de in de voorgaande master opgedane (vak)kennis en vaardigheden.
6.2. Internetconsultatie
In de periode van 29 november 2021 tot en met 7 januari 2022 is een conceptversie
van het wetsvoorstel openbaar gemaakt in het kader van internetconsultatie. De internetconsultatie
heeft zeventien openbare reacties opgeleverd.
Beperkte duur van de educatieve module
De reacties op de internetconsulatie geven een gemengd beeld. Zo zijn er respondenten
die het voorstel omarmen, maar er zijn ook vrij veel respondenten die hun zorgen uiten
over de beperkte duur van het opleidingstraject. Zij achten een module met een studielast
van dertig studiepunten te kort om als voorbereiding op het beroep van leraar te dienen.
Met dit wetsvoorstel wordt het bestaande experiment met de educatieve module omgezet
in een structurele wettelijke regeling. Sinds 2010 maakt de educatieve minor onderdeel
uit van het stelsel. De studielast van de educatieve minor is dertig studiepunten.
Met het experiment educatieve module (en dit wetsvoorstel) wordt het mogelijk dat
ook studenten die reeds een wetenschappelijke bachelor of master hebben afgerond deelnemen
aan de educatieve minor. In dat geval wordt het een educatieve module genoemd. Dit
wetsvoorstel wijzigt niets aan de studielast van de educatieve minor of module. Ook
wordt geen wijziging aangebracht in de daaraan verbonden bevoegdheid. In de bedenkingen
wordt geen reden gezien om thans een aanpassing te maken in de voorgeschreven studielast
of de bevoegdheid die verbonden is aan de minor of module. De regering acht het thans
van belang, mede in het licht van het lerarentekort, om de mogelijkheid van deelname
aan een educatieve module structureel te borgen.
Wel zullen deze bedenkingen worden betrokken bij een bredere heroriëntatie op het
bevoegdhedenstelsel.
Bovendien dient te worden opgemerkt dat deze studenten over het algemeen een opleidingstraject
volgen dat bestaat uit een bachelor, een educatieve module en in de meeste gevallen,
al dan niet na een onderbreking, vervolgens zowel een vakinhoudelijke master als een
eerstegraads lerarenopleiding. Het totale opleidingstraject is dan uiteindelijk gelijk
aan dat van andere via de universiteit opgeleide leraren (zie verder ook paragraaf
6.3).
Afschaffen van de verwantschapstabel
Een aantal respondenten maakte zich zorgen over het loslaten van de regeling verwantschapstabel
educatieve minor. Zij vrezen dat hiermee de vakinhoudelijke kwaliteit van leraren
die via de educatieve minor of module worden opgeleid onvoldoende is geborgd.
Na heroverweging heeft de regering ervoor gekozen om voor te stellen dat de verwantschapstabel
blijft bestaan. Daarnaast stelt de regering voor om de mogelijkheid voor examencommissies
om de verwantschap individueel te toetsen. De regering acht het van belang dat er
meer ruimte ontstaat om alle door een student opgedane kennis te kunnen betrekken
bij het oordeel of deze bekwaam moet worden geacht om onderwijs te verzorgen in een
bepaald vak in het mavo en de onderbouw van het havo en het vwo. De regering gaat
er vanuit dat, net als bij de eerstegraads lerarenopleidingen, de instellingen landelijke
afspraken zullen maken tussen lerarenopleidingen over de wijze waarop ze dit doen
en die openbaar zullen worden gemaakt. Doordat de verwantschapstabel blijft bestaan
is het voor studenten bij aanvang van de educatieve module bekend welke bevoegdheid
zij na afronding van de educatieve module kunnen verwerven. Bij maatwerk zal hierover
voor aanvang van de opleiding met de student het gesprek worden gevoerd. De examencommissie
heeft zowel bij de master als bij de module en minor de taak om onafhankelijk te toetsen
of aan de bekwaamheidseisen is voldaan. Er zijn geen aanwijzingen dat hier bij de
master lichtvaardig mee wordt omgegaan.
Uitval
Een aantal respondenten uit ook zorgen over mogelijke uitval van leraren die middels
een educatieve minor of module zijn opgeleid. Er zijn tot nu toe geen indicaties dat
het uitvalspercentage van deze leraren hoger is dan normaal. Uit de enquête die de
WUR heeft uitgevoerd onder afgestudeerden van de educatieve minor en educatieve module
blijkt zelfs dat er onder deze groep tot nu toe sprake is van een relatief geringe
uitval (respectievelijk 7 en 8%).21
Bekostiging
Eén respondent vraagt of het mogelijk is om specifiek bekostigingsregels te verbinden
aan het verzorgen van een educatieve module. Bekostigde instellingen ontvangen reguliere
bekostiging op grond van onder andere het aantal inschrijvingen voor bachelors en
masters. Andere vormen van onderwijs, zoals de educatieve module, premasters en andere
schakeltrajecten worden niet specifiek bekostigd. Tijdens het experiment hebben instellingen
een vergoeding ontvangen voor de uitvoering en ontwikkeling van het traject, maar
voor de structurele situatie is ervoor gekozen om de reguliere systematiek te hanteren.
6.3. Uitvoeringstoetsen (DUO, Inspectie)
DUO
DUO heeft naar aanleiding van de Uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets aangegeven
dat zij het wetsvoorstel uitvoerbaar acht. Wel geeft DUO als aandachtspunt mee dat
het vanwege de omvang van de educatieve module (30 studiepunten) kan voorkomen dat
studenten reeds na een half jaar de module hebben afgerond. Dit past niet in de bestaande
systematiek van het levenlanglerenkrediet en het collegegeldkrediet, omdat bij de
berekening en uitbetaling wordt uitgegaan van een verdeling over twaalf maanden. Daarmee
zou het kunnen voorkomen dat een student minder kan lenen dan dat hij feitelijk aan
vergoeding verschuldigd is voor deelname aan de educatieve module. Gelet op de aard
van de doelgroep die zal deelnemen aan de educatieve verwacht de regering dat dit
in de praktijk niet tot problemen hoeft te leiden. Wanneer dit in een individueel
geval onverhoopt toch tot problemen leidt, acht de regering het opportuun dit vooralsnog
via de hardheidsclausule op te lossen. Het is niet mogelijk gebleken om op korte termijn
een oplossing te vinden die zowel doelmatig als effectief is. De regering is echter
wel van mening dat een oplossing gevonden moet worden voor deze groep studenten. De
periode tot aan de invoering van dit wetsvoorstel zal benut worden om alsnog een doelmatige
en effectieve oplossing te vinden. Het kabinet is voornemens om, indien de passende
oplossing een wetswijziging vereist, dit in een toekomstig wetsvoorstel op te nemen.
De regering vindt het belangrijk dat onderhavig wetsvoorstel doorgang vindt, om zo
de continuïteit van de educatieve module te borgen.
Inspectie van het Onderwijs
De Inspectie van het Onderwijs heeft in de uitvoeringstoets aangegeven dat zij de
geringe studielast (30 EC) van de sinds 2010 bestaande educatieve minor problematisch
vindt en dat de daaraan gekoppelde bevoegdheid in de regelgeving een risico vormt
voor de borging van de kwaliteit.
Dit wetsvoorstel brengt geen wijzigingen aan in de bevoegdheid van de educatieve minor
of de inhoud van het programma. Dit wetsvoorstel regelt, net als het experiment, dat
het programma van de minor niet alleen tijdens, maar ook na de bachelor kan worden
aangeboden.
Het signaal dat de Inspectie afgeeft wordt ondersteund door meerdere reacties in het
kader van de internetconsultatie. Dit signaal zal betrokken worden bij een bredere
heroriëntatie op het bevoegdhedenstelsel in het voortgezet onderwijs gezien de nauwe
relatie met de wijze waarop de bekwaamheidseisen zijn geformuleerd. In het Onderwijsakkoord
«Samen voor het beste onderwijs» is met sociale partners? afgesproken dat de komende
periode een gezamenlijke werkagenda wordt opgesteld22. In de derde actielijn van deze werkagenda wordt gewerkt aan de optimalisatie van
het huidige bevoegdhedenstelsel. Ook de aanstaande herijking van de bekwaamheidseisen
zal in dit traject worden meegenomen. Parallel aan en in samenhang met een eventuele
bijstelling van de bekwaamheidseisen, zal de regering ook bezien hoe de bekwaamheidseisen
beter kunnen aansluiten op de doorgaande ontwikkeling van leraren en of een hierbij
aansluitende in tijd gelimiteerde bevoegdheid voor de educatieve minor en module wenselijk
is.
In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat de minor ook na afloop van het experiment educatieve
module op 30 juni 2022 als module kan blijven worden aangeboden. De afgelopen jaren
is gebleken dat de educatieve module geleid heeft tot een toename van de totale instroom
aan universitair opgeleide leraren in het beroep (in het bijzonder voor de tekortvakken).
Tegelijkertijd laat de praktijk, zoals onder paragraaf 2.1.1 beschreven, zien dat
studenten die de minor afronden en in het onderwijs aan de slag gaan over het algemeen
uiteindelijk een eerstegraads bevoegdheid halen. Hiermee vormt deze extra instroom
een belangrijke aanvullende bijdrage aan de inspanningen om te zorgen voor voldoende
goede leraren. Om die reden acht de regering het wenselijk dat de educatieve module
structureel wordt verankerd in het stelsel om zo een bijdrage te leveren aan het terugdringen
van het lerarentekort.
7. Overgangsrecht en beoogde inwerkingtreding
Het Experiment educatieve module eindigt per 1 juli 2022. Het wetsvoorstel beoogt
onder andere dit experiment wettelijk te verankeren. Inwerkingtreding direct aansluitend
aan het aflopen van het experiment zal waarschijnlijk niet worden gehaald. De beoogde
inwerkingtredingsdatum is daarom nu gesteld op 1 september 2023.
In artikel 7.12, tweede lid, WVO 2020 wordt geregeld dat de studenten die op grond
van het experiment een bevoegdheid hebben verworven, deze bevoegdheid blijven behouden.
In het voorgestelde artikel 18.100 WHW wordt het overgangsrecht geregeld voor de studenten
die op het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel een educatieve module
volgen. Deze studenten worden automatisch ingeschreven onder het nieuwe regime, met
dien verstande dat de vergoeding gebaseerd blijft op de vergoeding zoals opgenomen
in het experiment.
II. Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A (wijziging artikel 1.1 WHW)
De definitie in artikel 1.1 introduceert de educatieve module als begrip in de WHW.
Hiermee wordt het experiment Educatieve module wettelijk verankerd. Omdat het begrip
op meerdere plaatsen in de wet wordt gebruikt is omwille van de leesbaarheid besloten
een definitie in de wet op te nemen. De educatieve module is de educatieve minor die
na afronding van de bachelor alsnog gevolgd kan worden. De educatieve minor en de
educatieve module bereiden een student voor op het geven van onderwijs in een bepaald
vak in het mavo en de onderbouw van het havo en het vwo. Met afronding van de educatieve
module, in combinatie met de vereiste vooropleiding (bachelor of master) wordt de
bekwaamheid verworven om les te geven. De educatieve module omvat ten hoogste dertig
studiepunten. Dit, is het aantal studiepunten dat op grond van artikel 7.12 WVO 2020
noodzakelijk is om de bevoegdheid om onderwijs te mogen geven in een bepaald vak te
kunnen verwerven.
Gekozen is om de begripsbepaling in te voegen als onderdeel dd1. Hiermee wordt voorkomen
dat onnodig complexe samenloopproblemen ontstaan met andere wetsvoorstellen waarmee
de begripsbepalingen worden gewijzigd. Op termijn zullen de begripsbepalingen op alfabetische
volgorde worden geplaatst.
Artikel I, onderdeel B (wijziging artikel 7.11 WHW)
Met de wijziging van artikel 7.11, vijfde lid, wordt geregeld dat op de verklaringen
die een examencommissie kan afgeven tevens melding wordt gemaakt van het voldoen aan
de bekwaamheidseisen als bedoeld in artikel 7.10 WVO 2020, indien aan de orde. De
verklaring die door de examencommissie wordt afgegeven op grond van deze bepaling
is met dezelfde waarborgen omkleed als een getuigschrift. Hiermee worden twee situaties
geregeld.
Afronding educatieve module
Wanneer een student een educatieve module afrondt nadat de student eerder een bachelor-
of masteropleiding heeft afgerond kan deze daarmee aantonen bekwaam te zijn in het
geven van onderwijs in een bepaald vak in het mavo en de onderbouw van het havo en
het vwo. De educatieve module wordt regulier als minor aangeboden binnen de bacheloropleiding
in het wetenschappelijk onderwijs. De module wordt niet afgesloten met een examen,
maar omvat een of meerdere tentamens. Er kan dus geen getuigschrift worden uitgereikt
na afronding van de educatieve module. Om die reden kan de student een verklaring
aanvragen. Op dat moment toetst de examencommissie of de student voldoet aan de bekwaamheidseisen
om les te geven in een bepaald vak in het mavo en de onderbouw van het havo en het
vwo. Hiervan maakt de examencommissie dan ook melding op de verklaring.
Bij succesvolle afronding van de module verwerft de student de in artikel 7.12 WVO
2020 neergelegde bevoegdheid (mits voldaan wordt aan de overige eisen om bevoegd te
zijn om onderwijs te mogen geven, te weten: in het bezit zijn van een verklaring omtrent
gedrag en niet bij rechtelijke uitspraak een verbod hebben gekregen om onderwijs te
mogen verzorgen).
Uitbreiding bestaande onderwijsbevoegdheid
Wanneer een docent reeds een onderwijsbevoegdheid heeft verworven door afronding van
de educatieve master, als bedoeld in artikel 7.30c WHW, en daarna diens vakinhoudelijke
bevoegdheid zou willen uitbreiden, dan wordt in voorkomende gevallen de educatieve
master (deels) opnieuw gevolgd met het oog op het verwerven van – met name – vak gerelateerde
didactische bekwaamheden. Dan kan op grond van artikel 7.11, tweede lid, WHW niet
– opnieuw – een getuigschrift worden uitgereikt. Om te borgen dat die docent bij uitbreiding
van diens bevoegdheid een bewijsstuk heeft waaruit de bekwaamheid en bevoegdheid blijkt,
wordt het ook in deze gevallen mogelijk om op een door de student aan te vragen verklaring
melding te maken van de verworven bevoegdheid. Ter illustratie is in paragraaf 2.4
een voorbeeld opgenomen in welk geval een docent een aanvullende bekwaamheid wil behalen,
ter uitbreiding van zijn of haar bevoegdheid.
Artikel I, onderdeel C (invoegen artikel 7.24a WHW)
De educatieve module is bedoeld voor studenten die reeds in het bezit zijn van een
bachelor of master graad in het wetenschappelijk onderwijs. Dat is ook een vereiste
dat volgt uit artikel 7.12 van de WVO 2020. Degene die nog niet beschikt over een
bachelor graad in het wetenschappelijk onderwijs kan niet deelnemen aan een educatieve
module, maar zal als onderdeel van een reguliere bacheloropleiding in het wetenschappelijk
onderwijs wel deel kunnen nemen aan een educatieve minor. Om te regelen dat slechts
degene zich kan inschrijven voor de educatieve module die reeds in het bezit is van
een graad bachelor in het wetenschappelijk onderwijs, wordt in artikel 7.24a, de vooropleidingseis
voor de educatieve module vastgesteld.
Voorts is geregeld dat ook degene die in het bezit is van een buiten Nederland verworven
diploma, dat van een gelijkwaardig niveau is, zich kan inschrijven voor de educatieve
module. Hiermee is aangesloten bij de regeling zoals opgenomen in artikel 7.28, tweede
lid, van de WHW. Het is aan het instellingsbestuur om – bij inschrijving – te toetsen
of degene die in het bezit is van een buiten Nederland verworven getuigschrift toegelaten
kan worden tot de educatieve module. Daarbij is van belang dat het instellingsbestuur
– zo nodig na waardering van het diploma door Nuffic – vaststelt dat sprake is van
een gelijkwaardig diploma. Hiermee wordt aangesloten bij de regeling die in algemene
zin in de WHW geldt ten aanzien van instroom met buitenlandse diploma’s. Het is van
belang dat het instellingsbestuur deze weging uitdrukkelijk maakt in het licht van
de te verwerven bekwaamheid. Met andere woorden degene die zich met een buiten Nederland
verworven diploma wenst in te schrijven voor een educatieve module moet na afronding
van de educatieve module in gelijke mate als een student met een in Nederland afgeronde
bachelor, voldoen aan de bekwaamheidseisen.
Naast de eis dat de aspirant-student in het bezit moet zijn van een graad Bachelor
(of Master), heeft het instellingsbestuur de mogelijkheid om aanvullende eisen te
stellen. Met die ruimte voor het instellingsbestuur wordt beoogd het mogelijk te maken
dat bij inschrijving ook getoetst kan worden of sprake is van voldoende verwantschap.
Dat wil zeggen, kan de specifieke bacheloropleiding (of masteropleiding) in combinatie
met het succesvol afronden van de educatieve module, leiden tot het verwerven van
een bevoegdheid. Daarvoor wordt aansluiting gezocht bij de verwantschapstabel, bedoeld
in artikel 7.12, derde lid, van de WVO 2020. Indien een aspirant-student zich presenteert
met een niet in de tabel opgenomen vooropleiding, dat kan het instellingsbestuur toetsen
of deze opleiding toch voldoende verwant is. Indien het instellingsbestuur aanvullende
eisen vaststelt, dan wordt de inschrijving geweigerd wanneer de aspirant-student niet
aan deze eisen voldoet. De uitvoering van deze bepaling is opgedragen aan de decaan
(zie hierna de toelichting bij artikel I, onderdeel G).
Van belang is op te merken dat de student in wordt geschreven voor een bacheloropleiding
(zie artikel I, onderdeel D). De examencommissie verbonden aan die opleiding zal,
bij succesvolle afronding van de module, een verklaring, bedoeld in artikel I, onderdeel
B, afgeven. Deze verklaringen, verbonden aan de bacheloropleidingen, zullen opgenomen
worden in de verwantschapstabel, bedoeld in artikel 7.12, derde lid, WVO 2020.
Artikel I, onderdeel D (wijziging van artikel 7.32 WHW)
Het uitgangspunt is dat inschrijving plaatsvindt voor een opleiding of in geval van
inschrijving bij de Open Universiteit voor één of meerdere onderwijseenheden. Degene
die wil deelnemen aan de educatieve module zal zich in moeten schrijven voor de bacheloropleiding
waarvan deze module onderdeel uitmaakt, maar zal niet de gehele opleiding gaan volgen.
Om die reden wordt deze mogelijkheid tot inschrijving, in dit specifieke geval, geëxpliciteerd
met dit wetsvoorstel. De inschrijving zal dan plaatsvinden als inschrijving in de
bacheloropleiding waar de module onderdeel van uitmaakt. Degene die is ingeschreven
voor deze educatieve module heeft slechts het recht om deel te nemen aan het onderwijs
dat behoort tot de educatieve module.
Studenten die zich inschrijven voor een educatieve module hebben verder dezelfde rechten
en plichten als alle andere studenten die ingeschreven zijn voor een hele opleiding.
Artikel I, onderdeel E (wijziging artikel 7.49a WHW)
Met de vergoeding voor deelname aan de educatieve module, is aangesloten bij de bestaande
systematiek voor een vergoeding voor deelname aan een premaster. In artikel 7.49a
wordt geregeld dat voor deelname aan de premaster een vergoeding gevraagd kan worden
door de instelling en de plicht tot betaling daarvan. Hiermee wordt afgeweken van
het feit dat voor deze deelname collegegeld is verschuldigd. Inschrijving voor een
educatieve module is per definitie een inschrijving waarbij de student reeds in het
bezit is van een graad, waardoor – indien de collegegeldsystematiek gevolgd zou worden
– instellingscollegegeld verschuldigd zou zijn. Er is voor gekozen – in lijn met het
experiment – om in dit geval, net als bij de premaster, een vergoeding te vragen voor
de deelname aan de educatieve module. In artikel 7.49b WHW wordt de hoogte daarvan
gereguleerd.
Indien de educatieve module gelijktijdig zou worden gevolgd met een andere opleiding
waarvoor de student wettelijk collegegeld, als bedoeld in artikel 7.45a WHW, is verschuldigd,
dan wordt de student vrijgesteld van het betalen van een vergoeding.
Artikel I, onderdeel F (wijzing van artikel 7.49b WHW)
De studielast van de educatieve module bedraagt dertig studiepunten. Voor de vergoeding
is aangesloten bij de reeds bestaande regeling in het vierde en vijfde lid van artikel
7.49b. Wanneer de educatieve module 30 studiepunten omvat, betaalt de student dus
de helft van het wettelijk collegegeld als bedoeld in artikel 7.45a, eerste lid, WHW,
tenzij het een student betreft die niet tot één van de groepen van personen, bedoeld
in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000 behoort, of de Surinaamse nationaliteit
bezit.
Artikel I, onderdeel G (wijziging artikel 9.15 WHW)
Met deze wijziging wordt de uitvoering van artikel 7.24a WHW opgedragen aan de decaan.
Hiermee is aangesloten bij de regeling omtrent de uitvoering van 7.30c WHW, waarvan
artikel 7.24a WHW een afgeleide is. Het is aan de decaan om eventueel aanvullende
eisen vast te stellen.
Artikel I, onderdeel H (invoegen artikel 18.100 WHW)
Degene die op het moment van inwerkingtreding van deze wet is ingeschreven voor een
educatieve module op grond van artikel 27, derde lid het Besluit experimenten flexibel
hoger onderwijs (het experiment Educatieve module) wordt van rechtswege ingeschreven
voor een met deze wet geïntroduceerde educatieve module. Hiermee wordt geborgd dat
degene die aan de educatieve module deelneemt op grond van het experiment de module
kan voortzetten. Om te voorkomen dat degene op grond van 7.49a op dat moment een vergoeding
verschuldigd is, wordt voorgesteld om de verschuldigdheid en de hoogte van een vergoeding
conform artikel 27, derde lid, van het Besluit experimenten flexibilisering hoger
onderwijs vast te stellen. In de praktijk betekent dit dat student de module kan voortzetten
en na afronding een verklaring op grond van het voorgestelde artikel 7.11, vijfde
lid, ontvangt.
Artikel II (wijziging artikel 5.2a WSF 2000)
In het huidige artikel 5.2a van de WSF 2000 is geregeld dat ho-studenten die een zogenoemde
«kopopleiding» volgen (60 studiepunten aan onderwijseenheden van het programma van
een vierjarige hbo-lerarenopleiding) en voorafgaand een aan die opleiding «verwante»
bacheloropleiding hebben afgerond, eenmalig recht hebben op een extra jaar prestatiebeurs
hoger onderwijs. Een lijst met «verwante» bacheloropleidingen (hbo en wo) is opgenomen
in de bijlage bij de Regeling studiefinanciering 2000. Omdat in de praktijk deze lijst
en de (indirecte) verwijzing naar deze lijst in de WSF 2000 onbedoelde nadelige gevolgen
had (zie voor een verdere toelichting paragraaf 2.2 van de algemene toelichting),
is ervoor gekozen deze aanpak te wijzigen. Dit wetsvoorstel regelt dat de voorwaarde
dat de hbo-lerarenopleiding verwant is aan de eerder afgeronde bacheloropleiding,
niet langer onderdeel is van het recht op een jaar extra prestatiebeurs hoger onderwijs.
Het is aan de examencommissies van de instellingen, zoals nu ook reeds het geval is,
om te beoordelen in hoeverre de vooropleiding van een student vrijstellingen oplevert
binnen de hbo-lerarenopleiding en om te borgen dat een student bij afronding van die
opleiding voldoet aan de bekwaamheidseisen. Daarnaast is de extra aanspraak niet langer
beperkt tot de student die voor een kopopleiding ingeschreven staat. Elke ho-student
heeft op grond van dit wetsvoorstel eenmalig recht op een extra jaar prestatiebeurs
hoger onderwijs, indien deze student is ingeschreven voor een hbo-lerarenopleiding,
hij daaraan voorafgaand een bacheloropleiding heeft afgerond, en hij niet eerder een
opleiding heeft afgerond in het onderdeel onderwijs. Indien dit wel het geval is,
heeft de student namelijk andere manieren van financiële steun tot zijn beschikking
(zoals bijvoorbeeld de lerarenbeurs).
Met deze wijziging komt hoofdstuk 6a van de Regeling studiefinanciering 2000 van rechtswege
te vervallen.
Artikel III, onderdeel A (artikel 7.11 WVO 2020)
Artikel 7.11, eerste lid, onder a, van de WVO 2020 bepaalt dat leraren in het bezit
moeten zijn van een getuigschrift dat is afgegeven op grond van de WHW waaruit blijkt
dat de leraar voldoet aan de bekwaamheidseisen voor het onderwijs dat de leraar in
dat vak zal geven.
Een getuigschrift kan ingevolge artikel 7.11, tweede lid, van de WHW maar één keer
verstrekt worden per opleiding. Dit betekent dat in het geval een bevoegde leraar
zijn een bachelor of master heeft gehaald voor een tweede vak, de leraar geen getuigschrift
meer krijgt waaruit blijkt dat hij een onderwijsbevoegdheid heeft verworven voor dat
tweede vak. Dit wetsvoorstel voegt aan artikel 7.11, vijfde lid, van de WHW daarom
de mogelijkheid toe dat een leraar in dat geval een verklaring kan aanvragen waaruit
blijkt dat hij bekwaam is om onderwijs te geven in een bepaald vak. Met de wijziging
van artikel 7.11 van de WVO 2020 wordt vervolgens bepaald dat leraren die een dergelijke
verklaring hebben eveneens bevoegd zijn om onderwijs te geven.
De Regeling conversietabel getuigschriften en vakken VO regelt met welke getuigschriften
of bewijzen van bekwaamheid een leraar benoembaar is voor vakken waarvoor geen passende
lerarenopleiding bestaat of waarvan de namen in de loop der tijd zijn gewijzigd, waardoor
de vraag ontstaat of men met een oud getuigschrift ook dat nieuwe vak mag onderwijzen.
De wijziging in artikel 7.11, tweede lid, WVO 2020 maakt het mogelijk om ook verklaringen
afgelegde vakken en opgedane bekwaamheid in deze conversietabel op te nemen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat deze wijziging ook ziet op de openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Artikel III, onderdeel B (artikel 7.12 WVO 2020)
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat deze wijziging eveneens ziet op de openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Tweede lid
Het huidige artikel 7.12, eerste lid, WVO 2020 biedt bezitters van een wo-bachelorgetuigschrift
die binnen hun studie een educatieve minor met goed gevolg hebben doorlopen, de mogelijkheid
om tot leraar te worden benoemd in een beperkter deel van het voortgezet onderwijs
dan het deel waarop de bekwaamheidseisen voor de leraar vo en docent mbo (hoofdstuk
2, titel 3, van het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel) betrekking hebben,
namelijk in het mavo en in de eerste drie leerjaren van havo en vwo. Zij mogen onderwijs
geven in het vak dat inhoudelijk voldoende overeenkomt met de betreffende bacheloropleiding.
Het wordt met dit wetsvoorstel mogelijk om ook na het behalen van een getuigschrift
van een wo-bachelor of master alsnog een educatieve minor te volgen, de zogenaamde
educatieve module. Deze wijziging van artikel 7.12 WVO 2020 regelt in het tweede lid
van dit artikel dat leraren die deze route met goed gevolg hebben doorlopen eveneens
bevoegd zijn tot het geven van onderwijs in het mavo en de eerste drie leerjaren van
het havo en het vwo. Ook zij mogen onderwijs geven in het vak dat inhoudelijk voldoende
overeenkomt met de betreffende bachelor- of masteropleiding.
Dit betekent meer specifiek het volgende:
Educatieve minor:
Degene die in het bezit is van een getuigschrift van een bacheloropleiding waaruit
blijkt dat diegene ten minste 30 studiepunten met goed gevolg heeft besteed aan voorbereiding
op het geven van onderwijs in een vak in die leerjaren dat inhoudelijk met zijn opleiding
overeenkomt en waaruit blijkt dat de leraar voldoet aan de bekwaamheidseisen voor
het onderwijs dat de leraar in dat vak zal geven, is bevoegd tot het geven van onderwijs
in het mavo en de eerste drie leerjaren van het havo en het vwo. Uiteraard moet hij
ook in het bezit zijn van een verklaring omtrent gedrag en niet een rechterlijk verbod
opgelegd hebben gekregen om onderwijs te mogen geven.
Educatieve module:
Hetzelfde geldt voor degene die in het bezit is van een getuigschrift van een bacheloropleiding
of masteropleiding én die tevens in het bezit is van een verklaring als bedoeld in
artikel 7.11, vijfde lid, van de WHW waaruit blijkt dat diegene ten minste 30 studiepunten
met goed gevolg heeft besteed aan voorbereiding op het geven van onderwijs in een
vak in die leerjaren dat inhoudelijk met zijn opleiding overeenkomt en waaruit blijkt
dat de leraar voldoet aan de bekwaamheidseisen voor het onderwijs dat de leraar in
dat vak zal geven.
Verder wordt met dit wetsvoorstel de bevoegdheid die was verstrekt aan deze leraren
die met goed gevolg de educatieve module bedoeld in het Experiment Educatieve Module
hebben afgerond, wettelijk geregeld. Door de aankomende beëindiging van het experiment
zou deze bevoegdheid anders komen te vervallen. Met deze wijziging wordt dat voorkomen.
Derde lid
In dit lid wordt geregeld dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden welke
getuigschriften met een minor de bevoegdheid verlenen tot het geven van de daarbij
aan te wijzen vakken. Hier wordt geregeld dat ook voor verklaringen en certificaten
voor de educatieve module dergelijke regels kunnen worden vastgesteld.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.