Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen van 9 en 10 juni 2022 (Kamerstuk 21501-30-558)
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 559 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 13 juni 2022
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 31 januari
2022 over het Onderzoek Centraal Planbureau «Handelsbaten van de EU en interne markt»
(Kamerstuk 35 982, nr. 1), over de brief van 1 maart 2022 inzake de antwoorden op vragen commissie over de
geannoteerde agenda European Space Summit van 16 februari 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 551), over de brief van 1 maart 2022 inzake de antwoorden op vragen commissie over o.a.
de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen van 24 februari 2022 (Kamerstuk
21 501-30, nr. 553), over de brief van 10 maart 2022 inzake het Verslag Raad voor Concurrentievermogen
van 24 februari 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 556), over de brief van 11 maart 2022 inzake het Fiche: Mededeling Europese Normalisatiestrategie
(Kamerstuk 22 112, nr. 3341), over de brief van 11 maart 2022 inzake het Fiche: Wijziging Normalisatieverordening
(Kamerstuk 22 112, nr. 3342), over de brief van 15 maart 2022 inzake het Verslag European Space Summit van 16 februari
2022 (Kamerstukken 21 501-30 en 24 446, nr. 554), over de brief van 15 maart 2022 inzake het Verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen
op 31 januari en 1 februari 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 555), over de brief van 25 maart 2022 inzake het Fiche: Europese Chips Act (Kamerstuk
22 112, nr. 3369), over de brief van 8 april 2022 inzake het Fiche: Verordening Programma Beveiligde
Connectiviteit (Kamerstuk 22 112, nr. 3412), over de brief van 8 april 2022 inzake het Fiche: Mededeling EU-benadering ruimteverkeersbeheer
(Kamerstuk 22 112, nr. 3413), over de brief van 13 mei 2022 over het Fiche: Herziene Richtlijnen Grotere rol
voor de consument bij de groene transitie (Kamerstuk 22 112, nr. 3424), over de brief van 16 mei 2022 inzake de Verordening betreffende buitenlandse subsidies
die de interne markt verstoren (Kamerstuk 21 501-30, nr. 557), over de brief van 30 mei 2022 inzake de Geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen
van 9 en 10 juni 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 558) en over de brief van 31 mei 2022 inzake de antwoorden op vragen commissie over het
Fiche: Europese Chips Act (Kamerstuk 22 112, nr. 3426).
De vragen en opmerkingen zijn op 1 juni 2022 aan de Minister van Economische Zaken
en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 8 juni 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Van Dijke
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van onderhavige stukken.
De leden hebben hierbij de volgende vragen en reflecties.
De leden van de VVD-fractie vinden het goed om te constateren dat Nederland nog steeds
een van de meest innovatieve landen van de wereld is. Om tot de internationale top
te blijven behoren moeten we ook ons concurrentievermogen ten opzichte van andere
Europese landen vergroten. Dat betekent wat deze leden betreft vooral ook: meer keuzes
maken in ons industrie- en innovatiebeleid, focus aanbrengen en zo onze sterktes versterken.
De leden van de VVD-fractie constateren met somtijds lede ogen dat waar andere landen
ruimhartig miljarden investeren in het aanjagen van bepaalde preferente technologieën,
Nederland nog te vaak te weinig focus aanbrengt en te weinig steun biedt aan perspectiefrijke
sectoren. Vanuit die constructief-kritische grondhouding, hebben deze leden de volgende
vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Nederlandse inzet ten aanzien
van de Franse voorstellen en de beantwoording door de Minister van de vragen, gesteld
in het schriftelijk overleg. Deze leden onderschrijven de doelstellingen van de Chips
Act: minder afhankelijk worden van het buitenland voor de ontwikkeling van chips en
halfgeleiderproducten, innovatie versterken en productiecapaciteit verhogen. Het is
immers onbestaanbaar dat over vijf jaar nog maar 4 procent van des werelds chips in
Europa worden geproduceerd; een strategisch goed zonder welke de interne markt tot
stilstand komt en die overal ter wereld zwaar gesponsord wordt door overheden. Europa,
met Nederland voorop, moet relevanter worden voor de rest van de wereld. In dat kader
zijn de leden van de VVD-fractie positief over de forse investering door Nederland
in de verschillende pijlers en over het feit dat het voorgenomen te investeren bedrag
overeenkomt met dat van Duitsland en Frankrijk. Kan de Minister aangeven op welke
wijze Nederland die 235 miljoen euro gaat inzetten en wat men verwacht daarmee te
bereiken voor de Nederlandse industrie? Zet de Minister in op het naar Nederland halen
van chipsfabrieken? Zo ja, hoe gaat men de aanpak hieromtrent intensiveren? Dit blijkt
niet uit de beantwoording van de Minister in het schriftelijk overleg.
Het bedrag van € 235 miljoen is het totale budget dat Nederland over de looptijd van
de Chips Joint Undertaking (Chips JU) beschikbaar heeft aan cofinanciering voor dit
programma. De looptijd is in totaal 7 jaar, hetgeen samenhangt met de looptijd van
het kaderprogramma Horizon Europe. Aangezien de Chips JU een zogenaamde tripartite
(lidstaat, Commissie en private partij) JU is, legt de Commissie eveneens € 235 miljoen
in voor de ondersteuning van Nederlandse partijen. Het budget is bedoeld voor ondersteuning
van hoog risicovolle R&D-projecten in pan-Europese consortia en voor de ondersteuning
van capacity building activiteiten binnen de Chips JU. Dit laatste punt betreft onder andere de opzet van
een chips competence centre in Nederland. Deelname van Nederlandse bedrijven aan R&D-projecten in pan-Europese
consortia draagt bij aan het vergroten van hun kennispositie, waardoor zij in staat
worden gesteld om nieuwe producten en diensten te gelde te maken. Het economisch rendement
is een van de criteria waarop de ingediende R&D-projecten worden beoordeeld binnen
de Joint Undertaking. Het genoemde budget is niet beschikbaar voor het naar Nederland
halen van chipsfabrieken. Dat geldt ook voor het budget dat ik (buiten de kaders van
de Chips Act) reeds beschikbaar heb gesteld voor Nederlandse deelname in het kader
de Important Project of Common European Interest Micro- Elektronica II (IPCEI ME2). De projecten die zijn ingediend in IPCEI ME2 passen qua visie en technische
inhoud goed bij de eerste pijler van de Chips Act, gericht op het vergroten van de
innovatiecapaciteit, maar ook op het versnellen van lab-to-fab. Onder IPCEI ME2 mag er tot first industrial deployment gefinancierd worden.
Nederland heeft een belangrijk halfgeleiderecosysteem, waardoor het een aantrekkelijk
land kan zijn voor vestiging van een chipsfabriek. Voor het opzetten van chipsfabrieken
zijn zeer omvangrijke investeringen nodig waarbij gedacht moet worden in miljarden
Euro’s. Bovendien is een aantrekkelijk vestigingsklimaat alleen niet genoeg. Een bepaalde
mate van staatsteun is nodig om dit type investeringen in Europa economisch rendabel
te maken. Hierin moeten we als land keuzes maken. De kapitaalintensiteit van dergelijke
fabrieken zal in de praktijk betekenen dat voor de opzet van een chipfabriek een veelvoud
aan middelen nodig is dan het bedrag dat thans beschikbaar is voor kennis en innovatie
en bijvoorbeeld de IPCEI ME2. Daarnaast leggen dergelijke fabrieken een groot beslag
op ruimte en natuurlijke omgeving, dit moet ook worden meegewogen. Vanuit het kabinet
is contact met private partijen in deze industrie die investeringen in Europa overwegen
en daaruit blijkt dat er goede mogelijkheden zijn voor het Nederlandse ecosysteem
om te profiteren van investeringen elders in Europa, zoals ook aangegeven in het schriftelijk
overleg. Het realiseren van een grote mate van productie op Europese bodem moet niet
zozeer al een uitsluitend nationale meer veeleer als een Europese aangelegenheid worden
gezien: we moeten dit met z’n allen doen waarbij het van belang is dat lidstaten elkaar
niet onderling beconcurreren om het hogere doel van grotere Europese productiecapaciteit
te bereiken – dat zou geen efficiënte besteding van beperkte middelen zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen in het kader van het uitgangspunt van de Chips
Act, namelijk onze kwaliteiten versterken, wat het standpunt van het kabinet is in
de discussie die in Europa plaatsvindt over de wijze of en waarop de geldstromen,
die volgen uit de Chips Act, geïnvesteerd dienen te worden in landen in Centraal-
en Oost-Europa, aangezien deze landen minder kennis en industrie hebben in de chipsector
en halfgeleiderindustrie. Toch gaan deze lidstaten ook meebetalen en moeten zij instemmen,
waardoor de vrees kan ontstaan dat zij gecompenseerd willen worden. Wat deze leden
betreft verdient het de voorkeur om dat buiten de Chips Act te doen, omdat investeren
daar geen versterking betekent. Investeren daar waar er al veel kennis is (in Eindhoven,
Dresden of Grenoble) is juist verstandig. Hoe ziet de Minister dit en waartoe leidt
dit besef?
Het huidige Key Digital Technologies programma zal worden uitgebreid en omgezet in de Chips Joint Undertaking. Om de uitbreiding
en extra strategische doelen van de Chips JU te financieren verhoogt de Europese Commissie
haar inleg. Dit doet zij door onder andere gelden die momenteel onderdeel zijn van
het Digital Europe programma te her-alloceren richting de Chips JU. Niet alle lidstaten
zijn het eens met deze her-allocatie, omdat zij in vergelijking met het Digital Europe-programma
mogelijk minder zouden kunnen ontvangen uit de nieuwe Chips JU. Over compensatie van
lidstaten gerelateerd aan de her-allocatie wordt momenteel nog onderhandeld. Hier
kan ik daarom niet op vooruitlopen.
In de Chips Act wordt gevraagd om landenoverstijgende projecten aan te gaan om in
aanmerking te komen voor financiering. Er wordt nu gesproken over drie landen. In
de praktijk zal Nederland en de Nederlandse industrie vrijwel altijd onderdeel uitmaken
van die drie landen (naast België, Duitsland of Frankrijk). In Europa wordt nu een
gesprek gevoerd om daar vier of vijf landen van maken. Hoe kijkt de Minister daar
tegenaan?
Met de investeringen in het kader van de Chips Act beoogt de Commissie nadrukkelijk
spillover effecten te bereiken. De Commissie stelt als eis dat deze effecten aantoonbaar moeten
zijn. Eén van de manieren om te verzekeren dat spillovers zullen plaatsvinden is het landenoverstijgende karakter van de financiering. Het
zal afhangen van de type investeringen in hoeverre Nederland een logische partner
is. Het kabinet ziet het belang van het behoud van snelheid voor investeringsbeslissingen.
Dit pleit voor het zo klein mogelijk houden van het aantal landen. Het kabinet heeft
echter ook begrip voor de discussie om hier een groter aantal landen van te maken.
Ook dit kan in het voordeel van Nederland zijn, afhankelijk van het type investeringen.
De leden van de VVD-fractie vragen, wat betreft samenwerking, ook af of we gezien
de doelstelling van de wet, zouden moeten willen samenwerken met landen die een offensief
spionageprogramma tegen ons hebben. Hoe verhinderen we ongewenste overdracht van intellectueel
eigendom naar onvrije landen, zoals China?
Het Nederlandse halfgeleiderbeleid is vormgegeven via twee sterk in elkaar grijpende
sporen, het zogenaamde promote en protect-beleid. De Chips Act is een essentieel fundament binnen het promote-spoor, waarbij internationale samenwerking en kennisuitwisseling cruciaal zijn voor
toekomstige innovaties. Tegelijkertijd onderkent het kabinet de zorg dat er ongewenste
overdracht van kennis en technologie, waaronder intellectueel eigendom, plaatsvindt
naar landen die een offensief programma tegen Nederland of bondgenoten hebben. Hiervoor
heeft het kabinet een brede set aan protect-instrumenten beschikbaar. Hierbij valt te denken aan exportcontrole op strategische
goederen, waarvan de kaders op Europees niveau zijn geregeld. Een ander voorbeeld
zijn de in ontwikkeling zijnde maatregelen ter bescherming van kennis bij kennisinstellingen
en universiteiten, al dan niet binnen een publiek-private samenwerking. Dit instrumentarium
ter borging van de nationale veiligheid bij ongewenste kennisoverdracht is in aanvulling
op wet- en regelgeving waarvan bedrijven en kennisinstellingen gebruik kunnen maken
om hun intellectueel eigendom, patenten en bedrijfsgeheimen te beschermen.
De leden van de VVD-fractie hebben ook zorgen over de uitwerking van de coördinatie-
en crisispeiler en dan met name over de rol die de overheid dient te vervullen in
het crisismechanisme en het gebrek aan betrokkenheid vanuit de industrie. De Minister
geeft in de geannoteerde agenda aan dat Nederland verduidelijking op dit punt zal
vragen. Waar richten deze vragen zich op?
Deze vragen richten zich met name op de aannames die ten grondslag hebben gelegen
aan de keuze voor bepaalde methodes van overheidsingrijpen tijdens een crisis (zoals
de «priority rated orders» en het collectief inkopen) en de verwachte effectiviteit hiervan, alsook de gevolgen
voor de sector. Ook is het kabinet benieuwd hoe de Commissie de rol van de industrie
precies voor zich ziet en hoe ze deze willen borgen in besluitvorming, omdat dit niet
helder in de Chips Act naar voren komt.
Op 12 mei 2022 is het Staff Working Document1 uitgekomen in plaats van de Impact Assessment die normaliter wordt uitgevoerd als
onderdeel van een nieuw Commissievoorstel. Hoewel het kabinet een Europese aanpak
op crisismaatregelen ondersteunt, omdat hiermee fragmentatie binnen de EU wordt voorkomen
en dit meer slagkracht geeft ten tijde van crisissituaties, zijn er op basis van dit
document nog steeds vragen onbeantwoord over de effectiviteit van de gekozen aanpak
specifiek voor deze sector. Deze vragen betreffen in het bijzonder de aangekondigde
emergency toolbox met maatregelen als priority rated ordering, common purchasing en export authorisations. In het Staff Working Document wordt vaak verwezen naar de effectiviteit van dergelijke maatregelen ten tijde van
de ontwikkeling, aankoop en distributie van vaccins tijdens de COVID-19-crisis. Het
kabinet had graag gezien dat er in meer detail uiteen zou worden gezet hoe deze methodes
het gewenste effect zouden hebben, namelijk het oplossen van een serieuze verstoring
in beschikbaarheid van halfgeleiders, op de huidige werking van het mondiaal verweven
ecosysteem van de halfgeleiders. Daarnaast heeft de industrie nu geen formele – dan
wel informele – rol in het adviseren ten tijde van het activeren van een crisis of
ten tijde van het maken van keuzes voor de inzet van tools uit de emergency toolbox. Wel is er een niet-bindende adviserende rol voor de European Semiconductor Board, bestaand uit directeuren-generaal uit alle 27 lidstaten. Het kabinet is van mening
dat hier meer ruimte zou moeten zijn voor inbreng vanuit de industrie die op Europees
niveau geborgd is.
De leden van de VVD-fractie zijn ook blij dat Nederland er alles aan zal doen om een
competence centre naar Nederland te halen. Hoe gaat de Minister die inzet materialiseren?
Wanneer verwacht zij dat hier meer duidelijkheid over is?
De verdere uitwerking van de opzet van de competence centres in Europa is onderdeel van de capacity building activiteiten van de nog op te zetten Chips Joint Undertaking (Chips JU). Ik verwacht dat in de eerste helft van 2023 duidelijkheid zal ontstaan
over de exacte invulling van de competence centres en de wijze waarop deze zullen worden opgezet. Voor de financiële ondersteuning van
een dergelijk center kan het kabinet gebruikmaken van het op mijn begroting beschikbare
budget voor Internationaal Innoveren.
De leden van de VVD-fractie constateren, voor wat betreft de exportrestrictieve maatregelen,
dat er nog weinig duidelijkheid is over deze mogelijke maatregelen. Op welke wijze
gaat de Minister hier meer sturing aan geven?
Dit is een onderdeel van de Chips Act waarover de Commissie naar de mening van het
kabinet nog onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven2. Zoals eerder aangegeven3, is de inzet van het kabinet dat de EU zeer terughoudend moet zijn om exportrestrictieve
maatregelen te nemen. De voordelen van internationale handel, toegang tot wereldwijde
waardeketens en internationale concurrentie moeten behouden blijven.
De leden van de VVD-fractie constateren dat er ook over het verminderen van regeldruk
weinig duidelijk is. Dit blijkt uit de eerdere beantwoording. Kan de Minister hier
toch een verwachting van geven? Hoe houdt zij hier een vinger aan de pols?
De regeldruk voor bedrijven (en overheid) zou kunnen toenemen als gevolg van de bepalingen
die zijn aangekondigd in de coördinatie- en crisispijler. Zoals eerder aangegeven
heeft het kabinet nog veel vragen over de effectiviteit van deze pijler. Het kabinet
is daarom met de Commissie en de lidstaten hierover in gesprek. De effectiviteit van
de uiteindelijke maatregelen zal van invloed zijn op de vraag welke toename van regeldruk
uiteindelijk acceptabel is. De algemene inzet van het kabinet is om een toename van
de regeldruk zo beperkt mogelijk te houden. In Raadswerkgroepen en in de Semiconductor
Expert Group (deze zal overgaan in de in de Chips Act voorgestelde European Semiconductor
Board) vraagt Nederland hier expliciet aandacht voor.
De leden van de VVD-fractie stellen, naar aanleiding van de geannoteerde agenda van
de Raad voor Concurrentievermogen en de antwoorden van het schriftelijk overleg over
de Chips Act, graag nog een aantal vragen over de duurzaamheidsaspecten van de Chips
Act. Wat is het standpunt van de Minister wat betreft een eventueel comparatief voordeel
dat Europese bedrijven hebben, namelijk dat ze het qua CO2-emissie, maar ook qua milieueisen en circulariteit, veel en veel beter doen dan Azië
of de Verenigde Staten? Als de Minister deze insteek deelt, zou het verstandig zijn
dit ook als onderdeel van de Chips Act op te nemen, bijvoorbeeld door het aanscherpen
van de Chips Act met concrete doelen op het gebeid van ecologisch design en circulariteit
in de gehele waardeketen?
Het kabinet herkent dat de halfgeleiderindustrie een aantal belangrijke uitdagingen
heeft op het gebied van duurzaamheid. Ik heb op dit moment geen signalen om mee te
gaan in de stelling dat Europese bedrijven het op dit vlak in het algemeen veel beter
doen dan concurrenten elders op de wereld. Wel ben ik van mening dat de Chips Act
aandacht zou moeten vragen voor de verduurzamingsopgave. Het is daarom goed om te
zien dat in pijler 1 en 2 van de Chips Act specifiek aandacht is voor (de ontwikkeling
van) chips die een grote mate van energie-efficiëntie realiseren, doordat ze zelf
energiezuiniger zijn, of doordat ze relevant zijn voor energiebesparende apparatuur.
In het verlengde hiervan: voor de productie van chips zijn zeldzame aardmetalen nodig,
zoals kobalt. Dient het geen onderdeel van de strategie te zijn om ook te kijken naar
waar deze in Europa nog te mijnen zijn en dat aan te moedigen, maar bijvoorbeeld ook
om in te zetten op «urban mining» en hergebruik?
De beschikbaarheid van zeldzame aardmetalen is een uitdaging die voor meerdere sectoren
van groot belang is. Het kabinet is dan ook van mening dat dit niet in sectorspecifieke
wet- en regelgeving zou moeten worden opgenomen maar sectoroverstijgend moet worden
bekeken. Zo wordt op Europees niveau via het actieplan kritieke materialen en de hieraan
verbonden Europese Grondstoffen Alliantie gekeken waar binnen Europa duurzame mijnbouw
gestimuleerd kan worden. Maar ook via de verschillende onderdelen van het EU-actieplan
circulaire economie, zoals het recent aangekondigde Duurzame Producten Initiatief,
wordt ingezet op het terugwinnen en hergebruiken van kritieke grondstoffen. De Commissie
is voornemens in het najaar van 2022 een «Raw Materials Act» te publiceren die juist
voor dit soort vraagstukken (beperkte beschikbaarheid van kritieke grondstoffen en
strategische afhankelijkheden in de keten) oplossingsrichtingen zou moeten bieden.
De leden van de VVD-fractie constateren dat er op de agenda van de Raad voor Concurrentievermogen
ook stukken staan over ruimtevaart. Deze leden memoreren dat de Minister heeft aangegeven
de Kamer voor de zomer te informeren over de inzet betreffende het ruimtevaartbudget
in aanloop naar de belangrijke ministeriële Raad van het Europese Ruimtevaartagentschap
(ESA) en onder voorbehoud van de voortgang van de gesprekken met het ESA. De leden
van de VVD-fractie constateren tevens dat de ambities in aanloop naar die ministeriële
conferentie hoog zijn om ruimtevaarttechnologie relevanter voor burgers en bedrijven
te maken, zoals ook naar voren komt in het verslag van de European Space Summit (Kamerstukken
21 501-30 en 24 446, nr. 554) (zoals bijvoorbeeld «Space for a Green Future», «Rapid and Resilient Crisis Response»
en Europese bemande ruimtevaart). Ook de ambities die zijn verwoord in het coalitieakkoord
dienen nu gestalte te krijgen. Daarvoor dient men nu te kiezen. Nederland heeft wat
de leden van de VVD-fractie betreft, bijvoorbeeld via de bijdrage aan de Tropomi-satelliet,
unieke kennis en kunde in huis om bij te dragen aan klimaat- en stikstofproblematiek.
Ziet de Minister dat ook? Welke mogelijkheden ziet zij om mede vanuit dat perspectief
die ambities uit het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) (financiële) gestalte te geven?
Nederland beschikt niet alleen over vooraanstaande capaciteiten om instrumenten voor
emissiemonitoring vanuit de ruimte te ontwikkelen en te produceren, maar ook over
expertise om deze data te gebruiken en toe te passen. Tijdens een recent werkbezoek
aan Airbus Defense & Space NL ben ik uitvoerig over het TROPOMI-instrument en mogelijke
opvolgers geïnformeerd. In mijn komende brief over het ruimtevaartbeleid kom ik terug
op de wijze waarop het kabinet in de komende jaren, ook financieel, met deze kennis
en kunde wil omgaan.
De leden van de VVD-fractie gaven al eerder aan dat Nederland wat hen betreft meer
moet leren kiezen en focussen om de kansen die er liggen om ons concurrentievermogen
te versterken goed te benutten. Zo zouden de leden van de VVD-fractie de Minister
willen uitdagen om, in aanloop naar deze Raad voor Concurrentievermogen te reflecteren
op het kabinetsuitgangspunt rond emissievrij rijden, namelijk dat beleid techniekneutraal
moet zijn. Mede als gevolg daarvan investeert het kabinet niet in de specifieke kansen
die we in Nederland hebben rond solar mobility met als vlaggenschip Lightyear. Nu
heeft de European Solar Manufacturing Council (ESMC) in 2021 een werkgroep gestart
om vorm te geven aan een potentiële Important Project of Common European Interest
(IPCEI) op het gebied van photovoltaics (PV). Om een IPCEI echt van de grond te krijgen,
is brede steun van nationale overheden en spelers in de industrie vereist. Eurocommissaris
Simson van Energie heeft vorige week samen met enkele vertegenwoordigers het PV-IPCEI-initiatief
geformaliseerd met een lancering en een oproep aan lidstaten om betrokken te raken
bij de IPCEI. Op het moment hebben Oostenrijk, Litouwen, Luxemburg, Polen en Spanje
hun steun betuigd aan het PV-IPCEI. Spanje heeft zelfs al aangegeven het proces van
de IPCEI te willen leiden en coördineren. Nederland heeft tot dusver nog niks laten
weten. Daarmee dreigt Nederland, wat de leden van de VVD-fractie betreft, de IPCEI-boot
te missen. Is de Minister bereid om alsnog een call uit te doen voor beide IPCEI’s
en de intentie uit te spreken met beide mee te doen? Specifiek gaat de aandacht van
de leden van de VVD-fractie uit naar een van de projecten binnen de PV-IPCEI, te weten
project 5, «PV Integrated Solutions». Onder dit project vallen niet alleen in gebouwen
of infrastructuur geïntegreerde zonnepanelen, maar ook «vehicle-integrated photovoltaics»
(VIPV). Juist daar zien de leden van de VVD-fractie een mogelijkheid, gezien de vele
kennis en kunde die aanwezig in het Nederlandse solar cluster.
Het kabinet ziet duurzame energievoorziening als essentieel onderdeel van de groene
transitie. Bovendien draagt verduurzaming bij aan het afbouwen van de energieafhankelijkheid
van Russische fossiele energie. Zonne-energie kan hierin een rol spelen. Het kabinet
heeft recent ook de zonnebrief (Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 1046) met de Kamer gedeeld waarin zij beschrijft hoe Nederland de gestelde doelen qua
zonne-energie wil bereiken. Het kabinet is bekend met het IPCEI-initiatief van de
door de VVD benoemde landen en ook met de potentie van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen
op het gebied van PV. Het IPCEI-initiatief bevindt zich nog in een vroeg stadium en
Nederland en alle andere lidstaten die dat willen hebben de komende periode de kans
om aan te sluiten.
Op 20 mei hebben 5 lidstaten bekendgemaakt het een IPCEI PV te willen gaan opzetten
en heeft Spanje zich gemeld om het proces te gaan trekken. In de komende periode zullen
zij de andere lidstaten raadplegen of zij deel willen nemen aan een potentiële IPCEI
PV. Er volgen dan onderhandelingen over onder meer de scope van de IPCEI en welke
deelterreinen van de waardeketen wel of niet ondersteund kunnen worden met de IPCEI.
Het kabinet gaat zich de komende periode beraden of het deel wil nemen aan een potentiële
IPCEI PV. Als dit het geval is dan zal er een interessepeiling gehouden worden om
te onderzoeken of het Nederlands bedrijfsleven in deze sector ook interesse heeft
in deelname aan deze IPCEI.
Het kabinet kijkt met interesse naar dit initiatief. Deelname zal mede afhangen van
de vraag of overheidsingrijpen wenselijk is, alternatieve instrumenten de publieke
belangen onvoldoende borgen, IPCEI het meest doelmatige instrument is, de kosten-batenanalyse
gunstig uitvalt en derhalve het belang voor Nederland om bij dit Europese initiatief
aan te sluiten groot genoeg is en of er budget is. Hierbij zal ook gekeken worden
of eventuele projecten niet vanuit bestaande fondsen gefinancierd kunnen worden of
kunnen meedingen naar financiering vanuit het NGF in de 3e ronde.
De leden van de VVD-fractie hebben ook met interesse kennisgenomen van de verordening
buitenlandse subsidies en de antwoorden van de Minister hierover in relatie tot de
maritieme sector. Terecht constateert de Minister dat de maritieme sector geruime
tijd de gevolgen ervaart van oneerlijke concurrentie uit China. Dat heeft echter niet
geleid tot een oplossing.
Is de Minister er van op de hoogte dat in de afgelopen 20 jaar ruim de helft van het
Europese scheepsbouwaandeel naar China is verdwenen en dat het aandeel is gezakt van
36 naar 15 procent? Is inmiddels duidelijk of en, zo ja, op welke wijze deze verordening
eraan kan bijdragen deze scheve verhouding recht te zetten?
Ik ben er van op de hoogte dat de maritieme sector al jaren concurrentie ervaart door
met name buitenlandse staatsbedrijven. Daarover heb ik contact met deze sector en
ik blijf dit onder de aandacht brengen in gesprekken met de Commissie. De verordening
helpt bij het tegengaan van oneerlijke concurrentie, door het aanpakken van verstorende
buitenlandse subsidies die terechtkomen bij bedrijven die actief zijn op de interne
markt. Voor de maritieme sector biedt de verordening slechts deels een oplosing. Als
maritieme bedrijven inschrijven op Europese aanbestedingen, of als er in de maritieme
sector fusies en overnames zijn waar Europese bedrijven bij betrokken zijn kan dit
onder de werkingssfeer van dit wetsvoorstel vallen. Overige marktsituaties, zoals
een in het buitenland gebouwd schip dat onder de vlag van een derde land vaart, zullen
meestal niet binnen de reikwijdte vallen, omdat de betrokken bedrijven niet actief
zijn op de interne markt. Dat laatste is juist het aangrijpingspunt van deze verordening.
Na de inwerkingtreding van de verordening zal moeten blijken wat de invloed van deze
verordening is op het marktaandeel van de Europese scheepsbouw.
Erkent de Minister dat er daarnaast ook steeds meer een marktverstorend effect optreedt
binnen de Europese Unie omdat andere lidstaten hun eigen maritieme sector meer ondersteunen
(onder andere via het crisis-steunkader inzake Oekraïne van de Europese Commissie,
protectionistische aanbestedingen binnen de defensie-industrie, de Spaanse Tax Leaseconstructie,
strategisch export- en industriebeleid in Frankrijk en Duitsland, Frankrijk en Italië
die hun Recovery and Resilience Facility hebben gekoppeld aan de internationale concurrentiepositie
van hun industrie en overheidsaanbestedingen) waardoor zij deze oneerlijke concurrentie
vanuit China makkelijker het hoofd kunnen bieden? Hoe kijkt de Minister hier tegenaan,
bezien vanuit ons eigen concurrentie vermogen? Zou de Minister bereid zijn te stellen
dat andere lidstaten een stevigere nationale industriepolitiek voeren met bijbehorende
financiële instrumenten en dat Nederland hier ver op achterloopt? Zo ja, is zij bereid
dit in versnelling te brengen?
Dit kabinet is overtuigd van het belang van een strategisch industriebeleid. Voor
de zomer ontvangt uw Kamer een industriebrief die hier specifiek op in gaat. Wat betreft
de maritieme maakindustrie ben ik in overleg met de sector over de ondersteuning van
het Maritiem Masterplan4. Zo is vorig jaar de R&D-regeling mobiliteitssectoren opengesteld waardoor € 50 miljoen
beschikbaar is gesteld voor duurzame maritieme innovatieprojecten.5 Daarnaast wordt samen met de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Defensie
met de sector gewerkt aan een voorstel voor het Nationaal Groeifonds.
Het kabinet is alert op marktverstorende effecten binnen de interne markt en blijft
daarom inzetten op sterke mededinging- en staatssteunkaders en een meer open Europese
defensiemarkt. Binnen de RRF-verordening zijn criteria opgenomen die een verstoring
van het gelijk speelveld in Europa moeten beperken of voorkomen. Zo moeten alle uitgaven
die lidstaten doen met RRF-middelen voldoen aan de Europese staatsteun- en aanbestedingskaders.
Hiernaast heeft een investeringsimpuls in andere lidstaten niet alleen positieve effecten
op de lidstaat in kwestie, ook andere lidstaten profiteren hiervan. Innovatieve Nederlandse
sectoren kunnen inspelen op de hogere investeringsbehoefte, profiteren van kennisspillovers
en kunnen middels Europese samenwerking oplossingen vinden op maatschappelijke uitdagingen
waarmee Europa als geheel sterker uit de crisis komt.
Kan de Minister bijvoorbeeld aangeven op welke manier de Nederlandse overheid betrokken
is bij de vormgeving van de Europese industriestrategie van Eurocommissaris Breton
en dan meer specifiek bij het ecosysteem voor mobiliteit, transport en automotive,
waar de scheepsbouw ook onderdeel van uitmaakt?
De Nederlandse overheid is betrokken bij de vormgeving van Europees industriebeleid
en de Europese industriestrategie via meerdere fora: de raadswerkgroepen industrie,
de high-level group competitiveness and growth, de Raad voor concurrentievermogen, Telecomraad, Energieraad en via bilaterale gesprekken
met de Commissie. Daarnaast neemt Nederland ook deel aan fora als het Industrial Forum
en is Nederland direct betrokken bij het Europese partnership zero emission waterborne
transport binnen Horizon Europe. Op dit moment werkt de Europese Commissie aan transitiepaden
voor de 14 industriële ecosystemen die zij heeft gekozen. Het ecosysteem mobiliteit
maakt hier onderdeel van uit. De Commissie heeft een publieke consultatie gehouden
en Nederland heeft hier op gereageerd.6 Verder levert Nederland ook in Raadsvergaderingen input voor elementen die terugkomen
in de industriestrategie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige stukken en hebben
hierbij nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het fiche over de Europese Chips
Act en de antwoorden op vragen van de commissie over het fiche. De leden van de D66-fractie
hebben gelezen dat bedrijven en kennisinstellingen zelf verantwoordelijk zijn voor
hun positionering ten opzichte van de Chips Act. Deze leden maken zich zorgen over
de mogelijkheden van bedrijven en kennisinstellingen om zich goed te positioneren
ten opzichte van de Chips Act, gezien omstandigheden, zoals bijvoorbeeld een tekort
aan personeel. Zij vragen daarom of de Minister deze zorgen deelt en hoe zij deze
geluiden beoordeelt. Ook vragen de leden zich af hoe de Minister goede omstandigheden
zal borgen, zodat de bedrijven en kennisinstellingen ook daadwerkelijk kunnen profiteren
van de European Chips Act.
Nederland heeft een sterke halfgeleidersector, maar het kabinet ziet deze zorgen en
hoort deze geluiden. In de industriebrief zal uiteen worden gezet hoe deze problematiek,
die breed speelt in de Nederlandse samenleving en breed speelt in de EU, zal worden
opgepakt. Via het creëren van de juiste randvoorwaarden voor een goed vestigingsklimaat
worden bedrijven in brede zin ondersteund in het sterk positioneren om te groeien
en kansen te pakken waar die zich voordoen. Specifiek voor de regio die een grote
rol speelt voor het halfgeleiderecosysteem in Nederland is er ook de Brainport-agenda.
Naast de uitdagingen die in brede zin spelen om knelpunten in (economische) groei
weg te nemen, heeft het kabinet oog voor de urgentie en het strategisch karakter van
investeringen en goede aansluiting van deze sector. De verschillende acties en programma’s
die voortvloeien uit de Europese Chips Act, met name die uit pijler 1, zullen naar
alle waarschijnlijkheid toegankelijk worden via openbare calls en zullen op deze wijze
gelegenheid bieden aan alle relevante spelers om mee te doen. Het kabinet zal zich
er voor inzetten dat dit op de juiste wijze onder de aandacht wordt gebracht en partijen
tijdig informeren over ontwikkelingen binnen dit domein.
De leden van de D66-fractie lezen hoe de Minister de ruimtevaart als oplossing wil
gebruiken voor het klimaatbeleid. Ook voor andere maatschappelijke problemen rondom
stikstof, landbouw, openbare orde en ruimtelijke ordening zou de ruimtevaart oplossingen
kunnen bieden. De leden van de fractie maken zich daarom zorgen dat Nederland achterloopt
op investeringen in de ESA ten opzichte van andere Europese landen. Ook lezen de leden
dat er 70 miljoen minder beschikbaar is voor optionele programma’s dan in 2019. Deze
leden maken zich zorgen dat we op deze wijze afhankelijk worden van andere landen
binnen de ruimtevaartsector, terwijl Nederland juist de kennis, kunde en wetenschappers
heeft om in hierin voorop te lopen. De leden van de D66-fractie vragen zich daarom
af hoe Minister ervoor gaat zorgen dat Nederland op het gebied van ruimtevaart niet
nog meer afhankelijk wordt van anderen landen. Ook vragen deze leden zich af of de
Minister hiervoor ook afstemming zoekt met haar Europese collega’s voor een integrale
afweging op het Europese ruimtevaartbeleid.
Hoewel Nederland in verhouding tot andere ESA-lidstaten een relatief klein budget
heeft om in optionele ESA-programma’s te investeren, is een groeiende Nederlandse
bijdrage geen doel op zich. Het kabinet investeert in ruimtevaartprogramma’s omwille
van de maatschappelijke, wetenschappelijke, economische en geopolitiek-strategische
merites van deze programma’s. Bijvoorbeeld vanwege de bijdrage die aardobservatie
kan spelen bij de transitie naar een duurzame samenleving en de bijdrage van capaciteiten
in de ruimte aan onze nationale veiligheid7.
In veel gevallen is samenwerking met Europese partners hierbij cruciaal, via programma’s
van het Europese Ruimtevaartagentschap ESA of de Europese Unie, bijvoorbeeld omdat
ruimtevaartprogramma’s te duur of te complex zijn voor één enkele lidstaat. Daarbij
is een autonome Europese toegang tot en gebruik van de ruimte al decennialang het
uitgangspunt.
Binnen ESA zullen tijdens de Ministeriële Conferentie in november 2022 inderdaad integrale
afwegingen worden gemaakt tussen verschillende domeinen binnen het ruimtevaartbeleid.
Nederland participeert actief in de voorbereiding van deze conferentie. In de komende
brief over het ruimtevaartbeleid zal ik nader ingaan op de Nederlandse inzet hierbij.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
D.D. van Dijke, adjunct-griffier