Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen van 9 en 10 juni 2022 (Kamerstuk 21501-30-558)
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 559 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 13 juni 2022
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
                  voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 31 januari
                  2022 over het Onderzoek Centraal Planbureau «Handelsbaten van de EU en interne markt»
                  (Kamerstuk 35 982, nr. 1), over de brief van 1 maart 2022 inzake de antwoorden op vragen commissie over de
                  geannoteerde agenda European Space Summit van 16 februari 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 551), over de brief van 1 maart 2022 inzake de antwoorden op vragen commissie over o.a.
                  de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen van 24 februari 2022 (Kamerstuk
                  21 501-30, nr. 553), over de brief van 10 maart 2022 inzake het Verslag Raad voor Concurrentievermogen
                  van 24 februari 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 556), over de brief van 11 maart 2022 inzake het Fiche: Mededeling Europese Normalisatiestrategie
                  (Kamerstuk 22 112, nr. 3341), over de brief van 11 maart 2022 inzake het Fiche: Wijziging Normalisatieverordening
                  (Kamerstuk 22 112, nr. 3342), over de brief van 15 maart 2022 inzake het Verslag European Space Summit van 16 februari
                  2022 (Kamerstukken 21 501-30 en 24 446, nr. 554), over de brief van 15 maart 2022 inzake het Verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen
                  op 31 januari en 1 februari 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 555), over de brief van 25 maart 2022 inzake het Fiche: Europese Chips Act (Kamerstuk
                  22 112, nr. 3369), over de brief van 8 april 2022 inzake het Fiche: Verordening Programma Beveiligde
                  Connectiviteit (Kamerstuk 22 112, nr. 3412), over de brief van 8 april 2022 inzake het Fiche: Mededeling EU-benadering ruimteverkeersbeheer
                  (Kamerstuk 22 112, nr. 3413), over de brief van 13 mei 2022 over het Fiche: Herziene Richtlijnen Grotere rol
                  voor de consument bij de groene transitie (Kamerstuk 22 112, nr. 3424), over de brief van 16 mei 2022 inzake de Verordening betreffende buitenlandse subsidies
                  die de interne markt verstoren (Kamerstuk 21 501-30, nr. 557), over de brief van 30 mei 2022 inzake de Geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen
                  van 9 en 10 juni 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 558) en over de brief van 31 mei 2022 inzake de antwoorden op vragen commissie over het
                  Fiche: Europese Chips Act (Kamerstuk 22 112, nr. 3426).
               
De vragen en opmerkingen zijn op 1 juni 2022 aan de Minister van Economische Zaken
                  en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 8 juni 2022 zijn de vragen beantwoord.
               
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Van Dijke
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van onderhavige stukken.
                     De leden hebben hierbij de volgende vragen en reflecties.
De leden van de VVD-fractie vinden het goed om te constateren dat Nederland nog steeds
                     een van de meest innovatieve landen van de wereld is. Om tot de internationale top
                     te blijven behoren moeten we ook ons concurrentievermogen ten opzichte van andere
                     Europese landen vergroten. Dat betekent wat deze leden betreft vooral ook: meer keuzes
                     maken in ons industrie- en innovatiebeleid, focus aanbrengen en zo onze sterktes versterken.
                     De leden van de VVD-fractie constateren met somtijds lede ogen dat waar andere landen
                     ruimhartig miljarden investeren in het aanjagen van bepaalde preferente technologieën,
                     Nederland nog te vaak te weinig focus aanbrengt en te weinig steun biedt aan perspectiefrijke
                     sectoren. Vanuit die constructief-kritische grondhouding, hebben deze leden de volgende
                     vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Nederlandse inzet ten aanzien
                     van de Franse voorstellen en de beantwoording door de Minister van de vragen, gesteld
                     in het schriftelijk overleg. Deze leden onderschrijven de doelstellingen van de Chips
                     Act: minder afhankelijk worden van het buitenland voor de ontwikkeling van chips en
                     halfgeleiderproducten, innovatie versterken en productiecapaciteit verhogen. Het is
                     immers onbestaanbaar dat over vijf jaar nog maar 4 procent van des werelds chips in
                     Europa worden geproduceerd; een strategisch goed zonder welke de interne markt tot
                     stilstand komt en die overal ter wereld zwaar gesponsord wordt door overheden. Europa,
                     met Nederland voorop, moet relevanter worden voor de rest van de wereld. In dat kader
                     zijn de leden van de VVD-fractie positief over de forse investering door Nederland
                     in de verschillende pijlers en over het feit dat het voorgenomen te investeren bedrag
                     overeenkomt met dat van Duitsland en Frankrijk. Kan de Minister aangeven op welke
                     wijze Nederland die 235 miljoen euro gaat inzetten en wat men verwacht daarmee te
                     bereiken voor de Nederlandse industrie? Zet de Minister in op het naar Nederland halen
                     van chipsfabrieken? Zo ja, hoe gaat men de aanpak hieromtrent intensiveren? Dit blijkt
                     niet uit de beantwoording van de Minister in het schriftelijk overleg.
Het bedrag van € 235 miljoen is het totale budget dat Nederland over de looptijd van
                  de Chips Joint Undertaking (Chips JU) beschikbaar heeft aan cofinanciering voor dit
                  programma. De looptijd is in totaal 7 jaar, hetgeen samenhangt met de looptijd van
                  het kaderprogramma Horizon Europe. Aangezien de Chips JU een zogenaamde tripartite
                  (lidstaat, Commissie en private partij) JU is, legt de Commissie eveneens € 235 miljoen
                  in voor de ondersteuning van Nederlandse partijen. Het budget is bedoeld voor ondersteuning
                  van hoog risicovolle R&D-projecten in pan-Europese consortia en voor de ondersteuning
                  van capacity building activiteiten binnen de Chips JU. Dit laatste punt betreft onder andere de opzet van
                  een chips competence centre in Nederland. Deelname van Nederlandse bedrijven aan R&D-projecten in pan-Europese
                  consortia draagt bij aan het vergroten van hun kennispositie, waardoor zij in staat
                  worden gesteld om nieuwe producten en diensten te gelde te maken. Het economisch rendement
                  is een van de criteria waarop de ingediende R&D-projecten worden beoordeeld binnen
                  de Joint Undertaking. Het genoemde budget is niet beschikbaar voor het naar Nederland
                  halen van chipsfabrieken. Dat geldt ook voor het budget dat ik (buiten de kaders van
                  de Chips Act) reeds beschikbaar heb gesteld voor Nederlandse deelname in het kader
                  de Important Project of Common European Interest Micro- Elektronica II (IPCEI ME2). De projecten die zijn ingediend in IPCEI ME2 passen qua visie en technische
                  inhoud goed bij de eerste pijler van de Chips Act, gericht op het vergroten van de
                  innovatiecapaciteit, maar ook op het versnellen van lab-to-fab. Onder IPCEI ME2 mag er tot first industrial deployment gefinancierd worden.
               
Nederland heeft een belangrijk halfgeleiderecosysteem, waardoor het een aantrekkelijk
                  land kan zijn voor vestiging van een chipsfabriek. Voor het opzetten van chipsfabrieken
                  zijn zeer omvangrijke investeringen nodig waarbij gedacht moet worden in miljarden
                  Euro’s. Bovendien is een aantrekkelijk vestigingsklimaat alleen niet genoeg. Een bepaalde
                  mate van staatsteun is nodig om dit type investeringen in Europa economisch rendabel
                  te maken. Hierin moeten we als land keuzes maken. De kapitaalintensiteit van dergelijke
                  fabrieken zal in de praktijk betekenen dat voor de opzet van een chipfabriek een veelvoud
                  aan middelen nodig is dan het bedrag dat thans beschikbaar is voor kennis en innovatie
                  en bijvoorbeeld de IPCEI ME2. Daarnaast leggen dergelijke fabrieken een groot beslag
                  op ruimte en natuurlijke omgeving, dit moet ook worden meegewogen. Vanuit het kabinet
                  is contact met private partijen in deze industrie die investeringen in Europa overwegen
                  en daaruit blijkt dat er goede mogelijkheden zijn voor het Nederlandse ecosysteem
                  om te profiteren van investeringen elders in Europa, zoals ook aangegeven in het schriftelijk
                  overleg. Het realiseren van een grote mate van productie op Europese bodem moet niet
                  zozeer al een uitsluitend nationale meer veeleer als een Europese aangelegenheid worden
                  gezien: we moeten dit met z’n allen doen waarbij het van belang is dat lidstaten elkaar
                  niet onderling beconcurreren om het hogere doel van grotere Europese productiecapaciteit
                  te bereiken – dat zou geen efficiënte besteding van beperkte middelen zijn.
               
De leden van de VVD-fractie vragen in het kader van het uitgangspunt van de Chips
                     Act, namelijk onze kwaliteiten versterken, wat het standpunt van het kabinet is in
                     de discussie die in Europa plaatsvindt over de wijze of en waarop de geldstromen,
                     die volgen uit de Chips Act, geïnvesteerd dienen te worden in landen in Centraal-
                     en Oost-Europa, aangezien deze landen minder kennis en industrie hebben in de chipsector
                     en halfgeleiderindustrie. Toch gaan deze lidstaten ook meebetalen en moeten zij instemmen,
                     waardoor de vrees kan ontstaan dat zij gecompenseerd willen worden. Wat deze leden
                     betreft verdient het de voorkeur om dat buiten de Chips Act te doen, omdat investeren
                     daar geen versterking betekent. Investeren daar waar er al veel kennis is (in Eindhoven,
                     Dresden of Grenoble) is juist verstandig. Hoe ziet de Minister dit en waartoe leidt
                     dit besef?
Het huidige Key Digital Technologies programma zal worden uitgebreid en omgezet in de Chips Joint Undertaking. Om de uitbreiding
                  en extra strategische doelen van de Chips JU te financieren verhoogt de Europese Commissie
                  haar inleg. Dit doet zij door onder andere gelden die momenteel onderdeel zijn van
                  het Digital Europe programma te her-alloceren richting de Chips JU. Niet alle lidstaten
                  zijn het eens met deze her-allocatie, omdat zij in vergelijking met het Digital Europe-programma
                  mogelijk minder zouden kunnen ontvangen uit de nieuwe Chips JU. Over compensatie van
                  lidstaten gerelateerd aan de her-allocatie wordt momenteel nog onderhandeld. Hier
                  kan ik daarom niet op vooruitlopen.
               
In de Chips Act wordt gevraagd om landenoverstijgende projecten aan te gaan om in
                     aanmerking te komen voor financiering. Er wordt nu gesproken over drie landen. In
                     de praktijk zal Nederland en de Nederlandse industrie vrijwel altijd onderdeel uitmaken
                     van die drie landen (naast België, Duitsland of Frankrijk). In Europa wordt nu een
                     gesprek gevoerd om daar vier of vijf landen van maken. Hoe kijkt de Minister daar
                     tegenaan?
Met de investeringen in het kader van de Chips Act beoogt de Commissie nadrukkelijk
                  spillover effecten te bereiken. De Commissie stelt als eis dat deze effecten aantoonbaar moeten
                  zijn. Eén van de manieren om te verzekeren dat spillovers zullen plaatsvinden is het landenoverstijgende karakter van de financiering. Het
                  zal afhangen van de type investeringen in hoeverre Nederland een logische partner
                  is. Het kabinet ziet het belang van het behoud van snelheid voor investeringsbeslissingen.
                  Dit pleit voor het zo klein mogelijk houden van het aantal landen. Het kabinet heeft
                  echter ook begrip voor de discussie om hier een groter aantal landen van te maken.
                  Ook dit kan in het voordeel van Nederland zijn, afhankelijk van het type investeringen.
               
De leden van de VVD-fractie vragen, wat betreft samenwerking, ook af of we gezien
                     de doelstelling van de wet, zouden moeten willen samenwerken met landen die een offensief
                     spionageprogramma tegen ons hebben. Hoe verhinderen we ongewenste overdracht van intellectueel
                     eigendom naar onvrije landen, zoals China?
Het Nederlandse halfgeleiderbeleid is vormgegeven via twee sterk in elkaar grijpende
                  sporen, het zogenaamde promote en protect-beleid. De Chips Act is een essentieel fundament binnen het promote-spoor, waarbij internationale samenwerking en kennisuitwisseling cruciaal zijn voor
                  toekomstige innovaties. Tegelijkertijd onderkent het kabinet de zorg dat er ongewenste
                  overdracht van kennis en technologie, waaronder intellectueel eigendom, plaatsvindt
                  naar landen die een offensief programma tegen Nederland of bondgenoten hebben. Hiervoor
                  heeft het kabinet een brede set aan protect-instrumenten beschikbaar. Hierbij valt te denken aan exportcontrole op strategische
                  goederen, waarvan de kaders op Europees niveau zijn geregeld. Een ander voorbeeld
                  zijn de in ontwikkeling zijnde maatregelen ter bescherming van kennis bij kennisinstellingen
                  en universiteiten, al dan niet binnen een publiek-private samenwerking. Dit instrumentarium
                  ter borging van de nationale veiligheid bij ongewenste kennisoverdracht is in aanvulling
                  op wet- en regelgeving waarvan bedrijven en kennisinstellingen gebruik kunnen maken
                  om hun intellectueel eigendom, patenten en bedrijfsgeheimen te beschermen.
               
De leden van de VVD-fractie hebben ook zorgen over de uitwerking van de coördinatie-
                     en crisispeiler en dan met name over de rol die de overheid dient te vervullen in
                     het crisismechanisme en het gebrek aan betrokkenheid vanuit de industrie. De Minister
                     geeft in de geannoteerde agenda aan dat Nederland verduidelijking op dit punt zal
                     vragen. Waar richten deze vragen zich op?
Deze vragen richten zich met name op de aannames die ten grondslag hebben gelegen
                  aan de keuze voor bepaalde methodes van overheidsingrijpen tijdens een crisis (zoals
                  de «priority rated orders» en het collectief inkopen) en de verwachte effectiviteit hiervan, alsook de gevolgen
                  voor de sector. Ook is het kabinet benieuwd hoe de Commissie de rol van de industrie
                  precies voor zich ziet en hoe ze deze willen borgen in besluitvorming, omdat dit niet
                  helder in de Chips Act naar voren komt.
               
Op 12 mei 2022 is het Staff Working Document1 uitgekomen in plaats van de Impact Assessment die normaliter wordt uitgevoerd als
                  onderdeel van een nieuw Commissievoorstel. Hoewel het kabinet een Europese aanpak
                  op crisismaatregelen ondersteunt, omdat hiermee fragmentatie binnen de EU wordt voorkomen
                  en dit meer slagkracht geeft ten tijde van crisissituaties, zijn er op basis van dit
                  document nog steeds vragen onbeantwoord over de effectiviteit van de gekozen aanpak
                  specifiek voor deze sector. Deze vragen betreffen in het bijzonder de aangekondigde
                  emergency toolbox met maatregelen als priority rated ordering, common purchasing en export authorisations. In het Staff Working Document wordt vaak verwezen naar de effectiviteit van dergelijke maatregelen ten tijde van
                  de ontwikkeling, aankoop en distributie van vaccins tijdens de COVID-19-crisis. Het
                  kabinet had graag gezien dat er in meer detail uiteen zou worden gezet hoe deze methodes
                  het gewenste effect zouden hebben, namelijk het oplossen van een serieuze verstoring
                  in beschikbaarheid van halfgeleiders, op de huidige werking van het mondiaal verweven
                  ecosysteem van de halfgeleiders. Daarnaast heeft de industrie nu geen formele – dan
                  wel informele – rol in het adviseren ten tijde van het activeren van een crisis of
                  ten tijde van het maken van keuzes voor de inzet van tools uit de emergency toolbox. Wel is er een niet-bindende adviserende rol voor de European Semiconductor Board, bestaand uit directeuren-generaal uit alle 27 lidstaten. Het kabinet is van mening
                  dat hier meer ruimte zou moeten zijn voor inbreng vanuit de industrie die op Europees
                  niveau geborgd is.
               
De leden van de VVD-fractie zijn ook blij dat Nederland er alles aan zal doen om een
                     competence centre naar Nederland te halen. Hoe gaat de Minister die inzet materialiseren?
                     Wanneer verwacht zij dat hier meer duidelijkheid over is?
De verdere uitwerking van de opzet van de competence centres in Europa is onderdeel van de capacity building activiteiten van de nog op te zetten Chips Joint Undertaking (Chips JU). Ik verwacht dat in de eerste helft van 2023 duidelijkheid zal ontstaan
                  over de exacte invulling van de competence centres en de wijze waarop deze zullen worden opgezet. Voor de financiële ondersteuning van
                  een dergelijk center kan het kabinet gebruikmaken van het op mijn begroting beschikbare
                  budget voor Internationaal Innoveren.
               
De leden van de VVD-fractie constateren, voor wat betreft de exportrestrictieve maatregelen,
                     dat er nog weinig duidelijkheid is over deze mogelijke maatregelen. Op welke wijze
                     gaat de Minister hier meer sturing aan geven?
Dit is een onderdeel van de Chips Act waarover de Commissie naar de mening van het
                  kabinet nog onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven2. Zoals eerder aangegeven3, is de inzet van het kabinet dat de EU zeer terughoudend moet zijn om exportrestrictieve
                  maatregelen te nemen. De voordelen van internationale handel, toegang tot wereldwijde
                  waardeketens en internationale concurrentie moeten behouden blijven.
               
De leden van de VVD-fractie constateren dat er ook over het verminderen van regeldruk
                     weinig duidelijk is. Dit blijkt uit de eerdere beantwoording. Kan de Minister hier
                     toch een verwachting van geven? Hoe houdt zij hier een vinger aan de pols?
De regeldruk voor bedrijven (en overheid) zou kunnen toenemen als gevolg van de bepalingen
                  die zijn aangekondigd in de coördinatie- en crisispijler. Zoals eerder aangegeven
                  heeft het kabinet nog veel vragen over de effectiviteit van deze pijler. Het kabinet
                  is daarom met de Commissie en de lidstaten hierover in gesprek. De effectiviteit van
                  de uiteindelijke maatregelen zal van invloed zijn op de vraag welke toename van regeldruk
                  uiteindelijk acceptabel is. De algemene inzet van het kabinet is om een toename van
                  de regeldruk zo beperkt mogelijk te houden. In Raadswerkgroepen en in de Semiconductor
                  Expert Group (deze zal overgaan in de in de Chips Act voorgestelde European Semiconductor
                  Board) vraagt Nederland hier expliciet aandacht voor.
               
De leden van de VVD-fractie stellen, naar aanleiding van de geannoteerde agenda van
                     de Raad voor Concurrentievermogen en de antwoorden van het schriftelijk overleg over
                     de Chips Act, graag nog een aantal vragen over de duurzaamheidsaspecten van de Chips
                     Act. Wat is het standpunt van de Minister wat betreft een eventueel comparatief voordeel
                     dat Europese bedrijven hebben, namelijk dat ze het qua CO2-emissie, maar ook qua milieueisen en circulariteit, veel en veel beter doen dan Azië
                     of de Verenigde Staten? Als de Minister deze insteek deelt, zou het verstandig zijn
                     dit ook als onderdeel van de Chips Act op te nemen, bijvoorbeeld door het aanscherpen
                     van de Chips Act met concrete doelen op het gebeid van ecologisch design en circulariteit
                     in de gehele waardeketen?
Het kabinet herkent dat de halfgeleiderindustrie een aantal belangrijke uitdagingen
                  heeft op het gebied van duurzaamheid. Ik heb op dit moment geen signalen om mee te
                  gaan in de stelling dat Europese bedrijven het op dit vlak in het algemeen veel beter
                  doen dan concurrenten elders op de wereld. Wel ben ik van mening dat de Chips Act
                  aandacht zou moeten vragen voor de verduurzamingsopgave. Het is daarom goed om te
                  zien dat in pijler 1 en 2 van de Chips Act specifiek aandacht is voor (de ontwikkeling
                  van) chips die een grote mate van energie-efficiëntie realiseren, doordat ze zelf
                  energiezuiniger zijn, of doordat ze relevant zijn voor energiebesparende apparatuur.
               
In het verlengde hiervan: voor de productie van chips zijn zeldzame aardmetalen nodig,
                     zoals kobalt. Dient het geen onderdeel van de strategie te zijn om ook te kijken naar
                     waar deze in Europa nog te mijnen zijn en dat aan te moedigen, maar bijvoorbeeld ook
                     om in te zetten op «urban mining» en hergebruik?
De beschikbaarheid van zeldzame aardmetalen is een uitdaging die voor meerdere sectoren
                  van groot belang is. Het kabinet is dan ook van mening dat dit niet in sectorspecifieke
                  wet- en regelgeving zou moeten worden opgenomen maar sectoroverstijgend moet worden
                  bekeken. Zo wordt op Europees niveau via het actieplan kritieke materialen en de hieraan
                  verbonden Europese Grondstoffen Alliantie gekeken waar binnen Europa duurzame mijnbouw
                  gestimuleerd kan worden. Maar ook via de verschillende onderdelen van het EU-actieplan
                  circulaire economie, zoals het recent aangekondigde Duurzame Producten Initiatief,
                  wordt ingezet op het terugwinnen en hergebruiken van kritieke grondstoffen. De Commissie
                  is voornemens in het najaar van 2022 een «Raw Materials Act» te publiceren die juist
                  voor dit soort vraagstukken (beperkte beschikbaarheid van kritieke grondstoffen en
                  strategische afhankelijkheden in de keten) oplossingsrichtingen zou moeten bieden.
               
De leden van de VVD-fractie constateren dat er op de agenda van de Raad voor Concurrentievermogen
                     ook stukken staan over ruimtevaart. Deze leden memoreren dat de Minister heeft aangegeven
                     de Kamer voor de zomer te informeren over de inzet betreffende het ruimtevaartbudget
                     in aanloop naar de belangrijke ministeriële Raad van het Europese Ruimtevaartagentschap
                     (ESA) en onder voorbehoud van de voortgang van de gesprekken met het ESA. De leden
                     van de VVD-fractie constateren tevens dat de ambities in aanloop naar die ministeriële
                     conferentie hoog zijn om ruimtevaarttechnologie relevanter voor burgers en bedrijven
                     te maken, zoals ook naar voren komt in het verslag van de European Space Summit (Kamerstukken
                     21 501-30 en 24 446, nr. 554) (zoals bijvoorbeeld «Space for a Green Future», «Rapid and Resilient Crisis Response»
                     en Europese bemande ruimtevaart). Ook de ambities die zijn verwoord in het coalitieakkoord
                     dienen nu gestalte te krijgen. Daarvoor dient men nu te kiezen. Nederland heeft wat
                     de leden van de VVD-fractie betreft, bijvoorbeeld via de bijdrage aan de Tropomi-satelliet,
                     unieke kennis en kunde in huis om bij te dragen aan klimaat- en stikstofproblematiek.
                     Ziet de Minister dat ook? Welke mogelijkheden ziet zij om mede vanuit dat perspectief
                     die ambities uit het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) (financiële) gestalte te geven?
Nederland beschikt niet alleen over vooraanstaande capaciteiten om instrumenten voor
                  emissiemonitoring vanuit de ruimte te ontwikkelen en te produceren, maar ook over
                  expertise om deze data te gebruiken en toe te passen. Tijdens een recent werkbezoek
                  aan Airbus Defense & Space NL ben ik uitvoerig over het TROPOMI-instrument en mogelijke
                  opvolgers geïnformeerd. In mijn komende brief over het ruimtevaartbeleid kom ik terug
                  op de wijze waarop het kabinet in de komende jaren, ook financieel, met deze kennis
                  en kunde wil omgaan.
               
De leden van de VVD-fractie gaven al eerder aan dat Nederland wat hen betreft meer
                     moet leren kiezen en focussen om de kansen die er liggen om ons concurrentievermogen
                     te versterken goed te benutten. Zo zouden de leden van de VVD-fractie de Minister
                     willen uitdagen om, in aanloop naar deze Raad voor Concurrentievermogen te reflecteren
                     op het kabinetsuitgangspunt rond emissievrij rijden, namelijk dat beleid techniekneutraal
                     moet zijn. Mede als gevolg daarvan investeert het kabinet niet in de specifieke kansen
                     die we in Nederland hebben rond solar mobility met als vlaggenschip Lightyear. Nu
                     heeft de European Solar Manufacturing Council (ESMC) in 2021 een werkgroep gestart
                     om vorm te geven aan een potentiële Important Project of Common European Interest
                     (IPCEI) op het gebied van photovoltaics (PV). Om een IPCEI echt van de grond te krijgen,
                     is brede steun van nationale overheden en spelers in de industrie vereist. Eurocommissaris
                     Simson van Energie heeft vorige week samen met enkele vertegenwoordigers het PV-IPCEI-initiatief
                     geformaliseerd met een lancering en een oproep aan lidstaten om betrokken te raken
                     bij de IPCEI. Op het moment hebben Oostenrijk, Litouwen, Luxemburg, Polen en Spanje
                     hun steun betuigd aan het PV-IPCEI. Spanje heeft zelfs al aangegeven het proces van
                     de IPCEI te willen leiden en coördineren. Nederland heeft tot dusver nog niks laten
                     weten. Daarmee dreigt Nederland, wat de leden van de VVD-fractie betreft, de IPCEI-boot
                     te missen. Is de Minister bereid om alsnog een call uit te doen voor beide IPCEI’s
                     en de intentie uit te spreken met beide mee te doen? Specifiek gaat de aandacht van
                     de leden van de VVD-fractie uit naar een van de projecten binnen de PV-IPCEI, te weten
                     project 5, «PV Integrated Solutions». Onder dit project vallen niet alleen in gebouwen
                     of infrastructuur geïntegreerde zonnepanelen, maar ook «vehicle-integrated photovoltaics»
                     (VIPV). Juist daar zien de leden van de VVD-fractie een mogelijkheid, gezien de vele
                     kennis en kunde die aanwezig in het Nederlandse solar cluster.
Het kabinet ziet duurzame energievoorziening als essentieel onderdeel van de groene
                  transitie. Bovendien draagt verduurzaming bij aan het afbouwen van de energieafhankelijkheid
                  van Russische fossiele energie. Zonne-energie kan hierin een rol spelen. Het kabinet
                  heeft recent ook de zonnebrief (Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 1046) met de Kamer gedeeld waarin zij beschrijft hoe Nederland de gestelde doelen qua
                  zonne-energie wil bereiken. Het kabinet is bekend met het IPCEI-initiatief van de
                  door de VVD benoemde landen en ook met de potentie van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen
                  op het gebied van PV. Het IPCEI-initiatief bevindt zich nog in een vroeg stadium en
                  Nederland en alle andere lidstaten die dat willen hebben de komende periode de kans
                  om aan te sluiten.
               
Op 20 mei hebben 5 lidstaten bekendgemaakt het een IPCEI PV te willen gaan opzetten
                  en heeft Spanje zich gemeld om het proces te gaan trekken. In de komende periode zullen
                  zij de andere lidstaten raadplegen of zij deel willen nemen aan een potentiële IPCEI
                  PV. Er volgen dan onderhandelingen over onder meer de scope van de IPCEI en welke
                  deelterreinen van de waardeketen wel of niet ondersteund kunnen worden met de IPCEI.
                  Het kabinet gaat zich de komende periode beraden of het deel wil nemen aan een potentiële
                  IPCEI PV. Als dit het geval is dan zal er een interessepeiling gehouden worden om
                  te onderzoeken of het Nederlands bedrijfsleven in deze sector ook interesse heeft
                  in deelname aan deze IPCEI.
               
Het kabinet kijkt met interesse naar dit initiatief. Deelname zal mede afhangen van
                  de vraag of overheidsingrijpen wenselijk is, alternatieve instrumenten de publieke
                  belangen onvoldoende borgen, IPCEI het meest doelmatige instrument is, de kosten-batenanalyse
                  gunstig uitvalt en derhalve het belang voor Nederland om bij dit Europese initiatief
                  aan te sluiten groot genoeg is en of er budget is. Hierbij zal ook gekeken worden
                  of eventuele projecten niet vanuit bestaande fondsen gefinancierd kunnen worden of
                  kunnen meedingen naar financiering vanuit het NGF in de 3e ronde.
               
De leden van de VVD-fractie hebben ook met interesse kennisgenomen van de verordening
                        buitenlandse subsidies en de antwoorden van de Minister hierover in relatie tot de
                        maritieme sector. Terecht constateert de Minister dat de maritieme sector geruime
                        tijd de gevolgen ervaart van oneerlijke concurrentie uit China. Dat heeft echter niet
                        geleid tot een oplossing.
Is de Minister er van op de hoogte dat in de afgelopen 20 jaar ruim de helft van het
                        Europese scheepsbouwaandeel naar China is verdwenen en dat het aandeel is gezakt van
                        36 naar 15 procent? Is inmiddels duidelijk of en, zo ja, op welke wijze deze verordening
                        eraan kan bijdragen deze scheve verhouding recht te zetten?
Ik ben er van op de hoogte dat de maritieme sector al jaren concurrentie ervaart door
                  met name buitenlandse staatsbedrijven. Daarover heb ik contact met deze sector en
                  ik blijf dit onder de aandacht brengen in gesprekken met de Commissie. De verordening
                  helpt bij het tegengaan van oneerlijke concurrentie, door het aanpakken van verstorende
                  buitenlandse subsidies die terechtkomen bij bedrijven die actief zijn op de interne
                  markt. Voor de maritieme sector biedt de verordening slechts deels een oplosing. Als
                  maritieme bedrijven inschrijven op Europese aanbestedingen, of als er in de maritieme
                  sector fusies en overnames zijn waar Europese bedrijven bij betrokken zijn kan dit
                  onder de werkingssfeer van dit wetsvoorstel vallen. Overige marktsituaties, zoals
                  een in het buitenland gebouwd schip dat onder de vlag van een derde land vaart, zullen
                  meestal niet binnen de reikwijdte vallen, omdat de betrokken bedrijven niet actief
                  zijn op de interne markt. Dat laatste is juist het aangrijpingspunt van deze verordening.
                  Na de inwerkingtreding van de verordening zal moeten blijken wat de invloed van deze
                  verordening is op het marktaandeel van de Europese scheepsbouw.
               
Erkent de Minister dat er daarnaast ook steeds meer een marktverstorend effect optreedt
                     binnen de Europese Unie omdat andere lidstaten hun eigen maritieme sector meer ondersteunen
                     (onder andere via het crisis-steunkader inzake Oekraïne van de Europese Commissie,
                     protectionistische aanbestedingen binnen de defensie-industrie, de Spaanse Tax Leaseconstructie,
                     strategisch export- en industriebeleid in Frankrijk en Duitsland, Frankrijk en Italië
                     die hun Recovery and Resilience Facility hebben gekoppeld aan de internationale concurrentiepositie
                     van hun industrie en overheidsaanbestedingen) waardoor zij deze oneerlijke concurrentie
                     vanuit China makkelijker het hoofd kunnen bieden? Hoe kijkt de Minister hier tegenaan,
                     bezien vanuit ons eigen concurrentie vermogen? Zou de Minister bereid zijn te stellen
                     dat andere lidstaten een stevigere nationale industriepolitiek voeren met bijbehorende
                     financiële instrumenten en dat Nederland hier ver op achterloopt? Zo ja, is zij bereid
                     dit in versnelling te brengen?
Dit kabinet is overtuigd van het belang van een strategisch industriebeleid. Voor
                  de zomer ontvangt uw Kamer een industriebrief die hier specifiek op in gaat. Wat betreft
                  de maritieme maakindustrie ben ik in overleg met de sector over de ondersteuning van
                  het Maritiem Masterplan4. Zo is vorig jaar de R&D-regeling mobiliteitssectoren opengesteld waardoor € 50 miljoen
                  beschikbaar is gesteld voor duurzame maritieme innovatieprojecten.5 Daarnaast wordt samen met de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Defensie
                  met de sector gewerkt aan een voorstel voor het Nationaal Groeifonds.
               
Het kabinet is alert op marktverstorende effecten binnen de interne markt en blijft
                  daarom inzetten op sterke mededinging- en staatssteunkaders en een meer open Europese
                  defensiemarkt. Binnen de RRF-verordening zijn criteria opgenomen die een verstoring
                  van het gelijk speelveld in Europa moeten beperken of voorkomen. Zo moeten alle uitgaven
                  die lidstaten doen met RRF-middelen voldoen aan de Europese staatsteun- en aanbestedingskaders.
                  Hiernaast heeft een investeringsimpuls in andere lidstaten niet alleen positieve effecten
                  op de lidstaat in kwestie, ook andere lidstaten profiteren hiervan. Innovatieve Nederlandse
                  sectoren kunnen inspelen op de hogere investeringsbehoefte, profiteren van kennisspillovers
                  en kunnen middels Europese samenwerking oplossingen vinden op maatschappelijke uitdagingen
                  waarmee Europa als geheel sterker uit de crisis komt.
               
Kan de Minister bijvoorbeeld aangeven op welke manier de Nederlandse overheid betrokken
                     is bij de vormgeving van de Europese industriestrategie van Eurocommissaris Breton
                     en dan meer specifiek bij het ecosysteem voor mobiliteit, transport en automotive,
                     waar de scheepsbouw ook onderdeel van uitmaakt?
De Nederlandse overheid is betrokken bij de vormgeving van Europees industriebeleid
                  en de Europese industriestrategie via meerdere fora: de raadswerkgroepen industrie,
                  de high-level group competitiveness and growth, de Raad voor concurrentievermogen, Telecomraad, Energieraad en via bilaterale gesprekken
                  met de Commissie. Daarnaast neemt Nederland ook deel aan fora als het Industrial Forum
                  en is Nederland direct betrokken bij het Europese partnership zero emission waterborne
                     transport binnen Horizon Europe. Op dit moment werkt de Europese Commissie aan transitiepaden
                  voor de 14 industriële ecosystemen die zij heeft gekozen. Het ecosysteem mobiliteit
                  maakt hier onderdeel van uit. De Commissie heeft een publieke consultatie gehouden
                  en Nederland heeft hier op gereageerd.6 Verder levert Nederland ook in Raadsvergaderingen input voor elementen die terugkomen
                  in de industriestrategie.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige stukken en hebben
                     hierbij nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het fiche over de Europese Chips
                     Act en de antwoorden op vragen van de commissie over het fiche. De leden van de D66-fractie
                     hebben gelezen dat bedrijven en kennisinstellingen zelf verantwoordelijk zijn voor
                     hun positionering ten opzichte van de Chips Act. Deze leden maken zich zorgen over
                     de mogelijkheden van bedrijven en kennisinstellingen om zich goed te positioneren
                     ten opzichte van de Chips Act, gezien omstandigheden, zoals bijvoorbeeld een tekort
                     aan personeel. Zij vragen daarom of de Minister deze zorgen deelt en hoe zij deze
                     geluiden beoordeelt. Ook vragen de leden zich af hoe de Minister goede omstandigheden
                     zal borgen, zodat de bedrijven en kennisinstellingen ook daadwerkelijk kunnen profiteren
                     van de European Chips Act.
Nederland heeft een sterke halfgeleidersector, maar het kabinet ziet deze zorgen en
                  hoort deze geluiden. In de industriebrief zal uiteen worden gezet hoe deze problematiek,
                  die breed speelt in de Nederlandse samenleving en breed speelt in de EU, zal worden
                  opgepakt. Via het creëren van de juiste randvoorwaarden voor een goed vestigingsklimaat
                  worden bedrijven in brede zin ondersteund in het sterk positioneren om te groeien
                  en kansen te pakken waar die zich voordoen. Specifiek voor de regio die een grote
                  rol speelt voor het halfgeleiderecosysteem in Nederland is er ook de Brainport-agenda.
                  Naast de uitdagingen die in brede zin spelen om knelpunten in (economische) groei
                  weg te nemen, heeft het kabinet oog voor de urgentie en het strategisch karakter van
                  investeringen en goede aansluiting van deze sector. De verschillende acties en programma’s
                  die voortvloeien uit de Europese Chips Act, met name die uit pijler 1, zullen naar
                  alle waarschijnlijkheid toegankelijk worden via openbare calls en zullen op deze wijze
                  gelegenheid bieden aan alle relevante spelers om mee te doen. Het kabinet zal zich
                  er voor inzetten dat dit op de juiste wijze onder de aandacht wordt gebracht en partijen
                  tijdig informeren over ontwikkelingen binnen dit domein.
               
De leden van de D66-fractie lezen hoe de Minister de ruimtevaart als oplossing wil
                     gebruiken voor het klimaatbeleid. Ook voor andere maatschappelijke problemen rondom
                     stikstof, landbouw, openbare orde en ruimtelijke ordening zou de ruimtevaart oplossingen
                     kunnen bieden. De leden van de fractie maken zich daarom zorgen dat Nederland achterloopt
                     op investeringen in de ESA ten opzichte van andere Europese landen. Ook lezen de leden
                     dat er 70 miljoen minder beschikbaar is voor optionele programma’s dan in 2019. Deze
                     leden maken zich zorgen dat we op deze wijze afhankelijk worden van andere landen
                     binnen de ruimtevaartsector, terwijl Nederland juist de kennis, kunde en wetenschappers
                     heeft om in hierin voorop te lopen. De leden van de D66-fractie vragen zich daarom
                     af hoe Minister ervoor gaat zorgen dat Nederland op het gebied van ruimtevaart niet
                     nog meer afhankelijk wordt van anderen landen. Ook vragen deze leden zich af of de
                     Minister hiervoor ook afstemming zoekt met haar Europese collega’s voor een integrale
                     afweging op het Europese ruimtevaartbeleid.
Hoewel Nederland in verhouding tot andere ESA-lidstaten een relatief klein budget
                  heeft om in optionele ESA-programma’s te investeren, is een groeiende Nederlandse
                  bijdrage geen doel op zich. Het kabinet investeert in ruimtevaartprogramma’s omwille
                  van de maatschappelijke, wetenschappelijke, economische en geopolitiek-strategische
                  merites van deze programma’s. Bijvoorbeeld vanwege de bijdrage die aardobservatie
                  kan spelen bij de transitie naar een duurzame samenleving en de bijdrage van capaciteiten
                  in de ruimte aan onze nationale veiligheid7.
               
In veel gevallen is samenwerking met Europese partners hierbij cruciaal, via programma’s
                  van het Europese Ruimtevaartagentschap ESA of de Europese Unie, bijvoorbeeld omdat
                  ruimtevaartprogramma’s te duur of te complex zijn voor één enkele lidstaat. Daarbij
                  is een autonome Europese toegang tot en gebruik van de ruimte al decennialang het
                  uitgangspunt.
               
Binnen ESA zullen tijdens de Ministeriële Conferentie in november 2022 inderdaad integrale
                  afwegingen worden gemaakt tussen verschillende domeinen binnen het ruimtevaartbeleid.
                  Nederland participeert actief in de voorbereiding van deze conferentie. In de komende
                  brief over het ruimtevaartbeleid zal ik nader ingaan op de Nederlandse inzet hierbij.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat - 
              
                  Mede ondertekenaar
D.D. van Dijke, adjunct-griffier