Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2021 (Kamerstuk 36100-VII-1)
36 100 VII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2021
Nr. 7 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 9 juni 2022
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het Jaarverslag Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2021(Kamerstuk 36 100 VII, nr. 1)
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 juni 2022. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Hagen
De adjunct-griffier van de commissie, Honsbeek
1
Vraag:
Gebruikt uw ministerie of uitvoeringsinstanties algoritmen bij de uitvoering van het
werk? Kunt u een limitatieve lijst geven?
Antwoord:
Het ontbreekt momenteel aan een gestandaardiseerd overzicht per Ministerie van welke
algoritmen worden gebruikt bij de uitvoering van het werk.
Op dit moment wordt een opmaat gemaakt naar een algoritmeregister in lijn met de moties
Klaver (Kamerstuk 35 510, nr. 16) en Dassen (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 26). Hierover zal voor het zomerreces een brief aan de Kamer worden aangeboden.
Net als andere departementen gebruikt het Ministerie van BZK zelf ook algoritmen.
Hierdoor kunnen sommige taken van het departement automatisch of sneller worden uitgevoerd.
Uiteraard moet dit op een eerlijke en verstandige manier gebeuren.
De afgelopen periode is in diverse onderzoeken (bijvoorbeeld door de Algemene Rekenkamer,
Kamerstuk 26 643, nr. 854) en naar aanleiding van WOB/WOO verzoeken, lijsten van algoritmen openbaar gemaakt
en aan de Kamer verzonden.
De uitvoering van de motie van het lid Marijnissen c.s., de inventarisatie van gebruik
van afkomstgerelateerde gegevens en het opruimen van vervuilde data (Kamerstuk 35 510, nr. 21) levert binnenkort een rapportage op over het gebruik van afkomstgerelateerde gegevens
in risicomodellen, algoritmen en verwerkingen. Deze rapportage zal voor de zomer worden
aangeboden aan uw Kamer.
2
Vraag:
Zijn er op ICT-systemen en het verwerken van data binnen het ministerie en/of bij
uitvoeringsinstanties Privacy Impact Analyses (PIA) of Gegevensbeschermingeffectbeoordelingen
(GEB) uitgevoerd in 2021? Kunt u deze rapportages naar de Kamer zenden?
Antwoord:
In 2021 zijn door mijn ministerie voor zover bekend twaalf data protection impact
assessments (DPIA’s) vastgesteld. Een extra toets vindt plaats om te zorgen dat alle
Data Protection Impact Assessments (DPIA’s) in beeld zijn. De Autoriteit Persoonsgegevens
(AP) raadt aan een DPIA, of een deel hiervan, te publiceren. Bij informatie over beveiligingsrisico’s
of concurrentiegevoelige informatie kan volgens de AP worden volstaan met een samenvatting
van de belangrijkste resultaten van de DPIA.
Uit de toelichting op het rapportagemodel DPIA Rijksdienst blijkt, dat in het kader
van transparantie en draagvlakvergroting, het wenselijk kan zijn om (delen van) de
uitkomsten van de DPIA openbaar te maken, rekening houdend met het afwegingskader
van de Wet openbaarheid van bestuur (tegenwoordig Wet open overheid). Ik ben van plan
om de DPIA’s die dit jaar worden vastgesteld openbaar te maken met in achtneming van
de uitzonderingen van de Wet open overheid.
Voor de DPIA’s van 2021 zijn deze met inachtneming van de uitzonderingen opvraagbaar
in het kader van de Wet open overheid.
3
Vraag:
Hoeveel extern advies is er door het ministerie ingewonnen in 2021?
Antwoord:
Zoals aangegeven in Bijlage 3 tabel 113 bij het jaarverslag BZK 2021 is voor € 168 mln.
inclusief btw aan extern advies uitgegeven. Daarbij merk ik op dat dit externe inhuur
betreft. Naast externe inhuur worden er ook resultaatopdrachten verstrekt voor het
kerndepartement. Dit heeft een cumulatieve omvang van afgerond € 323 mln. inclusief
btw. Deze adviezen worden in het financiële systeem geordend naar specifieke kostensoorten
op basis van de aard van de opdrachten: het uitbesteden van organisatie- en formatieadviesopdrachten;
beleidsadvies- en onderzoeksopdrachten, juridische adviesopdrachten en uitbesteden
accountancy en financiën.
4
Vraag:
Wat is de verhouding FTE als het gaat om externe krachten, vaste contracten en tijdelijke
contracten op het ministerie en bij de diensten?
Antwoord:
In het jaarverslag wordt in bijlage 3.60 de verhouding inhuur ten opzichte van personele
kosten aangegeven, als gevolg van de Roemernorm. De externe inhuur wordt enkel gerapporteerd
in kosten, waardoor de verhouding tussen contracten, FTE en externe inhuur niet kan
worden gemaakt. Wel kan worden aangeven hoeveel vaste en tijdelijke contracten BZK
inclusief de agentschappen RVIG, DHC, RVB, FMH, P-Direkt, UBR en SSC ICT, exclusief
AIVD heeft op peildatum 31 maart 2021. Op 31 maart 2021 waren er 8291 FTE vaste contracten
en 1107 FTE tijdelijke contracten. Tijdelijke contracten worden geïnterpreteerd als
contracten met een einddatum.
5
Vraag:
Welke onderzoeken zijn extern uitgevoerd in 2021 en door wie?
Antwoord:
.Zoals bij vraag 3 aangegeven codeert de financiële administratie de uitgaven naar
specifieke kostensoorten. De typering «Onderzoek» is enkel opgenomen in kostensoort
beleidsadvies- en onderzoeksopdrachten. Deze kostensoort is niet geautomatiseerd nader
uit te splitsen tussen een van beide categorieën. Gezamenlijk vormen zij 630 opdrachten
ter waarde van afgerond € 27 mln. inclusief btw. Het is daarmee nu niet aan te geven
welke externe leverancier een onderzoeksopdracht heeft uitgevoerd. In lijn met eerdere
jaren zal ik mijn uitgaven aan leveranciers openbaren via de Rijksbrede open data
spend die naar verwachting aan het einde van het derde kwartaal gepubliceerd wordt.
6
Vraag:
Hoeveel heeft het extern advies het ministerie en/of haar diensten gekost in 2021?
Antwoord:
Zoals op basis van vraag 3 te herleiden is, betreft het totaal aan uitgaven € 491 mln.
inclusief btw.
7
Vraag:
Hoe is de Chief Information Officer bij het ministerie gepositioneerd?
Antwoord:
De Chief Information Officer BZK is organisatorisch onderdeel van het Cluster Mensen
& Middelen (samen met de directie FEZ en P&O) en is functioneel direct onder de SG
geplaatst. Het uitgangspunt voor de positie van de CIO is bepaald in het gezamenlijk
vastgesteld Besluit CIO-stelsel 2021. CIO BZK kan, na overleg met de secretaris-generaal,
de Minister rechtstreeks informeren, indien zijn taakuitoefening op grond van het
besluit daartoe aanleiding geeft. De CIO BZK heeft een staande uitnodiging voor deelname
aan de bestuursraad.
8
Vraag:
Hoe analyseert het ministerie zogenaamde «burgersignalen» die bij publieksvoorlichting
binnenkomen?
Antwoord:
AZ/DPC is verantwoordelijk voor de 1e lijns publieksvoorlichting van alle departementen.
Dit doen wij via het loket Informatie rijksoverheid (IR) dat als contactpunt bij de
website www.rijksoverheid.nl hoort. IR is bereikbaar via verschillende kanalen en draagt zorg voor het beantwoorden
van algemene vragen over de wet- en regelgeving. Indien de voorlichters van het contactcenter
de vraag niet kunnen beantwoorden dan sturen wij deze door naar het BackOffice van
het verantwoordelijke ministerie (de 2e lijn). Signalen over o.a. beleid (lees meningen,
suggesties, etc.) die bij IR binnenkomen, sturen wij altijd door naar de 2e lijn van
het verantwoordelijke ministerie. Het desbetreffende ministerie draagt zelf zorg voor
eventuele analyse en bespreking hiervan. De ministeries ontvangen (minimaal) maandelijks
cijfermatige rapportages over het aantal gestelde vragen en over welke onderwerpen
de vragen gingen.
9
Vraag:
Krijgen en bespreken u en de andere bewindspersonen de «burgersignalen»?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 8.
10
Vraag:
Hoe bepaalt u welke contacten en afspraken van de bewindspersonen publiek worden gemaakt?
Welke handreiking ligt daarvoor bij de communicatie-afdeling?
Antwoord:
Op basis van de uitvoeringsrichtlijn «Openbare agenda» (zie: www.rijksoverheid.nl/documenten/richtlijnen/2018/04/19/uitvoeringsricht…), de notitie «Openbare agenda bewindslieden» en de handleiding «Openbare agenda»
wordt bepaald welke afspraken publiek worden gemaakt. Namen van personen worden niet
geopenbaard als zij in redelijkheid kunnen aangeven waarom openbaarmaking hun belangen
zou schaden.
11
Vraag:
Welke kosten heeft het ministerie gemaakt aan juridische procedures?
Antwoord:
De totale kosten die het ministerie zelf maakt in verband met juridische procedures
worden niet apart bijgehouden. Er vindt geen urenregistratie plaats van de werkzaamheden
van ambtenaren.
De kosten voor de inzet van de Landsadvocaat bedragen circa € 0,7 mln.
12
Vraag:
Wat heeft de inzet van de landsadvocaat namens het ministerie gekost?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 11.
13
Vraag:
Hoeveel geld heeft het ministerie uitgegeven aan extern juridisch advies in zijn algemeenheid?
Antwoord:
Het kerndepartement1 heeft in 2021 een bedrag van € 4,4 mln. uitgegeven aan inhuur voor juridische advisering.
14
Vraag:
Wat is de meldingsbereidheid van LHBTI’ers die te maken hebben gehad met straatintimidatie?
Antwoord:
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over de meldingsbereidheid van LHBTI’ers
die te maken hebben gehad met straatintimidatie. Uit lokaal onderzoek blijkt dat de
meldingsbereidheid laag is.2
15
Vraag:
Wat is de meldingsbereidheid van vrouwen die te maken hebben gehad met straatintimidatie?
Antwoord:
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over de meldingsbereidheid van vrouwen
die te maken hebben gehad met straatintimidatie. Uit lokaal onderzoek blijkt dat de
meldingsbereidheid laag is.3
16
Vraag:
Wat is de verhouding tussen uitgekeerde huurtoeslag en verleende de hypotheekrenteaftrek
vanaf 2012 tot en met 2021 en wat is de verwachting ten aanzien van die verhouding
voor de komende jaren tot en met 2025?
Antwoord:
Voor de periode 2012–2021 zijn onderstaande bedragen aan hypotheekrenteaftrek verleend
en huurtoeslag uitgekeerd.
Jaar
Budgettaire belang hypotheekrenteaftrek1
Uitgekeerde huurtoeslag naar huurtoeslagjaar1
2012
13.920
2.307
2013
13.818
2.511
2014
13.492
2.795
2015
13.207
3.089
2016
12.549
3.248
2017
11.770
3.493
2018
10.986
3.561
2019
10.036
3.619
2020
9.318
3.8312
2021
8.748
3.9792
X Noot
1
(x € 1.000.000)
X Noot
2
Voorlopige toekenningen, bedragen kunnen nog wijzigen door controle door Toeslagen.
Van het budgettaire belang van de hypotheekrenteaftrek wordt geen meerjarige prognose
gemaakt. Dit komt omdat de verleende hypotheekrenteaftrek sterk afhankelijk is van
de dan actuele rente. Hieronder is het verwacht budgettair belang voor 2022 gegeven.
Van de huurtoeslag wordt wel een meerjarenraming opgesteld, zie hieronder voor de
periode 2022–2025 en ook de 1e suppletoire begroting 2022 van BZK (VII) (Kamerstuk
36 120 VII, nr. 2, pagina 14 en 16)
Budgettair belang hypotheekrenteaftrek1
Begroting huurtoeslag1
2022
8.858
4.428
2023
–
4.746
2024
–
4.869
2025
–
5.041
X Noot
1
(x € 1.000.000)
17
Vraag:
Hoeveel huurhuizen hebben een huurverhoging gekregen in het kader van huurharmonisatie
het afgelopen jaar? En hoe is die ontwikkeling in huurharmonisatie geweest de afgelopen
5 jaar? Hoe hoog was die huurharmonisatie gemiddeld in absolute getallen en hoeveel
in procenten?
Vraag:
Ik informeer uw Kamer op 9 juni 2022 over de publicatie van het CBS met betrekking
tot WoOn 2021 middels een Kamerbrief.
18
Vraag:
Van hoeveel sociale huurwoningen zijn huurprijzen geliberaliseerd in 2021? Kunt u
de ontwikkeling laten zien van de afgelopen acht jaren, uitgesplitst per jaar?
Antwoord:
Ik informeer uw Kamer op 9 juni 2022 over de publicatie van het CBS met betrekking
tot WoOn 2021 middels een Kamerbrief.
19
Vraag:
Hoeveel sociale huurwoningen zijn verkocht aan beleggers en andere niet-bewoners (niet
zijnde toegelaten instellingen) in 2021? Kunt u de ontwikkeling laten zien van de
afgelopen acht jaren, uitgesplitst per jaar?
Antwoord:
In de onderstaande tabel is een samengesteld overzicht opgenomen, op basis van de
prospectieve informatie (dPi) van corporaties zelf:
– (vraag 19) Verkopen aan beleggers en andere niet-bewoners, niet zijnde toegelaten
instellingen in 2021 en afgelopen acht jaren
– (vraag 20) verkopen aan zittende bewoners in 2021 en afgelopen acht jaren
– (vraag 21) verkopen aan zittende bewoners in 2022
Jaar
Vraag 19
Beleggers en andere niet-bewoners (geen toegelaten instelling)
Vraag 20 en 21
Verkoop aan zittende huurders
Verkoop aan eigenaar-bewoners totaal
2013
1.781
2.582
13.314
2014
7.033
3.313
14.807
2015
2.642
2.736
12.945
2016
3.740
2.019
9.400
2017
3.661
1.592
6.755
2018
2.601
1.1971
5.440
2019
1.241
1.1381
5.171
2020
1.731
9131
4.152
2021
Nog niet beschikbaar
1.2181
5.535
2022 prognose
N.v.t.
1.1541
5.245
X Noot
1
Inschatting op basis extrapolatie.
20
Vraag:
Hoeveel sociale huurwoningen zijn verkocht aan zittende bewoners in 2021? Kunt u de
ontwikkeling laten zien van de afgelopen acht jaren, uitgesplitst per jaar?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 19
21
Vraag:
Kunt u een overzicht geven van hoeveel sociale huurwoningen aan zittende bewoners
in 2022 en indien mogelijk voorgaande jaren worden en werden verkocht?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 19
22
Vraag:
Kunt u een overzicht geven hoeveel sociale huurwoningen in het kader van «right to
buy» aan zittende bewoners verkocht zullen worden?
Antwoord
In de meest recente eigen prognoses van corporaties, die dateert van vlak vóór het
coalitieakkoord, wordt een jaarlijks aantal verkopen van net boven de 6.000 voorzien.
Dit is niet uitgesplitst naar type bewoner of naar achterliggend motief. Op basis
van historische gegevens is bekend dat twee derde aandeel van deze verkopen plaatsvindt
aan zittende bewoners.
23
Vraag:
Van hoeveel sociale huurwoningen zijn huurprijzen gedaald in 2021? Hoeveel huurders
hebben een huurkorting gekregen de afgelopen acht jaren, uitgesplitst per jaar?
Antwoord:
De wet Eenmalige huurverlaging voor huurders met een lager inkomen is in 2021 ingezet
om huishoudens die wonen in een corporatiewoning te helpen als zij in verhouding tot
hun inkomen veel huur betalen. De wet maakt het mogelijk voor corporaties om de huur
in dat geval eenmalig te verlagen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in 2021 circa
161 duizend huurverlagingen van huurders van woningcorporaties geregistreerd. Dit
is het aantal huurverlagingen onder de huurders met een (lopende) aanvraag huurtoeslag.
24
Vraag:
Hoeveel huurders hebben sinds de invoering in april 2021 een tijdelijke huurkorting
aangevraagd en hoeveel hebben deze tijdelijke huurkorting gekregen, indien mogelijk
uitgesplitst naar reden en naar mediaan?
Antwoord:
Ik beschik niet over gegevens over hoeveel huurders tijdelijke huurkorting aan hun
verhuurder hebben gevraagd en hoeveel daarvan ook tijdelijke huurkorting (huurbevriezing
of huurverlaging) hebben gekregen. Het staat verhuurders vrij om bij woningtoewijzing
een huurgewenning van maximaal drie jaar af te spreken of om op schriftelijk verzoek
van een zittende huurder voor een periode van maximaal drie jaar een tijdelijke huurkorting
te geven. Het gebruik van die mogelijkheid voor tijdelijke huurkorting wordt niet
door BZK geregistreerd.
Wel blijkt uit een enquête van Aedes onder haar leden (2022) dat 40% van de woningcorporaties
– die samen meer dan de helft van het aantal sociale huurwoningen van woningcorporaties
verhuurt – van plan is de tijdelijke huurkorting toe te passen.
25
Vraag:
Per wanneer denkt u de dakloosheid te hebben uitgebannen?
Antwoord:
Eén van de prioriteiten van dit kabinet is te zorgen voor een woning voor iedereen.
Met het programma «Een thuis voor iedereen» wordt invulling gegeven aan de ambitie
om in 2030 voldoende betaalbare woningen voor mensen uit aandachtsgroepen te hebben
gerealiseerd met een evenwichtige verdeling over gemeenten en met de juiste zorg,
ondersteuning en begeleiding. Rijk, provincies, gemeenten, woningcorporaties en zorgpartijen
maken daartoe afspraken over bouw, toewijzing en ondersteuning. Daarnaast wordt op
dit moment gewerkt aan een lange termijnplan (2023–2030) samen met VWS voor dakloosheid.
Hier wordt de Tweede Kamer op korte termijn over geïnformeerd.
26
Vraag:
Hoeveel miljoen euro hebben toegelaten instellingen in het kader van de Anti Tax Avoidance
Directive (ATAD) moeten betalen het afgelopen jaar, hoeveel zal dit zijn in 2022 en
indien mogelijk in de jaren daaropvolgend tot en met 2030?
Antwoord:
Het bedrag aan ATAD over 2021 en 2022 is nog niet bekend omdat nog onvoldoende aangiften
vennootschapsbelasting ontvangen zijn over deze jaren. Er zijn geen standaard prognoses
beschikbaar van het te betalen bedrag aan ATAD in de komende jaren.
27
Vraag:
Hoeveel dakloze mensen zijn er officieel (volgens de geldende definitie) en hoeveel
officieus?
Antwoord:
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) telde op 1 januari 2021 naar schatting
32.000 dakloze mensen. Het CBS hanteert de volgende definitie: mensen die slapen op
straat, in portieken, gebruikmaken van laagdrempelige opvang, of incidenteel van opvang
bij vrienden of familie. Het gaat hierbij dus om een schatting. Andere landelijke
cijfers zijn niet beschikbaar. Het Ministerie van VWS is in overleg met gemeenten,
opvanginstellingen en het CBS over structurele monitoring.
28
Vraag:
Hoeveel sociale huurwoningen worden gebouwd in 2022 tot en met 2030, graag uitgesplitst
per prijssegment per jaar? Hoeveel flexwoningen worden daarvan tot de sociale huursector
gerekend?
Antwoord:
In het programma Woningbouw is aangekondigd dat er wordt ingezet op de bouw van 900.000
woningen tot en met 2030. Hiervan worden 250.000 sociale huurwoningen gebouwd door
corporaties. Er is hierbij nog geen verdere uitsplitsing gemaakt naar prijssegment
of type sociale huurwoning.
29
Vraag:
Hoeveel dakloze mensen zijn er op basis van de «ethos light classificatie» die door
de Europese Commissie gehanteerd wordt?
Antwoord:
Dat is onbekend. Gemeenten, opvanginstellingen en andere relevante instanties registreren
in Nederland niet volgens deze definitie. Het Ministerie van VWS is in overleg over
de structurele monitoring van het aantal dakloze mensen door het CBS en neemt hierbij
ook de ontwikkelingen rondom de definitie van dakloosheid mee.
30
Vraag:
Hoe hebben de bouwkosten zich ontwikkeld in 2021 en wat zijn de verwachtingen voor
2022?
Antwoord:
Bouwkosten zijn sterk afhankelijk van het te bouwen object. Het CBS geeft op basis
van voorlopige cijfers aan dat de bouwkosten voor nieuwbouwwoningen in 2021 met 4,4%
gestegen zijn, en dat de materiaalkosten hier de grootste bijdrage aan hebben geleverd.
De toekomst is onzeker. De verwachting is wel dat in de toekomst een groot beroep
op de bouwsector gaat worden gedaan om woningen te realiseren. De verwachting is dan
ook dat de bouwkosten in het komende jaar verder zullen stijgen. Hoe groot deze stijging
wordt, is niet te voorspellen. Om afwentelen te voorkomen, is er eind mei een intentieverklaring
«samen doorbouwen in onzekere tijden» gesloten tussen BZK, het Ministerie van IenW,
de ontwerp bouw- en technieksector, banken en brancheverenigingen. Op deze manier
wordt er gezamenlijk ingezet op het bevorderen van continuïteit, zodat er doorgebouwd
kan worden. Uw Kamer is hier recent over geïnformeerd.
31
Vraag:
Hoe is de personele ontwikkeling in de bouw geweest in 2021, wat zijn de verwachtingen
voor 2022 en indien mogelijk de jaren daarna?
Antwoord:
Het aantal werkenden in de bouwsector bedroeg in 2021 484.000 personen, waarvan 232.000
werknemers en 152.000 ZZP-ers. (cijfers Q2, bron EIB). Er stonden 23.000 vacatures
open.
De meerderheid van de bedrijven in de sector verwacht in 2022 een verdere toename
van het personeelsbestand. Uitgaande van de ambities uit het Coalitieakkoord op het
gebied van woningbouw en verduurzaming raamt het EIB voor 2022 een groei naar 503.000
werkzame personen. H het aantal vacatures neemt toe tot een kleine 30.000. Richting
2026 neemt dit af omdat er meer mensen vanuit de bouwopleidingen de arbeidsmarkt instromen.
Dit betekent een werkgelegenheidsgroei van ongeveer 4%. Deze groei vlakt af naar 2%
richting 2026.
32
Vraag:
Hoeveel huurders hadden in 2021 een tijdelijk huurcontract en hoeveel huurders hebben
sinds de invoering Wet doorstroming huurmarkt een tijdelijk huurcontract? Graag uitgesplitst
per jaar en indien mogelijk uitgesplitst naar type tijdelijk contract.
Antwoord:
Sinds de invoering van de Wet doorstroming huurmarkt is het achterhalen van betrouwbare
gegevens over het gebruik van tijdelijke huurcontracten complex gebleken. Dit komt
omdat de gegevens van kleinere verhuurders zo goed als niet kunnen worden achterhaald
en juist deze groep verhuurders gebruik maakt van tijdelijke huurcontracten. Ook is
in opeenvolgende jaren de onderzoeksmethodiek gewijzigd waardoor er geen vergelijking
tussen de verschillende jaren kan worden gemaakt. Het CBS heeft aangegeven dat zij
geen betrouwbare cijfers kan produceren over het gebruik van tijdelijke huurcontracten.
Ik ben aan het bezien hoe het gebruik hiervan beter kan worden gemonitord.
In de evaluatie van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 is naast kwalitatief onderzoek
ook gevraagd naar het daadwerkelijke gebruik van tijdelijke huurcontracten bij diverse
verhuurders in de vorm van een steekproef. Daarom kon bij benadering in de vorm van
een grofmazige bandbreedte toch informatie worden geven over het huidige gebruik van
tijdelijke huurcontracten. In onderstaande tabel is te zien hoeveel tijdelijke contracten
er bij benadering jaarlijks door verhuurders met meer dan tien woningen worden afgesloten.
Corporaties
Particuliere verhuurders1
Aantal huurwoningen
2.224.800
305.600
Ondergrens mutatiegraad
7,5%
17,3%
Bovengrens mutatiegraad
8,4%
20,4%
Inschatting aantal vrijkomende woningen per jaar
166.900–186.900
52.900–62.400
Ondergrens aandeel afgesloten tijdelijke contracten per jaar
0,0%
27,0%
Bovengrens aandeel afgesloten tijdelijke contracten per jaar
12,5%
34,4%
Inschatting aantal afgesloten tijdelijke contracten per jaar
0–23.400
14.300–21.400
Bron: Companen
Meer informatie over aantallen volgt na 9 juni bij het uitkomen van het WoON2021.
33
Vraag:
Kunt u een overzicht geven van de kosten voor het bouwen van een eengezinswoning in
de sociale sector sinds 2012 en dat graag uitgesplitst per jaar?
Antwoord:
Bouwkosten zijn sterk afhankelijk van het type woning dat wordt gerealiseerd, en in
welke vorm die woningtypen gerealiseerd worden. Hierbij komt dat het uiteindelijke
marktsegment waarin een woning verhuurd wordt geen groot effect heeft op de bouwkosten
die gemaakt moeten worden om een woning te realiseren. Op dit moment is het dus niet
mogelijk om de gevraagde informatie te leveren.
Op 17 december 2021 is een verkennend onderzoek gepubliceerd naar de opstalexploitatie
van normatieve nieuwbouwwoningen, genaamd «Ontwikkeling van normatieve woningen in
Nederland. Hierin zijn de bouwkosten van gemiddelde woningtypes van 2006 tot en met
het tweede kwartaal van 2021 in kaart gebracht. In dit rapport wordt echter geen splitsing
gemaakt aan de hand van marktsegmenten.
34
Vraag:
Kunt u een overzicht geven van de kosten voor het bouwen van een appartement in de
sociale sector sinds 2012 en dat graag uitgesplitst per jaar?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 33.
35
Vraag:
Kunt u een overzicht geven van de kosten voor het bouwen van een appartement in het
middensegment sinds 2012 en dat graag uitgesplitst per jaar?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 33.
36
Vraag:
Wat is de gemiddelde contractduur? Indien mogelijk graag uitgesplitst per jaar vanaf
de invoering.
Antwoord:
Hierover zijn geen gegevens bekend.
37
Vraag:
Kunt u een overzicht geven van de kosten voor het bouwen van een eengezinswoning in
het middensegment sinds 2012 en dat graag uitgesplitst per jaar?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 33.
38
Vraag:
Wat is de gemiddelde huurverhoging na afloop van het contract? Indien mogelijk graag
uitgesplitst per jaar vanaf de invoering.
Antwoord:
Het is volgens de evaluatie van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 op basis van de
beschikbare data niet aan te tonen dat het vaker verhogen van de huren in de particuliere
huursector direct verband houdt met de invoering van tijdelijke huurcontracten. Het
is wel te beredeneren dat in een krappe markt waarin de huurprijzen niet zijn gereguleerd,
de mogelijkheid om vaker de huren aan te passen aan de markthuur leidt tot een snellere
stijging van de huren.
39
Vraag:
Kunt u een overzicht geven van de kosten voor het bouwen van een eengezinsflexwoning
sinds 2012 en dat graag uitgesplitst per jaar? Kunt u een verwachting uitspreken wat
deze in 2023 zullen kosten en indien mogelijk de jaren daarna?
De bouwkosten van flexwoningen en -appartementen zijn sterk afhankelijk van het type
woningen en appartementen dat gerealiseerd wordt, en in welke verschijningsvorm de
woningen en appartementen gerealiseerd worden. Een historisch overzicht van de kosten
voor het bouwen van een eengezinsflexwoning of -appartement is niet beschikbaar.
De toekomst is onzeker. De verwachting is wel dat in de toekomst een groot beroep
op de bouwsector gaat worden gedaan om woningen te realiseren. De verwachting is dan
ook dat de bouwkosten in het komende jaar ook zullen stijgen. Hoe groot deze stijging
wordt, is niet te voorspellen. Om afwentelen te voorkomen, is er eind mei een intentieverklaring
«samen doorbouwen in onzekere tijden» gesloten tussen BZK, het Ministerie van IenW,
de ontwerp bouw- en technieksector, banken en brancheverenigingen. Op deze manier
wordt er gezamenlijk ingezet op het bevorderen van continuïteit, zodat er doorgebouwd
kan worden. Uw Kamer is hier recent over geïnformeerd.
40
Vraag:
Kunt u een overzicht geven van de kosten voor het bouwen van een flexappartement sinds
2012 en dat graag uitgesplitst per jaar? Kunt u een verwachting uitspreken wat deze
in 2023 zullen kosten en indien mogelijk ook voor de jaren daarna?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 39.
41
Vraag:
Hoeveel sociale huurwoningen zijn er gesloopt sinds 2012 en hoeveel worden er gesloopt
in 2022 tot en met 2030? Graag uitgesplitst per prijssegment per jaar.
Antwoord:
In de onderstaande tabel is weergegeven hoeveel woningen in de sociale tak van corporaties
in dat jaar zijn gesloopt.
2012
10.522
2013
9.713
2014
9.673
2015
10.176
2016
7.457
2017
9.136
2018
6.846
2019
7.734
2020
6.991
Op basis van de Socrates-prognose wordt een jaarlijks aantal sloop verwacht van 8.800
woningen. De meeste woningen zijn onderdeel van vervangende nieuwbouw. Informatie
op niveau van prijssegment is niet beschikbaar.
42
Vraag:
Hoeveel middenhuurwoningen zijn er gesloopt sinds 2012, hoeveel worden er gesloopt
in 2022 en indien mogelijk de jaren daarna? Graag uitgesplitst per jaar.
Antwoord:
Er bestaat geen cijfermatig inzicht in hoeveel middenhuurwoningen zijn gesloopt, enkel
cijfers over de totale sloop. Er wordt geen uitsplitsing gemaakt naar het type woningen.
43
Vraag:
Hoe zien de wachtlijsten voor sociale huurhuizen per woningmarktregio eruit? Wat zijn
de verwachtingen voor de wachtlijsten per woningmarktregio?
Antwoord:
Ik informeer uw Kamer op 9 juni 2022 over de publicatie van het CBS met betrekking
tot WoOn 2021 middels een Kamerbrief.
44
Vraag:
Hoeveel woning kampen met (ernstige) gebreken, indien mogelijk uitgesplitst naar huur
en koop en indien mogelijk binnen de huursector uitgesplitst naar gereguleerd en niet-gereguleerd?
Antwoord:
Er is geen registratie van woningen die kampen met (ernstige) gebreken. Het is dan
ook niet mogelijk om de gevraagde uitsplitsing te geven.
Het WoON2021 geeft wel inzicht over de tevredenheid van bewoners over de onderhoudstoestand
van de woning. Daarnaast geeft het WoON2021 informatie over het aantal huishoudens
dat aangeeft last te ondervinden van vocht en/of schimmel in de woning. Het WoON 2021
wordt gepubliceerd op 9 juni 2022.
45
Vraag:
Wat zijn de tekorten in de sociale huursector per woningmarktregio? Graag uitgesplitst
per prijssegment.
Antwoord:
Het woningtekort is een kwantitatieve spanningsindicator en kan niet worden uitgesplitst
naar eigendomscategorie en prijssegment. Het tekort kan om die reden niet precies
per deel- en prijssegment en per woningmarktregio berekend worden. Met behulp van
een woningmarktsimulatiemodel (Socrates) kan o.b.v. scenario’s wel in beeld gebracht
worden hoe een woningbouwprogramma dat zoveel mogelijk tegemoet komt aan de kwalitatieve
vraag naar woningen eruit zou moeten zien. Daarbij wordt onder andere rekening gehouden
met mutaties, verhuisprocessen, woonvoorkeuren, demografische ontwikkelingen, huurprijsbeleid
en financiële mogelijkheden.
In het programma Woningbouw is op basis van doorrekening van een aantal van die scenario’s
opgenomen om te streven naar 2/3 betaalbaar van de 900.000 woningen die tot en met
2030 gebouwd moeten worden, waarvan 250.000 sociale huurwoningen (en daarnaast 350.000
betaalbare koop- en middenhuurwoningen). Daarmee voorzien we in (een deel van) de
woonbehoefte van huishoudens met lagere inkomens.
Betaalbare nieuwbouw is niet de enige manier waarop ik de komende jaren de betaalbaarheid
van wonen voor deze groep mensen ga verbeteren. Nieuwbouw kost tijd, terwijl sommige
mensen ook vandaag al last hebben van hoge woonlasten. Daarom zet ik via het programma
Betaalbaar Wonen onder meer in op afspraken met de corporatiesector onder andere over
de nieuwbouw en maximale huurprijsontwikkelingen.
46
Vraag:
Hoeveel woningen kampen met achterstallig onderhoud? Indien mogelijk uitgesplitst
naar huur en koop en indien mogelijk binnen de huursector uitgesplitst naar gereguleerd
en niet-gereguleerd.
Antwoord:
Zie vraag 44
47
Vraag:
Hoeveel sociale huurwoningen zijn er per aandachtsgroep tekort, uitgesplitst per dakloze
volwassenen, dakloze jongeren tot 23 jaar, arbeidsmigranten, statushouders, uitstromers
uit intramurale (zorg)instellingen of detentie en sociaal en medisch urgenten?
Antwoord:
In het programma ¨Een thuis voor iedereen¨ is geconstateerd dat er op dit moment geen
eensluidende definities zijn van de verschillende aandachtsgroepen, zoals dakloze
mensen, arbeidsmigranten, uitstromers uit een intramurale (zorg)instellingen of detentie
en sociaal en medisch urgenten. Er is ook geen goed zicht op de omvang van de verschillende
groepen. Dit maakt het lastig om nu aan te geven hoeveel sociale huurwoningen er nodig
zijn per aandachtsgroep. Vanuit de doelstelling dat we willen zorgen voor voldoende
woonruimte voor mensen uit alle aandachtsgroepen, is in het programma «Een thuis voor
iedereen» aangekondigd dat er definities komen van de verschillende groepen. Die definities
moeten het mogelijk maken om beter zicht te krijgen op de omvang van de diverse groepen
en om de behoefte aan huisvesting beter te kunnen bepalen. Ook de mate waarin gemeenten
erin slagen om in de huisvestingsvraag te voldoen, willen we met de definities en
een op te zetten systeem van monitoring gaan volgen.
48
Vraag:
Hoeveel sociale huurwoningen worden er per aandachtsgroep per jaar tot aan met 2030
gebouwd, uitgesplitst per dakloze mensen, arbeidsmigranten, statushouders, uitstromers
uit intramurale (zorg)instellingen of detentie en sociaal en medisch urgenten?
Antwoord:
Hier is nu geen inzicht in te geven. Zie ook het antwoord op vraag 47. In totaal worden
er tot en met 2030 250.000 sociale huurwoningen gebouwd, onder meer voor mensen uit
aandachtsgroepen.
49
Vraag:
Hoeveel mensen stonden er vanaf 2012 tot en met 2021 op de urgentielijst? Wat is de
gemiddelde wachttijd van een urgente? Graag uitgesplitst per jaar.
Antwoord:
Op dit moment bepalen gemeenten of zij werken met urgentielijsten en wat de voorwaarden
zijn om op een lijst te komen. De gemiddelde wachttijd van mensen op een urgentielijst
is landelijk niet bekend. In het programma ¨Een thuis voor iedereen¨ is aangekondigd
dat alle gemeenten een huisvestings- of urgentieverordening gaan opstellen waarmee
zij met voorrang woningen toewijzen aan dak- en thuisloze mensen, uitstromers uit
intramurale (zorg)instellingen of detentie en sociaal en medisch urgenten.
50
Vraag:
Hoeveel mensen stonden er vanaf 2012 tot en met 2021 op de wachtlijst voor een sociale
huurwoning, uitgesplitst naar woningmarktregio?
Antwoord:
Ik informeer uw Kamer op 9 juni 2022 over de publicatie van het CBS met betrekking
tot WoOn 2021 middels een Kamerbrief.
51
Vraag:
Wat is de gemiddelde slagingsduur vanaf 2012 tot en met 2021 per gemeente of per woningmarktregio?
Graag uitgesplitst per jaar.
Antwoord:
Ik informeer uw Kamer op 9 juni 2022 over de publicatie van het CBS met betrekking
tot WoOn 2021 middels een Kamerbrief.
52
Vraag:
Hoe vaak is de Wet voorkeursrechten gemeenten gevestigd in 2021? Wat zijn de verwachtingen
voor de komende jaren tot en met 2025?
Antwoord:
Met het vestigen van een voorkeursrecht krijgen gemeenten (en provincies en het Rijk)
een eerste recht van koop wanneer een eigenaar tot verkoop wil overgaan. Het voorkeursrecht
kan alleen worden gevestigd op een onroerende zaak wanneer deze een nieuwe, niet-agrarische
functie krijgt, of als deze is aangewezen als «moderniseringslocatie» (stadsvernieuwing).
De gemeente kan het voorkeursrecht vestigen en laten voortduren op basis van de artikelen
3, artikel 4, artikel 5 en artikel 6 van de Wvg. Zo kan het college van burgemeester
en wethouders op basis van artikel 6 Wvg gronden in eerste instantie voorlopig aanwijzen.
Binnen drie maanden moet dan een raadsbesluit over het voorkeursrecht volgen. Vervolgens
kan het voorkeursrecht gevestigd blijven door tijdige besluitvorming over een structuurvisie,
inpassingsplan en het bestemmingsplan.
Gegevens over hoe vaak de Wet voorkeursrechten is gevestigd in gemeenten in het jaar
2021 en op welke objecten de Wet voorkeursrechten gemeenten in 2021 gevestigd is zijn
niet direct beschikbaar bij het Kadaster. Ik heb gevraagd deze selectie uit te zoeken
en zodra de informatie beschikbaar is, zal ik u die doen toekomen. Het is geheel aan
gemeenten (en provincies en het Rijk) om te bepalen of zij het voorkeursrecht inzetten,
om die reden kan ik geen verwachtingen voor de komende jaren uitspreken.Daarnaast
geef ik u ter info aan dat via www.overheid.nl de bekendmakingen voor een door de vragensteller specifiek gewenste selectie met
betrekking tot de vestiging van voorkeursrechten met object gevonden kunnen worden.
53
Vraag:
Hoeveel sociale huurwoningen worden er met een huurprijs tot aan de kwaliteitskortingsgrens
tot en met 2030 gebouwd?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 54
54
Vraag:
Wat is het tekort aan sociale huurwoningen met een huurprijs tot aan de kwaliteitskortingsgrens
gebouwd?
Antwoord:
Het woningtekort is een kwantitatieve spanningsindicator en kan niet worden uitgesplitst
naar eigendomscategorie en prijssegment. Het tekort kan om die reden niet precies
per deel- en prijssegment berekend worden. Met behulp van een woningmarktsimulatiemodel
(Socrates) kan o.b.v. scenario’s wel in beeld gebracht worden hoe een woningbouwprogramma
dat zoveel mogelijk tegemoetkomt aan de kwalitatieve vraag naar woningen eruit zou
moeten zien. Daarbij wordt onder andere rekening gehouden met mutaties, verhuisprocessen,
woonvoorkeuren, demografische ontwikkelingen, huurprijsbeleid en financiële mogelijkheden.
In het programma Woningbouw is op basis van doorrekening van een aantal van die scenario’s
opgenomen om te streven naar 2/3 betaalbaar van de 900.000 woningen die tot en met
2030 gebouwd moeten worden, waarvan 250.000 sociale huurwoningen (en daarnaast 350.000
betaalbare koop- en middenhuurwoningen). Daarmee voorzien we in (een deel van) de
woonbehoefte van huishoudens met lagere inkomens.
Betaalbare nieuwbouw is niet de enige manier waarop ik de komende jaren de betaalbaarheid
van wonen voor deze groep mensen ga verbeteren. Nieuwbouw kost tijd, terwijl sommige
mensen ook vandaag al last hebben van hoge woonlasten. Daarom zet ik via het programma
Betaalbaar Wonen onder meer in op afspraken met de corporatiesector over de nieuwbouw
en toewijzing van goedkope huurwoningen en maximale huurprijsontwikkelingen.
55
Vraag:
Kunt u inzichtelijk maken op welke objecten de Wet voorkeursrechten gemeenten in 2021
gevestigd is?
Antwoord:
Zie vraag 52
56
Vraag:
Hoeveel sociale huurwoningen worden er met een huurprijs vanaf de kwaliteitskortingsgrens
tot aan de eerste aftoppingsgrens tot en met 2030 gebouwd?
Antwoord:
Zie vraag 54
57
Vraag:
Hoeveel onroerendezaakbelasting is geheven op onbebouwde grond?
Antwoord:
De OZB-heffing op onbebouwde grond is een gemeentelijke heffing.
De inkomsten die gemeenten hebben van de OZB-heffing voor zover die betrekking heeft
op onbebouwde grond wordt niet separaat door gemeenten geregistreerd. De onbebouwde
grond is regelmatig onderdeel van een groter WOZ-object en wordt dan betrokken in
de OZB-eigenarenbelasting en/of OZB-gebruikersbelasting. Als gevolg hiervan is het
dan niet meer apart te herleiden welk deel van de betaalde heffing betrekking heeft
op de onbebouwde grond.
Gemeenten begroten over 2022 in totaal € 2.477 mln. aan inkomsten onroerende zaakbelasting
op woningen en € 2.280 mln. aan onroerende zaakbelasting op niet-woningen.
58
Vraag:
Wat is het tekort aan sociale huurwoningen met een huurprijs vanaf de kwaliteitskortingsgrens
tot aan de eerste aftoppingsgrens gebouwd?
Antwoord:
Zie vraag 54
59
Vraag:
Wat is de gemiddelde grondprijs voor sociale nieuwbouw vanaf 2012 tot en met 2021?
Graag uitgesplitst per jaar.
Antwoord:
Grondprijzen worden niet centraal bijgehouden. Het is daardoor niet mogelijk het gevraagde
overzicht te geven. De exact tot stand gekomen grondprijzen zijn bovendien over het
algemeen afhankelijk van de daarbij overeen gekomen afspraken, zoals bijvoorbeeld
over het betaalmoment. Openbaarmaking van de prijzen en de afspraken daarbij, kan
de onderhandelingspositie van een grondeigenaar schaden en worden om die reden over
het algemeen ook niet bekend gemaakt.
Algemeen kan worden gesteld dat de grondprijzen voor vrije sector woningen in de regio’s
met een hoge woningdruk zijn gestegen sinds 2013 doordat stijgende woningprijzen doorwerken
in de grondprijzen. Grondprijzen worden residueel bepaald; het verschil tussen de
woningprijs en de bouw- en bijkomende kosten bepaalt de grondprijs. In regio’s zonder
hoge druk op de woningmarkt zijn woningprijzen stabieler en zorgen de gestegen bouw-
en bijkomende kosten voor een drukkend effect op de grondprijzen. Wanneer de afspraken
over de midden huurprijzen zijn vastgelegd heeft dit een drukkend effect op de vastgoedwaarde
en daarmee ook op de (residuele) grondprijs. Voor gronden die een gemeente uitgeeft
ten behoeve van sociale huur gelden over het algemeen vaste lage grondprijzen die
met de lokaal actieve woningcorporaties overeen zijn gekomen
60
Vraag:
Hoeveel sociale huurwoningen worden met een huurprijs vanaf de eerste aftoppingsgrens
tot aan de tweede aftoppingsgrens tot en met 2030 gebouwd?
Antwoord:
Zie vraag 28
61
Vraag:
Wat is het tekort aan sociale huurwoningen met een huurprijs vanaf de eerste aftoppingsgrens
tot en aan de tweede aftoppingsgrens gebouwd?
Antwoord:
Ik informeer uw Kamer op 9 juni 2022 over de publicatie van het CBS met betrekking
tot WoOn 2021 middels een Kamerbrief.
62
Vraag:
Wat is de gemiddelde grondprijs voor midden huurwoningen vanaf 2013 tot en met 2021?
Graag uitgesplitst per jaar.
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 59.
63
Vraag:
Wat is de gemiddelde grondprijs voor het dure segment (dus vanaf het middensegment)
vanaf 2013 tot en met 2021? Graag uitgesplitst per jaar.
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 59.
64
Vraag:
Hoeveel woningen worden er voor mindervaliden tot en met 2030 gebouwd? Graag uitgesplitst
per jaar, per woningmarktregio en per sector (huur en koop) en binnen de huursector
uitgesplitst naar prijssegment en binnen koopsector naar betaalbaarheid.
Antwoord:
In totaal wordt er toegewerkt naar de bouw van 900.000 woningen tot en met 2030. Hieronder
vallen ook woningen voor mindervaliden. Er bestaat geen cijfermatig inzicht in hoeveel
woningen er specifiek voor mindervaliden worden gebouwd in de periode tot en met 2030.
65
Vraag:
Wat is het tekort aan woningen voor mindervaliden?
Antwoord:
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar.
66
Vraag:
Hoeveel woningen worden er voor studenten tot en met 2030 gebouwd? Graag uitgesplitst
per jaar per woningmarktregio en uitgesplitst naar prijssegment.
Antwoord:
In totaal wordt er toegewerkt naar de bouw van 900.000 woningen tot en met 2030. Hieronder
vallen ook woningen voor studenten. Er bestaat nog geen cijfermatig inzicht in hoeveel
woningen er specifiek voor studenten worden gebouwd in de periode tot en met 2030.
Naar verwachting komt na de zomer het actieplan studentenhuisvesting. De studentensteden
werken mee aan dit actieplan. In dit actieplan wordt het aantal te bouwen studentenwoningen
meegenomen.
67
Vraag:
Hoeveel sociale huurwoningen hebben een laag energielabel? Hoe ziet de verdeling eruit
in aantallen per energielabel?
Antwoord:
Op 1 juni is het programma versnelling verduurzaming Gebouwde Omgeving (Kamerstuk
32 847, nr. 911) verschenen. Hierin is een analyse opgenomen van de opgave voor de gebouwde omgeving.
40% van de woningvoorraad zijn huurwoningen. Het merendeel betreft corporatie-huurwoningen
(2,3 miljoen woningen), het andere deel zijn woningen van private verhuurders (1,1 miljoen
woningen). Van de huurwoningen hebben nog circa 580.000 woningen een laag energielabel
E, F of G.
De verdeling van de energielabels in de woningbouw is als volgt:
68
Vraag:
Wat is het tekort aan woningen voor studenten?
Antwoord:
Op nationaal niveau is er een geschat tekort van 26.500 woonruimten in de 19 grootste
studiesteden, blijkt uit de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting 2021 van Kences.
69
Vraag:
Hoeveel huurwoningen in de vrije sector hebben een laag energielabel? Hoe ziet de
verdeling eruit in aantallen per energielabel?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 67.
70
Vraag:
Hoeveel woningen worden er voor ouderen tot en met 2030 gebouwd? Graag uitgesplitst
per jaar per woningmarktregio en uitgesplitst naar prijssegment.
Antwoord:
Nog voor de zomer verschijnt het programma Wonen en zorg waarin wordt ingegaan op
de woningbouwopgave voor ouderen. In het kader van regie zullen gemeenten gaan sturen
dat deze aantallen worden gerealiseerd. Op 1 oktober worden vervolgens afspraken gemaakt
over het aantal te bouwen 0-treden woningen en geclusterde woonvormen.
Ook is er de stimuleringsregeling ontmoetingsruimten in ouderenhuisvesting, waarvoor
in totaal voor de jaren 2022 en 2023 € 38 mln. beschikbaar is.
71
Vraag:
Kan een overzicht per jaar worden gegeven van de duurzaamheidsdoelen wat betreft woningen
van dit kabinet en daarbij de stand van zaken?
Antwoord:
In het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving (PVGO) dat 1 juni (PM)
is verschenen, zijn de verduurzamingsdoelstellingen opgenomen. Voor de gebouwde omgeving
is een indicatieve opgave vastgesteld op het bereiken van een restemissie van 10 Mton
CO2-uitstoot in 2030, een reductie – van bijna 67% – ten opzichte van de uitstoot in
1990.
De benodigde CO2-reductie is vertaald naar concrete subdoelstellingen die we in 2030 willen behalen.
Voor woningen betekent dit:
• Isoleren van 2,5 miljoen woningen met nadruk op uitfaseren slechte labels (E, F en
G) onderverdeeld in:
o 1,5 miljoen koopwoningen
o 1 miljoen huurwoningen worden geïsoleerd naar de Standaard voor woningisolatie.
• Overstappen op duurzame installaties of een warmtenet:
o 1 miljoen geïnstalleerde hybride warmtepompen in de bestaande bouw.
o Realiseren van 500.000 nieuwe aansluitingen op een warmtenet in de bestaande bouw
(in woningequivalenten).
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) zal na de zomer in de jaarlijkse Klimaat-
en Energie Verkenning (KEV) een doorrekening maken van de maatregelen en instrumenten
uit dit programma en van de plannen van de andere klimaatsectoren. De precieze doelstelling
voor 2030 zal hierna worden bepaald. Vervolgens zal dat in de KEV jaarlijks gemonitord
worden.
72
Vraag:
Wat is het tekort aan woningen voor ouderen?
Antwoord:
In het programma wonen en zorg voor ouderen zal ik hierop ingaan en de laatste cijfers
presenteren over de bouwopgave voor ouderen. Ik zal dit programma voor de zomer naar
de Kamer sturen.
73
Vraag:
Worden de doelen voor verduurzaming van woningen gehaald en kan dit worden toegelicht
uitgesplitst naar huur- en koop?
Antwoord:
Zoals in antwoord 71 is aangegeven zal aan de hand van de doorrekening van de Klimaat-
en Energie Verkenning (KEV) van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) blijken
of we met het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving de gestelde doelen
zullen halen. In het Programma is aangegeven hoe we de verduurzaming in de gebouwde
omgeving vorm gaan geven.
De kern daarvan is dat we door een mix van normering, beprijzing, financiering, subsidiering
en ondersteuning een duurzame woning voor iedereen binnen bereik gaan brengen. We
gaan actief bevorderen dat natuurlijke momenten voor verduurzaming, zoals vervanging
van de cv-ketel, groot onderhoud en aankoop van een nieuwe woning, optimaal benut
gaan worden. Gelijktijdig zullen, onder regie van de gemeenten, wijken (collectief)
worden verduurzaamd. Dit kan via een stapsgewijze aanpak met isolatie en hybride warmtepomp,
via bewonerscollectieven maar ook met een collectieve overstap op een alternatieve
energievoorziening, zoals een warmtenet.
74
Vraag:
Hoeveel woningen zijn er tekort in de sociale koopsector tot modaal inkomen?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 75
75
Vraag:
Hoeveel woningen zijn er tekort in de koopsector vanaf modaal inkomen tot twee keer
modaal inkomen?
Antwoord:
Het woningtekort is een kwantitatieve spanningsindicator en kan niet worden uitgesplitst
naar eigendomscategorie en prijssegment. Het tekort kan om die reden niet precies
per deel- en prijssegment berekend worden. Met behulp van een woningmarktsimulatiemodel
(Socrates) kan o.b.v. scenario’s wel in beeld gebracht worden hoe een woningbouwprogramma
dat zoveel mogelijk tegemoetkomt aan de kwalitatieve vraag naar woningen eruit zou
moeten zien. Daarbij wordt onder andere rekening gehouden met mutaties, verhuisprocessen,
woonvoorkeuren, demografische ontwikkelingen, huurprijsbeleid en financiële mogelijkheden.
In het programma Woningbouw is op basis van doorrekening van een aantal van die scenario’s
opgenomen om te streven naar 2/3 betaalbaar van de 900.000 woningen die tot en met
2030 gebouwd moeten worden, waarvan 350.000 betaalbare koop- en middenhuurwoningen
en 250.000 sociale huurwoningen. Hiermee voorzien we in (een deel van) de woonbehoefte
van de groep tot een modaal inkomen en met een modaal tot twee keer modaal inkomen.
Betaalbare nieuwbouw is niet de enige manier waarop ik de komende jaren de betaalbaarheid
van wonen voor deze groep mensen ga verbeteren. Nieuwbouw kost tijd, terwijl sommige
mensen ook vandaag al last hebben van hoge woonlasten. Daarom zet ik via het programma
Betaalbaar Wonen onder meer in op het reguleren van de huurprijzen in het middenhuursegment.
76
Vraag:
Hoeveel euro is er in 2021 uitgetrokken voor de Regeling Reductie Energiegebruik voor
huiseigenaren?
Antwoord:
Het Ministerie van BZK heeft in 2021 geen geld uitgetrokken voor de Regeling Reductie
Energiegebruik. Dit gebeurde enkel in 2020.
De Regeling Reductie Energiegebruik is eind 2019 opengesteld. In het voorjaar van
2020 hebben 221 gemeenten een RRE-beschikking gekregen en ontvingen in totaal € 98,2 mln.
Gemeenten hadden tot en met 31 december 2021 de tijd om deze middelen te besteden.
Gemeenten rapporteren eenmalig en achteraf over de Regeling via de SISA-methodiek.
Dit betekent dat het Ministerie van BZK in juli 2022 over de eerste eindverantwoordingen
zal beschikken en daarmee de subsidies kan vaststellen. Wanneer dit proces is afgerond
weet BZK hoeveel gemeenten hebben uitgegeven aan maatregelen voor huiseigenaren. Huurders
konden niet meedoen aan de Regeling Reductie Energiegebruik.
77
Vraag:
Hoeveel sociale koopwoningen en hoeveel koopwoningen vanaf sociale koop tot aan de
Nationale Hypotheek Garantie-grens (NHG) worden tot en met 2030 gebouwd? Graag uitgesplitst
per jaar per woningmarktregio.
Antwoord:
In het programma Woningbouw wordt ingezet op de realisatie van 900.000 woningen tot
en met 2030. Ik streef ernaar dat ten minste twee derde van de woningen betaalbaar
zijn. Koopwoningen met een prijs tot aan de NHG-grens maken onderdeel uit van de 300.000
betaalbare koop- en middenhuurwoningen die in deze periode worden gebouwd. Ter invulling
van de motie van het lid Bisschop (Kamerstuk 32 847, nr. 903) geef ik uw Kamer nog nader inzicht over de betaalbaarheid binnen dit segment.
Dit najaar worden er afspraken gemaakt met de provincies over de verdeling per regio.
Ik zal uw Kamer dit najaar over deze afspraken informeren.
78
Vraag:
Hoeveel huishoudens leven in energiearmoede per ultimo 2021 en wat is de verwachting
voor 2022?
Antwoord:
Uit onderzoek van TNO (2021: Feiten over Energiearmoede) bleek dat er in 2019 zo’n
550.000 huishoudens in energiearmoede leven. Een grove schatting van TNO van afgelopen
maart geeft een eerste indruk van de hoe de omvang van de groep huishoudens met (een
risico op) energiearmoede zich sindsdien heeft ontwikkeld: bij de huidige gasprijzen
en zonder aanvullend beleid loopt de energiearmoede naar schatting op naar 640 duizend
huishoudens (8%) op dit moment en naar mogelijk 800–880 duizend huishoudens (10 tot
11%) in twee jaar tijd. Hierbij is overigens geen rekening gehouden met een dalend
energiegebruik.
In de Europese Regulation on the Governance of the Energy Union and Climate Policy
is één van de verplichtingen het in kaart brengen en monitoren van energiearmoede.
Een logische stap is om de indicatoren uit dit onderzoek van TNO verder uit te werken
en te gebruiken als basis voor een jaarlijkse monitoring van energiearmoede. Daarom
werkt het CBS in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK)
aan een beschrijving van de methodologische keuzes.
In dit methodedocument wordt op basis van een evaluatie van bestaande indicatoren
voor energiearmoede en kennis van de beschikbare methoden en data bij het CBS een
voorstel gedaan voor een jaarlijkse monitor voor energiearmoede. Het methodedocument
zal voor de zomer gereed zijn en naar verwachting zal de eerste monitor energiearmoede
in het najaar gereed zijn. De Minister voor Klimaat en Energie heeft al toegezegd
dat deze, met een appreciatie van het kabinet, zal worden aangeboden aan de Tweede
Kamer (Kamerstuk 22 112, nr. 3408).
79
Vraag:
Hoeveel woningen zijn gebouwd in 2020 en 2021 door nationale- en internationale beleggers
op de woningmarkt in Nederland? En hoeveel in 2016, 2017, 2018 en 2019?
Antwoord:
Ik heb geen overzicht van het totaalaantal woningen dat is gebouwd in 2020 en 2021
door nationale- en internationale beleggers. Wel hebben IVBN en Vastgoed Belang gegevens
vrijgegeven over het aantal nieuwgebouwde huurwoningen door hun leden. Omdat niet
alle beleggers aangesloten zijn bij een van deze brancheverenigingen is het beeld
niet compleet.
De onderstaande tabel geeft inzicht in de het aantal huurwoningen dat institutionele
beleggers (IVBN-leden) in 2016–2020 in exploitatie hebben genomen. Hierbij wordt onderscheid
gemaakt tussen de bestaande woningen die complexgewijs zijn aangekocht en woningen
die zijn toegevoegd door nieuwbouw.
Aantal woningen nieuw in exploitatie genomen (IVBN-leden)
Jaar
Bestaande bouw
Nieuwbouw
Totaal
2016
2.002
4.465
6.467
2017
1.277
6.990
8.267
2018
1.853
6.862
8.715
2019
1.512
7.204
8.716
2020
6.165
7.425
13.590
Uit een ledenenquête van Vastgoed Belang4 blijkt dat particuliere beleggers in huurwoningen in het afgelopen jaar circa 4.500
wooneenheden hebben toegevoegd. Het grootste deel daarvan werd toegevoegd door nieuwbouw
(2.707), gevolgd door de transformatie van niet-woningen zoals kantoren en winkels
naar woningen (1.090). Tevens komt uit de enquête dat de leden van Vastgoed Belang
verwachten om in 2021 5.676 huurwoningen toe te voegen aan de voorraad. 3.633 daarvan
is nieuwbouw en 1.461daarvan is transformatie van niet-woningen naar woningen. Ik
beschik niet over historische cijfers ten aanzien van particuliere beleggers.
80
Vraag:
Hoeveel woningen hebben buitenlandse beleggers in totaal in bezit op de Nederlandse
woningmarkt? Hoeveel worden hiervan verhuurd, indien mogelijk uitgesplitst in gereguleerd
en niet-gereguleerd?
Antwoord:
Naar schatting hebben buitenlandse beleggers circa 45.000 huurwoningen in bezit.5 Er zijn geen aantallen bekend over verhuringen of leegstand.
81
Vraag:
Hoeveel huurwoningen in het betaalbare segment (vanaf liberalisatiegrens tot 1.000
euro) worden tot en met 2030 gebouwd en welk aandeel hebben woningcorporaties, wooncoöperaties
en (institutionele) beleggers daarin? Graag uitgesplitst per jaar.
Antwoord:
Ik informeer uw Kamer op 9 juni 2022 over de publicatie van het CBS met betrekking
tot WoOn 2021 middels een Kamerbrief.
82
Vraag:
Hoeveel koopwoningen worden tot en met 2030 gebouwd en welk aandeel daarin is sociale
koop?
Antwoord:
In het programma Woningbouw wordt ingezet op de realisatie van 900.000 woningen tot
en met 2030. Ik streef ernaar dat ten minste twee derde van de woningen betaalbaar
zijn. Daarvan zouden 250.000 sociale huurwoningen en 50.000 middenhuurwoningen door
corporaties gebouwd moeten worden. Koopwoningen met een prijs tot aan de NHG-grens
maken onderdeel uit van de 300.000 betaalbare koop- en middenhuurwoningen waarvoor
het streven is dat marktpartijen deze tot en met 2030 bouwen.
Voor de segmentering van de overige 300.000 heb ik in mijn programma geen streven
geformuleerd, vermoedelijk zal het merendeel daarvan een koopwoning zijn.
Dit najaar worden er afspraken gemaakt met de provincies over de verdeling per regio.
Ik zal uw Kamer over deze afspraken informeren.
83
Vraag:
Hoeveel woningen worden door wooncoöperaties tot en met 2030 gebouwd? Graag uitgesplitst
per jaar en per prijssegment.
Antwoord:
In totaal wordt er toegewerkt naar de bouw van 900.000 woningen tot en met 2030. De
verwachting is dat 300.000 woningen hiervan gebouwd worden door corporaties. 250.000
hiervan zijn sociale huurwoningen.
84
Vraag:
Welke percentage van de woningen die verhuurd worden door nationale- en internationale
beleggers valt binnen de sociale sector? En welk percentage valt in de vrije sector?
Antwoord:
Circa 30 procent van de door beleggers verhuurde woningen valt in het gereguleerde
segment, 51 procent in het middeldure segment en 18 procent in het dure huursegment.
In totaal valt dus circa 70 procent in het vrije huursegment (middelduur en duur samen)6.
Ik heb geen inzicht in de onderverdeling tussen nationale en internationale beleggers.
85
Vraag:
Wat is de gemiddelde huurprijs van woningen in de vrije sector?
Antwoord:
Ik informeer uw Kamer op 9 juni 2022 over de publicatie van het CBS met betrekking
tot WoOn 2021 middels een Kamerbrief.
86
Vraag:
Hoeveel investeerders en verhuurders hebben meer dan 100 woningen in bezit? Welk deel
van de woningen die de afgelopen jaren zijn gekocht door beleggers zijn naar kleine
beleggers gegaan?
Antwoord:
De Volkskrant heeft in 2019 in kaart gebracht wie de grote verhuurders op de Nederlandse
woningmarkt zijn. Uit hun artikel blijkt dat 138 particulieren en 28 beleggers meer
dan 100 woningen in bezit hebben. Ook bijna alle corporaties hebben meer dan 100 woningen
in bezit. In 2019 ging het om 290 van de 294 corporaties.
In 2021 hebben beleggers 33.380 woningen aangekocht. Het gaat hier om zowel woningen
die gekocht zijn van eigenaar-bewoners als woningen die zijn gekocht van andere eigenaren
zoals beleggers en woningcorporaties. In de onderstaande tabel worden deze transacties
uitgesplitst op basis van de omvang van de portefeuille van de belegger.
Aantal woningtransacties door beleggers in 2020 uitgesplitst naar de omvang de portefeuille
van de belegger (na de betreffende transactie)
Omvang portefeuille belegger
Aantal woningtransacties
Percentage van totaal gekochte woningen door beleggers
tot met 5 woningen
14.311
43%
6 tot 100 woningen
13.768
41%
meer dan 100 woningen
5.301
16%
Totaal
33.380
100%1
Bron: eigen bewerking op basis van data Kadaster
X Noot
1
Door afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.
87
Vraag:
Hoeveel huurcontracten c.q. gebruikersovereenkomsten van (sta-)caravans, huisjes,
chalets en andere objecten op vakantie- en recreatieparken zijn ontbonden in 2021?
En in 2018, 2019, 2020 en tot op heden in 2022?
Antwoord:
Naar aanleiding van twee moties van de fractie van de SP (Kamerstuk 32 847, nrs. 830 en 831) wordt er, samen met EZK, onderzoek gedaan naar het opkopen van vakantieparken. Hierbij
zal onder andere worden gekeken: naar de mate waarin recreatieparken worden opgekocht
door (buitenlandse) investeerders, en wat de gevolgen daarvan kunnen zijn. Ook de
ontwikkelingen op de recreatiemarkt worden bezien, bijvoorbeeld met betrekking tot
vraag en aanbod met betrekking tot recreatiewoningen.
88
Vraag:
Hoeveel vakantie- en recreatieparken zijn er in Nederland? Hoeveel woonobjecten staan
in deze parken?
Antwoord:
Volgens het CBS zijn er in 2021 1587 vakantieparken en 2596 kampeerterreinen in Nederland.
Naar schatting van het onderzoeksbureau ABF staan er circa 117 duizend recreatiewoningen
op een recreatie- of vakantiepark of anderszins ruimtelijk geclusterd met andere recreatiewoningen.
89
Vraag:
Hoeveel recreatie- en vakantieparken zijn dit jaar van eigenaar gewisseld? En in 2018,
2019 en 2020?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 87.
90
Vraag:
Hoeveel arbeidsmigranten wonen op dit moment op vakantie en recreatieparken?
Antwoord:
Het is niet bekend hoeveel arbeidsmigranten momenteel op vakantie- en recreatieparken
wonen.
91
Vraag:
Hoeveel arbeidsmigranten wonen op dit moment op vakantie en recreatieparken?
Antwoord:
Het is niet bekend hoeveel arbeidsmigranten momenteel op vakantie- en recreatieparken
wonen.
92
Vraag:
Wat is de prijsontwikkeling op vakantieparken met betrekking tot huur en koop van
(sta-) caravans, huisjes, chalets en andere woonobjecten? Kan dit worden uitgesplitst
in de jaren 2015 tot en met 2021?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 87.
93
Vraag:
Hoeveel gemeenten hebben besloten om permanente bewoning op vakantie- en recreatieparken
toe te staan?
Antwoord:
Het is niet bekend hoeveel gemeenten permanente bewoning op vakantie- en recreatieparken
toestaan.
94
Vraag:
Is bekend hoeveel woningzoekenden op de reguliere woningmarkt een tijdelijk onderkomen
hebben op een vakantiepark? Zo nee, is hier een schatting van?
Antwoord:
Naar schatting wonen er 55.000 mensen permanent in een recreatiewoning. Het is echter
niet bekend hoeveel hiervan woningzoekenden zijn.
95
Vraag:
Hoeveel huurders die permanent wonen op vakantieparken hebben recht op huurprijsbescherming?
Hoeveel huurders vallen hierbuiten?
Antwoord:
Huurders in de sociale sector hebben recht op huurprijsbescherming. Recreatiewoningen
zijn geen onderdeel van de sociale sector. De naar schatting 55.000 mensen die permanent
op een vakantiepark wonen, vallen dus buiten de huurprijsbescherming.
96
Vraag:
Kunt u in een overzicht de netto huurquote, de netto koopquote en de netto woonquote
(recenter dan in Woon2018) laten zien voor mensen met een minimuminkomen, modaal inkomen,
2 keer modaal inkomen, 3 keer modaal inkomen en kunt u dit uitsplitsen in absolute
bedragen en in percentage in het overzicht?
Antwoord:
Ik informeer uw Kamer op 9 juni 2022 over de publicatie van het CBS met betrekking
tot WoOn 2021 middels een Kamerbrief.
97
Vraag:
Welk deel van het besteedbaar inkomen zijn huurders in de sociale sector gemiddeld
kwijt aan hun huur? Welk deel aan woonlasten (zijnde huur- en energiekosten)? Kan
dit schematisch worden weergegeven voor meerdere inkomens- en huishoudcategorieën?
Antwoord:
Ik informeer uw Kamer op 9 juni 2022 over de publicatie van het CBS met betrekking
tot WoOn 2021 middels een Kamerbrief.
98
Vraag:
Welk deel van het besteedbaar inkomen zijn huurders in de vrije sector gemiddeld kwijt
aan hun huur? Welk deel aan woonlasten (zijnde huur- en energiekosten)? Kan dit schematisch
worden weergegeven voor meerdere inkomens- en huishoudcategorieën?
Antwoord:
Ik informeer uw Kamer op 9 juni 2022 over de publicatie van het CBS met betrekking
tot WoOn 2021 middels een Kamerbrief.
99
Vraag:
Welk deel van het besteedbaar inkomen zijn huiseigenaren gemiddeld kwijt aan
hun hypotheek en energiekosten samen?
Antwoord:
Ik informeer uw Kamer op 9 juni 2022 over de publicatie van het CBS met betrekking
tot WoOn 2021 middels een Kamerbrief.
100
Vraag:
Hoeveel hurende huishoudens zijn meer dan 25 procent van het inkomen kwijt aan woonlasten
(huur en energiekosten)?
Antwoord:
Ik informeer uw Kamer op 9 juni 2022 over de publicatie van het CBS met betrekking
tot WoOn 2021 middels een Kamerbrief.
100
Vraag:
Hoeveel hurende huishoudens zijn meer dan 40 procent van het inkomen kwijt aan woonlasten
(huur en energiekosten)?
Antwoord:
Ik informeer uw Kamer op 9 juni 2022 over de publicatie van het CBS met betrekking
tot WoOn 2021 middels een Kamerbrief.
102
Vraag:
Hoeveel huiseigenaren zijn meer dan 25 procent van het inkomen kwijt aan woonlasten
(hypotheek en energiekosten)?
Antwoord:
Ik informeer uw Kamer op 9 juni 2022 over de publicatie van het CBS met betrekking
tot WoOn 2021 middels een Kamerbrief.
103
Vraag:
Hoeveel huiseigenaren zijn meer dan 40 procent van het inkomen kwijt aan woonlasten
(hypotheek en energiekosten)?
Antwoord:
Ik informeer uw Kamer op 9 juni 2022 over de publicatie van het CBS met betrekking
tot WoOn 2021 middels een Kamerbrief.
104
Vaag:
Hoeveel mensen wonen er te duur (indien mogelijk uitgesplitst naar huur (inclusief
en exclusief kamerhuur) en koop?
Antwoord:
Volgens het programma betaalbaar wonen (p. 56–57) hebben in totaal 427 duizend huishoudens
in een zelfstandige huurwoning, met inkomens tot de inkomens-toewijzingsgrens een
netto huurquote die boven de streefwaarde ligt. Daarvan hebben 145 duizend huishoudens
een inkomen onder het sociaal minimum. Bij hen speelt het lage inkomen de belangrijkste
rol in de betaalbaarheidsproblematiek.
Voor huurders met een hoger inkomen, kamerbewoners en eigenaar-bewoners zijn in het
programma geen maximale streefwaarden voor netto huur- of koopquote vastgelegd. Voor
eigenaar-bewoners worden de maximale financieringslasten door de hypotheekverstrekker
getoetst.
105
Vraag:
Hoeveel koopwoning staan per ultimo 2021 «onder water»?
Antwoord:
Uit de data van De Nederlandsche Bank (DNB) blijkt dat aan het eind het vierde kwartaal
in 2021 er in totaal 16.600 woningen «onder water» stonden. Deze data hebben alleen
betrekking op de hypotheken die bij banken zijn afgesloten.
106
Vraag:
Hoeveel zaken zijn vanaf 2012 tot en met 2021 bij de Huurcommissie en de rechtbanken
voorgelegd met betrekking tot te hoge huren, servicekosten, gebreken, vocht en/of
schimmel, reparaties en bemiddelingskosten, graag uitgesplitst per jaar?
Antwoord:
Ik heb geen zicht op het aantal geschillen dat bij rechtbanken is voorgelegd over
deze onderwerpen. Bij de Huurcommissie zijn vanaf 2012 tot en met 2021 met betrekking
tot te hoge huren (huurprijstoetsing en huurverhogingen), servicekosten en gebreken
(waaronder vocht en/of schimmel en reparaties) de volgende aantallen geschillen ingediend:
Huurprijstoetsing1
Huurverhoging
Servicekosten
Gebreken
Totaal
2012
1.873
654
2.367
2.239
7.133
2013
1.914
6.860
2.233
2.594
13.601
2014
1.947
5.426
2.520
2.718
12.611
2015
2.219
2.712
2.438
2.304
9.673
2016
1.678
1.845
2.479
2.357
8.359
2017
1.678
1.158
2.265
2.336
7.437
2018
2.297
2.164
2.372
3.141
9.974
2019
2.077
2.104
2.249
2.776
9.206
2020
2.017
3.434
2.731
3.072
11.254
2021
1.405
129
2.798
2.774
7.106
Totaal
19.105
26.486
24.452
26.311
96.354
X Noot
1
Onder «huurprijstoetsing» vallen in deze tabel de geschilsoorten «toetsing aanvangshuurprijs»
(art. 7:249 BW), «huurverlaging op basis van punten» (art. 7:254 BW), «huurprijsverhoging
na verbeteringen» (art. 7:255 BW) en «splitsing all-in huurprijs» (art. 7:258 BW).
In het jaarverslag 2021 van de Huurcommissie zijn de geschillen met betrekking tot
gebreken ook gerekend onder huurprijsgeschillen. Gelet op de vraagstelling zijn gebrekenzaken
in bovenstaande tabel in een aparte kolom opgenomen.
De Huurcommissie behandelt geen geschillen over bemiddelingskosten.
107
Vraag:
Hoeveel steden hebben een Stedelijk Sociaal Statuut en welke steden hebben een Sociaal
Statuut?
Antwoord:
Corporaties die voornemens zijn woningen te slopen of te renoveren zijn verplicht
om een reglement op te stellen over de betrokkenheid en rechten van huurders, ook
wel aangeduid als «sociaal statuut». Hierover dient de corporatie overleg te voeren
met de betrokken gemeente, huurdersorganisatie en/of bewonersorganisatie. In diverse
steden is het sociaal statuut op stedelijk niveau vastgesteld, met meerdere corporaties,
huurdersorganisaties en/of bewonersorganisaties. Het is aan steden en gemeenten zelf
om tot een breder sociaal statuut te komen. Ik beschik daarom niet over een overzicht
van steden die met een stedelijk sociaal statuut werken.
108
Vraag:
Wat is de ratio vermogen eigenwoningbezitter of vermogen huurder in 2021 en hoe was
deze ratio vanaf 2012 tot en met 2020?
Antwoord:
In onderstaande figuur van het CBS is het vermogen, exclusief eigen woning, van eigenwoningbezitters
en huurders over de tijd weergegeven.7 Hierbij is het goed om op te merken dat eigenwoningbezitters gemiddeld een substantieel
hoger inkomen hebben dan huurders. Huishoudens met een eigen woning hadden in 2012
een doorsnee vermogen exclusief eigen woning van € 26.900. Dat is bijna 10 keer zoveel
als huishoudens met een huurwoning, hun doorsnee vermogen bedroeg € 2.800. Huishoudens
met een eigen woning hadden in 2020 een doorsnee vermogen exclusief eigen woning van
€ 36.300. Dat is 14 keer zoveel als huishoudens met een huurwoning, hun doorsnee vermogen
bedroeg € 2.600.
109
Vraag:
Hoeveel geld heeft de jubelton aan schenkingsbelasting c.q. erfbelasting in totaal
de schatkist gekost en hoeveel gaat het tot het afschaffen nog kosten?
Antwoord:
De vrijstelling voor schenkingen ten behoeve van de eigen woning, is met ingang van
2017 structureel verhoogd tot € 100.000 (geïndexeerd). Onderstaande tabel geeft het
budgettaire belang van de structurele schenkingsvrijstelling eigen woning weer. Het
betreft een actualisatie van het budgettaire belang zoals ook opgenomen in bijlage
9 van de Miljoenennota 2022.
Tabel X: Budgettair belang schenkingsvrijstelling eigen woning (x € miljoen)
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
Schenkingsvrijstelling eigen woning
200
122
161
161
161
161
20
NB: De recht gedrukte cijfers zijn schattingen van het budgettaire belang gebaseerd
op aangiftegegevens van de Belastingdienst, de cursieve cijfers zijn ramingen. De
schenkingsvrijstelling eigen woning wordt in 2023 verlaagd tot € 27.231 en per 2024
volledig afgeschaft. Dit verklaart de lagere raming van het budgettaire belang voor
2023.
110
Vraag:
Welke inkomensnormen hanteert het Nibud bij welke huishoudens als het gaat om de woonquote
(inkomen in verhouding tot de woonlasten) voor zowel huurders als kopers?
Antwoord:
Het Nibud adviseert het kabinet ieder jaar over de inkomenscriteria die gelden voor
het verstrekken van hypothecair krediet. De inkomenscriteria worden elk jaar aangepast
aan de veranderde inkomens- en uitgavensituatie van huishoudens. Deze aanpassingen
verankert het kabinet in de Tijdelijke regeling hypothecair krediet. Voor de berekening
van de inkomenscriteria gaat het Nibud uit van de financiële situatie van een standaardhuishouden:
een tweepersoonshuishouden zonder kinderen in een alleenverdienerssituatie. Het Nibud
komt tot de inkomenscriteria door het brutoinkomen te verminderen met de verschuldigde
belastingen en premies en met de kosten van levensonderhoud (gebaseerd op de gemiddelde
kosten voor een bepaalde inkomensgroep). Voor huishoudens die bestaan uit mensen die
de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt gelden andere inkomenscriteria dan voor
huishoudens waarbij dat nog niet het geval is. Tevens wordt bij het vaststellen van
de inkomenscriteria rekening gehouden of de hypotheekrente fiscaal aftrekbaar is of
niet. Voor huurders is niet wettelijk bepaald welk deel van het inkomen zij maximaal
aan maandelijkse huurlasten mogen besteden. Het Nibud heeft voor huurders ook geen
normen ontwikkeld zoals de hypotheeknormen voor woningkopers. Verhuurders selecteren
hun huurders vaak wel op basis van hun eigen inkomenseisen.
111
Vraag:
Hoeveel huisuitzettingen zijn gedaan in 2020 en hoeveel in 2021? Hoeveel van deze
huisuitzettingen komen door betalingsachterstanden en hoeveel daarvan zijn in 2020
en 2021 gerelateerd aan de coronacrisis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord:
– Het aantal uitgevoerde huisuitzettingen nam de afgelopen jaren door inspanningen van
de verhuurders flink af.
Daarnaast heeft de Minister van BZK in maart 2020 samen met verhuurdersorganisaties,
brancheverenigingen (Aedes, IVBN, Kences en Vastgoed Belang) en de VNG afspraken gemaakt
om huisuitzettingen in coronatijd door betaalachterstanden zoveel mogelijk te voorkomen.
De afspraken zijn voorjaar 2021 herbevestigd en gelden tot na de coronacrisis. Verhuurders
komen samen met huurders tot maatwerkafspraken om deze periode te overbruggen. Denk
aan het tijdelijk opschorten van de huur of het treffen van een betalingsregeling.
– De inspanningen van partijen hebben effect gehad. Het aantal huisuitzettingen in 2020
nam ten opzichte van 2019 met meer dan een derde af (38% minder uitgevoerde huisuitzettingen,
van 5.000 in 2019 naar 3.100 in 2020). En 3.100 in 2021. De grootste oorzaak van een
huisuitzetting is een huurachterstand maar er zijn ook huisuitzettingen waarbij er
een combinatie is van factoren.
– Met de inwerkingtreding per 1 januari 2021 van de gewijzigde Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening
en de afspraken die de Minister van BZK met verhuurdersorganisaties en VNG maakte
moeten verhuurders huurachterstanden in een vroeg stadium aan gemeenten melden, waarna
de gemeente verplicht is een aanbod tot schuldhulpverlening te doen. Huishoudens met
een betaalachterstand op de huur komen daardoor vroeg in beeld bij gemeenten.
112
Hoeveel huishoudens en in welke inkomenscategorie kregen hypotheekrenteaftrek in 2021
en hoeveel in 2022?
Antwoord:
Het geraamde budgettaire belang van de aftrekbare rente en kosten eigen woning (hypotheekrenteaftrek)
bedraagt € 8,75 mld. in 2021 en € 8,86 mld. in 2022 (zie bijlage 9 Miljoenennota 2022).
Er is geen raming van de verdeling over inkomenscategorieën en aantal huishoudens
beschikbaar over 2021 en 2022.
Over het jaar 2019 (het meest recente beschikbare realisatiejaar van de aangiftegegevens)
waren er 3,8 miljoen huishoudens met hypotheekrenteaftrek. Door toedeling aan partners
waren er 4,4 miljoen belastingplichtigen met aan hen toebedeelde hypotheekrenteaftrek.
Deze waren als volgt verdeeld over inkomenscategorieën.
Schijf inkomstenbelasting
Aantal belastingplichtigen met hypotheekrenteaftrek in 2019
Negatief inkomen
36.557
Schijf 1
620.898
Schijf 2
1.476.010
Schijf 3
2.285.731
Schijf 4
761.983
Totaal aantal belastingplichtigen
4.431.683
De som van de aantallen belastingplichtigen per schijf is groter dan het totaal, doordat
belastingplichtigen die hun hypotheekrente in meerdere schijven in aftrek brengen
in alle betreffende schijven meetellen.
113
Vraag:
Hoeveel huishoudens hebben nog een aflossingsvrije hypotheek? Hoeveel van deze huishoudens
zijn boven de 65 jaar?
Antwoord:
Uit de dataset met hypotheken van DNB blijkt dat eind het vierde kwartaal van 2021
ongeveer 2 miljoen hypotheken met een aflossingsvrij deel geregistreerd zijn. 35%
van deze hypotheken is verstrekt aan een huishouden waarvan het oudste lid ouder dan
65 jaar is. Deze data hebben alleen betrekking op de hypotheken die bij banken zijn
afgesloten.
114
Vraag:
Is er in 2021 actief gelobbyd naar buitenlandse investeerders om sociale huurwoningen
aan te kopen, op welke manier(en) en met welk resultaat? Wat zijn de plannen hieromtrent
voor 2022 en de jaren die daarop volgen?
Antwoord:
Er zijn in 2021 geen inspanningen vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties verricht gericht op buitenlandse investeerders om sociale huurhuizen
aan te kopen. Voor 2022 zijn deze inspanningen ook niet voorzien.
115
Vraag:
Hoeveel gemeentebestuurders woonden in een ambtswoning in de jaren 2012 tot en met
nu, graag per jaar uitgesplitst?
Antwoord:
De uitvoering van het rechtspositiebesluit is een decentrale verantwoordelijkheid.
Het Ministerie van BZK registreert, mede daarom, niet actief waar ambtswoningen of
ter beschikking gestelde woningen staan. Vorig jaar is via de provincies bij de gemeenten
navraag gedaan. Het meest recente beschikbare overzicht is uit 2021 en dit overzicht
tot en met 2021 treft u bijgaand aan. De afgelopen jaren lijkt een dalende trend te
zijn ingezet van het aantal ambtswoningen of ter beschikking gestelde woningen, namelijk
van 23 woningen in 2012 naar 14 woningen in 2021.
Lijst van ambtswoningen of ter beschikking gestelde woningen
116
Vraag:
Hoeveel provinciebestuurders woonden in een ambtswoning in de jaren 2012 tot en met
nu, graag per jaar uitgesplitst?
Antwoord:
De uitvoering van het rechtspositiebesluit is een decentrale verantwoordelijkheid.
BZK houdt geen lijst bij van ambtswoningen of ter beschikking gestelde woningen. Uit
navraag blijkt dat er in de periode 2012 tot oktober 2021 geen enkele cdK of gedeputeerde
in een ambtswoning of ter beschikking gestelde woning heeft gewoond.
117
Vraag:
Is in 2022 en in 2023 en in 2024 budget vrijgemaakt voor het huisvesten van statushouders?
Zo ja, hoeveel en hoeveel woningen kunnen daarvan gerealiseerd worden?
Antwoord:
Het Ministerie van BZK heeft in 2021 aan 13 gemeenten in totaal € 14,9 miljoen beschikbaar
gesteld voor het versneld realiseren van huisvesting voor statushouders. Hiermee zullen
die gemeenten in 2022 en 2023 huisvestingsprojecten realiseren waarmee bijna 800 woonruimtes
voor statushouders tot stand komen. Daarnaast worden er zo’n 600 woonruimtes voor
andere woningzoekenden gerealiseerd.
Tevens heeft het Ministerie van BZK een opdracht verstrekt aan het Rijksvastgoedbedrijf
van € 6,8 mln. voor het concretiseren van locaties die geschikt kunnen zijn voor het
huisvesten van vergunninghouders en daarnaast voor het helpen van gemeenten bij het
realiseren van 100 woningen. Tevens kunnen gemeenten via de aandachtsgroepenregeling
in 2022 en 2023 aanvragen indienen voor de huisvesting van aandachtsgroepen, waaronder
ook de huisvesting voor statushouders. Hiervoor is ongeveer € 90 mln. beschikbaar.
118
Vraag:
Hoeveel starters hebben gebruik gemaakt van het nieuwe 0-tarief van de overdrachtsbelasting?
Antwoord:
In 2021 is in 104.700 akten gebruik gemaakt van de startersvrijstelling
119
Vraag:
Wat was de gemiddelde huizenprijs waarbij gebruik werd gemaakt van het nieuwe 0-tarief
overdrachtsbelasting?
Antwoord:
Het is niet bekend wat de gemiddelde huizenprijs is waarbij gebruik werd gemaakt van
de startersvrijstelling. Tussen 1 januari 2021 en 1 april 2022 werd uit het elektronische
aangiftebericht alleen duidelijk óf er een vrijstelling was toegepast. Pas sinds 1 april
2022 dient ook de waarde van de woning in het aangiftebericht te worden vermeld wanneer
een beroep wordt gedaan op de startersvrijstelling.
120
Vraag:
Hoeveel is gemiddeld overboden bij biedingen op koopwoningen?
Antwoord:
In 2021 lag 73% van de transactieprijzen boven hun laatst bekende vraagprijs van de
woning. In het laatste kwartaal van 2021 was het verschil tussen de vraag en de verkoopprijs
gemiddeld 9%.
121
Vraag:
Is bekend of het 0-tarief overdrachtsbelasting een prijsopdrijvend effect heeft gehad?
Zo ja, hoeveel?
Antwoord:
Het is niet bekend of de startersvrijstelling in de overdrachtsbelasting een prijsopdrijvend
effect heeft gehad. De maatregel werd op 1 januari 2021 geïntroduceerd en vanaf 1 april
2021 beperkt tot € 400.000. De cijfers over 2021 geven nog geen goed beeld van het
uiteindelijke effect van de maatregel omdat de introductie gedragseffecten heeft veroorzaakt.
De wet waarmee de startersvrijstelling is ingevoerd wordt geëvalueerd in de loop van
2024. De resultaten zullen naar verwachting in het voorjaar van 2025 beschikbaar komen.
In deze evaluatie wordt de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze wet onderzocht.
Woningprijsontwikkeling zullen ook een onderdeel zijn van deze evaluatie.
122
Vraag:
Wat zijn de verwachte belastingopbrengsten op verhuurd onroerend en hoeveel bedragen
deze?
Antwoord:
De grondslag voor het 8%-tarief van de overdrachtsbelasting bestaat sinds de differentiatie
voor ongeveer 30% uit woningen die niet dienen als hoofdverblijf. Deze woningen worden
veelal verhuurd. Naar schatting bedroegen de belastingontvangsten voor de gehele 8%-categorie
ruim € 3 mld. in 2021. De geschatte opbrengsten van woningen die niet dienen als hoofdverblijf
komen daarmee uit op circa € 1 mld. in datzelfde jaar.
123
Vraag:
Hoeveel klachtmeldingen zijn er geweest over makelaars die met voorkennis biedingen
konden inzien en een hogere prijzen konden bewerkstelligen?
Antwoord:
Vanuit het meldpunt Oneerlijke biedingspraktijken van Vereniging Eigen Huis (VEH)
schaart VEH het doorgeven van biedingen in tussen verkopend makelaars en bieders onder
het kopje bewuste prijsopdrijving. 17% van de gedane meldingen betrof bewuste prijsopdrijving.
Van 31 maart tot en met 3 juni 2021 kwamen er 600 meldingen binnen, dus het zou daarmee
102 meldingen betreffen.
124
Vraag:
Het kabinet trekt voor de komende 10 jaar € 100 miljoen per jaar uit om extra woningbouw
te stimuleren. Specifiek voor ouderen is in 2022 € 20 miljoen beschikbaar voor het
stimuleren van geclusterde woningen. Hoe wordt het budget voor het stimuleren van
ouderenhuisvesting in de jaren hierna geborgd?
Antwoord:
In 2023 is nog 18 miljoen beschikbaar voor de stimuleringsregeling ontmoetingsruimten
in ouderenhuisvesting. Met de Woningbouwimpuls (Wbi) wordt het mogelijk gemaakt om
de bouw van alle (betaalbare) woningen te versnellen, indien deze voldoen aan de voorwaarden.
Er wordt hierin geen onderscheid gemaakt in specifieke doelgroepen, zoals ouderen.
Gemeenten dienen plannen in voor een bijdrage vanuit Wbi, zij kunnen met hun plannen
uiteraard wel inzetten op specifieke doelgroepen als ouderen, of waar in de betreffende
gemeente behoefte aan is.
125
Vraag:
Wordt bij het stimuleren van geclusterde woningen onderscheid gemaakt tussen verschillende
groepen ouderen? Is er bij deze projecten aandacht voor ouderen met speciale behoeften,
zoals mensen met dementie?
Antwoord:
In de stimuleringsregeling ontmoetingsruimten in ouderenhuisvesting wordt geen onderscheid
gemaakt in verschillende doelgroepen in de brede groep ouderen. In de aanvragen voor
de projecten kan dit uiteraard wel het geval zijn.
126
Vraag:
Wat kost de geplande huurbevriezing in 2024?
Antwoord:
Op dit moment is nog niet bekend wat de huurverhoging in 2024 zou gaan worden in het
geval er géén huurbevriezing zou zijn, en daarmee is ook nog niet bekend wat huurbevriezing
in dat jaar zou kosten voor corporaties. Over het algemeen kan gesteld worden dat
een niet-ingestelde huurverhoging per procentpunt ongeveer € 130 miljoen aan jaarlijkse
huuropbrengsten voor corporaties scheelt. Dat is 1% van de totale huuropbrengsten.
127
Vraag:
Kunt u inzichtelijk maken hoe als gevolg van een huurbevriezing de investeringscapaciteit
van woningcorporaties beïnvloed wordt en in welke mate?
Antwoord;
Bij een huurbevriezing vermindert de kasstroom van de corporaties per procentpunt
met ongeveer € 130 miljoen per jaar. Die middelen kunnen niet ingezet worden voor
bijvoorbeeld nieuwbouw. Dat scheelt, in het geval van nieuwbouw, per procentpunt ruim
€ 3 miljard aan investeringscapaciteit.
128
Vraag:
In hoeverre zijn aan het beleid op het gebied van discriminatie en racisme concrete
en tijdsgebonden doelstelling gekoppeld? Kunt u een overzicht bieden van de beleidsindicatoren
die daarbij worden gehanteerd?
Antwoord:
Rond de zomer zal het Nationaal Programma naar uw Kamer gestuurd worden. In het Nationaal
programma, waarvan het opstellen gecoördineerd wordt door de Nationaal Coördinator
tegen Discriminatie en Racisme, zal een overzicht gegeven worden van de beleidsdoelstellingen
op het gebied van discriminatie en racisme.
129
Vraag:
Kunt u een overzicht geven van de totale uitgaven aan de bestrijding van discriminatie
en racisme vanuit uw ministerie? Kunt u tevens een overzicht bieden van de totale
uitgaven aan de bestrijding van discriminatie en racisme vanuit het Rijk?
Antwoord:
Tijdens de begrotingsbehandeling in 2021 van hoofdstuk 7 hebben de leden Van Baarle
en Simons verzocht om te bezien hoe de financiële verantwoording van de uitgaven van
de regering verbeterd kan worden en in voortgangsbrieven over discriminatiebestrijding
voortaan een financieel totaaloverzicht te geven. Er is in reactie op deze motie toegezegd
dat bezien zou worden of dit bij het Nationaal Programma gevoegd kan worden. Ik zal
daarom bij de aanbieding van het Nationaal Programma aan uw Kamer ook het gevraagde
financieel overzicht voegen, conform het verzoek uit de motie (Kamerstuk 35 925, nr. VII,
nr. 35).
130
Vraag:
Kunt u een overzicht geven van de totale uitgaven vanuit het Rijk gerelateerd aan
het slavernijverleden, uitgesplitst naar doelstelling en weergegeven per ministerie?
Antwoord:
Middelen Rijk t.a.v. beleid slavernijverleden 2021:
Post
Middelen
Bijdrage (aan gemeente Amsterdam) t.b.v. de ontwikkeling van een nationaal slavernijmuseum
(OCW)
€ 1.000.000
Kosten t.b.v. het Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden (BZK)
ong. € 580.000
Bijdrage (via het Mondriaan Fonds) aan de jaarlijkse herdenking afschaffing slavernij
1 juli (Rijksbreed)
€ 200.000
(waarvan € 100.000 OCW, € 50.000 BZK en € 50.000 SZW)
Totaal
Ong. € 1.780.000
Indirect gaan er ook middelen vanuit OCW naar dit doel via:
• De Rijkscultuurfondsen
• Internationale erfgoedsamenwerking
• Activiteiten van instellingen in de Culturele Basisinfrastructuur
• Activiteiten t.b.v. immaterieel erfgoed
• Activiteiten in het kader van Cultuureducatie met Kwaliteit
131
Vraag:
Op welke manier wordt de afspraak uit het coalitieakkoord om de positie van de Nationaal
Coördinator tegen Racisme en Discriminatie te versterken met voldoende mensen en middelen
uitgevoerd?
Antwoord:
De Nationaal Coördinator tegen Racisme en Discriminatie heeft extra middelen ontvangen
boven op de reeds beschikbaar gestelde middelen. Hiermee is zijn jaarlijkse budget
uitgekomen op € 2,5 mln.
132
Vraag:
Op welke manier wordt de afspraak uit het coalitieakkoord om de positie van de Nationaal
Coördinator Antisemitismebestrijding te versterken met voldoende mensen en middelen
uitgevoerd?
Antwoord:
Mijn ambtsgenoot bij JenV draagt zorg voor de financiering van de NCAB. In het coalitieakkoord
is het budget van de NCAB met 0,5 mln. euro structureel verhoogd om diens aanstelling
te continueren.
133
Vraag:
Op welke manier wordt de afspraak uit het coalitieakkoord om de positie van het College
voor de Rechten van de Mens te versterken met voldoende mensen en middelen uitgevoerd?
Antwoord:
Mijn ambtsgenoot bij JenV draagt zorg voor de financiering van het College voor de
Rechten van de Mens. Het College is een belangrijk instituut in de aanpak van discriminatie,
zowel door hun oordelenpraktijk als hun adviserende taak. Het College heeft onder
andere extra middelen gekregen voor de uitvoering van de maatregelen die aangekondigd
zijn naar aanleiding van het rapport «Ongekend Onrecht» van de Parlementaire onderzoekscommissie
kinderopvangtoeslag.
134
Vraag:
Op welke manier wordt de afspraak uit het coalitieakkoord om de positie van de gemeentelijke
anti-discriminatievoorzieningen te versterken met voldoende mensen en middelen uitgevoerd?
Antwoord:
In lijn met de motie van het lid Belhaj (Kamerstuk 30 950, nr. 291) zal gestart worden met een onderzoek naar de inrichting (en financiering) van de
ADV’s. De motie verzoekt de regering in het najaar van 2022 hier de Kamer over te
informeren. Op grond van de uitkomsten van het onderzoek zal ik uw Kamer informeren
over welke concrete veranderingen we zullen doorvoeren in de organisatievorm en financiering.
Daarnaast zijn er momenteel meerdere beleidsinitiatieven gestart om tot een eerste
versterking te komen. Hierbij moet u denken aan onderzoek naar de (digitale) vindbaarheid
van alle ADV’s en verbetering van de website discriminatie.nl. Ook is de branchevereniging
van de ADV’s zelf gestart met een verbetertraject, waarbij aandacht is voor de naamsvoering
en de kwaliteit van de ADV’s. Ik ben hier nauw op aangesloten.
135
Vraag:
Kunt u toelichten wat het huidige beleid is en wat de beleidsdoelstellingen voor de
komende jaren zijn ten opzichte van organisaties die zich schuldig maken aan discriminatie
of racisme? Kunt u daarbij ook aangeven wat de concrete en tijdsgebonden doelstellingen
zijn en welke beleidsindicatoren daarbij worden gehanteerd?
Antwoord:
In de brief over versterking van de naleving en handhaving van discriminatie (Kamerstuk
30 950, nr. 283) is ingegaan op het huidige beleid en de beleidsvoornemens omtrent naleving en handhaving
van het discriminatieverbod. Aanvullend op de voornemens uit de genoemde brief wil
ik samen met gemeenten onderzoeken of het huidige handhavingsinstrumentarium voor
gemeenten voldoende is. Ik wil in kaart brengen hoe handhaving en naleving momenteel
vorm krijgt en waar gaten zitten, maar ik wil juist ook inzichtelijk hebben waar mogelijkheden
liggen. Naar die mogelijkheden kijken we samen met organisaties uit het veld. Een
van de eerste concrete plannen is het organiseren van een kennistafel over naming
en shaming.
136
Vraag:
Welk beleid wordt er gevoerd vanuit uw ministerie op het gebied van anoniem solliciteren
en «open hiring»? Kunt u daarbij ook aangeven wat de concrete en tijdsgebonden doelstellingen
zijn en welke beleidsindicatoren daarbij worden gehanteerd?
Antwoord:
Ministeries zijn zelf verantwoordelijk voor de werving en selectie van personeel.
Als Minister van BZK ben ik coördinerend bewindspersoon voor de werkgeversrol van
het rijk. Vanuit deze coördinerende verantwoordelijkheid geef ik in nauwe samenwerking
met alle ministeries invulling aan de afspraak in het coalitieakkoord dat de overheid
aan de slag gaat met de mogelijkheden van anoniem solliciteren en «open hiring» door
een breed pakket met maatregelen te treffen om te bevorderen dat iedereen een gelijkwaardige
kans heeft om aangenomen te worden bij het Rijk. Ook in het licht van de toenemende
arbeidsmarktkrapte is dit van groot belang. Momenteel wordt dit pakket uitgewerkt,
waarbij het zowel gaat om nieuwe maatregelen als om intensivering of betere toepassing
van bestaande maatregelen. Er wordt onder andere gekeken naar eisen aan de samenstelling
van selectiecommissies en naar de vorm van selectiegesprekken, het zorgdragen dat
selectiecommissies trainingen inclusieve werving en selectie hebben gevolgd zoals
afgesproken in het Strategische Personeelsbeleid 2025, inclusieve arbeidsmarktcommunicatie
en vacatureteksten en een actievere zoektocht naar kandidaten die bij het Rijk willen
werken. Van dit pakket zullen ook pilots deel uitmaken met een meer talentgerichte
wijze van werving en selectie incl. open hiring. Ook zal worden bezien waar binnen
het rijk anoniem solliciteren meerwaarde kan hebben in aansluiting bij het recent
door de Minister van SZW met u gedeelde onderzoek van TNO naar anoniem solliciteren.
Hierin werd geen effect van anoniem solliciteren waargenomen op de uitnodigings- en
aannamekans van kandidaten, leidend tot de conclusie dat «anoniem solliciteren geen
generiek middel is dat overal werkt, maar niet valt uit te sluiten dat dat het in
bepaalde contexten (zoals specifieke sectoren en functies) waar sprake is van grote
kansenongelijkheid kan werken.» Voor het einde van het jaar zal ik u nader informeren
over het te treffen pakket rijksbrede maatregelen.
137
Vraag:
Wat is het huidige beleid en wat zijn de beleidsdoelstellingen voor de komende jaren
om etnisch profileren tegen te gaan? Kunt u daarbij ook aangeven wat de concrete en
tijdsgebonden doelstellingen zijn en welke beleidsindicatoren daarbij worden gehanteerd?
Antwoord:
In de brief van 14 december (Kamerstuk 30 950, nr. 281) zijn de beleidsvoornemens opgenomen op het gebied van etnisch profileren. Deze beleidsvoornemens
zijn in te delen in vier onderdelen: inventariseren bestaand gebruik etniciteit en
nationaliteit in risicoprofielen, voorkomen etnisch profileren door risicoprofielen,
zichthouden op het burgerperspectief en verdere waarborgen tegen het ongerechtvaardigd
gebruik van afkomstgerelateerde criteria.
138
Vraag:
Wat is het huidige beleid en wat zijn de beleidsdoelstellingen voor de komende jaren
om woningmarktdiscriminatie tegen te gaan? Kunt u daarbij ook aangeven wat de concrete
en tijdsgebonden doelstellingen zijn en welke beleidsindicatoren daarbij worden gehanteerd?
Antwoord:
Conform de motie van het lid Van Baarle (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 114) informeer ik uw Kamer voor het zomerreces over het plan van aanpak tegen woningmarktdiscriminatie
139
Vraag:
Hoe gaat u de inspanning die nodig is van alle betrokken partijen, naar aanleiding
van de eerste rapportage van de Taskforce Nieuwbouw Woningcorporaties (TNW), realiseren
en/of sturen om de beoogde 150.000 sociale huurwoningen te halen?
Antwoord:
De rapportage vormt een belangrijke bijdrage aan het inzicht in de voortgang van de
woningbouw. In de Nationale Bouw- en Woonagenda heb ik een programmatische aanpak
voor de uitwerking van mijn inspanningen beschreven. De tweede rapportage van de Taskforce
die binnenkort verschijnt zal ook adviezen en aanbevelingen bevatten die ik zal beoordelen
en benutten in mijn verschillende programma’s en het traject van regie op de corporatiesector
en de bijbehorende nationale prestatieafspraken.
140
Vraag:
Blijft de Woningbouwimpuls de komende jaren beschikbaar om betaalbare woningbouwprogramma’s
van de grond te krijgen?
Antwoord:
Ja. Er is voor deze Kabinetsperiode in totaal € 1,25 mld. beschikbaar voor de voortzetting
van de Woningbouwimpuls. Uw Kamer is in mei geïnformeerd over de vooraankondiging
van de 4e tranche Woningbouwimpuls. Het loket voor de 4e tranche zal in augustus 2022
openen en sluiten op 18 september 2022. Hiervoor is € 300 mln. inclusief btw beschikbaar.
141
Vraag:
Blijft u de komende jaren geld vrijmaken voor het Volkshuisvestingsfonds, zodat er
een grote slag kan worden geslagen met het verduurzamen en verbeteren van woningen
in kwetsbare gebieden, zoals bijvoorbeeld naoorlogse wijken?
Antwoord:
Ja. De komende maanden wordt de 2e tranche voorbereid, welke in 2023 open gaat. Daarom
is er ook een reflectie uitgevoerd en aan uw Kamer is verstuurd. Naar verwachting
wordt uw Kamer in het 3e kwartaal van 2022 verder geïnformeerd over de contouren van
het fonds. Er is van 2023 tot en met 2026 in totaal € 600 mln. beschikbaar gesteld
voor het Volkshuisvestingsfonds.
142
Vraag:
Welke concrete acties gaat u ondernemen om de zorgen over de betaalbaarheid en de
betrouwbaarheid van technieken van de bewoners die onderdeel uitmaken van de proeftuinen
weg te nemen?
Antwoord:
Bij de selectie van de proeftuinen aardgasvrije wijken is nadrukkelijk de uitvoerbaarheid,
de betaalbaarheid en de betrokkenheid van de bewoners mee gewogen. De proeftuingemeenten
zijn verantwoordelijk om de bewoners goed te betrekken en mee te nemen in de aanpak
naar het verduurzamen en/of aardgasvrij maken van de woning. Het PAW ondersteunt gemeenten
bij deze taak met een kennis- en leerprogramma (KLP). Ook wordt de voortgang van de
proeftuinen door het PAW jaarlijks gemonitord. Steeds meer proeftuingemeenten hebben
een concreet aanbod gedaan richting de bewoners, waardoor er helderheid ontstaat over
de techniek en de business case. Uit het bewonerstevredenheidsonderzoek blijkt dat
de tevredenheid hoger is, wanneer de bewoners een concreet aanbod hebben ontvangen.
143
Vraag:
Onder 3.3 staat het volgende: «Daarnaast hebben we, om de regeldruk onder burgers
te verminderen, in samenwerking met maatschappelijke organisaties en uitvoeringsorganisaties
knelpunten in de samenleving aangepakt». Welke knelpunten zijn aangepakt en kunnen
hier een aantal voorbeelden van genoemd worden?
Antwoord:
De knelpunten die zijn aangepakt betreffen de toegankelijkheid en begrijpelijkheid
van de overheid, de door burgers ervaren regeldruk bij inspraak, burgerinitiatieven
en evenementen en de regeldruk die jongeren ervaren in hun contacten met de overheid.
Enkele voorbeelden zijn:
– De overheidsdiensten die met behulp van de Toolkit Inclusie, de Kennisbank Beeldtaal
van Gebruiker Centraal en de inzet van de Direct Duidelijk Brigade gebruiksvriendelijker
zijn gemaakt. Uit effectmetingen onder gebruikers blijkt dat verbeterde overheidsteksten
ervoor zorgen dat de lezers meer zelfvertrouwen hebben over het doel van de tekst;
minder vragen hebben na het lezen van de tekst en beter begrijpen wat er van hen verwacht
wordt;
– De ontwikkelde toolkit waarmee ambtenaren daar waar nodig meer maatwerk te kunnen
leveren. De cursussen over het toepassen van de toolkit zijn landelijk met veel animo
en enthousiasme door ambtenaren gevolgd; en
– De ontwikkelde handleiding voor gemeenten voor een effectievere aanpak voor jongeren
met schulden. In navolging hierop start dit najaar een leertraject met gemeenten en
uitvoeringsorganisaties waar veel belangstelling voor is.
– Een uitgebreidere beschrijving van de aangepakte knelpunten en doorgevoerde verbeteringen
vindt u in de voortgangsbrieven die uw Kamer jaarlijks op digitale inclusie en regeldruk
ontvangt (Kamerstuk 26 643, nr. 809 en Kamerstuk 29 362, nr. 287).
144
Vraag:
Onder het kopje «een toegankelijke en transparante digitale overheid» worden de verschillende
wijzigingen in relatie tot de Basisregistratie Personen (BPR) genoemd. Welke organisaties
hebben toegang tot de BRP en tot welk deel hebben de organisaties toegang?
Antwoord:
Op 25 maart jongstleden is een overzicht aan de Tweede Kamer gezonden van organisaties
die aangesloten zijn op het centrale systeem van de BRP (bijlage 1 bij de brief van
Staatssecretaris van BZK, Kamerstuk 35 772, nr. 20). Tot welk deel van de BRP een organisatie toegang heeft, hangt af van de taak waarvoor
gegevens uit de BRP nodig zijn. Dit wordt vastgelegd in een zogenaamd autorisatiebesluit.
In dat besluit wordt precies beschreven welke gegevens van welke personen de organisatie
mag opvragen en op welke manier de gegevens met de organisatie worden gedeeld. Voor
derden (niet-overheidsorganisaties) geldt de aanvullende eis dat de taken waarvoor
de BRP geraadpleegd wordt, in het Besluit BRP (AMvB) moeten zijn aangewezen als werkzaamheden
met gewichtig maatschappelijk belang. Ook voor deze organisaties worden autorisatiebesluiten
genomen. De autorisatiebesluiten zijn te raadplegen via de site van de Rijksdienst
voor Identiteitsgegevens (BRP-besluiten – Toptaken (rvig.nl)). Behalve de Minister
van BZK, kunnen ook gemeenten zelf gegevens verstrekken. Deze verstrekkingen worden
gedaan vanuit de eigen BRP-gegevensopslag en zijn beperkt tot de gegevens van de eigen
inwoners van de gemeente. Dit is een zelfstandige bevoegdheid van gemeenten.
145
Vraag:
Kunt u toelichten hoe de mogelijke inzet voor woningbouw als onderdeel van de grondstrategie
van het Regionaal Ontwikkelprogramma (ROP) vorm zou krijgen?
Antwoord:
Het Regionaal Ontwikkelprogramma (ROP) is in 2021 succesvol afgerond (Kamerstuk 31 490, nr. 293). De grondenstrategie maakt geen onderdeel uit van het ROP. Gronden die het RVB beheert
zijn onderdeel van de grondenstrategie en kunnen in aanmerking komen voor woningbouw
indien dit past binnen het programma NOVEX en afgewogen wordt tegen andere beleidsdoelstellingen
als groen en de energietransitie.
146
Vraag:
Zijn er specifieke voorwaarden om over te gaan tot woningbouw binnen het ROP?
Antwoord:
Het ROP schrijft zelf geen voorwaarden voor om over te gaan tot woningbouw. De Minister
voor VRO heeft uw Kamer op 17 mei 2022 geïnformeerd over de inzet en voorwaarden voor
meer nationale regie in de ruimtelijke ordening, onder andere vanuit het programma
NOVEX (Kamerstuk 34 682, nr. 92).
147
Vraag:
Wat heeft u in 2021 concreet gedaan om de aanbevelingen van de Groep van Staten tegen
Corruptie (GRECO) uit 2019 op te volgen? Kan per aanbeveling de actuele stand van
zaken worden weergegeven?
Antwoord:
In 2021 is het self assessment voor kandidaat-bewindspersonen ontwikkeld (Kamerstukken
II 2020/21, 28 844, nr. 227). Dit is een hulpmiddel waarmee kandidaat-bewindspersonen bij zichzelf kunnen nagaan
op welke onderwerpen zij de formateur in elk geval moeten informeren en waar eventuele
integriteitsrisico’s zich zouden kunnen voordoen. Het self assessment draagt bij aan
bewustwording en bevordert het goede gesprek tussen kandidaat-bewindspersonen en de
formateur. Het is toegepast bij de kandidaat-bewindspersonen van het huidige kabinet,
en ook eerder in 2021 bij de tussentijdse benoeming van bewindspersonen tijdens de
demissionaire periode van het vorige kabinet.
Ook heeft het kabinet in reactie op een motie van het lid Sneller (Kamerstuk 35 925 III, nr. 9) en lijn in met de GRECO-aanbevelingen, een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over
de omgang van zakelijke en financiële belangen door kandidaat-bewindspersonen en zittende
bewindspersonen (Kamerstuk 35 925 III, nr. 12).
Verder heeft in 2021 een aanscherping van het integriteitsbeleid gewezen bewindspersonen
plaatsgevonden (Kamerstuk 28 844, nr. 231). Het betreft een uitbreiding van het lobbyverbod van twee jaar voor het beleidsterrein
van het eigen ministerie en aanpalende beleidsterreinen, de aankondiging van een draaideurverbod
en een verplichting tot onafhankelijk advies over vervolgfuncties. Deze maatregelen
worden thans in wetgeving opgenomen.
Voor 30 september 2022 dient de GRECO te worden geïnformeerd over de stand van zaken
op de acht aanbevelingen. De huidige stand van zaken is als volgt.
1. Ontwikkeling van een gecoördineerde strategie op basis van risicoanalyse
Stand van zaken: De Minister van BZK heeft in het Commissiedebat met de VC BZK van
de Tweede Kamer toegezegd (10 maart 2022) dat zij begin 2023 een nota integriteitsbeleid
zal sturen aan de Tweede Kamer. Onderdeel van deze nota zal zijn de GRECO-aanbeveling
om te komen tot een gecoördineerde strategie op basis van een risico-analyse. Ter
voorbereiding daarop zijn en worden bij de gedachtevorming experts en organisaties
betrokken.
2. Ontwikkeling van een integrale gedragscode met richtsnoeren voor belangenverstrengeling
en integriteit gerelateerde kwesties
Stand van zaken: Deze aanbeveling is in uitvoering. Het kabinet is voornemens medio
2022 de gedragscode voor bewindspersonen aan de Tweede Kamer te sturen.
3. Vertrouwelijke begeleiding en vergroting van bewustwording, onder meer via periodieke
trainingen
Stand van zaken: De uitvoering van deze aanbeveling hangt samen met het ontwikkelen
en levend houden van de gedragscode voor bewindspersonen. Hierover zijn experts geraadpleegd.
Het kabinet is voornemens de Tweede Kamer hierover medio 2022 te informeren.
4. Stellen van regels en richtsnoeren over de omgang met derden en lobbyisten en vergroting
van de transparantie over de contacten en de onderwerpen
Stand van zaken: Via de gedragscode voor bewindspersonen wordt deze aanbeveling uitgevoerd.
In het kader van de gedragscode wordt de uitvoering van de gewijzigde motie van het
lid Dassen over een verplicht lobbyregister bezien (Kamerstuk 35 896, nr. 18). De transparantie over contacten en onderwerpen wordt bevorderd door de uitvoering
van de motie van de leden Sneller en Bromet (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 18). Zie ook de beantwoording Kamervragen over openbare agenda’s van bewindspersonen
van 21 maart 2022, waarin is toegezegd dat het kabinet gevolg geeft aan de zeven afspraken
uit de RVD-notitie «Openbare agenda bewindspersonen» van 3 januari 2022 (Aanhangsel
Handelingen II 2021/22, nr. 2628
5. Invoering van een verplichting om ad hoc melding te doen van een ontstane situatie
waarin sprake is van belangenverstrengeling
Stand van zaken: Aan deze aanbeveling is tegemoet gekomen in bovengenoemde brief aan
de Tweede Kamer (Kamerstuk 35 925 III, nr. 12). De verplichting die deze aanbeveling noemt, zal voorts worden opgenomen in de gedragscode
voor bewindspersonen. Overigens geldt in den brede dat de gedragscode regels zal stellen
voor het omgaan met belangenconflicten tussen privésituatie en het ambt, ook als het
gaat om andere dan financiële belangen, en dat de mogelijkheid van eventuele beheersmaatregelen
kan worden bezien.
6. Stellen van algemene regels over beperkingen bij de aanvaarding van vervolgfuncties
Stand van zaken: Er is een wetsvoorstel in voorbereiding waarin de maatregelen uit
de brief over integriteitsbeleid gewezen bewindspersonen worden gecodificeerd (Kamerstuk
28 844, nr. 231). Naar verwachting gaat dit wetsvoorstel voor het aanstaand zomerreces in consultatie.
7. Een verplichting periodiek in het openbaar opgave te doen van financiële belangen
Stand van zaken: Aan deze aanbeveling is uitvoering gegeven door middel van bovengenoemde
brief aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 35 925 III, nr. 12). In een schriftelijk overleg tussen Tweede Kamer en kabinet zijn vragen van de Kamer
beantwoord naar aanleiding van de opgave van de belangen van bewindspersonen van het
huidige kabinet (Kamerstuk 35 788, nrs. 107 en 171).
8. Actualisering van de wetgeving omtrent onderzoek en vervolging Stand van zaken: Het
kabinet beraadt zich op een reactie op het rapport van de commissie-Fokkens en streeft
ernaar om de Kamer hierover in het najaar een hoofdlijnenbrief te doen toekomen.
148
Vraag:
Hoeveel mensen ontvingen huurtoeslag in 2020 en hoeveel in 2021? Hoeveel miljard euro
is daar per jaar mee gemoeid?
Antwoord:
Omdat de indieningstermijn voor het aanvragen van huurtoeslag over 2021 pas per 1 september
2022 verstrijkt en de huurtoeslag nog definitief moet worden vastgesteld, kunnen voor
2021 alleen nog voorlopige cijfers worden verstrekt. De aantallen aanvragen met een
positieve toekenning en de huurtoeslagbedragen kunnen door controle nog afnemen. Voor
het jaar 2020 is nu circa 90% van de toekenningen definitief vastgesteld.
In 2020 ontvingen 1,5 miljoen huishoudens in totaal € 3,8 mrd. aan huurtoeslag. In
2021 hebben tot op heden 1,54 miljoen huishoudens € 4,0 mrd. aan huurtoeslag ontvangen
149
Vraag:
Waarom worden tussen nu en 2025 minder terugvorderingen verwacht?
Antwoord:
Er worden minder terugvorderingen verwacht, omdat Toeslagen reeds vroeg in het proces
controles uitvoert, waardoor eventuele afwijkingen leiden tot een verlaging van het
voorschot gedurende het toeslagjaar en niet achteraf tot een terugvordering. Deze
lagere terugvorderingen leiden tot lagere ontvangsten.
150
Vraag:
Hoeveel huurders zullen naar verwachting in 2022 met terugwerkende kracht huurtoeslag
terugvragen en welk bedrag is hiervoor geraamd?
Antwoord:
In de regel vragen tussen de 25.000 en 30.000 huurders huurtoeslag met terugwerkende
kracht aan. Hiermee is een bedrag van tussen de ca. € 30 en € 35 mln. gemoeid. De
verwachting voor 2022 is dat dit niet zal afwijken van voorgaande jaren.
151
Vraag:
Hoeveel huurtoeslag wordt er (op basis van een schatting) de komende jaren vanaf 2022
tot en met 2025 uitgekeerd?
Huurtoeslag (x € 1.000)
2022
2023
2024
2025
Uitgaven
4.428.339
4.746.285
4.868.535
5.040.985
Ontvangsten
364.900
359.400
354.500
348.500
152
Vraag:
Hoe groot zijn de effecten van de bezuinigingen op de huurtoeslag? Graag uitgesplitst
per maatregel.
Antwoord:
In het coalitieakkoord is een hervorming van de huurtoeslag aangekondigd waarvoor
vanaf 2024 structureel € 300 miljoen is gereserveerd. Momenteel wordt de vormgeving
nog uitgewerkt. Het kabinet is voornemens om voor het zomerreces het conceptwetsvoorstel
met u te delen.
153
Vraag:
Kan een schatting gegeven worden van het aantal huishoudens dat wel recht heeft op
huurtoeslag, maar dit niet aanvraagt? Kan hierbij ook aangegeven worden of globaal
bekend is wat de redenen hiervan zijn?
Antwoord:
Huishoudens die wel recht hebben op huurtoeslag, maar deze niet aanvragen zijn per
definitie niet bekend bij Toeslagen. Toeslagen heeft dus geen inzicht in hoeveel huishoudens
geen gebruik maken van de huurtoeslag terwijl ze er wel recht op hebben. Eerdere onderzoeken
(waarvan als laatste IBO Toeslagen in 2020) schatten het niet-gebruik van toeslagen
op 9%. Dit zou betekenen dat circa 135.000 huishoudens geen gebruik maken van huurtoeslag
terwijl zij daar wel recht op hebben.
Huishoudens kunnen bewust of onbewust, permanent of tijdelijk geen gebruik maken van
een toeslag. In eerdere onderzoeken kwamen een aantal redenen voor niet-gebruik naar
voren. Zo kan het toeslagbedrag waar het huishouden recht op heeft dermate laag zijn,
dat het voor het huishouden de (administratieve) inspanningen niet waard wordt gevonden
om de aanvraag te doen, of wordt er een (te groot) risico gezien op latere terugvorderingen.
Het is echter ook mogelijk dat een huishouden zich niet bewust is van hun recht op
toeslagen. Tot slot is er ook een groep die bewust geen gebruik maakt van toeslagen,
omdat zij de wens hebben om niet afhankelijk te zijn van inkomensondersteuning van
de overheid.
154
Vraag:
Hoeveel woningen zijn gerealiseerd of gepland met behulp van de Woningbouwimpuls?
Kan ook aangegeven worden wat de gemiddelde bijdrage per woning is?
Antwoord:
Met behulp van de Woningbouwimpuls tranches 1 t/m 3, is in 2020 en 2021 bijgedragen
aan de bouw van 139.964 woningen. De gemiddelde bijdrage per woning vanuit het Rijk
was € 5.234, op basis van de aangevraagde bijdrage (excl. btw).
155
Vraag:
Hoeveel nieuwbouwprojecten zijn er waarbij de woningen gericht worden verkocht aan
starters? Welk percentage van de nieuwbouwwoningen betreft dit?
Antwoord:
Er bestaat geen cijfermatig inzicht in de hoeveelheid nieuwbouwprojecten waarbij de
woningen gericht worden verkocht specifiek aan starters.
156
Vraag:
Wat is de gemiddelde duur van de bouw van een woning (van planfase tot oplevering)?
Kan dit, voor zover bekend, per woningmarktregio worden weergegeven?
Antwoord:
Conform onderzoek van Stec8 bedraagt de gemiddelde doorlooptijd van de bouw van een woning van initiatief tot
en met realisatie tien jaar. Een nadere uitsplitsing van de doorlooptijd naar woningmarktregio
is momenteel nog niet mogelijk
157
Vraag:
Kan per woningmarktregio de gemiddelde wachttijd voor een sociale huurwoning worden
weergegeven?
Antwoord:
Ik kom hierop terug na 9 juni 2022 bij de uitwerking van het WoON 2021.
158
Vraag:
Hoe worden ouderen, in het bijzonder mantelzorgers én mensen met dementie, betrokken
bij de uitvoering van de extra woningbouwimpuls?
Antwoord:
Nog voor de zomer verschijnt het programma waar wordt ingegaan op de woningbouwopgave
voor ouderen. Verder is er de stimuleringsregeling ontmoetingsruimten in ouderenhuisvesting,
waarvoor in totaal voor de jaren 2022 en 2023 € 38 miljoen voor beschikbaar is.
Met de Woningbouwimpuls (Wbi) wordt het mogelijk gemaakt om de bouw van alle (betaalbare)
woningen te versnellen, indien deze voldoen aan de voorwaarden. Er wordt hierin geen
onderscheid gemaakt in specifieke doelgroepen, zoals ouderen. Gemeenten dienen plannen
in voor een bijdrage vanuit Wbi, zij kunnen met hun plannen uiteraard wel inzetten
op specifieke doelgroepen als ouderen, of waar in de betreffende gemeente behoefte
aan is.
159
Vraag:
Blijft de voorwaarde voor de woningbouwimpuls dat tenminste de helft betaalbaar moet
zijn? Zo ja, waarom wordt dit niet aangepast naar twee derde betaalbaar?
Antwoord:
Tot op heden is met de huidige Woningbouwimpuls-voorwaarden van minimaal 50% betaalbaar
in de praktijk circa 65% betaalbaarheid in woningbouwprojecten gerealiseerd, onder
andere door in de beoordeling hier scherp op te sturen.
Het scherper sturen op betaalbaarheid moet breder worden bezien dan enkel binnen de
Wbi. Daarom is het programma Woningbouw hier grotendeels op gericht: van de opgave
van 900.000 woningen tot en met 2030, wordt ingezet op twee derde betaalbaar.
Deze forse inzet op meer betaalbare woningen moet worden bereikt via prestatieafspraken
met provincies en regionale woondeals. Hierbij wordt ingezet op twee derde betaalbare
woningen in elke regio. Op deze manier is een stevige sturing aangekondigd op regionaal
niveau waarbinnen provincies een belangrijke rol spelen.
Deze invulling heeft de voorkeur omdat decentrale overheden daarbij tegelijkertijd
de ruimte behouden voor specifieke lokale afwegingen. Daarnaast is uit onderzoek gebleken
dat aanpassing van de betaalbaarheidseisen een averechts effect heeft op het doelbereik
in de regio’s met de meest gespannen woningmarkten, en de Woningbouwimpuls hiermee
minder effectief maakt.
160
Vraag:
Is het aandeel beleggers bij woningverkrijgingen dat is gehalveerd, in de eerste helft
van 2021 ten opzichte van 2020, het directe gevolg van het verhoogde tarief van de
overdrachtsbelasting? Zo nee, welke andere mogelijke verklaring heeft u daarvoor?
Antwoord:
Het is niet met zekerheid te zeggen of de daling van het aandeel beleggers bij woningverkrijgingen
een direct gevolg is van het verhogen tarief van de overdrachtsbelasting voor beleggers
(van 2 naar 8%). Het is wel aannemelijk dat de daling van het aandeel beleggers in
de eerste helft van 2021 (ten opzichte van de eerste helft van 2020) mede is veroorzaakt
door de verhoging van het tarief. Zeker omdat waarschijnlijk een anticipatie-effect
heeft plaatsgevonden waarbij beleggers aankopen naar voren hebben gehaald om nog in
2020 te profiteren van het lagere tarief.
161
Vraag:
Hoeveel woningen zijn door middel van de Binnenstedelijke Transformatiefaciliteit
gerealiseerd?
Antwoord:
In totaal zijn er door middel van de Binnenstedelijke Transformatiefaciliteit 3931
woningen gerealiseerd, waarvan 2245 betaalbaar. In het boekjaar 2021 is gefinancierd:
in totaal 595 woningen, waarvan 416 betaalbaar.
162
Vraag:
Komt er een alternatief voor de Wet bevordering eigenwoningbezit (BEW) nu er geen
budget meer beschikbaar is voor nieuwe toekenningen op grond van deze wet?
Antwoord:
Komende jaren vinden nog betalingen op basis van de Wet bevordering eigenwoningbezit
plaats. In 2027 vinden naar verwachting de laatste betalingen plaats. In het Coalitieakkoord
Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst wordt ingezet op de bouw van betaalbare
koopwoningen, waarbij speciale aandacht uitgaat naar de bouw voor starters, senioren
en middeninkomens. Gezien de huidige druk op de woningmarkt wordt gekozen voor aanbodstimulering
in plaats van vraagstimulering.
163
Vraag:
Kan de gemiddelde wachttijd bij de Huurcommissie worden weergegeven en hoe dit zich
in 2021 heeft ontwikkeld?
Antwoord:
Onderstaande tabel geeft voor de jaren 2019 tot en met 2021 inzicht in hoe lang de
indiener van een verzoek bij de Huurcommissie gemiddeld moet wachten op uitsluitsel.
De tabel geeft aan bij hoeveel procent van de indieners het geschil wordt afgehandeld
binnen de wettelijke termijn van 4 maanden. Deze termijn geldt vanaf het moment dat
de indiener het legesvoorschot heeft betaald tot het moment waarop de Huurcommissie
de uitspraak verstuurt. Dit volgt uit de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte.
2019
2020
2021
Huurprijsgeschillen
45%
59%
30%
Servicekostengeschillen
47%
50%
21%
Huurverhogingsgeschillen
94%
99%
29%
De gemiddelde doorlooptijd van een jaar wordt bepaald aan de hand van de doorlooptijd
van de geschillen die in dat jaar zijn afgehandeld. In 2021 heeft de Huurcommissie
haar achterstanden grotendeels teruggedrongen. Dit betekent dat dit jaar veel relatief
oude geschillen zijn afgehandeld, die op de gemiddelde doorlooptijd drukken. Voor
de «nieuwe» geschillen die in 2021 zijn ingediend én afgehandeld, geldt dat 65% binnen
de wettelijke termijnen is afgehandeld.
Ook heeft de Huurcommissie met haar project «Kwaliteit aan de Poort» er in 2021 voor
gezorgd dat de kwaliteit van nieuwe verzoekschriften vergroot is. Dit voorkomt onder
meer dat veel niet-ontvankelijke verzoekschriften worden ingediend en in behandeling
worden genomen. Dit scheelt de Huurcommissie veel onnodig werk. Tegelijkertijd wordt
de (relatief zeer korte) doorlooptijd van deze niet-ontvankelijke verzoeken niet meer
meegeteld in de gemiddelde doorlooptijd. Ook daardoor is de gemiddelde doorlooptijd
gestegen ten opzichte van eerdere jaren: van respectievelijk 113 en 97 dagen in 2019
en 2020 tot 264 dagen in 2021. Met het wegwerken van de achterstanden is het de verwachting
dat de gemiddelde doorlooptijd in 2022 lager uitvalt.
164
Vraag:
Aan welke doelgroepen zijn de overige 554 woningen toegekend, van de 1.290 woningen
die werden ontwikkeld met de Regeling Vergunninghouders waarvan er 736 voor statushouders
zijn ontwikkeld?
Antwoord:
De middelen uit de regeling voor vergunninghouders zijn toegekend aan gemeenten voor
het realiseren of versneld realiseren van betaalbare woningen voor woningzoekenden.
Het verschilt per gemeente voor welke woningzoekenden of doelgroepen gebouwd wordt.
Aan de financiële bijdrage is wel de eis gesteld dat minimaal 33% van de geplande
woningen bestemd moet zijn voor vergunninghouders. Het betreft projecten die in 2022
en 2023 tot realisatie moeten komen. Er is derhalve nog geen sprake van toekenning
aan specifieke doelgroepen.
165
Vraag:
Kan een overzicht gegeven worden van het aantal woningen in Nederland per energielabel?
Kan hierbij ook een onderscheid gemaakt worden tussen sociale huurwoningen, vrije
sectorwoningen en koopwoningen?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 67.
166
Vraag:
Hoeveel kleine ondernemers weten de Subsidieregeling Verduurzaming MKB te vinden?
Is dit aantal in lijn met de verwachte aantal aanvragen?
Antwoord:
Het aantal aanvragen van MKB ondernemers voor de SVM is toenemend stijgend. Tot en
met 20 mei 2022 zijn 1.305 aanvragen ingediend en is € 1.3 mln. subsidie aangevraagd,
zie onderstaande grafiek. De regeling heeft langer de tijd nodig dan oorspronkelijk
voorzien om effectief te worden in een segment dat moeilijk te bereiken is en waar
de aanbodzijde, het op grotere schaal aanbieden van energieadviezen, tijd nodig had
om zich te ontwikkelen.
167
Vraag:
Waarom zijn de extra middelen in het kader van de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend
onrecht» toegevoegd aan de middelen voor het tegengaan van discriminatie binnen het
Rijk?
Antwoord:
Hiertoe is besloten omdat de conclusies uit dit rapport aanleiding geven om extra
aandacht te besteden aan de voorkoming van discriminatie binnen het Rijk. Een beperkt
deel van de extra middelen wordt ingezet voor extra personeel dat onder meer aan de
slag gaat met bewustwording van medewerkers, verbetering van de integriteitsinfrastructuur
en het helpen van medewerkers om risico’s te signaleren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.B. Hagen, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
G.C. Honsbeek, adjunct-griffier