Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda JBZ-Raad op 9 en 10 juni 2022 (Kamerstuk 32317-760)(deel 1)
32 317 JBZ-Raad
Nr. 763 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 9 juni 2022
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd over de volgende stukken:
• Voorstel aanpassing mandaat Eurojust inzake bewijsverzameling internationale misdrijven
(Kamerstuk 22 112, nr. 3398)
• Fiche: Richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Kamerstuk
22 112, nr. 3394)
• Reactie op het BIT-advies van het Adviescollege ICT-toetsing over «Realisatie JBZ-systemen
Ketenvoorzieningen» (Kamerstuk 32 317, nr. 754)
• Antwoorden op resterende vragen commissie over o.a. de geannoteerde agenda JBZ-Raad
3–4 maart 2022 (Kamerstuk 32 317, nr. 752).
• Reactie op verzoek commissie inzake de brief van de commissie Meijers over het regeerakkoord
(Kamerstuk 35 925 VI, nr. 138)
• Verslag van de formele JBZ-Raad van 3–4 maart 2022 (Kamerstuk 32 317, nr. 751)
• Verslag van de ingelaste JBZ-Raad van 28 maart 2022 (Kamerstuk 32 317, nr. 757)
• Geannoteerde agenda JBZ-Raad op 9 en 10 juni 2022 (Kamerstuk 32 317, nr. 760)
Bij brief van 7 juni 2022 hebben de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming
en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vragen die betrekking hebben
op deze JBZ-raad, beantwoord. De overige vragen worden zo spoedig mogelijk beantwoord.
Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Nouse
Vragen en antwoorden
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de verslagen
van de JBZ-raden, de kwartaalrapportage van het eerste kwartaal 2022 en de geannoteerde
agenda van de JBZ-raad van 9 en 10 juni. Deze leden maken graag van de gelegenheid
gebruik de Minister nog enkele vragen te stellen over een aantal onderwerpen.
Digitale informatie-uitwisseling in terrorismezaken
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het streven
van de Raad om de aankomende JBZ-raad een onderhandelingsmandaat te bereiken over
het voorstel van 1 december. In aanvulling op de vragen die deze leden bij de vorige
JBZ-raad over dit onderwerp hebben gesteld, vragen zij de Minister in hoeverre de
tekst die nu voorligt tegemoet komt aan de bezwaren van Nederland en welke aanpassingen
van het voorstel de Minister noodzakelijk acht om instemming te kunnen verlenen? Ook
vragen zij welke oplossingen zijn getroffen om doublures met Europol te voorkomen.
In het verlengde van de vorige vragen zijn zij ook benieuwd wat het voorstel is dat
nu voorligt met betrekking tot de verplichting om biometrische gegevens te delen en
onder welke voorwaarden de Minister uiteindelijk zou kunnen instemmen met deze verplichting?
Antwoord
Zoals in de geannoteerde agenda is aangegeven doet het onderhandelingsresultaat voldoende
recht aan de Nederlandse inzet. Het kabinet is dan ook voornemens in te stemmen met
de algemene oriëntatie. De verplichting informatie in terrorismezaken aan te leveren
is nu direct gekoppeld aan het moment dat justitiële autoriteiten bij het onderzoek
worden betrokken maar is niet van toepassing op zaken die overduidelijk puur nationaal
van aard zijn. De verplichting geldt evenmin wanneer de uitwisseling van informatie
een lopend onderzoek zou schaden of de veiligheid van een individu in gevaar zou brengen,
dan wel strijdig zou zijn met de essentiële veiligheidsbelangen van de betrokken lidstaat.
Op voorspraak van Nederland is opgenomen dat Eurojust in de regel zoveel mogelijk
gebruik zal maken van reeds bestaande mechanismen voor de vergelijking van biometrische
gegevens op nationaal dan wel Europees niveau (bijvoorbeeld Europol). De aan de Raad
voorliggende tekst van het voorstel bevat geen verplichting meer voor lidstaten om
biometrische gegevens aan Eurojust aan te leveren. Dat is nu enkel een mogelijkheid
indien de bevoegde nationale autoriteiten over dergelijke biometrische gegevens beschikken,
de verstrekking van die gegevens is toegestaan op basis van nationale wetgeving en
bovendien noodzakelijk is om een persoon te identificeren.
Verordening terroristische online inhoud
De leden van de VVD-fractie lezen dat op 7 juni 2022 de Verordening Terroristische
online inhoud (TOI-verordening) van kracht zal worden, dat op die datum de autoriteit
operationeel moet zijn en de uitvoeringswet in werking moet zijn treden. De autoriteit
richt zich zowel op het tegengaan van verspreiding van terroristisch als van kinderpornografisch
online materiaal. Deze leden zien dat de Afdeling advisering van de Raad van State
op 30 maart 2022 advies heeft uitgebracht over dit wetsvoorstel. Kan de Minister toelichten
waarom het wetsvoorstel nog niet is ingediend en welke gevolgen er zijn in de praktijk
als op 7 juni 2022 de nieuwe autoriteit nog niet operationeel is?
Antwoord
Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het
korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag zo
spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden. Op 6 mei jl. heeft het
kabinet vragen ontvangen van het lid Bikker over de implementatietermijn en de uitvoeringswet
van de TOI-verordening. Het kabinet zal uw Kamer de beantwoording van deze vragen
op korte termijn toezenden.
Verordening en richtlijn digitalisering justitiële samenwerking en toegang tot het
recht
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de antwoorden op
de vragen bij het voorstel voor een verordening en richtlijn digitalisering justitiële
samenwerking en toegang tot het recht. Gelet op de importantie van het onderwerp stellen
deze leden hier nog enkele vragen over, ondanks dat zij hebben gezien dat dit onderwerp
niet voor de JBZ-raad van 9–10 juni 2022 is geagendeerd. Zij vragen naar de laatste
stand van zaken met betrekking tot deze verordening en richtlijn en wanneer wordt
verwacht dat dit onderwerp weer op de JBZ-raad wordt geagendeerd.
Tevens vragen de leden van de VVD-fractie wanneer de verkenning naar de voorziene
uitvoeringsaspecten op basis van het huidige voorstel gereed is en of deze verkenning
tijdig met de Kamer kan worden gedeeld, voorafgaand aan nieuwe besprekingen in de
JBZ-raad. Ook vragen zij in hoeverre de Minister optrekt met gelijkgestemde landen
zoals Italië, Duitsland en Frankrijk, waar onder andere geen instemmingvereiste van
verdachten is voor de toepassing van videoconferenties en ook geen zelfstandig rechtsmiddel
openstaat tegen een beslissing om van videoconferentie gebruik te maken.
Antwoord
Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het
korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag zo
spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.
Voorstel aanpassing mandaat Eurojust inzake bewijsverzameling internationale misdrijven
De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorstel van
de Commissie het mandaat van Eurojust aan te passen naar aanleiding van ernstige schendingen
van het humanitair oorlogsrecht in Oekraïne. Kan de Minister nog nader en concreter
toelichten hoe wordt voorkomen dat er in de praktijk doublures ontstaan tussen de
taken en bevoegdheden van Eurojust en andere organisaties? Voornoemde leden vragen
of bij het antwoord op deze vraag specifiek kan worden ingegaan op mogelijke doublures
met Europol, het Internationaal Strafhof en het Joint Investigation Team (JIT) dat
Polen, Litouwen en Oekraïne gezamenlijk hebben opgericht?
Antwoord
Omwille van het vermijden van overlap is in de gewijzigde Eurojustverordening aangegeven
dat Eurojust en Europol nauw moeten samenwerken in het kader van hun respectievelijke
mandaten. Daarbij moet dubbel werk worden voorkomen en moet rekening worden gehouden
met de operationele capaciteit van beide organisaties afzonderlijk. Dit is vooral
van belang bij de verwerking en analyse van informatie in het kader van het bestaande
«Analyseproject ernstige internationale misdrijven» van Europol dat dient ter ondersteuning
van de bevoegde autoriteiten bij het onderzoeken en vervolgen van genocide, misdaden
tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en daarmee verband houdende strafbare feiten.
Eurojust ondersteunt op zijn beurt ook de lidstaten bij de bestrijding van genocide,
misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en daarmee verband houdende strafbare
feiten. De verordening schrijft voor dat Eurojust daarom informatie die het ontvangt
in de uitoefening van deze operationele taak moet kunnen doorsturen aan Europol. De
verordening schrijft ook voor dat Europol en Eurojust een regelmatige gezamenlijke
evaluatie van operationele en technische kwesties uitvoeren.
Eurojust werkt in de praktijk al nauw samen met het Internationaal Strafhof, onder
meer in het kader van het door uw Kamer aangehaalde JIT. Het Internationaal Strafhof
neemt sinds 25 april jl. ook zelf deel aan het JIT, dat op 25 maart jl. is opgericht
door Polen, Litouwen en Oekraïne en waarbij Slowakije, Estland en Letland zich op
31 mei jl. hebben aangesloten. Het Internationaal Strafhof kan echter, anders dan
Eurojust, wel zelf vervolging instellen. De rol van Eurojust beperkt zich daarentegen
tot het ondersteunen van het JIT en, in voorkomend geval, het Internationaal Strafhof.
(Mogelijk) Raadsbesluit hate crime/hate speech
De leden van de VVD-fractie constateren dat bij het schriftelijk overleg over de vorige
JBZ-raad een aantal vragen met betrekking tot het raadsbesluit door de Minister niet
inhoudelijk konden worden beantwoord, omdat het besluit haatmisdrijven toevoegen aan
artikel 83, lid 1, VWEU volgens de Minister geheel los moet worden gezien van (mogelijke)
initiatieven die daarop volgen. Voornoemde leden verzoeken de Minister alsnog alle
vragen die zij hebben gesteld op 28 februari 2022 over hate crimes/hate speech inhoudelijk
te beantwoorden, op het moment dat er een vervolgvoorstel verschijnt voor een richtlijn.
Kan de Minister dat toezeggen?
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het standpunt van de Minister dat een eventueel
vervolgvoorstel ten aanzien van hate speech geen nadelige gevolgen mag hebben voor
het in Nederland geldende recht op vrijheid van meningsuiting en voor andere grondrechten.
In aansluiting op de vragen die deze leden hebben gesteld bij de vorige JBZ-raad,
vragen zij welke argumenten in de Raad de afgelopen jaren zijn aangevoerd om haatmisdrijven
niet toe te voegen aan artikel 83 lid 1 VWEU en waarin een deel van de lidstaten nu
een expliciete aanleiding ziet om hatecrimes toe te voegen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat het belangrijk
is om geen «kerstboom» te maken van de lijst van artikel 83 lid 1 VWEU, in de zin
dat het toevoegen van misdrijven inherente inflatoire risico’s kent? Erkent de Minister
dit risico en zal de Minister dit inbrengen bij discussie over het voorgenomen Raadsbesluit?
Antwoord
Dit onderwerp staat niet meer op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met
het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag
zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie achten het van groot belang ook in Europees verband blijvend
aandacht te besteden aan het bestrijden van de handel in zwaar illegaal vuurwerk.
Hoe gaat de Minister de toezegging waarmaken die zij deed tijdens het commissiedebat
jaarwisseling op 12 mei 2022, om in de JBZ-raad aandacht te vragen voor politiesamenwerking
of andere vormen van Europese samenwerking in de strijd tegen illegale vuurwerkhandel?
Antwoord
Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het
korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag zo
spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.
Kopgroepontbijt terrorisme
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het feit dat
Ministers van België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Oostenrijk, Spanje, Zweden en
de EU zullen bespreken hoe de verschillende landen omgaan met (de dreiging van) uitreizigers
en het belang van vervolging en berechting. Is de Minister bereid daarin ook te verkennen
hoe, in gevallen waarin vrouwelijke uitreizigers waarvan de rechter in Nederland dreigt
de zaak te zullen beëindigen, die vrouwen samen met hun kinderen in samenwerking met
deze landen gerepatrieerd zouden kunnen worden? Is zij eveneens bereid te verkennen
hoe samengewerkt kan worden om Nederlandse weeskinderen te repatriëren?
Antwoord
In lijn met de motie Van der Werf / Koekkoek van 1 juli 2021 levert het kabinet een
maximale inspanning om ervoor te zorgen dat deze terrorismeverdachten hun straf niet
ontlopen (Kamerstuk 29 754, nr. 600). Het kabinet staat regelmatig in contact met andere EU-lidstaten om te spreken over
deze problematiek. Het kabinet heeft uw Kamer in eerdere gevallen, wanneer mogelijk,
hierover geïnformeerd. Het kabinet kan niet ingaan op operationele details zoals of,
en zo ja met welke, landen wordt samengewerkt om – zo mogelijk – uitreizigers ter
berechting naar Nederland over te brengen.
Besluit haatzaaien-haatmisdrijven toevoegen aan Verdrag als EU-misdrijf: nieuwe poging
De leden van de D66-fractie onderschrijven het initiatief van de Europese Commissie
voor een wetgevende procedure om de lijst van EU-misdrijven uit te breiden tot haatzaaiende
uitlatingen en haatmisdrijven. Deze leden vinden de vrijheid van meningsuiting een
groot goed, maar achten het van belang dat deze nooit gebruikt wordt als excuus of
rechtvaardiging voor haatzaaiende uitlatingen. Met de directeur van het EU-grondrechtenagentschap
Michael O’ Flaherty zijn zij van mening dat er dan grenzen moeten worden gesteld aan
deze vrijheid. Zij begrijpen dat het tijdens de vorige JBZ-Raad niet gelukt is om
een akkoord te bereiken. Zij betreuren dat. Zij lezen evenwel ook dat het Voorzitterschap
tijdens deze Raad een nieuwe poging zal wagen. Kan de Minister aangegeven hoe kansrijk
zij deze poging acht? Mocht zij deze kans niet groot achten, wat wordt dan haar houding
ten aanzien van de lidstaten die kritisch zijn?
Antwoord
Dit onderwerp staat niet meer op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met
het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag
zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.
Toetreding EU tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM): voortgangsverslag
De leden van de D66-fractie lezen dat er sinds 202 meerdere onderhandelingsronden
zijn geweest tussen de EU en de Raad van Europa (RvE). Op enkele thema’s (baskets)
is voortgang geboekt, maar dat geldt niet voor alle thema’s, waaronder het Gemeenschappelijk
Buitenland – en Veiligheidsbeleid (GVBV). Het kabinet heeft aangegeven voorstander
te zijn van een spoedige toetreding van de EU tot het EVRM. Deze leden onderschrijven
dat en achten het daarom opportuun dat de onderhandelingen op alle thema’s vorderingen
boeken. Deze leden vragen de Minister in hoeverre zij de ingeslagen weg, waarbij er
hoofdzakelijk wordt onderhandeld over technische onderwerpen, de juiste acht om het
toetredingsproces spoedig te voltooien. Op welke termijn verwacht de Minister dat
er concrete stappen kunnen worden gezet op dit dossier?
Antwoord
Zoals bekend heeft het toetredingsproces van de EU tot het EVRM aanzienlijke vertraging
opgelopen naar aanleiding van advies 2/13 van het Hof van Justitie van de EU (EU-Hof)
in 2014, waarin het EU-Hof heeft geoordeeld dat het Ontwerpverdrag op meerdere punten
onverenigbaar is met het Unierecht. De onderhandelingen zijn in september 2020 heropend
om oplossingen te vinden voor deze, veelal technische, bezwaren die zijn onderverdeeld
in verschillende thema’s (baskets). Het kabinet is tevreden over de recente ontwikkelingen
binnen de onderhandelingen. Zo is er gedurende de laatste twee onderhandelingsronden
een voorlopig akkoord bereikt t.a.v. basket 1 (EU-specifieke mechanismen voor procedures
voor het EHRM) en basket 3 (het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen EU-lidstaten).
De onderhandelingen zullen zich vanaf nu hoofdzakelijk concentreren op basket 2 (interstatelijke
geschillen uit hoofde van artikel 33 EVRM en adviesverzoeken krachtens Protocol nr. 16)
en basket 4 (het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid).
Het kabinet is van mening dat tijdens de onderhandelingen de nodige zorgvuldigheid
in acht moet worden genomen. Zo is het niet alleen van belang dat juridisch gedegen
oplossingen worden gevonden voor de bezwaren die het EU-Hof heeft opgeworpen in advies 2/13,
maar ook dat het adequate systeem van mensenrechtenbescherming zoals dat is ontwikkeld
onder het EVRM intact gelaten wordt. De oplossingen dienen voorts politiek haalbaar
te zijn voor alle partijen in de EU en de Raad van Europa.
Inmiddels is tijdens de onderhandelingen over alle bezwaren van het EU-Hof gesproken.
Het belangrijkste nog openstaande punt is het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid
(GBVB). De niet-EU-leden van de Raad van Europa hebben zich kritisch uitgelaten over
de oplossing die eerder door de EU is gepresenteerd. Het kabinet zet zich actief in
om de EU-interne discussie ten aanzien van het GBVB-bezwaar verder te brengen en acht
het van belang dat hier tijdens de Raad aandacht voor wordt gevraagd.
De eerstvolgende onderhandelingsronde is voorlopig voorzien op 5–7 juli 2022.
Reactie op verzoek commissie inzake de brief van de commissie Meijers over het regeerakkoord
De leden van de D66-fractie lezen in de reactie van het kabinet dat zij de mediavrijheid
en pluriformiteit in de Europese Unie van belang achten. In dat kader stippen zij
de Conceptrichtlijn verbod SLAPP-litigation (Strategic Lawsuits Against Public Participation)
aan. De leden van de D66-fractie stellen zich op het standpunt dat het voeren van
strategische rechtszaken tegen publieke inspraak, tegen kritische journalisten of
mensenrechtenactivisten om hen er van te weerhouden hun belangrijke werk te doen,
de EU-waarden en het rechtssysteem ondermijnen. De persvrijheid en de vrijheid van
meningsuiting zijn fundamentele rechten, en de toegang tot informatie voor burgers
is een onmisbaar element voor een gezonde democratie. Deze leden zijn dan ook groot
voorstander van de conceptrichtlijn om deze praktijk aan te pakken en achten het van het grootste belang dat
de Minister een voortrekkersrol neemt om tot instemming te kunnen komen binnen de
Raad. Kan de Minister uiteenzetten hoe zij het wetgevingsproces voor de conceptrichtlijn
zullen bevorderen? Kan de Minister uiteenzetten hoe zij, ondanks invloeden van lidstaten
die de persvrijheid minder hoog in het vaandel hebben staan, zal bepleiten dat het
huidige voorstel niet afgezwakt mag worden? Althans, in ieder geval met betrekking
tot de belangrijkste minimale standaarden zoals de mogelijkheid tot een vroegtijdige
niet-ontvankelijkheidsverklaring, omkering van de bewijslast, de mogelijkheid dat
derde partijen zich in een procedure kunnen voegen (waardoor de verweerder, bijvoorbeeld
een journalist, een sterkere positie heeft), regels om «forum shopping» tegen te gaan
en de mogelijkheid tot schadevergoeding. Binnen welke tijdsspanne voorziet de Minister
instemming en implementatie van de richtlijn? De richtlijn geldt op dit moment alleen
voor grensoverschrijdende zaken, maar de bijbehorende Recommendation schrijft voor
dat deze regels ook voor nationale zaken zou moeten gelden. Hoe zal de Minister zich
inzetten om te zorgen dat deze Recommendation ook daadwerkelijk wordt geïmplementeerd?
Antwoord
Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het
korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag zo
spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben diverse vragen over de thema’s die de JBZ-raad aangaan.
Tevens hebben zij enkele vragen over diverse EU-voorstellen op het terrein van de
JBZ-raad.
Voorstel aanpassing mandaat Eurojust inzake bewijsverzameling internationale misdrijven
De leden van de SP-fractie onderschrijven het voorkomen van straffeloosheid in Nederland,
Europese lidstaten en derde landen. Vooral bij ernstige misdrijven zoals genocide,
misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven is het cruciaal dat de daders
bestraft worden. Dat de Europese Commissie ambities heeft om die straffeloosheid te
bestrijden en zelfs de samenwerking met het Internationaal Strafhof aan te gaan wordt
verwelkomd door deze leden.
Desondanks hebben deze leden toch diverse vragen over het voorstel van de Europese
Commissie (EC).
De leden van de SP-fractie lezen in het voorstel dat het mandaat van Eurojust fors
wordt uitgebreid. Hebben deze leden het goed begrepen dat Eurojust voorheen alleen
een coördinerende taak had wanneer minstens twee lidstaten een strafrechtelijk onderzoek
hadden lopen naar zogenaamde Eurocrimes en dat Eurojust door dit voorstel voortaan
ook zelfstandig bewijsmateriaal mag gaan verzamelen, analyseren, bewaren en delen?
Klopt het dat deze bevoegdheden zeer strak zijn beperkt tot vervolging van genocide,
misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven of laat het voorstel ook enige
ruimte over om het nieuwe mandaat op andere misdrijven toe te passen? Is het vernieuwde
mandaat om voortaan ook geluidsopnamen, video- en satellietbeelden en foto’s te verwerken
alleen beperkt tot genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven
of ziet dit ook toe op de zogenaamde Eurocrimes? Is het correct dat er een nieuwe
technische faciliteit ontwikkeld moet worden om uitvoering te geven aan dit nieuwe
mandaat? Kan de Minister een stand van zaken geven van het voorstel?
De leden van de SP-fractie zijn ook benieuwd naar de overweging voor alternatieven.
Waarom werkt de route via een zogenaamde JIT niet, waar toch goede ervaringen mee
zijn, zoals bijvoorbeeld rondom het neerhalen van de MH17? Waarom is er niet voor
gekozen het werken via JIT’s laagdrempeliger en effectiever te maken?
De leden van de SP-fractie spreken in het bijzonder hun bezorgdheid uit over de grondslag
voor het verwerken van (persoons)gegevens. In het voorstel wordt er gesproken over
«an automated data management and storage facility outside the case management system». Kan de Minister toelichten wat hiermee wordt bedoeld en waarom dit nodig is? Deze
leden vragen zich af waarom deze route is gekozen. In de brief van de Minister, ter
vervanging van de gebruikelijke BNC-fiche, van 3 mei geeft de Minister aan dat zij
geen voorstander is van een Eurojust die zelfstandig opsporingshandelingen gaat verrichten
of ruwe informatie zou analyseren en dat het met die inachtneming kan instemmen met
het voorstel. Maar is het niet zo dat het voorstel van de EC juist behelst dat Eurojust
zelfstandig een strafrechtelijk onderzoek gaat uitvoeren van internationale misdrijven?
Hoe kan de Minister dan toch tot een positief oordeel over de uitbreiding van dit
mandaat komen? Deze leden bekruipt vaker het gevoel dat de EC crises aangrijpt om
(vergaande) bevoegdheden te centraliseren. Kan de Minister uitleggen of daar hier
ook sprake is en haar antwoord toelichten?
De leden van de SP-fractie zijn ook nieuwsgierig naar de gekozen procedure. Waarom
is deze zeer ongebruikelijke procedure gevolgd voor een dergelijk ingrijpende voorstel?
Hoe meent de Minister dat met deze procedure tegemoet is gekomen aan de controlerende
taak van de Tweede Kamer?
Antwoord
De op 25 mei jl. goedgekeurde wijziging van de Eurojustverordening legt vast dat Eurojust
het optreden van de lidstaten bij de bestrijding van genocide, misdaden tegen de menselijkheid,
oorlogsmisdaden en daarmee verband houdende strafbare feiten ondersteunt. Dit zal
Eurojust onder meer doen door bewijsmateriaal dat verband houdt met die misdaden en
daarmee verband houdende strafbare feiten te bewaren, te analyseren en op te slaan
en de uitwisseling van dergelijk bewijsmateriaal met de bevoegde nationale autoriteiten
en internationale justitiële autoriteiten, met name met het Internationaal Strafhof,
mogelijk te maken. Ook kan Eurojust dat bewijsmateriaal rechtstreeks ter beschikking
te stellen aan die autoriteiten. Eurojust mag daarvoor een afzonderlijke faciliteit
voor geautomatiseerd gegevensbeheer en geautomatiseerde gegevensopslag oprichten,
buiten zijn bestaande casemanagementsysteem, aangezien dat systeem de eerdergenoemde
functionaliteiten niet bevat. Hierbij dienen wel de bestaande gegevensbeschermingsregels
in de Eurojustverordening in acht te worden genomen. Eurojust mag met andere woorden
niet zelf strafrechtelijk onderzoek gaan doen of zelf actief bewijs gaan vergaren,
maar mag toegezonden bewijs bewaren, analyseren en opslaan. Eurojust mag ook bewijsmateriaal
van genocide, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en daarmee verband
houdende strafbare feiten in de vorm van foto’s, geluidsopnamen, video- en satellietbeelden
gaan verwerken, wat nu nog niet mogelijk is.
Uiteraard hebben de schokkende beelden in de media van ernstige schendingen van het
humanitair oorlogsrecht in Oekraïne en het bezoek van Europese Commissievoorzitter
Von Der Leyen aan Bucha dermate grote impact gehad dat de Europese Commissie (Commissie)
en het Franse Voorzitterschap gemeend hebben het onderhavige voorstel met voorrang
tot stand te moeten brengen en goed te doen keuren. Vanwege de dringende noodzaak
om tijdig binnen Eurojust een faciliteit voor geautomatiseerd gegevensbeheer en geautomatiseerde
gegevensopslag op te richten hebben de Commissie en het Voorzitterschap het ook passend
geacht gebruik te maken van de uitzondering op de periode van acht weken die normaliter
geldt voor het raadplegen van nationale parlementen1. Om uw Kamer zo goed mogelijk in staat te stellen haar controlerende taak uit te
oefenen heeft het kabinet uw Kamer op 3 mei jl. per brief op de hoogte gesteld van
de inhoud van het Commissievoorstel en zijn appreciatie daarvan. Het kabinet is daarbij
van mening dat een dergelijke spoedprocedure enkel in zeer uitzonderlijke gevallen
mag worden gehanteerd, zoals in dit geval is gebeurd.
Voor wat de door de leden van de SP genoemde inzet van een JIT betreft verwijst het
kabinet naar de antwoorden op de vragen terzake van de leden van de VVD. Daarin komt
de stand van zaken aan de orde rond het inmiddels operationele JIT dat sinds 25 maart
jl. onderzoek doet naar mogelijke gevallen van misdrijven tegen de menselijkheid,
oorlogsmisdrijven en daarmee verband houdende strafbare feiten in Oekraïne.
Europese plannen ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het voorstel van de EC om online
kinderporno te bestrijden. Deze leden onderschrijven het bestrijden van het maken
en verspreiden van kinderporno. Toch moet ook de Europese bestrijding van kinderporno
proportioneel en effectief zijn. Daarom hebben zij diverse vragen. Zij beseffen echter
dat het BNC-fiche er nog niet is en spreken hun hoop uit dat het er snel alsnog zal
komen. Immers, hoe sneller Nederland een standpunt inneemt hoe makkelijker het is
om de besluitvorming te beïnvloeden.
De leden van de SP-fractie willen daarom alvast meegeven om in het BNC-fiche in te
gaan op de volgende zaken. In welke mate het internet gefilterd gaat worden in de
zoektocht naar kinderporno en hoe de toepassing van kunstmatige intelligentie daarin
verwerkt gaat worden. Welke lessen heeft Nederland geleerd voor wat betreft kunstmatige
intelligentie en hoe worden deze betrokken bij de beoordeling van dit voorstel? Hoe
gaat voorkomen worden dat materiaal dat geen kinderporno is toch offline gaat worden
gehaald en daarmee een inbreuk maakt op de vrijheid van meningsuiting? Hopelijk kan
de Minister deze thema’s terug laten komen in het fiche.
Antwoord
Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het
korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag zo
spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.
Richtlijn aanpak geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de EU-richtlijn om seksueel en
huiselijk geweld te bestrijden. Hoewel deze leden het bestrijden van geweld tegen
vrouwen en huiselijk geweld volledig onderschrijven hebben zij diverse vragen rondom
de subsidiariteit van het beginsel. Kan de Minister toelichten wat de meerwaarde is
van dergelijke gedetailleerde en ingrijpende minimumvoorschriften ter bestrijding
van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en de strafbaarstelling van de diverse
delicten die in de richtlijn worden beschreven? Waarom zou het niet aan de lidstaten
zijn om zelf te bekijken hoe en op welke wijze, passend bij de eigen juridische normen
en uitvoering, passende bescherming wordt geboden waarbij de lezen zeker van mening
dat een zeker minimum of een passende bodem aan bescherming geboden is?
Sinds wanneer is het bijvoorbeeld de bevoegdheid van de EU om iets te regelen met
betrekking tot de hoogte van het eigen risico in de zorg? Waarom zou vanuit een Europese
richtlijn dringend opgelegd moeten worden aan lidstaten dat slachtoffers hulp moeten
krijgen en hun gegevens gedeeld mogen worden, ook als zij daar géén toestemming voor
geven?
Dit vragen de leden van de SP-fractie vooral omdat ze in het BNC-fiche lezen dat de
Minister positief is over de subsidiariteit van het voorstel. Dat verbaast. De Minister
legt in haar toelichting de nadruk op de grensoverschrijdende aard van computercriminaliteit.
Maar deelt de Minister de mening van de SP-fractie dat het voorstel veel verder gaat
dan het bestrijden van computercriminaliteit zoals in dit geval het openbaar maken
van beeldmateriaal van seksuele aard? Kan de Minister daarom toelichten waarom het
oordeel dan toch positief is over het gehele voorstel, waar niet de voorwaarde aan
zit dat het om grensoverschrijdende situaties moet gaan? Waarom zet dit de deur niet
open om voor alle misdrijven op Europees niveau strafbaar te stellen aan de hand van
minimumvoorschriften?
Kan de Minister toelichten welke alternatieven de EC heeft overwogen om geweld tegen
vrouwen en huiselijk geweld te bestrijden en waarom die niet de voorkeur genieten
van de EC en daarbij tevens aan geven welke route de voorkeur van de Minister geniet?
Antwoord
Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het
korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag zo
spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.
Intra-Europese overlevering van verdachten en veroordeelden
De leden van de SP-fractie grijpen ook dit overleg aan om aandacht te vragen voor
het vraagstuk van overlevering van verdachten tussen lidstaten. De afbrokkeling van
de rechtsstaat in sommige lidstaten leidt tot zorgen over dit middel bij deze leden.
Kan de Minister bevestigen dat het aantal weigeringen van overleveringsverzoeken de
afgelopen jaren drastisch is afgenomen? Is er een causaal verband vast te stellen
tussen het aantal weigeringen van overleveringsverzoeken en de herziening van de Overleveringswet
vorig jaar?
De leden van de SP-fractie zijn met name geïnteresseerd in het strenge toetsingskader.
Deze leden vroegen hier eerder al veelvuldig aandacht voor. Kan de Minister daarom
reageren op het artikel «De scherpe randen van het overleveringsrecht» in Mr. Online
van 17 mei 2022? Erkent de Minister de spanning tussen rechtsbescherming van personen
aan de ene kant en het systeem van Europese Aanhoudingsbevelen aan de andere kant?
Wat ziet de Minister in het voorstel om de Internationale Rechtshulp Kamer (IRK) de
bevoegdheid te geven een uitvaardigende lidstaat te verzoeken een minder ingrijpend
middel in te zetten? Is de Minister bereid daarvoor te gaan pleiten bij de Europese
collega’s en om tevens de drempels van de Europese Toezichtsmaatregel en het Europees
Onderzoeksbevel tegen het licht te houden? Hoe kijkt de Minister aan tegen het pleidooi
om bagatel-EAB’s uit te zonderen?
In het verlengde hiervan hebben de leden van de SP-fractie ook een vraag over de Wederzijdse
erkenning en tenuitvoerlegging (WETS)-procedure met Polen. Klopt het dat Polen voorwaardelijke
invrijheidsstellingen niet (meer) uitvoert, zoals bij de inwerkingtreding van de WETS
het beeld was van de Nederlandse regering en wat betekent dit voor de straf van Poolse
verdachten die in het kader van de WETS hun strafrestant in Polen mogen uitzitten?
Is er hier in de praktijk niet alsnog sprake van strafverzwaring?
Antwoord
Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het
korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag zo
spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.
Toetreding van EU tot het EVRM
De leden van de SP-fractie zijn uitgesproken voorstander van toetreding van de EU
tot het EVRM omdat het de mensenrechten en het naleveren er van bevordert. Kan de
Minister de nieuwste stand van zaken schetsen na de onderhandelingsronde van 10 tot
en met 13 mei in Straatsburg? Wat kan de Minister doen om voortgang te maken?
Antwoord
Voor de beantwoording van deze vraag verwijst het kabinet naar het betreffende antwoord
op vragen van de D66-fractie.
Afbreuk van de rechtsstaat en het coronaherstelfonds
De leden van de SP-fractie blijven onverminderd bezorgd over de afbraak van de rechtsstaat
in de Europese Unie. Recent springt met name de onderhandelingen tussen Polen en de
EC over het coronaherstelfonds in het oog. Op 1 mei wisten de partijen een akkoord
te bereiken. Deze leden vrezen dat de EC is gevallen voor een cosmetische ingreep
in de Poolse rechtsstaat. Erkent de Minister dat er hier sprake is van een puur cosmetische
ingreep en dat het de onafhankelijkheid van Poolse rechters niet tot een acceptabel
niveau brengt? Is het inderdaad zo dat in feite dezelfde rechters de disciplinaire
Kamer blijven vormen?2 Klopt het bovendien dat de voorgestelde wijzigingen nog door Poolse Senaat behandeld
moet worden? Welke consequenties verbindt de Minister aan de uitblijvende verbetering
van de rechtsstaat in Polen voor de toegang tot het coronaherstelfonds? Is de Minister
bereid Polen de toegang tot het coronaherstelfonds te ontzeggen in overeenstemming
met gelijkgezinde lidstaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord
Dit onderwerp staat niet op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met het
korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag zo
spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.
Prüm II verordening
De leden van de SP-fractie hebben vernomen dat de Raad een gezamenlijke positie over
de Prüm-II verordening in lijkt te gaan nemen. Kan de Minister toelichten hoe aan
het werken met persoonsgegevens voldoende waarborgen worden gesteld en of de Minister
niet vreest dat deze verordening een disproportionele inbreuk op de privacy van inwoners
vormt?
Antwoord
Het kabinet meent dat de tekst van de algemene oriëntatie voldoende waarborgen biedt
om de privacy van burgers te beschermen. De Prüm II-ontwerpverordening (hierna: de
ontwerpverordening) regelt hoe lidstaten in het kader van het voorkomen, opsporen
en onderzoeken van een strafbaar feit een zoekopdracht kunnen verrichten in de databases
van andere EU-lidstaten en Europol. Die zoekopdrachten mogen slechts worden uitgevoerd
met inachtneming van dezelfde waarborgen die ook voor soortgelijke zoekopdrachten
op nationaal niveau gelden.3
Het uitgangspunt van de ontwerpverordening is dat aanvankelijk slechts referentiedata
met elkaar worden vergeleken op een «hit/no hit»-basis. Deze referentiedata zijn niet
herleidbaar tot individuele personen en zijn daarom geen persoonsgegevens. Als er
een match is met de aanwezige data in de database van een andere lidstaat dan stuurt
de bevraagde lidstaat (automatisch) slechts de referentiedata naar de vragende lidstaat
die nodig zijn om een hit te bevestigen.
Als een vragende lidstaat aan de hand van die referentiedata de hit bevestigt kan
het een versneld verzoek doen tot het verstrekken van kerngegevens. Bij het verstrekken
van die kerngegevens op grond van de ontwerpverordening gelden strikte normen die
mede zijn ingegeven door de beginselen van een behoorlijke werking van persoonsgegevens
(rechtmatigheid, doelbinding, minimale gegevensverwerking, juistheid, vertrouwelijkheid,
opslagbeperking en integriteit) zoals die zijn opgenomen in de betreffende wet- en
regelgeving.4 Zo vereist de Prüm II-ontwerpverordening dat ontvangen gegevens na vergelijking moeten
worden verwijderd, tenzij deze nog nodig zijn voor het voorkomen en opsporen van strafbare
feiten. Op deze manier blijven de persoonsgegevens primair in de databases van de
lidstaten staan en worden die in beperkte gevallen door andere lidstaten bevraagd.
Zodoende wordt de kans vergroot dat criminelen kunnen worden geïdentificeerd en dat
grensoverschrijdende verbanden tussen misdrijven worden ontdekt, zonder dat dit leidt
tot onnodige opslag of verzameling van nieuwe gegevens. Hiermee worden de beginselen
van een behoorlijke werking van persoonsgegevens bij de uitwisseling van gegevens
op grond van de ontwerpverordeninggoed beschermd. Het opvragen van aanvullende persoons-
en zaakgerelateerde gegevens valt buiten de verordening en gebeurt door middel van
een regulier rechtshulpverzoek.
Daarnaast regelt het voorstel goed toezicht door de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming,
in samenwerking met de nationale gegevensautoriteiten, op de naleving van gegevensbeschermingsrecht
en de rechtmatigheid van de gegevensuitwisseling via Prüm II. Ook dient elke lidstaat
een rechtvaardiging te bewaren van elke zoekopdracht die de competente autoriteiten
maken en worden er logs bijgehouden, mede met als doel de rechtmatigheid van de bevragingen
en verstrekkingen te kunnen toetsen. Hiermee is de rechtmatigheid van persoonsgegevensverwerking
ook achteraf daadwerkelijk door toezichthouders controleerbaar en blijft het goed
beschermd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van de stukken ter voorbereiding
op het algemene deel van de JBZ-raad. Zij hebben enkele specifieke vragen ten aanzien
van het door het voorzitterschap beoogde principebesluit inzake haatzaaien. Deze leden
vragen ter inleiding of de minster de antwoorden van dit schriftelijk overleg uiterlijk
maandag 6 juni aan de Kamer wil doen toekomen, zodat voldoende gelegenheid bestaat
voor eventuele vervolgstappen in aanloop naar de Raad.
Hate crime en speech
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister het principebesluit inzake
artikel 83, lid 1, VWEU los wil zien van de verdere uitwerking. Deze leden begrijpen
deze stellingname voor zover het de procedurele kaders betreft, aangezien de uitwerking
pas gerealiseerd kan worden nadat het principebesluit genomen is. Inhoudelijk gezien
kunnen deze leden de opstelling van de Minister echter niet volgen. Hoe kan de Minister
inhoudelijk een positief oordeel geven over noodzaak, subsidiariteit en proportionaliteit
als er geen begin van zicht is op hoe uitwerking vorm zal krijgen? Zij constateren
dat tot op heden in de stukken rond dit principebesluit volstaan wordt met de constatering
dat sprake is van een forse toename van online haatzaaien en de open deur dat online
haatzaaien een grensoverschrijdend aspect heeft, maar dat volstrekt onduidelijk blijft
welke praktische verbeteringen te verwachten zijn van het principebesluit. Ten overvloede
merken deze leden hierbij nog op dat het huidige instrumentarium in Nederland en andere
lidstaten volgens het kabinet voldoet. Kan de Minister in hoofdlijnen schetsen op
welke concrete punten de aanpak in de EU belemmerd wordt en welke specifieke oplossingen
als gevolg van het principebesluit tot substantiële versterking van de aanpak van
haatzaaien gaan leiden? Waarom is juist deze ongebruikelijke uitbreiding van de strafrechtelijke
route nodig, terwijl voor het tegengaan van online verspreiding toch meer verwacht
kan worden van EU-plannen inzake de verantwoordelijkheid van internetplatforms en
-bedrijven?
De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister meer zicht kan bieden op de verhoudingen
in de Raad ten aanzien van het principebesluit. In de stukken wordt gesproken van
een aantal landen dat bezwaren heeft tegen het principebesluit, al dan niet om inhoudelijke
redenen. Daarbij benoemt het kabinet enkel het thema LHBTI, terwijl het principebesluit
ook ziet op andere groepen die te lijden hebben onder haatzaaien. Waarom deze beperking?
Moeten deze leden uit het verslag opmaken dat de bezwaren zich concentreren op het
onderwerp LHBTI? Kan de Minister aangeven welke lidstaten om welke redenen terughoudend
zijn?
De lezen van de SGP-fractie wijzen op de eerdere opmerkingen van het kabinet dat er
binnen de EU problemen zouden zijn om tot een gezamenlijke definitie te komen op seksuele
gerichtheid en LHBTI+. Daarbij werd ook vermeld dat Nederland expliciet heeft opgeroepen
gezamenlijk te komen tot een definitie met oog voor de verschillen in de Europese
samenlevingen. Kan de Minister toelichten wat precies met deze opmerkingen is bedoeld
in het kader van het principebesluit? Is de bedoeling om bij het principebesluit en
de uitwerking ervan tot een aanpak te komen die past bij de uiteenlopende culturen
en overtuigingen in de verschillende lidstaten? En aan welke alternatieven denkt de
Minister als deze routes niet slagen?
Antwoord
Dit onderwerp staat niet meer op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met
het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag
zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
I. Justitie
Gegevensbescherming in het kader van handelsovereenkomsten
De Minister schrijft dat het kabinet in de Raad zal benadrukken dat een nieuw adequaatheidsbesluit
alleen tot stand mag komen als ten volle aan de uitspraak van het EU-Hof in de Schrems-II
zaak tegemoet worden gekomen. Wat betekent dat concreet voor het huidige voorstel
dat voorligt? Welke aanpassingen moeten er volgens het kabinet aan het voorstel worden
gedaan. Moeten er buiten het voorstel ook aanpassingen worden gedaan aan bestaande
juridische kaders? Zo ja, welke?
Antwoord
Op 25 maart jl. hebben de Commissie en de Verenigde Staten (VS) naar buiten gebracht
dat zij een principeakkoord hebben gesloten voor een «raamwerk» voor Trans-Atlantische
gegevensstromen.5 Het kabinet verwelkomt dit principeakkoord mede vanwege het belang van gegevensuitwisseling
tussen Nederland en de VS. Onderdeel van deze overeenkomst is onder meer dat de VS
heeft toegezegd in de eigen rechtsorde- via een zogeheten Executive Order – maatregelen te implementeren om te borgen dat de Amerikaanse overheid alleen toegang
tot gegevens krijgt voor zover dit «noodzakelijk» en «proportioneel» is. Een ander
belangrijk onderdeel is dat maatregelen worden getroffen om Europese burgers effectieve
rechtsbescherming te bieden in geval hun persoonsgegevens (onrechtmatig) worden verwerkt.
Op deze twee punten is de VS-regelgeving door het EU-Hof in de Schrems II zaak in
strijd bevonden met het EU-Handvest en de Algemene verordening gegevensbescherming
(AVG). Het is dan ook van groot belang dat de VS haar regelgeving aanpast om aan de
uitspraak van het EU-Hof in deze zaak te voldoen en om een adequaatheidsbesluit te
kunnen nemen.
Dit principeakkoord is nog geen nieuw adequaatheidsbesluit waaronder internationale
gegevensstromen kunnen plaatsvinden. De maatregelen vormen wel de basis voor een dergelijk
(eenzijdig) besluit van de Commissie. De Commissie werkt momenteel aan de noodzakelijke
juridische documenten, waaronder een conceptadequaatheidsbesluit. Het kabinet wordt
via de daarvoor bestaande «comitologieprocedure» in gelegenheid gesteld zich uit te
spreken over het besluit.6
Op dit moment bestaat nog geen concrete uitwerking van het akkoord en kan het kabinet
nog niet beoordelen of een nieuw adequaatheidsbesluit kan worden genomen. Het kabinet
acht het van belang om tijdens de aanstaande JBZ-Raad te benadrukken dat Nederland
alleen akkoord kan gaan met een nieuw besluit als daarmee recht wordt gedaan aan alle
door het EU-Hof in de Schrems-II zaak geformuleerde redenen om het destijds bestaande
besluit nietig te verklaren.
Mogelijk Raadsbesluit hate crime/hate speech
De Minister waakt ervoor dat vervolgwetgeving geen nadelige gevolgen heeft voor het
in Nederland geldende recht op vrijheid van meningsuiting en voor andere grondrechten.
Hoe interpreteert de Minister het in Nederland geldende recht op vrijheid van meningsuiting.
Is dat beperkt tot de rechten in de Grondwet? Of worden daar ook rechten uit internationale
verdragen zoals het EVRM en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie
bedoeld? Welke potentiële nadelige gevolgen ziet de Minister? Mede gelet op het feit
dat hate speech en hate crime ook nu al verboden zijn in Nederland?
Antwoord
Dit onderwerp staat niet meer op de agenda van de huidige JBZ-Raad. In verband met
het korte tijdsbestek van dit schriftelijk overleg wordt het antwoord op deze vraag
zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie weken verzonden.
Raadsconclusies kinderrechtenstrategie
Nederland heeft het belang van kwetsbare groepen zoals LHBTI-kinderen benadrukt door
een verwijzing naar beleid dat genderinclusief is. Nu blijkt dat twee lidstaten niet
konden instemmen met de ontwerpconclusies vanwege andere interpretaties van het begrip
gender. Inmiddels verwacht de Minister dat alle lidstaten kunnen instemmen. Is de
verwijzing naar beleid dat genderinclusief is uit de ontwerpbesluiten gehaald? Zijn
de rechten van deze kwetsbare groep nu wel voldoende geborgd? Zal de Minister ook
instemmen indien dit niet het geval is?
Antwoord
In lijn met de algemene, proactieve inzet van het kabinet op de bescherming van de
rechten van lhbtiq+ in EU-verband heeft het kabinet tijdens de onderhandelingen over
de Raadsconclusies over de Kinderrechtenstrategie aandacht gevraagd voor gendergelijkheid
en de positie van lhbtiq+ kinderen. Over deze Raadsconclusies is lange tijd onderhandeld.
Er is geen expliciete verwijzing opgenomen naar het belang van genderinclusief beleid
op scholen. Wel worden de lidstaten in deze Raadsconclusies opgeroepen om maatregelen
te nemen om kinderen te beschermen tegen discriminatie op alle gronden en in het bijzonder
op grond van seksuele oriëntatie en hun geslacht. Ook worden lidstaten opgeroepen
om een veilige, ondersteunende en inclusieve omgeving voor kinderen te creëren op
scholen waar hun individualiteit wordt gerespecteerd. De Raadsconclusies brengen daarnaast
in algemene zin onder de aandacht dat de Kinderrechtenstrategie van de Commissie is
gebaseerd op beginselen van gelijkheid, inclusie, gender gelijkheid en non-discriminatie.
Het kabinet is teleurgesteld dat geen overeenstemming is bereikt om ook een expliciete
verwijzing op te nemen naar genderinclusiviteit in deze Raadsconclusies, maar ziet
in de genoemde passages voldoende aanknopingspunten om de rechten van kwetsbare kinderen
te kunnen beschermen. Het kabinet acht het van groot belang dat de Raadsconclusies
worden aangenomen om daarbij een bijdrage te leveren aan de bescherming van alle kinderen.
II. Binnenlandse zaken
Oekraïne; voortgang 10-puntenplan
Waaruit bestaat de personele en materiële capaciteit van Frontex in Estland en aan
de grens tussen Moldavië en Roemenië? Waar wordt de capaciteit voor ingezet?
Antwoord
Nederland draagt op dit moment met zes personen bij aan de Frontexoperaties aan de
grens tussen Roemenië en Moldavië. Vanaf 15 juni is dat nog met drie personen. Daarnaast
draagt Nederland met twee personen en een voertuig bij aan een Frontexoperatie in
Estland.
En welke inspanningen gaat het de Minister leveren om tegemoet te komen aan het belang
dat lidstaten waar nodig financiële steun krijgen voor de opvang van ontheemden?
Het kabinet geeft aan het 10-puntenplan te steunen en dat het houvast heeft geboden.
Zijn er onderdelen van het plan die de Minister minder geslaagd vindt? Gaat zij daarop
acteren?
Antwoord
Het kabinet vindt het van groot belang dat de lidstaten die door de oorlog in Oekraïne
onder druk zijn komen te staan voldoende worden ondersteund. Daarom staat het kabinet
achter de verschillende Europese voorstellen sinds het uitbreken van het conflict
om deze landen financieel maar ook materieel ondersteuning te bieden. Dit betreft
bijvoorbeeld het flexibel en sneller beschikbaar maken van gelden uit de CARE- en
AMIF-budgetten. Waar verdere ondersteuning nodig is zullen we dat blijven doen. Op
financieel gebied is het kabinet van mening dat de ruimte primair gezocht moet blijven
worden in de huidige budgetten, met name door deze zo flexibel mogelijk beschikbaar
te stellen. Op materieel gebied blijft Nederland beschikbaar voor verzoeken via bijvoorbeeld
het EU Civil Protection Mechanism (UCPM).
Het tienpuntenplan heeft houvast geboden om de verschillende acties die nodig waren
op Europees en nationaal niveau te stroomlijnen. Het kabinet heeft destijds het plan
verwelkomd en heeft waardering voor de wijze waarop de Commissie en het Voorzitterschap
hiervoor het initiatief hebben genomen. Ten aanzien van veel onderwerpen is een goed
begin gemaakt, door onder meer het ondersteunen van de grenslidstaten die zwaar onder
druk staan, het opzetten van een registratieplatform, het ondersteunen van Moldavië,
met een informatievoorziening over de opvangsituatie en voorzieningen per lidstaat
en met een actieplan om mensenhandel tegen te gaan. In EMPACT-verband wordt ook voor
de andere aandachtspunten uit het tienpuntenplan, zoals mogelijke cyberaanvallen,
wapenhandel, smokkel van illegale goederen, fraude en veranderd optreden van criminele
netwerken, in nauwe coördinatie gekeken naar uitwassen van het conflict en worden
passende acties ondernomen waar nodig. Nederland is driver van het EMPACT-project
tegen mensenhandel, «co-driver» op de EMPACT-projecten over de vier grote drugsmarkten
en leidt veel acties in het kader van EMPACT. Zo zijn acties in gang gezet voor het
identificeren en aanpakken van Oekraïense mensenhandel en het delen van informatie
daarover in samenwerking met de EU-agentschappen en NGO’s. Ook werkt Nederland nauw
samen met Frontex, dat activiteiten in gang heeft gezet om risico’s op kinderhandel
tegen te gaan.
Het kabinet ziet onder meer kansen om meer relevante data op het gebied van onder
meer instroom en uitstroom van migranten en informatie over criminele uitwassen in
het kader van dit conflict op Europees niveau te delen. Zo kunnen de Europese lidstaten
op basis van de best mogelijke informatie samenwerken met elkaar en met agentschappen
en NGO’s. Ook biedt dat een kans om voorbereidingen voor zowel de korte als de lange
termijn verder vorm te geven. In dat kader verwelkomt het kabinet het initiatief van
de Commissie om op basis van scenario’s noodzakelijke voorbereidingen in kaart te
brengen en de eerste aanzet voor discussie in deze JBZ-Raad over de post-conflictsituatie.
Versterking samenwerking CT-autoriteiten
Binnen de Counter Terrorism Group (CTG) werken de afzonderlijke veiligheidsdiensten
samen op het gebied van terrorismebestrijding. Tegelijkertijd is nationale veiligheid
een nationale aangelegenheid. Kan het de Minister onderzoeken, aan de hand van de
presentatie, welke onderdelen van het veiligheidsbeleid beter op EU niveau aangepakt
kunnen worden? Zijn er aanwijzingen dat bepaalde onderdelen van het nationale veiligheidsbeleid
niet beter in EU-verband kunnen worden aangepakt? Graag een toelichting.
Antwoord
Hoewel nationale veiligheid primair de verantwoordelijkheid is van de individuele
lidstaten is nationale veiligheid onlosmakelijk verbonden met internationale veiligheid
en zijn er veel raakvlakken met het domein van EU. Binnen de wettelijke kaders is
een zorgvuldige balans gevonden waar alle partners (binnen EU en intergouvernementeel)
elkaar weten te vinden en nauw samenwerken. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen
om in deze balans te schuiven. De CTG, waar ook Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk
en Zwitserland aan deelnemen, is een intergouvernementeel samenwerkingsverband buiten
de EU.
Het kabinet streeft er uiteraard naar om de intergouvernementele en EU-samenwerking
zo goed mogelijk in te richten en te bekijken op welke onderdelen de samenwerking
nog verder kan worden versterkt. Ook de presentatie van de CTG wordt in dit streven
meegenomen.
Strijd tegen radicalisering
Is Nederland onderdeel van de RAN-werkgroep (Radicalisation Awareness Network) die
het onderwerp ongewenste financiering uitwerkt? Zo ja, wat is de Nederlandse inzet
in de RAN-werkgroep? Kan de Minister terugkoppelen wat het Voorzitterschap op dit
traject heeft toegelicht en hoe daar door de Minister op is gereageerd?
Antwoord
Nederland is sinds de oprichting van de RAN een actief lid van dit netwerk. Nederland
heeft begin 2021 aandacht gevraagd voor het onderwerp ongewenste buitenlandse financiering,
zowel bij de Commissie als bij een aantal lidstaten. Op aangeven, en onder leiding,
van Nederland en Frankrijk is het afgelopen half jaar binnen het RAN geïnvesteerd
in onderzoek naar het instrumentarium van de verschillende lidstaten om deze ongewenste
financiering te adresseren. Het kabinet zal uw Kamer in het verslag van de JBZ-Raad
op de hoogte stellen van de inhoud van de toelichting op dit onderwerp, voorzien van
een eventuele reactie van het kabinet.
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
L.L. Nouse, adjunct-griffier