Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Raan en Sylvana Simons over het meest recente IPCC-rapport in relatie tot Bonaire, Statia en Saba
Vragen van de leden Van Raan (PvdD) en Simons (BIJ1) aan de Ministers voor Klimaat en Energie en van Infrastructuur en Waterstaat en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het meest recente IPCC-rapport in relatie tot Bonaire, Statia en Saba (ingezonden 14 maart 2022).
Antwoord van Minister Jetten (Klimaat en Energie), mede namens de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(ontvangen 3 juni 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr.
2271.
Vraag 1
Heeft u kennis genomen van het IPCC-rapport van werkgroep 2 «Climate Change 2022:
impacts, adaptations and vulnerability» (AR6), en dan met name het hoofdstuk en de
factsheet over «Small Islands»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is wat u betreft de betekenis van dit IPCC-rapport voor Bonaire, Statia en Saba?
Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Antwoord 2
Het IPCC-rapport bevat voor kleine eilanden zoals Bonaire, Sint Eustatius en Saba
zorgwekkende informatie over de klimaateffecten van klimaatverandering, zoals de grotere
kans op zware tropische stormen, stormvloeden, verminderde beschikbaarheid van zoet
water, aantasting en verlies van kustecosystemen zoals koraalriffen door opwarming
van het zeewater en zeespiegelstijging. Een meer specifieke duiding van de betekenis
is op basis van de in het IPCC-rapport beschikbare gegevens niet mogelijk; het rapport
bevat geen afzonderlijke beoordeling van het Caribisch gebied. De risico’s van klimaatverandering
voor kleine eilanden, waaronder Caribisch Nederland, zijn voor het kabinet een belangrijke
reden om mondiaal in te zetten op het beperken van de mondiale temperatuurstijging
tot maximaal 1,5 graad. In de kamerbrief van 22 maart 2022 (Kamerstuk 32 813, nr. 1005) heeft het Kabinet zijn ambities verwoord op het gebied van verduurzaming van de
energievoorziening voor Caribisch Nederland. De eilanden hebben te maken met vraagstukken
op het terrein van klimaat en energie. Het gaat daarbij om verduurzaming van de elektriciteitsproductie,
duurzame vormen van koeling van gebouwen, een veilige drinkwatervoorziening en meer
zelfstandige voedselproductie. Een aanpak van deze vraagstukken is niet alleen in
het belang van het klimaat, maar biedt ook kansen om de leefbaarheid te vergroten,
de kosten van nutsvoorzieningen te verlagen en de economieën te vergroenen. Het Kabinet
heeft de ambities om met het Koninkrijk een showcase te zijn voor de verduurzaming
van kleine eilandstaten (small island states). Hiervoor is een goede samenwerking tussen de verschillende departementen van het
Rijk, de besturen van de openbare lichamen van Caribisch Nederland belangrijk.
Vraag 3
Heeft u, wellicht in het kader van de vele rapporten die de afgelopen jaren aan de
regering zijn aangeboden of in opdracht van de regering zijn uitgevoerd over gevolgen
van de klimaatcrisis voor Nederland, inzicht in de gevolgen van de klimaatcrisis voor
Bonaire, Statia en Saba tot en met het jaar 2100 en daarna? Zo ja, wat zijn de belangrijkste
gevolgen voor natuur en koraal, mens, dier, infrastructuur, economie, veiligheid en
cultuur?2
Antwoord 3
Voor een gedetailleerde beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar hoofdstuk
2 en pagina 25 van het Klimaatsignaal21 van het KNMI waarin de klimaattrends en mogelijke
impacts daarvan op Caribisch Nederland worden beschreven. Kort samengevat zijn voor
dit gebied vooral veranderingen in temperatuur en neerslag relevant, alsmede de impact
van orkanen en de mogelijk daardoor veroorzaakte stormvloeden.
Vraag 4
Wat zijn de belangrijkste verschillen in klimaatimpact en adaptatienoodzaak voor de
bewoners van Bonaire, Statia en Saba versus de inwoners van Nederlandse gemeenten
op het Europese vasteland? Waar lopen de inwoners van Bonaire, Statia en Saba meer
risico?
Antwoord 4
Het belangrijkste verschil is dat Caribisch Nederland meer te maken heeft met orkanen
en de mogelijk daardoor veroorzaakte stormvloeden. Zie voorts het antwoord op vraag
3.
Vraag 5
Hebben de burgers van Bonaire, Statia en Saba over het algemeen meer of minder middelen
en mogelijkheden om de komende klimaatrisico’s het hoofd te bieden dan Nederlanders
op het Europese vasteland?
Antwoord 5
De klimaatrisico’s waarvoor burgers hun middelen en mogelijkheden moeten inzetten
verschillen tussen burgers onderling en in sterke mate tussen burgers in enerzijds
Caribisch Nederland en anderzijds Europees Nederland. Dit komt doordat het huidige
klimaat en de geografie verschillen, waardoor klimaatverandering en klimaatrisico’s
verschillen. Hierdoor is een vergelijking tussen de mogelijkheden van de burgers in
Caribisch Nederland en die van de burgers in Europees Nederland niet eenvoudig. De
rol van de overheid, zowel van de rijksoverheid als van decentrale overheden, is een
zorgplicht voor het welzijn en de veiligheid van alle burgers, onder wie ook toekomstige
generaties. Waar nodig komt de overheid burgers dus te hulp wanneer zij het hoofd
moeten bieden aan de komende klimaatrisico’s. Klimaatadaptatie is een onderwerp dat
van de overheden maar zeker ook van bedrijven en burgers de volle aandacht vraagt.
Vraag 6
Kunt u aangeven waarom wat u betreft het beperken van de wereldwijde temperatuur tot
maximaal 1,5 graad essentieel is voor Nederland en dan voornamelijk de bijzondere
gemeentes in het Caribische gedeelte van het Koninkrijk, Bonaire, Statia en Saba?
Antwoord 6
Door het beperken van de mondiale temperatuurstijging tot maximaal 1,5 graad (niet
van de temperatuur zelf, zoals gesteld in de vraag) voorkomen we grote negatieve effecten
op ecosystemen, de economie en de gezondheid voor Caribisch Nederland.
Vraag 7
Wat is het CO2-emissiegat tussen de wettelijke CO2-reductiedoelstelling voor 2030 van 55 procent (en het streefcijfer van 60 procent)
en de 1,5 graadsambitie van het kabinet?
Antwoord 7
De 1,5-graadsambitie van het kabinet is vertaald in een aanscherping van het klimaatdoel
tot tenminste 55% en zo mogelijk 60% in 2030 ten opzichte van 1990. Dit reductiepercentage
is volgens het kabinet in lijn met wat volgens het laatste IPCC-rapport van werkgroep
III nodig is voor het beperken van de mondiale temperatuurstijging tot maximaal 1,5
graad in 2100. Daarvoor is mondiaal voor alle broeikasgassen samen ongeveer 43% reductie
ten opzichte van 2019 nodig. Dat komt overeen met 37% reductie ten opzichte van 2010
en ca. 18% reductie ten opzichte van 1990. Ook het doel van de EU en Nederland om
in 2050 netto-nul-uitstoot van broeikasgassen te bereiken, oftewel 100% reductie,
gaat aanzienlijk verder dan wat het IPCC aangeeft dat wereldgemiddeld nodig is. Volgens
IPCC dienen voor het 1,5-graad-doel de mondiale CO2-emissies rond 2050 een netto-nul-niveau te bereiken, maar geldt voor alle broeikassen
samen dat rond 2050 een reductie van 84% ten opzichte van 2019 nodig is, wat neerkomt
op ca. 76% ten opzichte van 1990. Zie ook IPCC AR6 WGIII, SPM, tabel SPM.1. De KEV
2022, die dit najaar verschijnt, zal een eerste indicatie geven of het ingezette beleid
voldoende is om de doelen van het kabinet te realiseren.
Vraag 8
Kunt u dit CO2-emissiegat dat nog rest om in lijn met 1,5 graad te komen uitdrukken in een specifiek
CO2-reductiepercentage of een CO2-budget voor relevante jaartallen?
Antwoord 8
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 7 is er geen sprake van een CO2-emissiegat.
Vraag 9
Bent u van mening dat de CO2-reductiedoelstellingen van de regering in dienst moeten staan van het beschermen
van Nederlanders, zowel op het Europese vasteland als in het Caribische gedeelte van
het Koninkrijk, tegen de ingrijpende gevolgen van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 9
De CO2-reductiedoelstellingen staan in dienst van het beperken van de mondiale uitstoot
en daarmee in dienst van alle mondiale burgers dus inclusief de burgers van het Caribische
deel van het Koninkrijk. Daarom werk ik in Europees Nederland met IPO, VNG en de Unie
van Waterschappen samen aan de uitvoering van het Klimaatakkoord en met de Staatssecretaris
van Koninkrijksrelaties en Digitalisering, andere bewindspersonen en de bestuurscolleges
van de openbare lichamen aan onder andere duurzame energieproductie.
Vraag 10
Acht u het wenselijk dat Bonaire, Statia en Saba uitgesloten blijven van de Nederlandse
Klimaatwet, het Klimaatplan 2021–2030, de NDC’s onder het Parijsakkoord, de Klimaat-
en Energieverkenningen (KEV) en de Regionale Energestrategiën (RES)? Zo ja, waarom?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
Ja, aangezien de genoemde documenten betrekking hebben op de Nederlandse situatie
binnen de Europese context. Vanuit het principe van «comply or explain» bekijkt het
kabinet hoe maatwerkmaatregelen op het gebied van klimaat en energie kunnen worden
getroffen in Caribisch Nederland. Met de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties
en Digitalisering en de bestuurscolleges van de openbare lichamen ben ik reeds actief
in gesprek om te komen tot aanvullende investeringen op energiegebied in overeenstemming
met het advies van TNO (Kamerstuk 32 813, nr. 1005). Het kabinet zet zich samen met de eilandsbesturen en de nutsbedrijven in om op
korte termijn forse stappen te zetten in de verduurzaming van de elektriciteitsproductie
op Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Vraag 11
Indien het volgens u terecht is dat Bonaire, Statia en Saba uitgesloten blijven van
de Nederlandse Klimaatwet, het Klimaatplan 2021–2030, de NDC’s onder het Parijsakkoord,
de Klimaat- en Energieverkenningen (KEV) en de Regionale Energestrategiën (RES), welke
doelstellingen zijn er dan wel op het gebied van klimaat-, biodiversiteit- en energie?
Antwoord 11
Er zijn geen specifieke klimaatdoelen, maar op het gebied van energie komt het kabinet
voor het zomerreces met een Kamerbrief over de routekaart naar een 100% duurzame elektriciteitsproductie.
Vraag 12
Klopt het dat de enige generieke maatregel die zowel in Europees als Caribisch Nederland
geldt, de Demonstratieregeling Energie-innovatie (DEI) is?
Antwoord 12
Nee, ook andere generieke maatregelen staan open voor aanvragen uit heel Nederland,
zoals het Groeifonds. Een uitdaging bij een generieke maatregel van het Rijk is dat
deze op activiteiten is gericht die veelal de schaal van Caribisch Nederland te boven
gaan, net zoals zo’n maatregel veelal de schaal van een Europees Nederlandse gemeente
met 1.900 inwoners (zoals het kleinste openbare lichaam van Caribisch Nederland) à
19.000 inwoners (zoals het grootste openbare lichaam van Caribisch Nederland) te boven
gaat. Hierom zijn er ook maatwerkmaatregelen voor Caribisch Nederland, zoals de steun
voor de verduurzaming van de elektriciteitsvoorziening op Saba en Sint Eustatius in
de periode 2014–2019.
Vraag 13
Welke toegang tot financiële middelen lopen Bonaire, Statia en Saba mis omdat ze uitgesloten
zijn van deze kaders en maatregelen? Wat is het verschil in kennisniveau binnen de
rijksoverheid over de gevolgen van de klimaatcrisis (klimaatscenario’s, klimaatimpact
en adaptatienoodzaak) voor Bonaire, Statia en Saba versus gemeenten op het Nederlandse
Europese vasteland?
Antwoord 13
In het kader van het Deltaprogramma hebben de gemeenten in Europees Nederland een
klimaatstresstest uitgevoerd waarin potentiële kwetsbaarheden voor verschillende klimaatthema’s
kunnen worden geïdentificeerd. De rijksoverheid en verschillende internationale organisaties
bieden hiervoor verschillende ondersteunende methodieken aan. Europees Nederlandse
gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor het uitvoeren van klimaatstresstesten en
het opstellen van een klimaatadaptatieplan. Vanuit het Deltafonds draagt het Rijk
200 miljoen euro bij aan een impulsregeling voor de gemeenten op het Europese vasteland,
met als doel om eenmalig een versnelling van de uitvoering van maatregelen te bereiken.
Daarnaast investeren Rijk en regio in het robuuster maken van de zoetwatervoorziening
en in het waterveiligheidsprogramma. De meeste kaders en wetten waarop deze geldstromen
zijn gebaseerd gelden niet voor Caribisch Nederland. Zie voorts het antwoord op vraag
3 en op vraag 12.
Vraag 14
Zijn er (naast het Deltaprogramma, het Waterprogramma, het Nationaal Waterplan, de
Nationale Klimaatadaptatiestrategie en het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie) water
en/of klimaatbeschermingsprogramma’s waarbij de rijksoverheid een coördinerende rol
speelt, en waar Bonaire, Statia en Saba van zijn uitgesloten? Zo ja, welke?
Antwoord 14
Er zijn geen andere waterprogramma’s waarin het Rijk een coördinerende rol speelt
dan de bovengenoemde.
Vraag 15
Waarom zijn Bonaire, Statia en Saba, in tegenstelling tot andere gemeenten, uitgesloten
van deze programma’s? En wat is de appreciatie van het kabinet hiervan?
Antwoord 15
De Nationale Klimaatadaptatiestrategie, het Nationaal Waterprogramma en het Deltaprogramma
zijn de basis voor een samenhangende aanpak van klimaatadaptatie in Nederland binnen
de Europese context. Het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie is specifiek tot stand gekomen
voor de uitwerking van Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie. De Europees Nederlandse
gemeenten hebben een grote eigen verantwoordelijkheid voor het klimaatbestendig maken
van de ruimtelijke inrichting in hun gebieden. Het Nationaal Waterprogramma en het
Deltaprogramma gelden op grond van de bepalingen van de Waterwet, niet in Caribisch
Nederland. In de Nationale Klimaatadaptatiestrategie wordt de mogelijkheid genoemd
dat het Rijk ondersteuning biedt aan Caribisch Nederland. Het Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit onderzoekt in het kader van het Natuur- en milieubeleidsplan
Caribisch Nederland 2020–2030 (NMBP-CN) momenteel samen met Caribisch Nederland hoe
Caribisch Nederland kan komen tot een klimaatadaptatiestrategie. Het Ministerie van
Infrastructuur en Waterstaat deelt kennis en expertise, zoals ook gebeurt voor gemeenten
in Europees verband.
Vraag 16
Is het basisbeschermingsniveau van 0,001 pocent in 2050 (dat wil zeggen dat de kans
op overlijden door een overstroming voor iedereen achter de dijken uiterlijk in 2050
niet groter is dan 1 op 100.000 per jaar zoals besloten ligt in de Deltabeslissing
Waterveiligheid) ook van toepassing op de burgers van Bonaire, Statia en Saba? Zo
ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 16
Nee. De Waterwet is in beginsel niet van toepassing op Caribisch Nederland, met uitzondering
van artikel 5.32 waarin een specifieke verantwoordelijkheid in het geval van een (dreigende)
watersnoodramp is vastgelegd. Deze wet is gemaakt voor de situatie in Europees Nederland
en daarmee niet geschikt om een op een toe te passen in Caribisch Nederland. Dat betekent
echter niet dat er in Caribisch Nederland geen wetgeving van toepassing is op water
in brede zin van het woord. Ik wil u dit kader dan ook wijzen op de onderstaande wetten:
– De Wet Vrom BES.
– De Wet maritiem beheer BES.
– De Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES.
– De Wet grondslagen natuurbeheer- en bescherming BES.
Zo kent het NMBP-CN, dat als grondslag zowel de Wet Vrom BES als ook de Wet grondslagen
natuurbeheer- en bescherming BES heeft, ook aspecten als het omgaan met klimaatverandering.
Daarnaast kan de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES de openbare
lichamen handvatten bieden voor het omgaan met de gevolgen van klimaatverandering.
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit onderzoekt momenteel op welke
wijze de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES ter ondersteuning en
versterking van het NMBP-CN en lokale ruimtelijke ordeningsplannen kan dienen. In
mijn antwoord op vraag 18 ga ik in op de mogelijkheden die ruimtelijke inrichting
en ruimtelijke ordening bieden om de waterveiligheid in Caribisch Nederland op orde
te houden.
Vraag 17
Welke andere waterveiligheidsnormen of klimaatadaptatieveiligheidsnormen gelden voor
inwoners van gemeenten in Nederland?
Antwoord 17
In Europees Nederland zijn de volgende normen van toepassing:
Waterveiligheid
– In Europees Nederland moeten in 2050 alle primaire keringen voldoen aan de hiervoor
geldende wettelijke normen, zoals vastgelegd in de Waterwet.
Wateroverlast
– Naast primaire keringen zijn er ook zogenoemde «regionale keringen», bijvoorbeeld
rond boezemkades en kanalen. Deze worden aangewezen op basis van een provinciale verordening
en/of zijn opgenomen in de legger/keur van een waterschap. De meeste regionale keringen
hebben een norm. De hoogte van deze norm is gebaseerd op de gevolgen van een doorbraak.
– Normen voor de afvoercapaciteit van regionale wateren zijn juridisch verankerd in
provinciale waterverordeningen. De normen hiervoor zijn uitgedrukt in de kans dat
het peil van het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt.
Vraag 18
Kunt u per waterveiligheidsnorm aangeven of deze zowel gelden voor de inwoners van
gemeenten op Europees Nederland als voor de inwoners van Bonaire, Statia en Saba?
Antwoord 18
De openbare lichamen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba kennen geen systeem van waterveiligheidsnormen.
Dit hangt samen met het gegeven dat Caribisch Nederland boven de zeespiegel is gelegen
en geen dichtbevolkte en diep gelegen polders kennen zoals in het laaggelegen Europees
Nederland. Daar waar in Europees Nederland de nadruk ligt op bescherming tegen overstromingen,
ligt het handelingsperspectief in Caribisch Nederland in het tijdig waarschuwen van
de bewoners en het inzetten van de crisisorganisatie. Ruimtelijke inrichting en ruimtelijke
ordening bieden handvatten voor de lokale overheden om de waterveiligheid in Caribisch
Nederland op orde te houden. Tenslotte heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat
een verantwoordelijkheid bij een (dreigende) watersnood op grond van artikel 5.32
van de Waterwet.
Vraag 19
Kunt u een overzicht geven van de beleidsinitiatieven vanuit de rijksoverheid op klimaatadaptatie
en waterveiligheid op Bonaire, Statia en Saba sinds de toetreding van deze eilanden
als gemeentes van Nederland op 10 oktober 2010?
Antwoord 19
De invoering van het huidige waterveiligheidsbeleid in 2017 was voor het Ministerie
van Infrastructuur en Waterstaat een logisch moment om een quickscan uit te voeren
naar onder meer de kansen en gevolgen van overstromingen vanuit zee. Door middel van
bronnenonderzoek en interviews met experts zowel in Europees Nederland als in Caribisch
Nederland is een beeld van de waterveiligheidssituatie geconstrueerd. De quickscan
is gedeeld met de vertegenwoordigers van Caribisch Nederland. Vervolgens is om aan
de wens van de vertegenwoordigers van Caribisch Nederland tegemoet te komen door het
KNMI extra geïnvesteerd in de verbetering van het inzicht in het golfsysteem in het
gebied. Hiermee kunnen betere voorspellingen ten aanzien van golfopzet worden gedaan.
Recent heeft het KNMI de quick scan «Past and future sea level around the BES-Islands»
gepubliceerd. In een Klimaatbericht is aan de uitkomsten een artikel gewijd. Het KNMI
verwacht voor Caribisch Nederland in de toekomst een iets snellere stijging van de
zeespiegel in vergelijking met het wereldgemiddelde.
Vraag 20
Kunt u een overzicht geven van eventuele beleidsinitiatieven die nu in de maak zijn
op het gebied van klimaatadaptatie en waterveiligheid met betrekking tot Bonaire,
Statia en Saba?
Antwoord 20
In het kader van de uitvoering van het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland
2020–2030 zal in 2022 een overzicht opgesteld worden van de impacts van en kwetsbaarheid
voor klimaatverandering op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Op basis hiervan zal in
nauwe samenwerking met Bonaire, Sint Eustatius en Saba een strategie ontwikkeld worden
voor aanpassing aan klimaatverandering. Veel van de maatregelen en activiteiten met
betrekking tot het NMBP dragen zowel bij aan adaptatie aan klimaatverandering en het
herstel van biodiversiteit zoals: herbebossing, revegetatie, voorkomen van erosie
en versterken kustzone door mangrove. Voor de uitvoering van het NMBP is in het kader
van het Coalitieakkoord 35 mln. euro gereserveerd voor de uitvoering in de periode
2022–2025.
Momenteel werkt het KNMI aan «light-klimaatscenario’s» voor Caribisch Nederland, waarbij
bijvoorbeeld gekeken wordt naar zeespiegelstijging en het effect van stormen in het
zuidelijk deel van de Caribische Zee. Met deze informatie kan de impact van de opwarming
van de aarde op bijvoorbeeld de landbouw en de natuur beter in kaart gebracht kan
worden. Bonaire, Sint Eustatius en Saba kunnen de uitkomsten ook als bouwsteen gebruiken
bij besluitvorming in het kader van ruimtelijke ordening en ruimtelijke inrichting.
De uitkomsten worden eind 2023 verwacht.
Vraag 21
Kunt u aangeven hoe de verdeling van verantwoordelijkheden is tussen de verschillende
departementen met betrekking tot klimaatadaptatiebeleid en waterveiligheid binnen
de rijksoverheid met betrekking tot Bonaire, Statia en Saba?
Antwoord 21
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister voor Natuur en Stikstof
en de Minister voor Volkshuisvestiging en Ruimtelijke Ordening hebben bevoegdheden
in de Wet maritiem beheer BES, de Wet VROM BES, de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning
BES, de Wet grondslagen natuurbeheer- en bescherming BES en artikel 5.32 van de Waterwet.
Dit artikel in de Waterwet stelt dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat
de bevoegdheid heeft om maatregelen in Caribisch Nederland te treffen in het geval
van een (dreigende) watersnood.
Vraag 22
Kunt u aangeven hoe volgens de rijksoverheid de beleidsverantwoordelijkheden verdeeld
zijn tussen de rijksoverheid enerzijds, en de Openbare Lichamen op de eilanden anderzijds,
met betrekking tot klimaatadaptatie op Bonaire, Statia en Saba?
Antwoord 22
Voor Caribisch Nederland geldt in beginsel dezelfde verantwoordelijkheidsverdeling
als voor Europees Nederland. De openbare lichamen zijn primair zelf verantwoordelijk
voor klimaatadaptatie. Zoals ook voor andere verantwoordelijkheden van de openbare
lichamen geldt, kan een openbaar lichaam het Rijk om hulp vragen als het niet zelfstandig
in staat is de verantwoordelijkheid te dragen. Zie voor de rol van het Rijk het antwoord
op vraag 20 en de antwoorden op vraag 15, 16 en 21.
Vraag 23
Deelt u de mening dat energiearmoede goed te bestrijden is door de energietransitie
te versnellen en te investeren in duurzame energie-infrastructuur, in plaats van de
afhankelijkheid van fossiele brandstoffen tegen volatiele prijzen te verlengen door
in te zetten op fossiele energie-infrastructuur? Zo nee, op welke manier bent u van
mening dat afhankelijkheid van volatiele fossiele energie prijzen, bijdraagt aan het
verlagen van de energie-armoede?
Antwoord 23
De energierekening van huishoudens kan dalen door een lager tarief voor elektriciteit.
Dit tarief hangt af van de kosten. De kosten bestaan deels uit de volatiele inkoopkosten
voor brandstof. Deze brandstofkosten kunnen dalen door een groter deel van de elektriciteit
op te wekken met duurzame productiemiddelen. De kosten van de voorziening stijgen
echter anderzijds weer door de kosten (grotendeel afschrijving en financieringskosten)
van deze middelen voor duurzame productie. Het hangt dan ook van het verschil tussen
de besparing op brandstofkosten en de kosten van duurzame productiemiddelen af, of
investering in duurzame energie-infrastructuur effectief is in de bestrijding van
energiearmoede.
In Caribisch Nederland liggen – mede door de overvloed van wind en zon – kansen voor
duurzame elektriciteit. Dit is niet alleen belangrijk voor de natuur, maar verduurzaming
betekent ook minder afhankelijkheid van volatiele olieprijzen, waardoor in Caribisch
Nederland de tarieven stabiliseren en op termijn kunnen dalen. Naast de kosten van
energie zet het Kabinet zich ook in om de kosten van drinkwater ten opzichte van de
kostprijs te verlagen, alsook om de kosten van andere basisbehoeften te verlagen.
Vraag 24
Bent u bekend met het rapport «Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland:
de ontwikkeling van de elektriciteitsvoorziening», waaruit blijkt dat er manieren
zijn om de energieopwekking voor de eilanden tot 80 of zelfs 100 procent te verduurzamen?
Was dit ook het streven de afgelopen jaren? Is dat nu het streven? Is het beleid hier
ook op gericht, welke termijn is eraan verbonden en zijn hier voldoende financiële
middelen voor beschikbaar waardoor de doelstellingen kunnen worden gehaald? Zo ja,
kunt u dan ook deze garantie geven dat de percentages duurzame energieopwekking uit
het rapport gehaald kunnen worden? Zo nee, wat is er voor nodig om deze percentages
wel te halen en bent u bereid die maatregelen te treffen?3
Antwoord 24
De afgelopen jaren is er conform het rapport «Duurzame en betaalbare energie in Caribisch
Nederland: de ontwikkeling van de elektriciteitsvoorziening» gewerkt aan de verduurzaming
van de elektriciteitsvoorziening. Hierbij is het aandeel duurzame elektriciteit op
Saba en Sint Eustatius gestegen van 0% in 2015 tot respectievelijk 40% (2019) en 46%
(2018). Uw Kamer heeft op 22 april 2021 de motie-Boucke c.s. (Kamerstuk 35 632, nr. 15) aangenomen waarin de regering verzocht wordt om met de openbare lichamen een routekaart
met bijbehorende financiële middelen op te stellen hoe Caribisch Nederland stappen
kan zetten naar een klimaatneutrale energievoorziening. Ik heb onderzoeksbureau TNO
opdracht gegeven om de mogelijkheden voor verdere verduurzaming in kaart te brengen.
Ik heb het rapport met de onderzoeksresultaten aan uw Kamer gestuurd, (Kamerstuk 32 813, nr. 1005). Ik beoog voor het zomerreces de routekaarten aan uw Kamer te sturen.
Het kabinet heeft de ambitie om met het Koninkrijk een showcase te zijn voor de verduurzaming
van kleine eilandstaten (small island states).Hiervoor is een goede samenwerking tussen de verschillende departementen van het Rijk
en de besturen van de openbare lichamen van Caribisch Nederland belangrijk. De komende
jaren draag ik hier als Minister voor Klimaat en Energie onder de coördinerende rol
van Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering graag aan bij.
Vraag 25
Kunt u garanderen dat de 10 miljoen euro die ter beschikking is gesteld aan Bonaire
Brandstof Terminals B.V. (BBT), voldoende is om Bonaire tot 100 procent te verduurzamen?
Zo ja, op welke manier en welke termijn is daaraan verbonden? Zo nee, bent u het ermee
eens dat er dan in elk geval gekeken moet worden of een samenwerking met het Water-
en Energiebedrijf Bonaire (WEB), die concrete verduurzamingsplannen heeft, wel kan
leiden tot maximale percentages op het gebied van duurzame energie-opwekking?
Antwoord 25
Bonaire Brandstof Terminals B.V. kan op basis van 10 mln. euro meer financiering voor
verduurzaming aantrekken en tegen lagere financieringskosten dan veel andere bedrijven.
Dit volstaat niet om de elektriciteitsproductie op Bonaire tot 100% te verduurzamen,
zoals beschreven in het rapport van TNO (Kamerstuk 32 813, nr. 1005). De elektriciteitsproducent van Bonaire (ContourGlobal), WEB en BBT werken samen
aan de verduurzamingsplannen van Bonaire. Hier lopen momenteel ook ambtelijke gesprekken
over met mijn ministerie en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Vraag 26
Wanneer kan de Kamer de «routekaart naar een duurzame energievoorziening» voor Bonaire,
Statia en Saba verwachten?
Antwoord 26
Voor het zomerreces van 2022.
Vraag 27
Zou u deze vragen kunnen beantwoorden voor het verzamel-commissiedebat BES van 23 maart
2022?
Antwoord 27
Dit is vanwege de complexiteit en breedte van de vragen, de uitvoering van werkzaamheden
voor Caribisch Nederland en de interdepartementale afstemming niet gelukt.
Vraag 28
Zou u ook de vragen van de leden Boucke, Wuite (beiden D66), Van Raan en Wassenberg
(beiden PvdD) aan de Minister voor Klimaat en Energie en de Staatssecretaris van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties over de uitzending van Zembla «Bedreigd Nederlands Koraal»
van 17 februari 2022, ingezonden op 3 maart 2022, voor dit verzamel-commissiedebat
BES kunnen beantwoorden?
Antwoord 28
De beantwoording van deze vragen heeft uw Kamer voorafgaand aan dit verzamel-commissiedebat
BES bereikt (Aanhangsel van de Handelingen 2021/2022, nr. 2197).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie -
Mede namens
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede namens
A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.