Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Idsinga en Inge van Dijk over de gevolgen van een recent gewezen arrest over letselschadevergoedingen
Vragen van de leden Idsinga (VVD) en Inge van Dijk (CDA) aan de Staatssecretaris van Financiën over het bericht ««Weer hersteloperatie fiscus» door onterechte heffing op letselschade» (ingezonden 15 april 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 2 juni 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr.
2644.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht ««Weer hersteloperatie fiscus» door onterechte heffing
op letselschade»?1
Antwoord 1
Ja
Vraag 2
Kunt u uitgebreid reageren op de mogelijke gevolgen van het arrest van de Hoge Raad
van 25 maart jongstleden?
Antwoord 2
De mogelijke gevolgen van het arrest van de Hoge Raad van 25 maart jongstleden zijn
praktische uitvoeringsgevolgen. In het arrest wordt namelijk gesteld dat de uitzondering
dat de letselschadevergoeding wel loon vormt, enkel van toepassing is indien en voor
zover de werkgever aan zijn erkenning van aansprakelijkheid een hogere vergoeding
verbindt dan rechtstreeks uit die aansprakelijkheid voortvloeit. De Hoge Raad heeft
hiermee een nieuw vereiste bepaald waaraan de Belastingdienst voortaan zal toetsen.
Vraag 3
Kunt u beschrijven wat tot op heden het beleid is ten aanzien van letselschadevergoedingen
vanwege arbeidsongevallen in relatie tot de loon- en inkomstenbelasting?
Antwoord 3
Er geldt geen specifiek beleid voor letselschadevergoedingen vanwege arbeidsongevallen
in relatie tot de loon- en inkomstenbelasting. De Belastingdienst past de wet- en
regelgeving toe, inclusief geldende jurisprudentie. Voor wat betreft de jurisprudentie
gold tot het arrest van 25 maart jongstleden voor letselschadevergoedingen vanwege
arbeidsongevallen in relatie tot de loon- en inkomstenbelasting de lijn van het zogenaamde
Smeerkuilarrest2. Uit dit arrest van de Hoge Raad volgt dat een letselschadevergoeding vanwege arbeidsongevallen
geen loon vormt, tenzij deze voortkomt uit een bijzondere omstandigheid zoals uit
een arbeidsovereenkomst. In een arrest uit 19933 is door de Hoge Raad verduidelijkt dat een letselschadevergoeding die voortkomt uit
een rechtspositionele regeling eveneens een dergelijke bijzondere omstandigheid vormt.
Vraag 4
In hoeverre verschilt het beleid als de letselschadevergoeding voortvloeit uit een
arbeidsovereenkomst of een andere rechtspositionele regeling?
Antwoord 4
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, geldt er voor letselschadevergoedingen
vanwege arbeidsongevallen in relatie tot de loon- en inkomstenbelasting geen specifiek
beleid. De Belastingdienst past de geldende wet- en regelgeving en jurisprudentie
toe. In de jurisprudentie is geen onderscheid gemaakt tussen letselschadevergoedingen
die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst of een andere rechtspositionele regeling.
Beide werden onder een bijzondere omstandigheid als bedoeld in het Smeerkuilarrest
geschaard.
Vraag 5
Ben u het eens met de conclusie in het bericht dat de uitspraak van 25 maart een nadere
invulling is van oorspronkelijke arrest uit 1983 en nadrukkelijk geen nieuwe jurisprudentie
is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Ik ben van mening dat sprake is van nieuwe jurisprudentie.
De Hoge Raad heeft als toevoeging op de eerder genoemde oudere rechtspraak een nieuw
vereiste geformuleerd; de uitzondering van «bijzondere omstandigheden» (wel loon)
wordt beperkter dan voorheen uitgelegd. De Hoge Raad maakt naar mijn oordeel dus een
omslag ten opzichte van het Smeerkuilarrest uit 1983.
Sinds 1983 worden letselschadevergoedingen, zoals volgt uit het antwoord op vraag
3, op grond van het Smeerkuilarrest aangemerkt als belast loon indien de betaling
daarvan is vastgelegd in afspraken in bijvoorbeeld de arbeidsovereenkomst of rechtspositionele
regelingen. Dit is gesteund in jurisprudentie van de Hoge Raad4 en recente uitspraken, zoals van de rechtbank Den Haag5.
Op 25 maart 2022 heeft de Hoge Raad echter overwogen dat slechts sprake is van bepaalde
afspraken – en dus van een belaste vergoeding – indien en voor zover de werkgever
aan zijn erkenning van aansprakelijkheid een hogere vergoeding verbindt dan rechtstreeks
uit die aansprakelijkheid voortvloeit. Wanneer de werkgever niet zo’n hogere vergoeding
aan die erkenning verbindt, brengt de vastlegging in de arbeidsovereenkomst materieel
geen verandering in de rechten die de werknemer als gevolg van het ongeval heeft en
is geen sprake van belastbaar loon.
Vraag 6
Klopt het dat er verschillende rechtsgevolgen zijn van nieuwe jurisprudentie ten opzichte
van een nadere uitleg van een oud arrest in relatie tot het recht op teruggave van
belasting?
Antwoord 6
Dat klopt.
Als er sprake is van jurisprudentie die is gewezen nadat de belastingaanslag onherroepelijk
vast is komen te staan («nieuwe jurisprudentie»), vermindert de belastinginspecteur
de belastingaanslag inkomstenbelasting die onherroepelijk vast is komen te staan niet
op grond van artikel 45aa, onderdeel b, Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.
Voor andere regelingen volgt dit uit paragraaf 23, onderdeel 8, onder b, Besluit Fiscaal
Bestuursrecht.
Echter, in het geval sprake zou zijn van een nadere uitleg van een eerder arrest zouden
belastingplichtigen bij wie een letselschadevergoeding als belast loon in aanmerking
is genomen binnen vijf jaar na afloop van het belastingjaar waarover de aanslag is
opgelegd een verzoek tot ambtshalve vermindering van hun aanslag inkomstenbelasting
kunnen indienen waaraan tegemoet zou moeten worden gekomen door de belastinginspecteur,
mits toepassing van het arrest van 25 maart jongstleden leidt tot de uitkomst dat
de belastingaanslag lager diende te worden vastgesteld en aan de overige voorwaarden
voor een ambtshalve vermindering is voldaan.
Vraag 7
Kunt u aangeven of het arrest ervoor zorgt dat burgers met een letselschadevergoeding
die is uitgekeerd in 2017 of later, vanaf heden succesvol een verzoek kunnen doen
om ambtshalve vermindering om daarmee de ingehouden loonbelasting terug te krijgen?
Antwoord 7
Burgers kunnen vanaf heden geen succesvol verzoek doen om ambtshalve vermindering
bij de belastinginspecteur door dit arrest. Zoals toegelicht onder het antwoord bij
vraag 5, ben ik van mening dat er sprake is van nieuwe jurisprudentie. Zoals toegelicht
onder het antwoord bij vraag 6, leidt het wijzen van nieuwe jurisprudentie er niet
toe dat de belastinginspecteur de belastingaanslag inkomstenbelasting ambtshalve vermindert.
Vraag 8
Hoe groot zou de financiele impact kunnen zijn indien er sinds 2017 compensatie zou
moeten plaatsvinden van burgers die dergelijke schadevergoedingen hebben ontvangen?
Antwoord 8
Zie ook mijn antwoord op vraag 6. In het geval van nieuwe jurisprudentie vermindert
de belastinginspecteur de belastingaanslag inkomstenbelasting die onherroepelijk vast
is komen te staan niet. Daarom is er naar mijn oordeel ook geen compensatie nodig
en is er dan ook geen financiële impact. Ten overvloede merk ik op dat binnen de loonaangifte
geen splitsing wordt gemaakt tussen regulier loon en loon dat voortvloeit uit letselschadevergoedingen,
waardoor de financiële impact niet kan worden bepaald.
Vraag 9
Geeft het arrest van 25 maart aanleiding tot wijziging van het fiscale beleid rondom
dergelijke schadevergoedingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
Zie ook mijn antwoord op vraag 3: voor letselschadevergoedingen vanwege arbeidsongevallen
in relatie tot de loon- en inkomstenbelasting geldt geen specifiek beleid. De Belastingdienst
past wet- en regelgeving toe, inclusief geldende jurisprudentie. De Belastingdienst
zal dus ook aan het nieuw opgeworpen vereiste uit het arrest van 25 maart jongstleden
toetsen.
Vraag 10
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Antwoord 10
Ja
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.