Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Nationaal Water Programma 2022-2027 (Kamerstuk 35325-5)
35 325 Structuurvisie Nationaal Water Programma
Nr. 6
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 31 mei 2022
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 18 maart 2022 inzake
het Nationaal Water Programma 2022–2027 (Kamerstuk 35 325, nr. 5).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 30 mei 2022. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Tjeerd de Groot
Adjunct-griffier van de commissie, Schuurkamp
Vraag 1
Hoeveel drinkwater wordt er per jaar gebruikt door huishoudens? Wat zijn de kosten
van de winning van deze hoeveelheden? Hoeveel dragen huishoudens per m3 water zelf bij?
Antwoord 1
Het gebruik van drinkwater door huishoudens in Nederland was in 2020 ca. 855 miljoen
m3 (bron: CBS, m3 = 1.000 liter). De kosten voor de levering van dit drinkwater bedragen ca. 1,2 miljard
euro. Het tarief voor winning, productie en levering is kostendekkend en verschilt
per drinkwaterbedrijf tussen € 1,10/m3 en € 1,80/m3. Een gemiddeld huishouden in Nederland betaalt in 2022 ca. € 1,39 per m3. Voor 44% bestaan deze kosten uit het (over het over het gebruikte water verdeelde)
vastrecht van € 61,43 per aansluiting per jaar en voor 56% uit een variabel bedrag
van € 0,78 per m3. Deze bedragen zijn exclusief de verbruiksbelastingen. Inclusief de verbruiksbelastingen
bedraagt het gewogen gemiddelde drinkwatertarief in 2022 € 1,91 per m3.
Vraag 2
Hoeveel drinkwater wordt er per jaar gebruikt door de industrie? Wat zijn de kosten
van de winning van dit water? Hoeveel draagt de industrie bij per m3?
Antwoord 2
Het totale zakelijke gebruik in 2020 was ca. 303 miljoen m3, de industrie gebruikte ca. 140 miljoen m3 (bron: CBS). De kosten zijn niet precies bekend en worden geschat op ca. 0,2 miljard
euro. De tarieven voor de levering van drinkwater zijn kostendekkend en verschillen
per type aansluiting en per drinkwaterbedrijf.
Vraag 3
Welke industrie gebruikt het meeste drinkwater? Kan in een overzicht worden weergegeven
welke vorm van industrie hoeveel drinkwater gebruikt?
Antwoord 3
De voedingsmiddelen- en drankindustrie gebruikt het meeste drinkwater, ca 60 miljoen
m3. De chemische industrie gebruikt ca. 34 miljoen m3, de aardolieindustrie 11 miljoen m3 en de farmaceutische en papierindustrie beide ca. 6 miljoen m3 (CBS, 2021).
Vraag 4
Hoeveel grondwater of oppervlaktewater (geen drinkwater) wordt gebruikt door de industrie?
Antwoord 4
Het Centraal Bureau voor de Statistiek verzamelt informatie over watergebruik in Nederland.
Deze informatie wordt jaarlijks online gepubliceerd op www.CBS.nl (StatLine – Watergebruik bedrijven en particuliere huishoudens; nationale rekeningen). In 2020 gebruikte de industrie 113,2 miljoen m3 grondwater en 2.976,5 miljoen m3 oppervlaktewater.
Vraag 5
Hoe gaat de noodzaak van een watertransitie geaccommodeerd worden en hoe verhoudt
zich dit tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)?
Antwoord 5
In het NWP wordt op een aantal plaatsen gesproken over een «transitie» m.b.t. het
waterbeleid. Het gaat daarbij om:
• «Functie volgt peil» in veenweidegebieden;
• Toekomst bestendig waterbeheer in de grote wateren;
• De noodzakelijke transitie op het gebied van klimaatadaptatie;
• Transitie naar verminderde afhankelijkheid van wateraanvoer.
«Functie volgt peil» is via de voorkeursvolgorde regionaal waterbeheer verankerd in
de NOVI. In het NWP is uitgewerkt hoe het waterbeheer in de grote wateren toekomstbestendig
wordt gemaakt en hoe dat vorm moet krijgen. Diverse programma’s spelen een belangrijke
rol zoals het Deltaprogramma, Programmatische aanpak grote wateren (PAGW) en Integraal
Rivier Management (IRM).
Voor alle vier de transities geldt dat ze vergen dat water en bodem sturend wordt
in de ruimtelijke ordening. Een principe dat is vastgelegd in het coalitieakkoord
en al verder uitgewerkt in het in mei aan de Kamer aangeboden beleidsprogramma IenW1 én in de Ruimtelijke ordeningsbrief (RO-brief) van de Minister voor Volkshuisvesting
en Ruimtelijke Ordening2. Daarin is aangegeven dat nadere uitwerking ook volgt voor (de samenhang met) het
Nationaal Programma Landelijk Gebied en de programma’s ter uitvoering van de woningbouwopgave.
Zie ook het antwoord op vraag 15.
Vraag 6
Op welke wijze gaat de dwingendere watertoets uit het coalitieakkoord een betere bijdrage
leveren aan de bescherming van drinkwaterbronnen?
Antwoord 6
De watertoets verplicht een initiatiefnemer de waterbeheerder vroegtijdig te betrekken.
Het is een wettelijk verplicht instrument dat, via een overlegplicht, ervoor zorgt
dat het belang van water en klimaatadaptatie wordt betrokken in een aantal relevante
besluiten over het fysieke domein. Onder de Omgevingswet wordt de watertoets versterkt,
doordat deze is opgenomen in instructieregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Gemotiveerd moet worden waarom het advies van een waterbeheerder eventueel niet wordt
gevolgd. Het advies vanuit de waterbeheerder wordt daarmee minder vrijblijvend. Deze
versterking van de watertoets levert op deze wijze een bijdrage aan de bescherming
van drinkwaterbronnen. Het coalitieakkoord roept ook op tot het meer dwingend maken
van de watertoets. De uitwerking hiervan volgt nog.
Vraag 7
Kan duidelijkheid worden verschaft of de doelen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW)
nu wel of niet gehaald gaan worden per 2027?
Antwoord 7
Het is een stevige uitdaging om al de voorgenomen maatregelen tijdig uit te voeren,
zie ook het antwoord op vraag 11. Wanneer dat lukt, verwachten we dat Nederland zoals
het er nu voorstaat voldoet aan de KRW, zoals recent is aangegeven in de beantwoording
van vragen van de leden Minhas en Van Campen (Kamerstuk 2022D15832). Hoewel naar verwachting de doelen in 2027 niet voor iedere parameter zullen zijn
behaald, biedt de KRW daarop een uitzonderingsmogelijkheid. Sommige maatregelen hebben
tijd nodig om hun effect te bereiken. In verband met deze zogenoemde naijl-effecten
mogen de doelen later worden behaald, mits de daarvoor benodigde maatregelen tijdig
genomen zijn. Denk bijvoorbeeld aan het effect van maatregelen voor stoffen die pas
na lange tijd in het diepere grondwater zichtbaar zullen zijn en de tijd die er nodig
is voor planten en dieren om zich (opnieuw) te kunnen vestigen.
Vraag 8
Welk deel van het budget van het Nationaal Programma Landelijk Gebied is gereserveerd
voor grootschalig beekdalherstel ter plaatse van de zandgronden?
Antwoord 8
In het Coalitieakkoord is 811 miljoen euro gereserveerd «additioneel t.b.v. Kaderrichtlijn
Water». Met het addendum op het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn (7e AP)is dit gekoppeld aan grootschalig herstel
van beekdalen op zandgronden (Kamerstukken 33 037, nr. 437). Dit zal onderdeel gaan uitmaken van het Transitiefonds landelijk gebied en natuur.
Vraag 9
Is het Actieprogramma Nitraatrichtlijn inclusief addendum volgens u in lijn met de
doelen uit de Boer-tot-Bordstrategie, dat de uitspoeling van nutriënten met 50 procent
moet verminderen en het gebruik van nutriënten met 30 procent?
Antwoord 9
In de «van boer tot bord» strategie is aangegeven dat nutriëntenverliezen worden teruggebracht
met ten minste 50% zonder de bodemvruchtbaarheid te verslechteren en dat hierdoor
het gebruik van meststoffen met ten minste 20% zal verminderen en voldaan zal worden
aan de Kaderrichtlijn Water en Nitraatrichtlijn. Sinds de start van het mestbeleid
eind jaren tachtig van de vorige eeuw, is een grote verbetering zichtbaar in de milieubelasting
en de waterkwaliteit vanuit de landbouw. De nutriëntenverliezen zijn daarmee sterk
teruggebracht. Het 7e AP inclusief het addendum is er op gericht om in 2027 aan beide
richtlijnen te voldoen. Hiermee is het 7e AP inclusief addendum in lijn met de «van
boer tot bord» strategie.
Vraag 10
Hoe is in het Nederlandse standpunt over de EU-bodemstrategie ook het aspect drinkwater
en de KRW meegenomen?
Antwoord 10
In het Nederlandse standpunt over de EU-bodemstrategie wordt niet specifiek ingegaan
op het aspect drinkwater en de KRW, wel indirect.
Het BNC-fiche wijst onder meer op het belang van gezonde bodems voor waterbescherming
en ruimte voor nationale verschillen, zoals de interactie in bodem-sediment-water-systemen,
bij de ontwikkeling van wetgeving. Het kabinet zal erop inzetten dat de aangekondigde
maatregelen in de EU Bodemstrategie zich coherent en consistent tot elkaar zullen
verhouden in relatie tot andere Green Deal-initiatieven, bestaande Europese en nationale
beleidsinstrumenten, verdragen en gerelateerde Europese richtlijnen (zoals de Kaderrichtlijn
Water) en verordeningen.
Vraag 11
Kunt u op korte termijn inzichtelijk maken welk maatregelenpakket nodig is om uiterlijk
in 2027 de KRW-doelen voor bronnen voor drinkwaterproductie te halen (voor oppervlaktewater
en grondwater)?
Antwoord 11
Het verbeteren van de kwaliteit van oppervlakte- en grondwater draagt bij aan schone
bronnen voor de bereiding van drinkwater. Dit beleid is gericht op:
• Het beperken van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen in waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden;
• Het beperken van medicijnresten in het grond- en oppervlaktewater;
• Het zoveel mogelijk weren van Zeer zorgwekkende stoffen uit de leefomgeving;
• Het voorkomen en terugdringen van opkomende stoffen;
• De aanpak van (historische) bodemverontreiniging.
Dit beleid is vastgelegd in het Nationaal Waterprogramma 2022–2027, de Beleidsnota
Drinkwater 2021–2026 en de Stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 voor de Kaderrichtlijn
Water (KRW). Onderdeel hiervan zijn maatregelen die voortvloeien uit de gebieds- en
rivierdossiers voor drinkwaterwinningen en de bijbehorende uitvoeringsprogramma’s.
Er ligt een resultaatverplichting op de uitvoering van de maatregelen uit de Stroomgebiedbeheerplannen.
Met het Transitiefonds landelijk gebied en natuur wordt ingezet op vermindering van
de stikstofdepositie en verbetering van de natuur, en het halen van de doelen voor
waterkwaliteit en de klimaatopgave. Dit zal ook positief bijdragen aan het halen van
de doelen van de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn. De aanvullende maatregelen
in het landelijk gebied, dienen nog meer in detail te worden uitgewerkt. Dit gebeurt
onder het Nationaal Programma Landelijk Gebied. In dat traject zal ook nader worden
ingegaan op de werkwijze gericht op het onontkoombaar halen van de doelen. Dit proces
kan ook gericht worden op het bereiken van de doelen in de grondwaterbeschermingsgebieden.
Vraag 12
Hoe denkt het kabinet, waar het gaat om de nitraatbelasting in grondwaterbeschermingsgebieden,
de vigerende afspraak in de bestuursovereenkomst nitraat te halen, zodat de doelen
uiterlijk tijdens de looptijd van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn (7e AP) – dus uiterlijk in 2025 – behaald zijn en dus niet in 2027?
Antwoord 12
Doel van de «Bestuursovereenkomst aanvullende aanpak nitraatuitspoeling uit agrarische
bedrijfsvoering in specifieke grondwaterbeschermingsgebieden» is om uiterlijk in 2025
nitraatconcentraties in het uitspoelingswater in de wortelzone te realiseren die gebiedsgemiddeld
onder de 50 milligram nitraat per liter liggen.
De verwachting op basis van de eerdere evaluatie naar doelbereik (opgesteld door Royal
Haskoning DHV) waarin de samenwerkende partijen in de regio het doelbereik hebben
afgewogen, was dat in deze voor nitraatuitspoeling meest kwetsbare gebieden in Nederland
doelbereik door de gezamenlijke aanpak gerealiseerd zou kunnen worden (Kamerstukken
33 037, nr. 431). Zoals in deze brief aangegeven komt uit deze evaluatie naar voren dat de regio’s
verwachten dat in maximaal 50% van de gebieden het doel kan worden bereikt. Inmiddels
is duidelijk geworden dat ook verplichtende maatregelen niet in 2025 tot doelbereik
zullen leiden. Dit is te verklaren door dat effecten van maatregelen door na-ijleffecten
pas na verloop van tijd in monitoringsresultaten tot uitdrukking komen. Bij deze inschatting
speelt toename van langere perioden van droogte een belangrijke rol. Bovendien is
vastgesteld dat de gekozen aanpak effectief is geweest voor de optimale praktische
toepassing van maatregelen door de deelnemende agrariërs, maar dat over de hele linie
de resultaten minder gunstig zijn.
Uit de parallel door de Auditdienst Rijk uitgevoerde procesevaluatie is daarnaast
gebleken dat met de gekozen aanpak het vertrouwen tussen de betrokken partijen is
opgebouwd en dat deze partijen voortzetting van de samenwerking van belang achten.
Op dit moment voert een extern bureau in opdracht van betrokken partijen een nadere
analyse uit (Kamerstukken 33 037 nr. 431). De analyse richt zich op het vaststellen van het voorziene doelbereik, het resterende
doelgat, de voor- en nadelen van een voortzetting van deze overeenkomst, eventuele
alternatieven daarvoor en de condities waaronder een eventueel vervolg zou kunnen
plaatsvinden. Volgens planning wordt deze analyse vóór 1 juli aanstaande afgerond.
Ik wil hier niet vooruitlopen op uitkomst van deze analyse en zal u ná bespreking
van de analyse door betrokken partijen nader informeren.
Vraag 13
Hoe gaat u regie voeren op de voortgang van het noodzakelijke samenhangende maatregelenpakket
gericht op tijdige doelrealisatie bij de bronnen voor drinkwaterproductie?
Antwoord 13
Via de (jaarlijkse) voortgangsrapportage over de uitvoering van de Beleidsnota Drinkwater
2021–2026 is er regie op de doelrealisatie van voldoende en veilige bronnen voor drinkwaterproductie.
Vraag 14
Kunt u de interventie- en bijsturingsopties in beeld brengen als een noodzakelijk
samenhangend maatregelenpakket uit de monitoring nodig blijkt?
Antwoord 14
De waterkwaliteit op de innamepunten wordt door provincies (grondwaterlichamen) en
waterbeheerders (oppervlaktewaterlichamen) gemonitord volgens het protocol Monitoring
en toetsing drinkwaterbronnen KRW. Hierbij wordt vastgesteld of achteruitgang van
de kwaliteit is opgetreden of dreigt te gaan optreden. In het kader van de gebiedsdossiers
wordt onder regie van provincie of waterbeheerder bepaald welke maatregelen nodig
zijn om achteruitgang te voorkomen of tegen te gaan en om verbetering van de waterkwaliteit
met het oog op vermindering van de zuiveringsinspanning te bereiken. Voor het afleiden
van maatregelen geldt de preventieladder als uitgangspunt. Het Rijk voert regie op
de voortgang van de maatregelen (zie de beantwoording van vraag 13).
Vraag 15
Hoe gaat u de noodzaak van een watertransitie, waarvoor Vewin en de Unie van Waterschappen
eerder dit jaar hebben gepleit, accommoderen en hoe gaat dat in de NOVI landen?
Antwoord 15
De noodzaak water en bodem sturend te maken bij ruimtelijke planvorming wordt onderschreven.
Het water- en bodemsysteem loopt tegen grenzen aan en in drogere periodes zijn steeds
vaker vragen rondom waterbeschikbaarheid aan de orde. Met de uitvoering van de adviezen
van de Beleidstafel Droogte en de adviezen die dit jaar worden verwacht vanuit studiegroep
Grondwater wordt antwoord gegeven op wat nodig is om voldoende schoon grond- en drinkwater
ter realiseren. Met het Programma Water en Bodem Sturend zal waar nodig en mogelijk
versnelling worden aangebracht. Dat kan betekenen dat er bestuurlijke afspraken worden
gemaakt. Naar verwachting wordt water en bodem sturend in een aanscherping van de
NOVI nadrukkelijk meegenomen.
Vraag 16
Welke rol en ondersteuning biedt u bij de ambitie om «water en bodem sturend te maken
in de Ruimtelijke Ordening (RO)» om water beter vast te houden?
Antwoord 16
Water en bodem sturend is vastgelegd in het coalitieakkoord en heeft al verder vorm
gekregen in het beleidsprogramma IenW én de «RO-brief». Het principe houdt verband
met onder andere de transitie van het landelijk gebied en de woningbouwopgave. Een
nadere uitwerking van dat principe zal daarmee ook volgen bij het in ontwikkeling
zijnde Nationaal Programma Landelijk Gebied en bij het oppakken van het Woningbouwprogramma.
Daarbij wordt het principe water en bodem sturend – zo veel mogelijk al voorzien van
concrete doelen en randvoorwaarden – kaderstellend meegegeven.
Deze doelen en randvoorwaarden worden opgepakt in een programma Water en Bodem sturend
waarin ook de benodigde bestuurlijke afspraken en (juridische) instrumenten worden
uitgewerkt. De versterking van de watertoets, de vroegtijdige betrokkenheid van waterbeheerders
en het niet afwentelen van beheerkosten richting het waterbeheer maken hiervan onderdeel
uit.
Vraag 17
Hoe gaan de KRW-doelen voor de bronnen voor drinkwater gekoppeld worden aan het Nationaal
Programma Landelijk Gebied (NPLG)?
Antwoord 17
Met het Transitiefonds landelijk gebied en natuur wordt ingezet op vermindering van
de stikstof-depositie en verbetering van de natuur, en het halen van de doelen voor
waterkwaliteit en de klimaatopgave. Dit zal ook positief bijdragen aan het halen van
de doelen van de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn. De aanvullende maatregelen
in het landelijk gebied, dienen nog meer in detail te worden uitgewerkt. Dit gebeurt
onder het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Zie ook beantwoording vraag 11.
Vraag 18
Hoe gaat u bereiken dat voor drinkwaterbronnen een zodanige waterkwaliteit bereikt
wordt dat de zuiveringsinspanning voor drinkwaterproductie verlaagd kan worden (doel
KRW artikel 7.3)?
Antwoord 18
Voor grond- en oppervlaktewaterlichamen bestemd voor drinkwaterwinning wordt als specifieke
eis gesteld dat de kwaliteit van die bronnen niet mag verslechteren, zodat op termijn
de zuiveringsinspanning kan worden verlaagd (KRW artikel 7.3). In het antwoord op
vraag 11 is beschreven welke maatregelen genomen worden.
Vraag 19
Hoe gaat u werken aan de verbetering van de waterkwaliteit, ook als (of daar waar)
de KRW-doelen in 2027 in zicht of behaald zijn?
Antwoord 19
De KRW verlangt dat oppervlakte- en grondwaterlichamen in goede toestand komen en
dat de kwaliteit niet achteruitgaat. Dit vraagt ook na 2027 om beheer en onderhoud.
Daarnaast is het is goed denkbaar dat er ook na 2027 maatregelen nodig zijn om achteruitgang
te voorkomen. Dit zal deze planperiode onderzocht worden door waterbeheerders.
Vraag 20
Welke gevolgen hebben de overstromingen in Limburg (2021) voor de plannen van het
Nationaal Water Programma 2022–2027?
Antwoord 20
De overstromingen in de Maas in 2021 hebben in beginsel geen ingrijpende gevolgen
voor de plannen van het NWP 2022–2027.
Waterveiligheidsmaatregelen die de afgelopen 15 jaar langs de Maas zijn uitgevoerd
(o.a. Maaswerken) hebben hun waarde bewezen.
Tot 2050 worden dijkversterkingen en rivierverruimingsmaatregelen uitgevoerd voor
de waterveiligheid.
De gebeurtenissen in Limburg onderstrepen het in het NWP uiteengezette belang van
het aanpassen van de ruimtelijke inrichting en het beheer van ons land aan de gevolgen
van klimaatverandering. De ambitie is dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust
is ingericht. Bij (her)ontwikkelingen moet worden voorkomen dat het risico op schade
en slachtoffers door overstromingen of extreem weer toeneemt, voor zover dat redelijkerwijs
haalbaar is. Het NWP geeft ook aan dat een gezond en toekomstbestendig bodem- en watersysteem
daarbij essentieel is.
De Beleidstafel wateroverlast en hoogwater bekijkt welke lessen we uit de opgetreden
situatie in Limburg trekken om nu en in de toekomst beter gesteld te staan voor de
gevolgen van een periode van extreme neerslag, in Limburg én de rest van Nederland.
Daarbij wordt ook gekeken of eventuele aanpassingen in beleid nodig zijn.
Vraag 21
Om welke waterkeringen, bruggen en sluizen gaat het specifiek en welke criteria worden
hier gesteld als het gaat om de grote opgaven om infrastructuur – zoals waterkeringen,
bruggen en sluizen – in stand te houden en waar nodig te vervangen of te renoveren?
Antwoord 21
De huidige projecten in kader van Vervanging en Renovatie staan vermeld in het MIRT.
Het criterium voor opname in het programma is «einde levensduur».
Vraag 22
In hoeverre spelen er plannen om de waterkwaliteit fijnmaziger te meten om doelgerichter
maatregelen te kunnen nemen en zo de waterkwaliteit te verbeteren?
Antwoord 22
In de Stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 is het meetprogramma voor de Kaderrichtlijn
Water beschreven. De werkwijze voor monitoring en de bewerking van meetresultaten
tot oordelen is gebaseerd op diverse Europese richtsnoeren en nationaal uitgewerkt
in een protocol. Ook de eisen aan de kwaliteit van de analyses is op Europees niveau
bepaald3. Het staat een waterbeheerder vrij om (naast andere vormen van onderzoek) fijnmaziger
te meten. Bijvoorbeeld als een bron van verontreiniging niet duidelijk is, kan een
waterbeheerder (eventueel naast andere vormen van onderzoek) fijnmaziger gaan meten
om de bron op te sporen zodat vervolgens een doelgerichte maatregel kan worden genomen.
Vraag 23
Kan er concreet aangetoond worden hoe het principe van bronaanpak en «de vervuiler
betaalt» – veel meer dan nu het geval is – de basis wordt van de voorgenomen maatregelen?
Antwoord 23
In het Nationaal Milieukader (NMK) uit 2021 zijn tien basisprincipes voor het borgen
van een goede milieukwaliteit opgenomen. De mitigatiehiërarchie van milieuschade,
waaronder een brongerichte aanpak valt, en het principe van «de vervuiler betaalt»
maken deel uit van deze basisprincipes. Dit NMK vormt het samenhangende kader voor
het milieubeleid van de toekomst. Uitwerking vindt plaats in het Nationaal Milieuprogramma,
dat in de tweede helft van 2023 zal verschijnen.
Vraag 24
In hoeverre zullen de genomen maatregelen uit het Actieprogramma Nitraatrichtlijn
en de stroomgebiedbeheerplannen leiden tot het doelbereik van de KRW in 2027 en in
welke mate is later doelbereik toegestaan als de maatregelen wel eerder genomen hadden
kunnen worden?
Antwoord 24
De Ex ante analyse waterkwaliteit liet eind vorig jaar zien dat met de maatregelen
uit de ontwerpstroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 de waterkwaliteit de komende jaren
verder verbetert, maar nog niet voldoende om overal in Nederland in 2027 de doelen
te halen (Kamerstukken 27 625, nr. 555). Dit gold ook voor de maatregelen opgenomen in het 7e actieprogramma voor de Nitraatrichtlijn (7e AP), zoals de Milieueffectrapportage aangaf. Met het coalitieakkoord is vervolgens
25 miljard euro extra beschikbaar gekomen voor een transitie van het landelijk gebied
met het oog op o.a. vermindering van de stikstofdepositie en verbetering van de natuur,
in een integrale aanpak gericht op de Europees vastgelegde milieuopgaven natuur, waterkwaliteit
en klimaat. De uitwerking van het coalitieakkoord voor waterkwaliteit is uitgewerkt
in het Addendum op het 7e AP. Hiermee worden de doelen van de Kaderrichtlijn Water gehaald. Aanvullend kunnen
de maatregelen voor stikstof en klimaat ook een positief effect hebben op de waterkwaliteit.
Zo heeft het aanpakken van verdroging bij Natura2000-gebieden ook positief effect
op de kwantitatieve toestand van het grondwater, zoals gerapporteerd via de Kaderrichtlijn
Water. Peilverhoging in het veenweidegebied, om aan de klimaatdoelstelling te voldoen,
werkt op termijn ook gunstig uit voor de waterkwaliteit. Extensivering van de agrarische
sector resulteert in een lagere druk op de mestmarkt.
Onderdeel van het transitiefonds is 811 miljoen euro specifiek voor de KRW; dit wordt
ingezet voor grootschalig herstel van beekdalen op zandgronden. Op basis van een analyse
(bijlage bij Kamerstukken 35 334, nr. 170) is ingeschat dat hiermee op termijn de uitspoeling op de zandgronden voor stikstof
met 40–70% afneemt en voor fosfor met 20–30%. Hiermee kan in de beken voldaan worden
aan de vermindering van de landbouwbijdrage voor realisatie van de KRW-doelen. Dit
is onderdeel van het totale pakket van het 7e AP inclusief addendum, zoals recent
aan de Kamer is gemeld (Kamerstukken 33 037, nr. 437), en draagt ook bij aan de doelen van de Nitraatrichtlijn. Over de gecombineerde
aanpak van natuur, water en klimaat in het landelijk gebied is uw Kamer 1 april jl.
geïnformeerd (Kamerstukken 33 576 en 35 334, nr. 265).
In 2024 wordt een tussenevaluatie van de KRW uitgevoerd, waarin de verdere uitwerking
van bovenstaande maatregelen wordt meegenomen.
Zie tevens antwoord op vraag 7.
Vraag 25
Hoe vaak en op welke gronden heeft Nederland bij de afgelopen twee stroomgebiedbeheerplannen
gebruik gemaakt van vrijstellingen? Zijn deze wel eens ongegrond verklaard?
Antwoord 25
In de Stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 staat in Tabel 2-a een overzicht van het
gebruik van uitzonderingen op het behalen van de goede toestand of het potentieel
in 2021 volgens artikel 4, lid 4 tot en met lid 7 van de KRW. De meest toegepaste
uitzonderingen zijn: Fasering (art 4.4) n.a.v. «Natuurlijke omstandigheden», «onevenredig
kostbaar» of «Technisch onhaalbaar». En tijdelijke achteruitgang (art 4.6) door «Natuurlijke
omstandigheden». Het gebruik van vrijstellingen of een beroep op uitzonderingsbepalingen
is nog nooit ongegrond verklaard.
Vraag 26
Heeft u een reserve opgenomen voor mogelijke Europese boetes die kunnen voortvloeien
uit het niet tijdig behalen van de KRW-doelen?
Antwoord 26
Nee, er zijn geen bedragen in de begroting opgenomen. Het streven van het kabinet
is om tijdig aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water te voldoen.
Vraag 27
In hoeverre zijn de maatregelen opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen gebaseerd
op de KRW-handreiking, die stelt dat geplande maatregelen altijd moeten leiden tot
het doelbereik van de KRW?
Antwoord 27
Bij het opstellen van de maatregelen hebben waterbeheerders gebruik gemaakt van de
KRW-handreiking. Deze handreiking gaat in op de inrichtingsmaatregelen. Doelbereik
wordt daarnaast ook bepaald door andere maatregelen/beleid zoals emissiebeleid.
Vraag 28
Wanneer is drinkwaterwinning die in tijden van droogte een verslechtering van de ecologische
waterhuishouding oplevert, conform de KRW toegestaan en is hier reeds tegen opgetreden
door provincies?
Antwoord 28
De KRW schrijft voor dat in grondwaterlichamen onttrekking en aanvulling met elkaar
in evenwicht moeten zijn. Met andere woorden: er mag geen daling van grondwaterstanden
optreden als gevolg van onttrekkingen. Daarmee wordt ook achteruitgang in oppervlaktewater
en landecosystemen die afhankelijk zijn van grondwater voorkomen. De richtlijn staat
toe dat in uitzonderlijke situaties, zoals extreme droogte, een tijdelijke achteruitgang
optreedt. Daarbij geldt wel dat al het redelijke moet worden gedaan om die achteruitgang
te voorkomen en de gevolgen ervan te beperken.
Verder kennen we in Nederland de «verdringingsreeks», die in werking treedt bij (dreigend)
watertekort). Daarbij wordt de hoogste prioriteit gegeven aan veiligheid en het voorkomen
van onomkeerbare schade: stabiliteit waterkeringen, zetting/klink en onherstelbare
schade aan natuur. De waterbalans heeft naar aanleiding van de droogte in 2018 aandacht
gekregen in het droogte-onderzoek4.
De provincies zijn bevoegd gezag voor drinkwaterwinningen. Bij de vergunningverlening
wordt ook naar deze aspecten gekeken. Tijdens droogteperiodes heeft er afstemming
plaatsgevonden tussen provincies en drinkwaterbedrijven.
Vraag 29
In hoeverre is de aanpak van de verdroging onderdeel van de ambities van het NPLG?
Antwoord 29
Aanpak van verdroging van natuurgebieden is onderdeel van het NPLG.
Vraag 30
Hoeveel budget uit het NPLG is beschikbaar voor het beekdalherstel op zandgronden
met behulp van brede bufferstroken van 100 tot 250 meter en waarvoor is de geoormerkte
811 miljoen euro voor KRW-maatregelen uit het stroomgebiedbeheerplan precies beschikbaar?
Antwoord 30
Van het budget van het Transitiefonds landelijk gebied en natuur is 811 miljoen euro
additioneel voor de KRW. De inzet daarvan is gericht op grootschalig herstel van beekdalen
op zandgronden (Kamerstuk 33 037, nr. 437). Daarnaast zal het KRW doelbereik ook elders profiteren van de inzet van de overige
middelen uit het fonds. Bijvoorbeeld de aanvullende aanpak van verdroging bij natuurgebieden.
De maatregelen die zijn opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 zijn reeds
voorzien van middelen; zo worden diverse inrichtingsmaatregelen in het hoofdwatersysteem
betaalt uit het Deltafonds en in het regionale systeem via de watersysteemheffing
van waterschappen.
Vraag 31
Hoe gaat het precieze toekomstige gebruik van de brede bufferstroken, die ingericht
gaan worden ten behoeve van beekdalherstel op de zandgronden, geborgd en afdwingbaar
gemaakt worden en in hoeverre spelen pacht of de afwaardering naar natuur of landschapsgrond
hierin een rol?
Antwoord 31
De Startnotitie NPLG zal een verdere uitwerking geven van de hoofdlijnenbrief van
1 april (Kamerstukken 33 576 en 35 334, nr. 265) v.w.b. de wijze waarop de uitvoering van maatregelen onontkoombaar gemaakt wordt.
Vraag 32
Geldt de wettelijke minimumnorm voor de jaarlijkse overstromingskans van Nederlandse
waterkeringen ook voor de BES-eilanden (onze overzeese gemeenten Bonaire, Saba en
Sint Eustatius)?
Antwoord 32
Nee. De Waterwet is in beginsel niet van toepassing op Caribisch Nederland, met uitzondering
van artikel 5.32, waarin een specifieke verantwoordelijkheid in het geval van een
(dreigende) watersnoodramp is vastgelegd. De Waterwet is gemaakt voor de situatie
in Europees Nederland en daarmee niet geschikt om een op een toe te passen in Caribisch
Nederland. Artikel 5.32 stelt dat de Minister van IenW de bevoegdheid heeft om maatregelen
op de BES eilanden te treffen in het geval van een (dreigende) watersnood.
Vraag 33
Zijn er overstromings- en andere waterveiligheidsnormen voor de BES-eilanden?
Antwoord 33
De openbare lichamen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba kennen geen systeem van waterveiligheidsnormen.
Dit hangt samen met het gegeven dat de BES eilanden boven de zeespiegel zijn gelegen
en geen dichtbevolkte en diep gelegen polders kennen zoals in het laaggelegen Europees
Nederland. Daar waar in Europees Nederland de nadruk ligt op bescherming tegen overstromingen,
ligt het handelingsperspectief bij de BES eilanden in het tijdig waarschuwen van de
bewoners en het inzetten van de crisisorganisatie. Ruimtelijke inrichting en ruimtelijke
ordening bieden hier handvatten voor de lokale overheden om de waterveiligheid op
de BES eilanden op orde te houden.
Vraag 34
Is er een overstromingsrisicobeheerplan voor de BES-eilanden?
Antwoord 34
De verplichtingen van de EU Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR), waaronder het opstellen
van een overstromingsrisicobeheerplan, hebben alleen betrekking op het Europese deel
van het Koninkrijk en zijn niet van toepassing op de BES-landen. In de antwoorden
op de vragen 32 en 33 wordt ingegaan op het overstromingsrisicobeheer voor zover van
toepassing op de BES-eilanden.
Vraag 35
Welke overheidsautoriteit is verantwoordelijk voor overstromings- en andere waterveiligheidsaspecten
op de BES-eilanden?
Antwoord 35
De Minister van IenW, de Minister voor Natuur en Stikstof en de Minister voor Volkshuisvestiging
en Ruimtelijke Ordening hebben bevoegdheden in de Wet maritiem beheer BES, de Wet
VROM BES, de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES, de Wet grondslagen
natuurbeheer- en bescherming BES en artikel 5.32 van de Waterwet.
Vraag 36
Is er een klimaatadaptatiestrategie voor de BES-eilanden?
Antwoord 36
In het Klimaatsignaal»21 van het KNMI worden de klimaattrends en mogelijke impacts
daarvan op de BES-eilanden beschreven. Het Ministerie van LNV onderzoekt in samenwerking
met IenW, in het kader van het Natuur en Milieu beleidsplan (NMBP), momenteel samen
met de BES eilanden hoe zij kunnen komen tot een klimaatadaptatiestrategie.
Vraag 37
Zijn natuurvriendelijke kustverdediging en/of dubbele dijken onderzocht, additioneel
aan de Zandmotor? Zo ja, hoe en wat waren de uitkomsten? Zo nee, zijn er plannen om
dit te gaan onderzoeken?
Antwoord 37
Er wordt doorlopend onderzoek gedaan naar natuurvriendelijke manieren ten behoeve
van de kustverdediging.
Nederland heeft twee typen kustverdediging, de zandige kust met duinen en harde verdediging
met dijken. Met zandsuppleties wordt de basiskustlijn onderhouden. Deze suppletiestrategie
is een vorm van «Nature Based Solutions». De zandmotor is een megasuppletie om de
kust voor een langere periode te beschermen en op een natuurvriendelijke manier. In
het programma «Dynamisch Kustbeheer» is een handreiking ontwikkeld voor het toepassen
van natuurlijke dynamiek in de duinen. In het onderzoeksprogramma «Natuurlijk Veilig»
is geconcludeerd dat zandsuppleties invloed hebben op de kustecologie, maar geen acute
bedreiging vormen. Hier wordt nader onderzoek naar gedaan in hetzelfde programma.
In het onderzoeksprogramma Kustgenese 2.0. is geconcludeerd dat suppleren de beste
strategie is om de zandige kust waterveilig te houden. Daarnaast wordt de monitoring
van de ecologische effecten van de zogenoemde buitendeltasuppleties, die in Kustgenese
2.0 is gestart, voortgezet in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging.
Binnen het HWBP wordt voor de dijk langs de Waddenzee in de Projectoverstijgende Verkenning
(POV) Waddenzeedijken ook onderzoek gedaan naar «Nature Based Solutions», zoals een
dubbele dijk en een brede groene dijk.
In het Kennisprogramma Zeespiegelstijging wordt onderzoek gedaan naar mogelijke alternatieve
strategieën voor de bescherming van de kust voor de lange termijn samen met partners.
Hierbij wordt bestaand en lopend onderzoek betrokken, zoals het onderzoek naar dubbele
dijken door het NIOZ in opdracht van het WNF en het net gestarte wetenschappelijke
onderzoek «Living dikes» onder leiding van de Universiteit Twente waarin Rijkswaterstaat
participeert. Met deze kennis wordt in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging geïdentificeerd
wat gedaan en gelaten moet worden om de opties voor de toekomst open te houden
Vraag 38
Zijn er ook maatregelen en/of kaders opgesteld door de Beleidstafel Droogte over het
(grond)waterpeil? Zo ja, welke voorstellen zijn gedaan en worden er uitgevoerd?
Antwoord 38
De Beleidstafel Droogte heeft 46 aanbevelingen gedaan om Nederland weerbaar te maken
tegen droogte. Deze aanbevelingen liggen vrijwel allemaal op schema of zijn al afgerond.
Een aantal van de aanbevelingen gaat ook specifiek over het (grond)waterpeil. Bijvoorbeeld
de aanbevelingen om water veel beter vast te houden, zodat het grondwaterpeil tijdig
wordt aangevuld. De Beleidstafel Droogte heeft ook het belang van structurele aanpassingen
in de ruimtelijke inrichting en het landgebruik geagendeerd. Het principe van bodem
en water sturend is in het Beleidsprogramma van Infrastructuur en Waterstaat nader
uitgewerkt.
Vraag 39
Kunt u aangeven welke maatregelen de drie bestaande waterkrachtcentrales hebben genomen
om de visschade terug te brengen? Wat zijn de resultaten?
Antwoord 39
Er zijn drie grote waterkrachtcentrales (WKC) in Nederland: één in de Nederrijn (bij
Maurik) en twee in de Maas (bij Linne en bij Lith). Hier zijn vispassages aangelegd
zodat vissen hier stroomopwaarts kunnen migreren. Bij stroomafwaarts migrerende vis
treedt echter nog steeds vissterfte op door de turbines van de WKC’s. Hiervoor moeten
door de exploitant maatregelen genomen worden die worden vastgelegd in de vergunningen
voor de WKC’s op grond van de Waterwet.
Na te zijn aangeschreven door Rijkswaterstaat, hebben de exploitanten vergunningaanvragen
ingediend om deze WKC’s in werking te mogen houden. Zij hebben daarbij gevraagd om
nieuwe technieken te testen om de stroomafwaarts migrerende vis te beschermen. Het
gaat om systemen die de migratie van zalmsmolts en schieraal voorspellen waarmee WKC’s
tijdig stilgelegd worden zodra vis migreert. Eén exploitant heeft tevens een aanvraag
ingediend voor nieuwe visvriendelijkere turbines. Dit experiment is echter niet uitgevoerd.
In 2018 en 2019 zijn de gevraagde vergunningen tijdelijk verleend. Rijkswaterstaat
heeft voorgeschreven dat de voorgestelde systemen zorgvuldig getest worden en dat
de resultaten van de experimenten verstrekt worden aan Rijkswaterstaat. De uitkomst
van de experimenten moet duidelijk maken welke maatregelen getroffen kunnen worden
en onder welke voorwaarden permanente vergunningen verleend kunnen worden.
De tijdelijke vergunningen zijn gedurende de looptijd van de experimenten vernietigd
door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hierover zijn vragen van
uw Kamer beantwoord (Aanhangsel handelingen vergaderjaar 2020–2021 nr. 1809 en 1810). Rijkswaterstaat heeft de exploitanten toegestaan hun WKC’s in bedrijf te houden
in afwachting van een nieuw vergunningenbesluit, onder de voorwaarde dat de voorschriften
van de vernietigde vergunningen nageleefd zouden blijven worden. Dat houdt onder meer
in dat het toepassen en testen van de visbeschermende maatregelen door kon gaan.
De experimenten zijn inmiddels grotendeels afgerond. De resultaten zullen worden betrokken
bij de besluitvorming over de nieuwe vergunningen. Het is de verwachting dat deze
vergunningen dit jaar in werking treden. Hoewel de experimenten nog niet overal zijn
afgerond, is het algemene beeld dat de geteste systemen onvoldoende betrouwbaar de
migratie van schieraal en zalmsmolts kunnen voorspellen. Dit betekent dat andere visbeschermende
maatregelen nodig zijn om deze soorten voldoende te beschermen. Die maatregelen zullen
– mits ze tot het gewenste resultaat leiden – worden voorgeschreven in de nieuwe vergunningen.
Op dit moment kan nog niet worden vooruitgelopen op de besluitvorming op de voorliggende
aanvragen en de te treffen maatregelen. Wel staat vast dat de WKC’s gezamenlijk maximaal
10% sterfte mogen veroorzaken in de gestuwde delen van de Rijn en Maas. De WKC in
Lith heeft om deze reden op last van Rijkswaterstaat stil gelegen tijdens de meest
recente periode van schieraalmigratie. In algemene zin wordt ten behoeve van de nieuwe
vergunningen gekeken naar de volgende maatregelen: specifiek turbinebeheer, het periodiek
stilleggen van de turbines etcetera.
Vraag 40
Hoeveel geld is er gestoken in het aanleggen of mogelijk maken van vismigratiemogelijkheden
en -voorzieningen sinds 2012? Kunt u dit per project uitsplitsen?
Antwoord 40
In de afgelopen twee planperiodes van de KRW (2010–2021) zijn 811 vispassages gerealiseerd
door waterbeheerders. Er is geen overzicht van de kosten. Waterbeheerders zoeken bij
uitvoering van projecten naar synergie, bijvoorbeeld de aanleg van een vispassage
wanneer een doorlaatmiddel gerenoveerd/aangepast wordt.
Vraag 41
Klopt het dat er nu nog gevist kan worden nabij migratievoorzieningen? Waar mag niet
meer gevist worden?
Vraag 42
Wanneer zal het beleid rondom visserijvrije zones bij migratievoorzieningen met de
Kamer worden gedeeld?
Antwoorden 41 en 42
Over het beleid ten aanzien van de instelling van visserijvrije zones (VVZ’s) op vismigratiepunten
bij stuwen, sluizen en gemalen is de Kamer eerder door de Minister van LNV geïnformeerd
(Kamerstukken 29 664, nr. 204). Hierin wordt de instelling van VVZ’s, op alle punten bij stuwen, sluizen en gemalen
waar een vismigratievoorziening is getroffen, aangekondigd. In het overleg van de
Minister van LNV met uw Kamer op 30 juni vorig jaar is verzocht het algemene beleidsvoornemen
uit de eerdere Kamerbrief nog te verfijnen ten aanzien van maatwerkoplossingen voor
de sportvisserij. Dit traject loopt op dit moment nog. De Minister van LNV verwacht
de Kamer op korte termijn te informeren over de invulling hiervan en wat dit betekent
voor de instelling van de VVZ’s.
Vraag 43
Welke gevolgen voor toerisme aan de Hollandse kust worden verwacht door het toewijzen
van nieuwe windmolenparken?
Antwoord 43
In het Programma Noordzee 2022–2027 zijn nieuwe windenergiegebieden aangewezen. Deze
liggen zo ver van de Hollandse kust dat daar te realiseren windparken in principe
niet vanaf het strand zichtbaar zijn, behoudens uitzonderlijk heldere condities in
het geval van het mogelijk in de toekomst te ontwikkelen windenergiegebied Lagelander.
Daarom worden er geen gevolgen voor toerisme aan de kust verwacht.
Vraag 44
Is een risicoanalyse gemaakt voor de van de Noordzee afhankelijke economische sectoren
naar aanleiding van het toewijzen van nieuwe windmolenparken?
Antwoord 44
Ja, voor het opstellen van het Programma Noordzee 2022–2027 zijn daartoe twee onderzoeken
verricht:
1. Aanvullende analyse van de economische effecten van inrichtingsvarianten voor de Noordzee
tot 2040/2050, Wageningen Economic Research (Roebeling et al.), juni 2021; en
2. Inzicht in de sociaaleconomische waarde van de zoekgebieden windenergie op de Noordzee
2030 – 2050 voor de Nederlandse visserij, Wageningen Marine Research (Deetman et al.),
december 2020.
Vraag 45
Wat zijn de gevolgen voor de reguliere visserij naar aanleiding van het aanwijzen
van nieuwe windenergieparken op de Noordzee en het aansturen op alternatieve vormen
van visserij?
Antwoord 45
Het kabinet werkt aan het realiseren van windparken op de Noordzee. Deze windparken
zijn nodig om de klimaatdoelstellingen te behalen. Het kabinet maakt daarbij een afweging
tussen de verschillende vormen van gebruik van de Noordzee waaronder visserij. Inzet
is om de gevolgen van windparken voor de sleepnetvisserij te beperken. De zuidelijke
Noordzee is zo veel als mogelijk ontzien, omdat dit een belangrijk gebied is voor
de tongvisserij. Voorbeeld hiervan is het laten vervallen van de aanwijzing van windenergiegebieden
Hollandse Kust (noordwest) en Hollandse Kust (zuidwest) in het Programma Noordzee
2022–2027.
Belangrijk in dit kader is dat een aantal Nederlands gevlagde vissersvaartuigen vis
vangt buiten de Nederlandse Exclusieve Economische Zone (EEZ) op de Noordzee, en daardoor
minder beïnvloed zal worden door de aangekondigde windenergiegebieden in het Programma
Noordzee 2022–2027.
Desalniettemin kent de toekomst van de visserij op de Noordzee grote uitdagingen door
het verlies aan ruimte. Dat betekent voor een aantal vissers mogelijk dat zij overstappen
naar een alternatieve methode om vis te vangen of dat zij besluiten te stoppen met
hun visserijonderneming. Om vissers te helpen in die transitie werkt de Minister van
LNV aan een Innovatieagenda. Hiermee wil de Minister van LNV onder andere bijdragen
aan de ontwikkeling van een «zero-impact kotter»: een visserij met minder bodemberoering,
minder ongewenste bijvangst, minder uitstoot van broeikasgassen en minder afval. Innovaties
zoals de zero impact kotter zijn noodzakelijk om op de lange termijn een goede internationale
concurrentiepositie te behouden als het gaat om een duurzame en economisch rendabele
visserij. De Minister van LNV verwacht de Innovatieagenda voor de zomer aan de Kamer
toe te sturen.
In het kader van de Brexit Adjustment Reserve (BAR) wordt ingezet op een saneringsregeling.
Deze regeling ligt voor toestemming bij de Europese Commissie en zal na goedkeuring
van de Commissie de door Brexit getroffen vissers de gelegenheid bieden om te stoppen.
Zodra de Minister van LNV een reactie heeft ontvangen van de Commissie zal hij uw
Kamer informeren.
Het kabinet heeft voorgesteld om een deel van de kosten voor de extra opgave voor
windenergie op zee te bekostigen via het Klimaatfonds. Via deze weg zal er dan ook
geld beschikbaar worden gesteld voor de verduurzaming en aanpassing van de visserij.
De uitwerking van het Klimaatfonds stuurt het kabinet voor de zomer aan uw Kamer toe.
Vraag 46
Wat zijn de gevolgen van het inzetten op meer windenergie, zoals beschreven in de
European Green Deal voor flora en fauna in de Noordzee?
Antwoord 46
Om beschermde soorten en habitats te beschermen en de Noordzee als gezond ecosysteem
te behouden wordt op meerdere momenten in de besluitvormingscyclus van windenergie
op zee beoordeeld wat de gevolgen zijn van een verhoogde inzet en of het totaal aan
windparken past binnen de ecologische draagkracht. Het instrumentarium hiervoor bestaat
uit toetsing aan de Wet natuurbescherming, die ondersteund wordt door het Kader Ecologie
en Cumulatie (KEC) en het onderzoeksprogramma Wind op Zee Ecologisch Programma (Wozep).
In het geval van kennislacunes worden aannames gedaan volgens een worst case-benadering (voorzorgbeginsel).
Bij het nemen van kavelbesluiten moet de ecologische ruimte zijn aangetoond. Daarbij
is sprake van een adaptieve planning. Dit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat aangewezen
windenergiegebieden uiteindelijk niet of gedeeltelijk in gebruik worden genomen. Wat
de concrete gevolgen zijn van het inzetten op meer windenergie zoals beschreven in
de European Green Deal voor flora en fauna in de Noordzee is op dit moment niet op
voorhand aan te geven.
Wel is bekend dat de verwachte grootschalige bouw van windparken om aan de mondiale
klimaat- en CO₂-reductieafspraken en de Klimaatwet te voldoen, een versterking van
drukfactoren met zich meebrengt, wat reden geeft tot extra zorg. De grootste potentiële
knelpunten doen zich voor in relatie tot zeezoogdieren (bruinvissen), vogels en vleermuizen.
Heien tijdens de aanleg van windparken kan bruinvissen verstoren en ertoe leiden dat
ze gebieden gaan mijden. Windparken die in bedrijf zijn, vormen een barrière voor
vogels en vleermuizen. Ze storen de dieren op hun trekroutes en botsingen met de rotorbladen
kunnen verwondingen veroorzaken of dodelijk zijn. Verder zijn er kennisvragen over
de effecten op haaien en roggen van elektromagnetische velden rond kabels, over onderwatergeluid
in operationele windparken, over het cumulatieve effect van de windparken op golfpatronen
en zeestromingen en op de fysiologie van het voedselweb als geheel.
Voor het aanwijzen van de windenergiegebieden in het Programma Noordzee 2022–2027
zijn de effecten bepaald van de beoogde 21 GW aan windparken. De conclusie daarvan
is dat voor de meeste beschermde soorten de effecten binnen de werknormen (Acceptable Level of Impact, ALI) blijven die hiervoor in het KEC worden gehanteerd. Voor twee vogelsoorten (jan-van-gent
en zilvermeeuw) kwam naar voren dat erbij verdere uitrol van windenergie op zee, op
basis van de huidige kennis en met in achtneming van het voorzorgsprincipe, niet binnen
de norm gebleven wordt en is verder onderzoek noodzakelijk.
Vóór het nemen van de kavelbesluiten wordt het volgende voor de kritische soorten
geregeld:
• Zeezoogdieren, en met name bruinvissen, hebben last van luid impulsief onderwatergeluid
tijdens de bouw van windparken. Voor de nieuwe windparken scherpt de Minister voor
K&E in het kavelbesluit de geluidsnorm aan van 168 dB naar 160 dB.
• Om aanvaringsslachtoffers (vogels en vleermuizen) te voorkomen, neemt de Minister
voor K&E een stilstandregeling in kavelbesluiten op.
• Voor de vogelsoorten zilvermeeuw en jan-van-gent geldt dat de ALI volgens het huidige
KEC overschreden wordt. Voor deze soorten vindt specifiek aanvullend onderzoek plaats
en treft de Minister voor K&E, indien nodig, aanvullende mitigerende maatregelen.
Vraag 47
Hoeveel van het suppletiezand gaat naar het suppleren van bodemdaling als gevolg van
gas- en zoutwinning?
Antwoord 47
De bodem van de Waddenzee past zich op natuurlijke wijze aan de bodemdaling door mijnbouw
aan door extra zand en slib aan te voeren uit de Noordzeekustzone. Het zandverlies
dat hierdoor ontstaat in de Noordzeekustzone wordt met zandsuppleties gecompenseerd.
In de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Raan (PvdD) van 2 december
2020 (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 988) is weergegeven hoeveel zand er nodig is voor het vereffenen van de gevolgen van
de verwachte bodemdaling onder de Waddenzee als gevolg van de thans vergunde gas-
en zoutwinning. Voor de zoutwinning door Frisia Zout BV is berekend dat 9,15 miljoen
m3 zand nodig is. Voor het vereffenen van de gevolgen van de verwachte bodemdaling door
de gaswinning MLV (Moddergat, Lauwers en Vierhuizen, ook wel «gaswinning Waddenzee»
genoemd) is berekend dat tot 2050 1,51 miljoen m3 zand nodig is. Ter vergelijking: de gemiddelde hoeveelheden suppletiezand in de Noordzeekustzone
van het Waddengebied voor regulier kustonderhoud liggen in de orde van 4 tot 5 miljoen
m3 per jaar.
Vraag 48
Welke gevolgen hebben het in lijn willen lopen van de olie- en gasactiviteiten in
de Noordzee met klimaatdoelstellingen voor energie- en olieprijzen in Nederland?
Antwoord 48
Olie- en gasprijzen ontwikkelen zich op basis van vraag en aanbod op een wereldmarkt.
Dit betekent dat de olie- en gasactiviteiten op de Noordzee en het effect daarvan
op energie- en olieprijzen moeten worden bezien in het licht van de volumes van deze
wereldmarkt. Hierbij moet vervolgens geconstateerd worden dat geproduceerde volumes
uit de Noordzee maar zeer beperkt zijn op de schaal van de totale olie- en gasproductie
wereldwijd en daarmee dus ook een marginaal effect hebben op de mondiale prijzen,
die vervolgens ook voor Nederland gelden. De olie- en gasactiviteiten dragen wel in
belangrijke mate bij aan de gasleveringszekerheid voor Nederland.
Vraag 49
Is er een risicoanalyse gemaakt over de gevolgen van het toewijzen van nieuwe windmolenparken
op de Noordzee voor de concurrentiepositie van de Rotterdamse haven door het belemmeren
van scheepsvaart?
Antwoord 49
Ja, er is een analyse gemaakt met betrekking tot de veiligheid en bereikbaarheid van
de Rotterdamse en Amsterdamse havens. Bij de aangewezen gebieden voor windenergie
op zee blijven de havens goed bereikbaar. Bij de windenergiegebieden Nederwiek en
Lagelander wordt voorzien in een clearway voor de scheepvaart.
De scheepvaartveiligheid wordt gewaarborgd door een pakket aan mitigerende maatregelen.
Bovendien is de aanwijzing vervallen van de windenergiegebieden Hollandse Kust (noordwest)
en Hollandse Kust (zuidwest) die een groot risico voor de scheepvaartveiligheid met
zich mee zouden brengen.
Vraag 50
Wat zijn de gevolgen voor de concurrentiepositie van de Nederlandse visserij door
het vergroten van het voor visserij gesloten gebied?
Antwoord 50
Zie antwoord 45.
Vraag 51
Is er een risicoanalyse gemaakt welke gevolgen het willen verbreden van de blik op
mainport Rotterdam zou kunnen hebben voor de concurrentiepositie van Rotterdam, de
werkgelegenheid en de economie van het van Rotterdam afhankelijke achterland?
Antwoord 51
Er is geen risicoanalyse gemaakt naar de toekomstige gevolgen voor de concurrentiepositie
van Rotterdam, de werkgelegenheid en de economie van het van Rotterdam afhankelijke
achterland. In opdracht van het Ministerie van IenW wordt jaarlijks de Havenmonitor
uitgebracht (https://havenmonitor.nl). Daarmee wordt de economische betekenis van de Nederlandse zeehavens (waaronder
de Rotterdamse haven) gemonitord. In de Havennota 2020 – 2030 is verder aangegeven
dat de verbreding van de blik op de mainports geen afzwakking van de bijzondere positie
van mainport Rotterdam tot gevolg heeft, maar leidt tot een bredere economische beschouwing
vanuit nationaal perspectief. Dit betekent dat het Ministerie van IenW de eventuele
inzet van middelen voor mainport Rotterdam in samenhang met de verdere ontwikkeling
van andere belangrijke opgaven beziet, zonder afbreuk te willen doen aan de vooraanstaande
positie van de Rotterdamse haven.
Vraag 52
Welke nieuwe ontwikkelingen zijn afgelopen tien jaar in uiterwaarden toegestaan? Om
hoeveel hectare gaat het?
Antwoord 52
Het toestaan van ontwikkelingen in de uiterwaarden wordt gereguleerd in de Beleidsregels
grote rivieren.
Het doel van de beleidsregels is het voorkomen van een significante toename van opstuwing/waterstandsverhoging
en schadepotentieel. Indien dergelijke effecten er zijn, moet dat worden gecompenseerd
of wordt de activiteit niet toegestaan.
Een totaaloverzicht van hectares wordt niet actief bijgehouden.
Vraag 53
Welke maatregelen zijn nodig om uiterlijk in 2027 de KRW-doelen voor drinkwaterbronnen
te halen? Wanneer zijn deze bekend? Welke rol neem de overheid hierin, zodat de doelen
gehaald gaan worden? Welke kosten zijn aan deze maatregelen verbonden en door wie
worden die betaald?
Antwoord 53
Met de uitvoering van het totale voorziene pakket van maatregelen uit de Stroomgebiedbeheerplannen
voor de periode 2022–2027 is een bedrag van ca. € 1,5 miljard aan overheidsuitgaven
gemoeid. In het Coalitieakkoord is 811 miljoen euro gereserveerd «additioneel t.b.v.
Kaderrichtlijn Water». Een beschrijving van de maatregelen staat in het antwoord op
vraag 11.
Vraag 54
Klopt het dat in de helft van de waterlichamen overschrijdingen worden aangetroffen
op één of enkele prioritaire stoffen, waaronder PFOS, PAK’s en bestrijdingsmiddelen?
Bent u voornemens beleid te ontwikkelen om PFOS en PAK’s terug te dringen? Zo ja,
welk beleid en welke maatregelen?
Antwoord 54
In 2015 voldeed 40% van de oppervlaktewaterlichamen voor de prioritaire stoffen die
niet als ubiquitair5 zijn aangemerkt aan de milieukwaliteitseisen van de chemische toestand, in 2022 is
dit al bijna 70%. De aantallen waterlichamen met normoverschrijdingen per stof zijn
vermeld in de Stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 voor de Kaderrichtlijn Water (tabel
3-b). Als onderdeel van de stroomgebiedbeheerplannen zijn stoffiches opgenomen met
informatie over de toestand, trends en de herkomst per stof(groep), het beleid en
de (voorgenomen) maatregelen.
Vraag 55
Hoe vult de rijksoverheid haar systeemverantwoordelijkheid in om negatieve effecten
van nieuwe stoffen op mens en milieu te voorkomen dan wel beperken?
Antwoord 55
Met de uitvoering van het programma «Opkomende stoffen in water». Het uitvoeringsprogramma
betreft een structurele aanpak, waarbij de keten centraal wordt gesteld. De werkgroep
«aanpak opkomende stoffen» onderzoekt de aanwezigheid van nieuwe stoffen die een bedreiging
kunnen vormen voor mens en milieu en adviseert over een mogelijke aanpak.
Vraag 56
Heeft het uitvoeringsprogramma van de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030, naar weerbare
planten en teeltsystemen» een inspanningsverplichting of een resultaatsverplichting?
Hoe verhoudt zich dit tot het behalen van de KRW-doelen als het een inspanningsverplichting
is?
Antwoord 56
Voor het behalen van de KRW-doelen is het van belang dat er in 2027 geen normoverschrijdingen
meer zijn van gewasbeschermingsmiddelen in water. Eén van de programma’s waarmee hieraan
gewerkt wordt is het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Het
Uitvoeringsprogramma bevat maatregelen om het strategische doel van nagenoeg geen
emissies naar het milieu in 2030 te realiseren. De inspanningsverplichtingen uit het
Uitvoeringsprogramma dragen samen met ander beleid bij aan het benodigde resultaat,
d.w.z. het behalen van de KRW-doelen met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen.
Vraag 57
Wanneer is het systeem van «early warning»-meetnetten operationeel dat ten aanzien
van vervuiling van het diepe grondwater wordt opgezet door provincies en drinkwaterbedrijven?
Wat houdt early warning precies in en hoe gaat het bijdragen aan de verbetering van
de kwaliteit van het diepe grondwater? Is er een aanpak voor het geval er een signaal
wordt afgegeven?
Antwoord 57
Provincies en drinkwaterbedrijven zijn bezig met de inrichting van early warning meetnetten
rondom bestaande grondwaterwinningen voor de drinkwatervoorziening. Deze zijn nog
slechts in beperkte mate operationeel, worden gedifferentieerd ingevuld en hebben
nog maar beperkt resultaten opgeleverd. In enkele regio’s (Friesland, Overijssel,
Gelderland, Utrecht en Flevoland) worden de meetpunten nu aangelegd en wordt komend
jaar een eerste meetronde uitgevoerd. Doel van het early warning meetnet is om problemen
in de waterkwaliteit in grondwaterbronnen voor de drinkwatervoorziening vroegtijdig
te kunnen signaleren en om meer inzicht te krijgen in de effectiviteit van het beschermingsbeleid.
Met early warning wordt informatie verkregen over potentiële bedreigingen die mogelijk
op termijn aanleiding kunnen geven tot overschrijding van signaleringswaarden in winputten.
Deze informatie kan helpen bij het gericht treffen van maatregelen. Een eventuele
aanpak is afhankelijk van de meetresultaten en analyse en evaluatie daarvan. Het early
warning meetnet heeft niet de functie om opkomende stoffen in meer generieke zin op
te sporen. Provincies voeren in hun reguliere meetnetten grondwater metingen uit naar
opkomende stoffen.
Vraag 58
Op welke manier vult u de systeemverantwoordelijkheid in bij het tegengaan van te
lage grondwaterstanden?
Antwoord 58
De provincies en de waterschappen zijn het bevoegd gezag voor het grondwaterbeheer
en peilbeheer. Door middel van peilbeheer (in lager Nederland) en beperkingen van
onttrekkingen door onttrekkingsverboden (in hoog Nederland) zorgen zij dat de daling
van grondwaterstand niet te groot wordt in tijden dat er weinig regen valt. Om de
regionale overheden te ondersteunen en te stimuleren om de beschikbaarheid van zoetwater
(boven en ook onder de grond) te verhogen is vanuit het Deltaprogramma Zoetwater in
de periode 2022–2027 gezamenlijk € 800 mln. beschikbaar gesteld – waarvan € 250 mln.
vanuit het Rijk via het Deltafonds.
Daarnaast is in de Studiegroep Grondwater verdroging van Hoog Nederland één van de
prioritaire thema’s. Deze studiegroep is specifiek opgericht om te komen tot oplossingsrichtingen
voor de duurzame instandhouding van grondwatervoorraden. Zij kijken ook naar de thema’s
«grondwater in bebouwde omgeving en verzilting Laag-Nederland», «grondwaterkwaliteit»,
«grondwater en energietransitie» en «maatschappelijke waarde van grondwater». Naar
verwachting wordt eind 2022 het resultaat van de studiegroep opgeleverd.
Vraag 59
Klopt het dat het bestaande beleid om in principe niet te baggeren in de buitendelta’s
van de Waddenzee voortgezet wordt, totdat de op pagina 279 beschreven afspraken rond
de buitendelta’s zijn uitgevoerd en hier een conclusie aan is verbonden?
Antwoord 59
In principe wordt er niet gebaggerd in de buitendelta’s van de Waddenzee. Het BO MIRT
is het moment om eventueel andere afspraken te maken met de regio.
Vraag 60
Hoe wordt financieel zorg gedragen voor de waarborg van het onderhoud en de waterveiligheid
bij groeiende inflatie? Stijgt het budget mee?
Antwoord 60
Voor de inflatie wordt in beginsel gecompenseerd via de IBOI (Index Bruto Overheidsinvesteringen).
Dit is een percentage dat jaarlijks vastgesteld wordt en doorgaans wordt gehanteerd
door het Ministerie van Financiën, ter compensatie van de inflatie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
B. Schuurkamp, adjunct-griffier