Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Molen en Inge van Dijk over het bericht 'Zuidaskantoren oefenden invloed uit op publicaties medewerkers belastingrecht'
Vragen van de leden Van der Molen en Inge van Dijk (beiden CDA) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «Zuidaskantoren oefenden invloed uit op publicaties medewerkers belastingrecht» (ingezonden 7 maart 2022).
Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 25 mei
2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2138.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zuidaskantoren oefenden invloed uit op publicaties
medewerkers belastingrecht»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat vindt u ervan dat de meeste hoogleraren belastingrecht aan de Universiteit van
Amsterdam (UvA) een nevenfunctie hebben bij een groot advocaten- of belastingadvieskantoor?
Antwoord 2
Het staat hoogleraren vrij om nevenfuncties te hebben, met inachtneming van de Nederlandse
gedragscode wetenschappelijke integriteit en de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden
van de universiteiten. Hoeveel hoogleraren bij een afdeling een bepaalde nevenfunctie
bekleden, is een verantwoordelijkheid van het bestuur van de universiteit. De decaan
van de Faculteit Rechtsgeleerdheid heeft in de betreffende publicatie laten weten
dat de balans bij de sectie Belastingrecht in de afgelopen twintig jaar, wat betreft
het soort nevenfuncties, is scheefgegroeid.
Vraag 3
Vindt u dat meer balans moet worden gezocht in diversiteit van nevenfuncties van hoogleraren,
maar ook van andere medewerkers, bijvoorbeeld door meer hoogleraren en medewerkers
uit de rechtspraak, belastingdienst of elders aan te trekken?
Antwoord 3
Een diversiteit van nevenfuncties kan verschillende invalshoeken bevorderen en kan
daardoor bijdragen aan een klimaat waarin integriteit en academische vrijheid beter
geborgd zijn. In die zin onderschrijf ik het belang van diversiteit van nevenfuncties
van hoogleraren en andere medewerkers. De Universiteit van Amsterdam streeft naar
meer diversiteit bij de sectie Belastingrecht en dat lijkt me een goede zaak.
Vraag 4
Is er volgens u voldoende balans tussen fulltime en parttime wetenschappelijke aanstellingen
bij fiscale studies aan universiteiten?
Antwoord 4
Volgens gegevens van de Universiteiten van Nederland (UNL) heeft ca. 70% van de hoogleraren
een voltijdse aanstelling. Er zijn geen gegevens beschikbaar die specifiek betrekking
hebben op fiscale studies noch over andere disciplines. Over de balans tussen fulltime
en parttime wetenschappelijke aanstellingen bij fiscale studies aan universiteiten
kan ik daarom geen uitspraken doen.
Vraag 5
Ziet u mogelijkheden om tot meer diversiteit in nevenfuncties en aanstellingen bij
fiscale opleidingen te komen?
Antwoord 5
De diversiteit in nevenfuncties en aanstellingen bij fiscale opleidingen betreft in
eerste instantie een personele aangelegenheid. Dit is een verantwoordelijkheid van
het bestuur van de universiteit of de faculteit. De universiteiten zouden hierop kunnen
sturen bij de werving en aanstelling van academisch personeel. Een belangrijke voorwaarde
is dat hoogleraren en andere medewerkers transparantie betrachten over nevenfuncties.
Ik ben hierover in gesprek met UNL.
Vraag 6
Met begrip voor «dubbele petten» om waardevolle kennis en praktijkervaring het onderwijs
in te brengen – hoe wordt volgens u geborgd dat studenten belastingrecht aan de UvA,
maar ook in fiscale studies aan andere universiteiten, voldoende verschillende «waardevolle
inzichten» uit de praktijk krijgen?
Antwoord 6
De mate waarin studenten verschillende inzichten uit de praktijk opdoen, is een aspect
van de kwaliteit van een opleiding. De externe borging daarvan is geregeld met accreditatie.
Een commissie van onafhankelijke deskundigen vormt zich hierover een oordeel. Van
opleidingen wordt verwacht dat de beoogde leerresultaten passen bij het niveau en
de oriëntatie van de opleiding en zijn afgestemd op de verwachtingen van het beroepenveld
en het vakgebied en op internationale eisen. Dit betekent onder andere dat afgestudeerden
inzicht hebben in verschillende theorieën en concepten van een beroep of wetenschapsgebied
en zich daar kritisch toe kunnen verhouden.
Vraag 7
Hoe wordt volgens u in de fiscale opleidingen geborgd dat aan studenten voldoende
verschillende invalshoeken worden meegegeven?
Antwoord 7
Of er voldoende verschillende invalshoeken aan bod komen bij een opleiding zal tot
uitdrukking komen in verschillende aspecten van de opleiding. Daarbij valt te denken
aan de diversiteit van de docenten en de studenten, de variatie in literatuur en onderwerpkeuze,
beschikbare stageplekken, keuzevakken en minoren, werkvormen en samenwerkingen die
de opleiding heeft met andere organisaties. Opleidingen besteden bovendien aandacht
aan een brede, academische vorming van de studenten. Hoe en in welke mate zij dat
doen, kan verschillen en niet elke opleiding doet dit even expliciet. Uiteindelijk
betreft dit de kwaliteit van individuele opleidingen. Voor de borging daarvan verwijs
ik naar mijn antwoord op vraag 6.
Vraag 8
Welke rol speelt volgens u voldoende aandacht voor ethiek in het curriculum, en is
dat volgens u voldoende geborgd in de fiscale opleidingen aan de UvA en andere Nederlandse
universiteiten?
Antwoord 8
Het hoger onderwijs heeft mede tot doel studenten op te leiden tot zelfstandige, kritische
mensen die in staat zijn om maatschappelijke omstandigheden en ethische overwegingen
mee te laten wegen in hun oordeelsvorming. Aandacht voor ethiek in de opleiding, al
dan niet expliciet in het curriculum verankerd, kan daar zeker een bijdrage aan leveren.
Of er voldoende aandacht wordt besteed aan de academische vorming van studenten wordt
voor elke opleiding beoordeeld bij de accreditatie van de opleiding. Ik heb geen specifiek
beeld hiervan ten aanzien van de fiscale opleidingen in Nederland. Wel heeft de Inspectie
van het Onderwijs een algemeen beeld opgehaald.2 Zo spreekt ruim de helft van de studenten zich positief uit over de aandacht die
de opleiding volgens hen geeft aan maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Wel
heeft de inspectie de instellingen opgeroepen om de activiteiten en resultaten ten
aanzien van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef meer transparant te maken.
Die oproep ondersteun ik.
Vraag 9
Kunt u een overzicht geven op welke universiteiten ethiek of bijvoorbeeld filosofie
in het curriculum van fiscale studies zit, en bij welke universiteiten dit minder
of niet aanwezig is?
Antwoord 9
Ik heb dit overzicht opgevraagd bij UNL. Er zijn vijf bacheloropleidingen Fiscaal
recht bij de veertien Nederlandse universiteiten. Drie van de vijf bieden een of meerdere
cursussen ethiek of filosofie aan. Voor de masteropleidingen geldt dat er slechts
een opleiding is die specifiek het vak ethiek aanbiedt. Voor de meeste masterstudenten
geldt echter dat zij ethiek/filosofie al in de bachelor hebben gehad; fiscaal recht
is vaak een specialisatie in de master, volgend op de bachelor Rechtsgeleerdheid.
Vraag 10
Wat zijn volgens u de waarborgen voor integriteit ten grondslag aan wetenschappelijk
onderzoek die aan universiteiten gelden, en hoe beoordeelt u in dat licht de meldingen
van de anonieme bronnen in het artikel?
Antwoord 10
Bij universiteiten gelden verschillende waarborgen voor wetenschappelijke integriteit.
Allereerst de door alle universiteiten onderschreven Nederlandse gedragscode wetenschappelijke
integriteit. In deze code staan normen voor goede onderzoekspraktijken waaraan een
onderzoeker zich in zijn of haar onderzoek moet houden. Deze normen gaan uit van principes,
zoals onafhankelijkheid en eerlijkheid. In de gedragscode staan ook zorgplichten voor
de kennisinstelling. Die moet bevorderen dat onderzoekers zich aan de normen houden.
In deze gedragscode staan verder de maatregelen en sancties in het geval deze normen
niet worden nageleefd.
Een andere belangrijke waarborg is de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden van de
universiteiten. In artikel 11 van deze regeling is onder meer bepaald dat geen toestemming
voor werkzaamheden wordt verleend voor nevenwerkzaamheden die de wetenschappelijke,
organisatorische of zakelijke belangen van de universiteit schaden dan wel waarbij
(de schijn van) belangenverstrengeling aanwezig is.
Gelet hierop en meer in het algemeen moeten nevenwerkzaamheden, en de context waarin
deze worden verricht, passen bij de rol van wetenschapper. In artikel 1.6 van de Wet
op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is bepaald dat wetenschappers
academische vrijheid genieten. Die academische vrijheid is een hoog goed dat gekoesterd
moet worden. Inherent verbonden hieraan is dat (de schijn van) belangenverstrengeling
voorkomen moet worden; van wetenschappers mag verwacht worden dat zij varen op een
sterk moreel kompas. De meldingen van anonieme bronnen vind ik in dit licht zorgwekkend,
maar ik vind het ook van belang dat eerst het door de Universiteit van Amsterdam aangekondigde
onafhankelijke onderzoek wordt afgewacht.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.