Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de voortgangsrapportage vervanging onderzeebootcapaciteit 2022 (Kamerstuk 34225-35)
34 225 Toekomst van de Nederlandse onderzeedienst
Nr. 37
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 30 mei 2022
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris
van Defensie over de brief van 1 april 2022 inzake de voortgangsrapportage vervanging
onderzeebootcapaciteit 2022 (Kamerstuk 34 225, nr. 35).
De Staatssecretaris van Defensie heeft deze vragen beantwoord bij brief van 24 mei
2022. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, De Roon
Adjunct-griffier van de commissie, Mittendorff
1.
Wat wordt bedoeld met het woord «kunnen» inzake het betrekken van de Nederlandse industrie
en kennisinstellingen bij de waarborging van wezenlijke belangen van nationale veiligheid
en Nederlandse strategische autonomie?
2.
Vormt betrokkenheid van Nederlandse strategische maritieme toeleveranciers een harde
eis is bij de gunning van de opdracht?
3.
Welke aspecten van wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en strategische autonomie
worden, conform de gewijzigde motie van het lid Van Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 43) en de motie van het lid Stoffer c.s. (Kamerstuk 35 570 X, nr. 30), opgenomen in de offerteaanvraag?
11.
Worden de noties in de gewijzigde motie van het lid Van Wijngaarden c.s. en motie
van het lid Stoffer c.s. t.a.v. onder meer Nederlandse strategische autonomie nadrukkelijk
betrokken bij het vaststellen van de primaire en secundaire eisen?
31.
Is het mogelijk dat er geen enkele eis wordt gesteld over deelname van Nederlandse
bedrijven en kennisinstellingen aan ontwerp en bouw van onderzeeboten in de nieuwe
verwervingsprocedure?
32.
Welke garanties zijn er dat Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen optimaal kunnen
meedoen aan onderhoud en instandhouding van de onderzeeboten als er geen eisen worden
gesteld aan hun deelname bij ontwerp en bouw? Is het niet veel lastiger optimaal bij
te dragen aan onderhoud en instandhouding als een partij niet betrokken is geweest
bij ontwerp en bouw?
46.
Hoe kan de focus op strategische autonomie, systeemsamenhang en top-klasse capaciteiten
op een eenvoudige en heldere manier worden gewaarborgd zonder dat daarop door industriële
participatie op wordt afgedongen?
62.
Hoe definieert u het behoud van bepaalde strategische autonomie binnen de nationale
defensie-industrie? Oftewel, kunt u concreet aangeven hoe u zich inzet voor het behoud
van een noodzakelijke kennisbasis binnen de nationale defensie-industrie ten bate
van de gehele Europese strategische autonomie?
75.
Klopt het dat betrokkenheid van de Nederlandse strategische maritieme toeleveranciers
géén harde eis is bij de gunning van de opdracht aan één van de kandidaat-werven?
76.
Wat zijn de aspecten van wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en strategische autonomie
die u voornemens bent op te nemen in de offerteaanvraag?
115.
Kunnen het nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie geborgd zijn zonder
enige rol voor Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen, aangezien de voortgangsrapportage
stelt dat eisen op dit gebied «kunnen leiden tot een bepaalde vorm van samenwerking»
tussen de werf en de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis?
De verwervingsstrategie is erop gericht om door gebruikmaking van artikel 346 VWEU
vanuit een wezenlijk nationaal veiligheidsbelang, kennis en capaciteit te waarborgen,
ook met het oog op de instandhouding op termijn. De kandidaat-werven dienen te voldoen
aan eisen ter waarborging van wezenlijke belangen van nationale veiligheid en strategische
autonomie, waarbij de Nederlandse industrie en kennisinstellingen betrokken kunnen
worden. Defensie zal voor de gegarandeerde toegang tot de daarmee samenhangende kennis,
rechten en middelen daarom in belangrijke mate afspraken moeten maken met partijen
uit het buitenland. In de hiervoor uitgewerkte maatregelen is de betrokkenheid van
Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen bij de productie van (componenten van)
kritieke systemen expliciet gemaakt zoals verzocht in de gewijzigde motie van het
lid Van Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 43) en de motie van het lid Stoffer c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 36), zonder specifieke bedrijven of kennisinstellingen te noemen.
Defensie is voornemens om in het leveringscontract van de onderzeeboten duidelijke
afspraken te maken over de strategische autonomie, de toekomstige inrichting van de
instandhouding en het daarvoor benodigde toekomstige partnerschap. Na contracttekening
van de leveringsovereenkomst wordt de instandhouding nader vastgelegd, mede op basis
van inzichten uit de fase waarin het gedetailleerde ontwerp voor de nieuwe onderzeeboot
wordt bepaald. Voordeel hiervan is dat het instandhoudingsdeel voor het planbare onderhoud
robuuster kan worden afgesproken, want na de gunning zijn meer werf-specifieke afspraken
mogelijk. Daarnaast kan maatwerk met de winnende werf worden toegepast voor de uitwerking
van de regierol van de Directie Materiële Instandhouding (DMI) in Den Helder en de
bijbehorende instandhoudingsfilosofie. Door gebruiksrechten te verkrijgen wordt DMI
zo goed mogelijk gepositioneerd om zelf Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen
te betrekken bij de instandhouding gedurende de hele levensduur.
Conform de motie van het lid Stoffer c.s., die vraagt om het nationaal veiligheidsbelang
en de strategische autonomie voor de onderzeebootcapaciteit te bestendigen en bevorderen
(Kamerstuk 35 570 X, nr. 30 van 30 november 2020), zal Defensie in de D-fase eisen stellen ter borging van het
wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie. Deze eisen kunnen
leiden tot een bepaalde mate van samenwerking tussen de werf en de Nederlandse Defensie
Technologische en Industriële Basis (NLDTIB).
De beoogde maatregelen in dit kader zijn nog onderwerp van besluitvorming en dit betreft
commercieel vertrouwelijke informatie. De geselecteerde maatregelen zullen worden
omgezet naar primaire eisen (knock-out criteria) dan wel secundaire eisen (gunningscriteria)
ten behoeve van het tenderdossier. Hierover wordt de Kamer na de zomer vertrouwelijk
geïnformeerd, voorafgaand aan de offerteaanvraag.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) werkt, zoals gemeld in de B-brief
(Kamerstuk 34 225, nr. 24), in een parallel traject met de kandidaat-werven een industriële samenwerkingsovereenkomst
uit. Het Ministerie van EZK ziet betrokkenheid van de Nederlandse industrie via drie
soorten activiteiten:
1. Activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie voortvloeiend uit de maatregelen
ter waarborging van het wezenlijk belang van nationale veiligheid en strategische
autonomie. Bij deze activiteiten is er een directe link met de hoofdcontracten van
Defensie;
2. Activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie die niet uit deze maatregelen
volgen maar wel gerelateerd zijn aan het wapensysteem onderzeeboot en leiden tot een
versterking van de gebieden van de DIS;
3. Activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie die niet uit deze maatregelen
volgen en niet gerelateerd zijn aan het wapensysteem onderzeeboot, maar wel leiden
tot een versterking van de gebieden uit de DIS.
Deze overeenkomst heeft tot doel om, naast hetgeen voortvloeit uit de eisen voor de
gunning die worden gesteld om het wezenlijke nationale veiligheidsbelang en de strategische
autonomie te borgen, een zo groot mogelijke Nederlandse betrokkenheid vast te leggen
die bijdraagt aan een versterking van de NLDTIB.
4.
Welke binnen de Nederlandse maritieme industrie aanwezige kennis en kunde kan worden
aangewend voor ontwerp, bouw en instandhouding van onderzeeboten?
77.
Kunt u reageren op het statement van Dutch Underwater Knowledge Center: «Als we nu
niet meedoen in de ontwikkeling van de toekomstige onderzeeboten komen we nauwelijks
meer aan bod bij de bouw en instandhouding. Daarmee wordt Defensie in hoge mate afhankelijk
van beschikbare kennis en kunde uit het buitenland. Dit zal leiden tot een onnodige
en ernstige aantasting van de strategische autonomie»?
Defensie draagt zorg voor de inzetbaarheid en het voortzettingsvermogen van de vervangende
onderzeebootcapaciteit gedurende de levensduur, ongeacht het soort operaties en de
coalitie waarbinnen deze plaatsvinden. Dat betekent niet dat Nederland binnen de eigen
landsgrenzen onverkort zelf over al deze zaken dient te kunnen beschikken. Voor strategische
autonomie is, zoals ook aangegeven in het Regeerakkoord, het hebben van een vitale
defensiesector belangrijk. De Defensie Industrie Strategie (DIS) (Kamerstuk 31 125, nr. 92 van 2018) laat zien wat strategische autonomie op het niveau van de Krijgsmacht betekent
en geeft richting aan waar Nederland al dan niet afhankelijk is. De DIS presenteert
niet alleen de ambitie van de NLDTIB in termen van technologie- en kennisgebieden
en industriële capaciteiten, maar geeft ook aan waar Nederland moet samenwerken en
waar ons land afhankelijk is van andere landen. De DIS stelt ook dat «nationale autonomie
op grond van wezenlijke belangen wellicht wenselijk is, maar praktisch onhaalbaar».
Zoals demissionair Minister Kamp in oktober 2021 al heeft benadrukt, beschikt Defensie
niet meer over de kennis en capaciteit om een centrale rol te vervullen in het ontwerp
en de productie van nieuwe onderzeeboten. Er is sinds de jaren negentig geen Nederlandse
werf meer die zelfstandig onderzeeboten kan ontwerpen en bouwen. Verder is de onderzeebootvervanging
niet te vergelijken met vervangings-projecten voor bovenwaterschepen, waarbij wel
de benodigde kennis en capaciteit in Nederland aanwezig is (met een belangrijke rol
van Defensie).
Defensie is daarom in de D-fase gestart met de verwervingsvoorbereiding met drie buitenlandse
kandidaat-werven. Het bepalen van de benodigde betrokkenheid van Defensie, Nederlandse
kennisinstellingen en bedrijven wordt afgewogen in de driehoek product, tijd en geld.
Gedurende de aanbesteding maakt Defensie gebruik van kennisinstituten zoals TNO en
MARIN en enkele Nederlandse bedrijven die Defensie ondersteunen bij de projectuitvoering.
In de beantwoording van de feitelijke vragen bij de basisrapportage (Kamerstuk 34 225, nr. 32) heeft Defensie reeds een appreciatie gegeven van de ambities van het Dutch Underwater
Knowledge Center (DUKC). Daarbij is ingegaan op de mogelijkheden om daarbij aangesloten
Nederlandse bedrijven te betrekken bij de verwerving en instandhouding van de nieuwe
onderzeeboten. Ook zijn de beperkingen benoemd, gegeven de kaders van de B-brief en
de in Nederland aanwezige kennis en capaciteit op onderzeebootgebied.
De drie kandidaat-werven zijn ervan op de hoogte gesteld dat Nederlandse bedrijven,
waaronder ook de DUKC-bedrijven, via de verschillende sporen (zie het antwoord op
vraag 1) een bijdrage kunnen leveren. Het is de verantwoordelijkheid van de Nederlandse
bedrijven om zichzelf hiervoor optimaal te positioneren.
5.
Welke financiële risico's zijn er verbonden aan het ontkoppelen van de aanschaf en
het onderhoud van de onderzeebootcapaciteit?
De twee belangrijkste consequenties zijn de vermindering van concurrentiedruk bij
het sluiten van de nadere overeenkomsten en het niet langer kunnen gunnen op Life
Cycle Costs (LCC). Binnen de LCC had een afweging gemaakt kunnen worden tussen kosten
voor de levering en kosten voor de instandhouding. Deze consequenties impliceren ook
financiële risico’s. Om deze risico’s te mitigeren worden in het leveringscontract
afspraken gemaakt over de strategische autonomie, de toekomstige inrichting van de
instandhouding en het daarvoor benodigde toekomstige partnerschap. Maatwerk met de
winnende werf kan worden toegepast voor de uitwerking van de regierol van de Directie
Materiële Instandhouding (DMI) in Den Helder en de bijbehorende instandhoudingsfilosofie.
Er komt voorts een nog grotere nadruk te liggen op vastlegging van toegang tot de
kostenopbouw / een kostenmodel van de werf om de prijs-kwaliteit verhouding te kunnen
beoordelen.
6.
Welke gevolgen heeft het loskoppelen van de aanschaf en het onderhoud van de onderzeebootcapaciteit
voor de betrokkenheid van de Nederlandse industrie en voor de Nederlandse strategische
autonomie op lange termijn?
Defensie is voornemens om in het leveringscontract van de onderzeeboten afspraken
te maken over de strategische autonomie, de toekomstige inrichting van de instandhouding
en het daarvoor benodigde toekomstige partnerschap. Dit betekent dat, op basis van
nog te selecteren maatregelen, eisen worden gesteld ten behoeve van het tenderdossier
voor het leveringscontract. Door gebruiksrechten te verkrijgen wordt DMI zo goed mogelijk
gepositioneerd om zelf Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen te betrekken bij
de instandhouding gedurende de hele levensduur. Met de offerteaanvraag wordt concurrentie
benut. De gunning leidt tot een keuze voor een werf en een product. Na contracttekening
van de leveringsovereenkomst wordt de instandhouding nader vastgelegd, mede op basis
van inzichten uit de fase waarin het gedetailleerde ontwerp voor de nieuwe onderzeeboot
wordt bepaald. Door het loskoppelen van de levering en instandhouding kunnen Nederlandse
bedrijven zich gerichter positioneren voor werkzaamheden in de instandhouding. Afhankelijk
van de afspraken over het toekomstige partnerschap en de mate van overdracht van rechten
zullen deze werkzaamheden door Defensie dan wel door de buitenlandse hoofdaannemer
of toeleveranciers worden uitgevraagd.
7.
Is de inzet dat met het verkrijgen van gebruiksrechten door de Dienst Materiële Instandhouding
(DMI) ook het intellectual property (IP) wordt overgedragen aan Nederland?
Het overnemen van de intellectuele eigendomsrechten is onevenredig kostbaar en bovendien
inhoudelijk niet nodig. Defensie heeft in de eerste plaats behoefte aan de gebruiksrechten.
Daarmee kan Defensie (sub)systemen, met hulp van expertise van anderen, onderhouden
en operationeel relevant houden. Intellectuele eigendomsrechten zijn niet alleen eigendom
van de kandidaat-werven en/of hun overheden, maar ook in handen van toeleveranciers
van subsystemen uit de gehele toeleveranciersketen. Het is onmogelijk om met al deze
partijen afspraken te maken over het overdragen van het intellectuele eigendomsrecht.
Daarnaast is het onwaarschijnlijk dat leveranciers deze intellectuele eigendomsrechten
aan Defensie overdragen. Immers daarmee geven zij het recht uit handen voor her-productie
en doorverkoop, wat het einde van hun huidige businessmodel zou kunnen betekenen.
8.
Waarom zal het na gunning (eind 2023) naar verwachting nog zeker elf jaar duren voordat
de eerste onderzeeboot wordt geleverd (2034 – 2037)?
De in de aanbiedingsbrief bij de voortgangsrapportage genoemde bandbreedte van 2034
– 2037 is mede tot stand gekomen met informatie uit de dialoog met de kandidaat-werven,
en is naar aanleiding van de onderzoeken kritisch bezien door experts en defensiemedewerkers
van buiten het projectteam. De bandbreedte geldt voor het moment waarop de eerste
twee nieuwe onderzeeboten fully operational capable beschikbaar zullen zijn. De werkelijke levering van de eerste onderzeeboot is een
aantal jaren eerder.
Na de gunning van het contract, voorzien voor eind 2023, volgen de nadere overeenkomsten
voor de instandhouding, het gedetailleerd ontwerp, de start van de bouw, het ontwerpen
en overdragen van opleidingstools, de fabriekstesten, de tewaterlating van de eerste
boot, de Harbour Acceptance Trials en Sea Acceptance Trials (HAT/SAT), de levering van logistieke onderdelen / integrated logistic support en de overdracht aan Defensie. Daarna volgt een eerste opwerkperiode van de boot
en bemanning, inclusief de operationele evaluatie daarvan. Vervolgens is de onderzeeboot
volledig operationeel inzetbaar (fully operational capable).
9.
Wat zijn de primaire en secundaire eisen?
10.
Op basis waarvan worden de primaire en secundaire eisen voor de onderzeebootcapaciteit
vastgesteld?
100.
Op basis waarvan wordt de afweging gemaakt tussen primaire en secundaire eisen? Kunt
u de Kamer vertrouwelijk meenemen in die afweging?
Primaire eisen zijn eisen waaraan de kandidaat-werven moeten voldoen om een geldige
inschrijving te kunnen indienen. Primaire eisen worden ook wel knock-out criteria
genoemd. Secundaire eisen zijn eisen waarop door kandidaat-werven in de gunning punten
kunnen worden gescoord. Werven kunnen zich op basis van hun invulling van secundaire
eisen onderscheiden. De beoordeling van de secundaire eisen leidt tot een gunningsvoorstel.
Eisen vloeien voort uit het Concept of Operations (CONOPS) en daaraan gerelateerde
documenten zijn nog onderwerp van besluitvorming. Dit betreft commercieel vertrouwelijke
informatie. Ik verwacht uw Kamer hierover na de zomer, voorafgaand aan de offerteaanvraag,
vertrouwelijk te kunnen informeren. De vertrouwelijkheid is nodig omdat het om informatie
gaat uit het tenderdossier.
11.
Worden de noties in de gewijzigde motie van het lid Van Wijngaarden c.s. en motie
van het lid Stoffer c.s. t.a.v. onder meer Nederlandse strategische autonomie nadrukkelijk
betrokken bij het vaststellen van de primaire en secundaire eisen?
Zie het antwoord op vraag 1.
12.
Wat is de inzet om de operationele inzetbaarheid van de Walrusklasse richting 2034–2037
maximaal in stand te houden?
Ten behoeve van een optimale operationele inzetbaarheid van de Walrusklasse tot midden
jaren dertig heeft Defensie besloten twee onderzeeboten stapsgewijs eerder uit dienst
te nemen. Dit is enerzijds bedoeld om de onderhoudsinspanning te richten op de twee
langst doorvarende onderzeeboten. Anderzijds komen hierdoor ook meer reserve-onderdelen
beschikbaar om de optimale inzet van de twee overgebleven onderzeeboten te waarborgen.
Defensie zal bovendien blijven investeren in de twee langst doorvarende onderzeeboten
door (delen van) systemen vervangen die niet meer onderhoudbaar zijn.
13.
Deelt u onverkort de opvatting dat Nederland over alle krijgsmachtonderdelen moet
blijven beschikken? Hoe beoordeelt u de visie van defensiedeskundige Ko Colijn dat
de marine het expeditionair varend vermogen moet beëindigen en zich richten op: «a)
patrouillecapaciteit voor het Noordzeegebied en de Middellandse Zee, b) bewaking van
vitale onderzeese internetkabels, c) mijnenveegcapaciteit voor de Noordzee,» en dus
niet over moet gaan tot de aanschaf van vervangende onderzeebootcapaciteit?1
De krijgsmacht staat met haar drie hoofdtaken in dienst van Nederland om onze vrijheid,
veiligheid en welvaart te beschermen. De diversiteit en complexiteit van de dreigingen
waarmee we worden geconfronteerd, maken duidelijk dat de krijgsmacht in uiteenlopende
scenario’s snel en daadkrachtig inzetbaar moet zijn, vaak op meerdere plekken tegelijk,
als onderdeel van internationale samenwerkingsverbanden en onder wisselende omstandigheden.
Defensie kan zich niet slechts op één bepaalde dreiging of één bepaald soort optreden
richten. Alle delen van de krijgsmacht zijn nodig om de taken van Defensie uit te
kunnen voeren.
Met het vergroten van de slagkracht van de marine kan Nederland in internationaal
verband een geloofwaardige bijdrage leveren aan de gezamenlijke afschrikking en het
optreden in het hoogste deel van het geweldsspectrum. Onderzeeboten zijn hier een
cruciaal onderdeel van. Ook zijn onderzeeboten een onmisbare schakel in de inlichtingenketen
en van groot belang voor de ondersteuning van de special forces.
Dit kabinet investeert fors in Defensie. Tegelijk blijven keuzes nodig; Nederland
kan en hoeft niet alles zelf te doen. Deze keuzes, en de gevolgen daarvan voor de
krijgsmachtonderdelen, zullen worden toegelicht in de Defensienota 2022. Deze zal
op korte termijn verschijnen.
14.
Is er volledige duidelijkheid over het budget dat met de aanschaf gemoeid is, nadat
de Algemene Rekenkamer becijferde dat «het budget tenminste € 730 miljoen hoger ligt
dan in de vertrouwelijke bijlage van de B-brief staat vermeld.» Houdt u een onzekerheidspercentage
aan? Zo ja, hoe groot is dat?2
Zoals opgenomen in de bestuurlijke reactie op het concept rapport «Vizier op de vervanging
van de onderzeeboten» wordt het door de Algemene Rekenkamer genoemde bedrag verklaard
door de gehanteerde prijspeilsystematiek, de keuze om voor bepaalde systemen alleen
provisions for te installeren en het budget voor exploitatie en correctief onderhoud.
In de aanbiedingsbrief bij de voortgangsrapportage heb ik uiteengezet dat het eisenpakket
zoals uitgevraagd in de dialoog niet heeft geleid tot voorstellen van de werven die
passen binnen de beoogde richtprijs en plafondprijs. Daarnaast bevat de risicoreservering
geen ruimte meer om onvoorziene tegenvallers op te vangen. Derhalve zullen de kaders
product, tijd en geld opnieuw worden beschouwd en zo nodig bijgesteld. Dit vormt de
eerstvolgende mijlpaal (eisenpakket, beoordelingskader en gunningsmodel) in de verwervingsvoorbereiding,
waarover de Kamer na de zomer vertrouwelijk zal worden geïnformeerd. Daarnaast zal
ook de businesscase worden geactualiseerd, waarbij (de gevolgen van) de nieuwe uitgangspunten
worden uitgewerkt, zoals het ontkoppelen van het leveringscontract en de instandhouding.
15.
Waarom legt u de kritiek op de enorme kostenstijging, van inmiddels ruim een miljard
euro (om precies te zijn € 1,14 miljard) naast zich neer, zoals defensiedeskundige
Colijn constateert?3
Zoals opgenomen in de bestuurlijke reactie op het concept rapport «Vizier op de vervanging
van de onderzeeboten» wordt het grootste deel van de budgettaire stijging verklaard
door de extra middelen die het vorige kabinet met het regeerakkoord beschikbaar heeft
gesteld om de vervanging van de onderzeeboten mogelijk te maken. Aanvullend is gekozen
voor vier boten van variant B, zoals toegelicht in de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24).
16.
Deelt u de visie dat «Ontwikkelen in eigen beheer met behulp van de eigen industrie,
of het participeren hierin, ... in het verleden enkele keren weinig goeds gebracht,
denk bv. aan de Walrus-affaire en de NH90-helikopter.»? Zo ja, waarom schuift u toch
de eigen industrie prominent naar voren? Zo nee, welke garanties hebt u dat het nu
goed gaat?4
Nederland beschikt sinds de jaren negentig niet meer over een zelfscheppende onderzeebootindustrie.
De nieuwe onderzeeboten worden daarom aangeschaft bij een buitenlandse hoofdaannemer,
zijnde één van de drie kandidaat-werven. Zoals in reactie op eerdere schriftelijke
vragen is toegelicht (Kamerstuk 34 225, nrs. 25 en 32), vormen bestaande ontwerpen van de drie buitenlandse kandidaat-werven het uitgangspunt.
Dit is een wezenlijk ander startpunt dan in het verleden bij de Walrusklasse, waarbij
Defensie met de bouwers vanaf de tekentafel samen een geheel nieuwe onderzeeboot heeft
ontworpen, ontwikkeld en gebouwd.
De kandidaat-werven zijn voor de vervanging van de onderzeebootcapaciteit zelf verantwoordelijk
voor het ontwerp en dienen daarbij te voldoen aan de eisen die Defensie stelt. TNO,
Marin en enkele Nederlandse bedrijven ondersteunen Defensie in de D-fase bij het analyseren
en valideren van de voorstellen van de kandidaat-werven.
17.
Deelt u de opvatting dat het gezien de toenemende vertragingen onder sterk veranderende
geopolitieke verhoudingen (zowel op het gebied van internationale relaties als technologische
ontwikkelingen) zinnig is opnieuw te beoordelen of de keuze voor de vervanging van
de onderzeebootcapaciteit de beste besteding is van de financiële middelen en dat
het daarom noodzakelijk is een stap terug te zetten in het materieelverwervingsproces?
Zo nee, waarom niet?
18.
Is het gezien de toegenomen spanningen in Europa nog steeds zinnig een wereldwijd
inzetbare onderzeeboot aan te schaffen, een keuze die gepaard gaat met hoge kosten,
in plaats van een boot die ingezet kan worden in de (Noord-)Europese wateren? Zo nee,
kunt u aangeven waarom dat deze spanningen niet andere conclusies leidt?
37.
Wat maakt de Nederlandse onderzeebootcapaciteit een niche ten opzichte van onze NAVO-bondgenoten?
Het antwoord op vraag 17 is nee, de aanschaf van nieuwe onderzeeboten is van rechtstreeks
belang voor de nationale veiligheid van Nederland als zeevarende natie en voor de
bescherming van het Koninkrijk waaronder de Caribische gebiedsdelen. Een onderzeeboot
is een strategisch wapensysteem, dat ook tactisch ingezet kan worden en vormt daarmee
een essentiële schakel in het maritieme optreden. Het belangrijkste kenmerk van een
onderzeeboot is dat deze onder water vrijwel onvindbaar is. Dat maakt de onderzeeboot
uitermate geschikt voor het beschermen van de aanvoerlijnen over zee, het beschermen
van de eigen vlootverbanden, het opsporen en elimineren van vijandelijke onderzeeboten
en oppervlakteschepen, het afzetten en oppikken van special forces, het vergaren, analyseren en delen van inlichtingen en het bijdragen aan operaties
op en rond de zeebodem. De onderzeeboot kan dit lange tijd ongezien en op grote afstand
van de thuisbasis wereldwijd uitvoeren. Deze maritieme slagkracht maakt de onderzeeboot
tot één van onze belangrijkste wapensystemen.
Met de huidige Walrusklasse onderzeeboten beschikt Nederland over een expeditionaire,
middelgrote, conventioneel (niet nucleair) voortgestuwde onderzeeboot met aanzienlijke
maritieme slagkracht. De combinatie van deze vier eigenschappen maakt dat men over
niche-capaciteit spreekt. Expeditionair betekent dat het deel van de wereld waarin
de Walrusklasse kan opereren ver buiten de direct aan Nederland grenzende wateren
strekt, waarvoor een groot uithoudingsvermogen, actieradius en logistieke zelfstandigheid
nodig zijn. Van deze eigenschap is over het algemeen alleen sprake bij een nucleair
voortgestuwde onderzeeboot. De vaareigenschappen en tactische kenmerken van een conventionele
onderzeeboot maken dat de Walrusklasse – ten opzichte van een nucleaire boot – in
relatief ondiep en nauw vaarwater kan opereren. De grootte van de Walrusklasse biedt
de mogelijkheid om een grote bemanning, specialisten en diverse wapens mee te nemen.
Hiermee voert de Nederlandse Onderzeedienst verschillende soorten missies uit waarvoor
zij wereldwijd hoog staat aangeschreven. Daarnaast dringt de NAVO bij Nederland aan
op vervanging. Onderzeeboten vormen een belangrijke en veel gevraagde niche-capaciteit
die Nederland kan bijdragen aan de NAVO en aan de EU. Tenslotte heeft Defensie de
grondwettelijke taak het grondgebied van het gehele Koninkrijk te beschermen, waaronder
het Caribisch gebied. Daarin vervult de onderzeeboot een essentiële rol.
De toegenomen spanningen in Europa tonen aan hoe grillig geopolitieke ontwikkelingen
zijn. De huidige veiligheidssituatie onderstreept hoe belangrijk het is dat de NAVO-partners
blijven investeren in hun (niche-)capaciteiten. Een wereldwijd inzetbare onderzeeboot
zorgt ervoor dat waar spanningen ook toenemen, Defensie een bijdrage kan leveren aan
de internationale veiligheid en het beschermen van de Nederlandse belangen. De spanningen
in Europa waar u aan refereert, onderstrepen derhalve nut en noodzaak van het onderzeeboot
wapen.
Een stap terugzetten in het verwervingsproces zou tot nog meer vertraging leiden en
daardoor de kans op een capability gap aanzienlijk vergroten. Defensie is van mening dat de aangebrachte focus door het
stopzetten van de dialoog en het vervroegd overgaan tot offertaanvraag moet leiden
tot het zo veel mogelijk beperken van vertraging en daarmee de kans verkleinen op
een eventuele capability gap.
19.
Kunt u een tussentijdse appreciatie geven van het aanbod van de werven, zowel qua
kostenverwachting, snelheid van levering, als capaciteit?
Nee, omdat het project op de basis van concurrentiestelling wordt gerealiseerd waarbij
het waarborgen van commerciële vertrouwelijkheid en van een level playing field een belangrijke rol speelt, gaat Defensie terughoudend om met het verstrekken van
de informatie die gedeeld is door de kandidaat-werven.
20.
Wat is de precieze taak van de landsadvocaat bij het beoordelen van de risico's van
het afbreken van de dialoog in het licht van ongeldige offertes en mogelijk hogere
kosten?
De landsadvocaat is gevraagd te adviseren over het inrichten van de aangepaste procedure.
Dit betreft ook de voorgestelde beheersmaatregelen voor de risico’s die samenhangen
met een offerteaanvraag in concurrentie zonder verdere dialoog.
21.
Kunt u nader bepalen wat u bedoelt met «zoveel mogelijk waarborgen» van de continuïteit
teneinde twee Walrusklasse-onderzeeboten in de vaart te houden? Wanneer kunt u bepalen
of dat het geval is?
Planmatig is er tijdens de transitie naar de nieuwe onderzeebootcapaciteit minimaal
één onderzeeboot beschikbaar voor inzet. Dat betekent dat Defensie in die periode
planmatig minimaal twee boten bezit.
Het langer dan gepland doorvaren met de Walrusklasse is mogelijk, mits de benodigde
investeringen worden uitgevoerd om inzetbaar en operationeel relevant te blijven.
De Militaire Zeewaardigheid Autoriteit zal continu blijven beoordelen of het veilig
is om met de Walrusklasse te blijven doorvaren. Ten aanzien van de nieuwe capaciteit
wordt aan de kandidaat-werven gevraagd een optimale productieplanning en bijbehorend
leveringsschema op te stellen. De productieplanning van de winnende werf wordt uiteindelijk
contractueel vastgelegd.
22.
Waarom is het brede programma van eisen dat bij de dialoog is gebruikt niet eerder
teruggebracht tot de kaderstelling van de B-brief van 13 december 2019 (Kamerstuk
34 225, nr. 24)?
23.
Leidt de geambieerde behoefte niet toch tot de zogenoemde A-variant onderzeeboot,
zoals in de B-brief omschreven? Waarom wordt uitgegaan van specifiek maatwerk voor
Nederland zonder compromissen te sluiten?
66.
Waarom is het brede programma van eisen dat leidt tot een A-variant onderzeeboot nog
niet teruggebracht tot de kaderstelling van de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24)?
97.
Is er bij het unieke ontwerp waar nu op wordt aangestuurd en de militaire behoefte
zoals gesteld in het Concept of Operations nog sprake van een bemande onderzeeboot
variant B zoals gecommuniceerd in de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24)? Wat zijn hiervan de gevolgen ten opzichte van de verwerving van een bestaand ontwerp
met beperkte aanpassingen (in de B-brief beschreven als de «geambieerde behoefte»)?
Het concept programma van eisen dat is gebruikt bij de dialoog is gebaseerd op de
kaderstelling van de B-brief, waarbij de B-variant de specifieke Nederlandse Defensie
behoeftestelling weergeeft. Doelstelling van de dialoog was om in dialoog met de kandidaat-werven
het programma van eisen te toetsen op haalbaarheid om te komen tot een tenderdossier.
Onderzeeboten worden doorgaans niet van de plank gekocht. De keuzes die gemaakt worden
in de ontwerpfase van een onderzeeboot bepalen het uiteindelijke integrale gebalanceerde
ontwerp.
24.
Wat is de impact van een uniek ontwerp op het taakstellend budget en het risicoprofiel?
Is het taakstellende budget ontoereikend? Is interdepartementaal overeenstemming bereikt
om het budget, los van de gebruikelijke inflatiecorrectie, te verhogen?
34.
Betekent de constatering dat wat de werven aanbieden niet past binnen de richtprijs
en plafondprijs, en dat daarnaast door schaarste en inflatie de prijzen op de defensiemarkt
stijgen, dat om binnen het projectbudget te blijven er afbreuk gedaan moet worden
aan de operationele wensen van de marine? Zou een ophoging van het projectbudget een
kwalitatief betere boot opleveren?
35.
Betekent de constatering dat wat de werven aanbieden niet past binnen de richtprijs
en plafondprijs, en dat daarnaast door schaarste en inflatie de prijzen op de defensiemarkt
stijgen, dat om binnen het projectbudget te blijven er afbreuk gedaan moet worden
aan de operationele wensen van de marine? Zou een ophoging van het projectbudget een
kwalitatief betere boot opleveren?
90.
Gelet op uw stelling dat datgene wat de werven aanbieden nog niet in de richtprijs/plafondprijs
past en dat er in de risicoreservering geen ruimte is voor onverwachte tegenvallers,
welke consequenties heeft dit voor de kwaliteit van de boot of de plafondprijs?
94.
Wat voor impact heeft de mogelijke keuze van een uniek ontwerp voor het taakstellend
budget en het risicoprofiel ten opzichte van de kaderstelling in de B-brief?
99.
Kunt u de Kamer vertrouwelijk informeren over de gevolgen van de wijzigingen in de
verwerving voor het taakstellend budget?
Zoals uiteengezet in de aanbiedingsbrief bij de voorgangsrapportage zal Defensie in
de komende periode een beoordelingskader en gunningsmodel opstellen. Dit is inclusief
primaire en secundaire eisen met de afwegingen ten aanzien van product, tijd en geld.
Het uitgangspunt hierbij blijft de beste boot voor de beste prijs. De genoemde brief
vermeldt dat het eisenpakket zoals uitgevraagd in de dialoog niet heeft geleid tot
voorstellen van de werven die passen binnen de beoogde richtprijs en plafondprijs.
Daarnaast bevat de risicoreservering geen ruimte meer om onvoorziene tegenvallers
op te vangen. Derhalve zullen de kaders product, tijd en geld opnieuw worden beschouwd
en zo nodig bijgesteld. Dit vormt de eerstvolgende mijlpaal (eisenpakket, beoordelingskader
en gunningsmodel) in de verwervingsvoorbereiding, waarover de Kamer na de zomer vertrouwelijk
zal worden geïnformeerd. Daarnaast zal ook de businesscase worden geactualiseerd,
waarbij uitgangspunten worden uitgewerkt zoals het ontkoppelen van het leveringscontract
en de instandhouding evenals het in balans brengen van de risicoreservering en basisraming.
25.
Waarom wordt er geen prioriteit gegeven aan tijdige levering in plaats van het creëren
van een «capability gap» die ten koste gaat van de Nederlandse bijdrage aan NAVO en
bovendien de continuïteit van de onderzeedienst in gevaar brengt?
Defensie heeft ervoor gekozen om de verwervingsvoorbereiding voort te zetten volgens
het snelst haalbare en verantwoorde tijdpad. Door het besluit het proces aan te passen
zoals gemeld in de voortgangsrapportage en nog dit jaar een offerteaanvraag uit te
sturen, beoogt Defensie het risico op een capability gap zo beperkt mogelijk te houden. Zie ook het antwoord op vraag 47.
26.
Bestaat de scherpere inhoudelijke afbakening van het programma alleen uit het doorknippen
van de belangrijke band tussen de verwerving van de onderzeeboten en de instandhouding
ervan? Zo nee, wat zijn de andere afbakeningen?
De besluiten die in de brief en voortgangsrapportage van 1 april jl. zijn vermeld,
betreffen een scherpere inhoudelijke afbakening, langer doorvaren van de Walrusklasse
en effectievere governance. De inhoudelijke afbakening bestaat uit de volgende onderdelen.
Allereerst is dat het loskoppelen van de levering en de instandhouding. Daarnaast
betekent de inhoudelijke afbakening dat de uitwerking van het eisenpakket binnen het
budget meer wordt gericht op de specifieke eisen die Nederland aan het onderzeebootontwerp
stelt om in NAVO-verband de komende decennia in een niche-capaciteit te kunnen blijven
voorzien. Dit betekent dat provisions for zijn voorzien om de boten toekomstbestendig te maken en dat de boten ook geschikt
zullen moeten zijn voor het lanceren van langeafstandsraketten. Tot slot, heeft Defensie
ervoor gekozen om de verwervingsvoorbereiding voort te zetten volgens het snelst haalbare
en verantwoorde tijdpad. Een stap voorwaarts is nodig om gerichter toe te werken naar
de offerteaanvraag, gunning en werfkeuze.
27.
Bij hoeveel Walrus onderzeeboten is het instandhoudingsprogramma volledig afgerond?
Twee onderzeeboten zijn volledig voorzien van de aanpassingen die onder het instandhoudingsprogramma
vallen. Bij een derde onderzeeboot wordt op dit moment het instandhoudingsprogramma
uitgevoerd. De vierde onderzeeboot is de eerste die uit de vaart genomen wordt, hierbij
wordt het instandhoudingsprogramma niet meer uitgevoerd.
28.
Hoe kan een Walrus onderzeeboot zonder het instandhoudingsprogramma te hebben doorlopen
onderdelen leveren aan de twee onderzeeboten die operationeel blijven en wel deze
upgrade hebben gehad?
Het instandhoudingsprogramma van de Walrusklasse had grotendeels betrekking op de
hardware en software van de sensor- en wapensystemen. Hierbij is niet alle hardware
van deze installaties vervangen. Zo is er bijvoorbeeld een periscoop vervangen door
een optronische mast, maar is één van de oorspronkelijke periscopen behouden. De onderzeeboot
bestaat echter uit veel meer systemen. Juist de systemen die niet zijn vervangen hebben
onderdelen die niet, of steeds minder goed op de markt te verkrijgen zijn. De enige
onderzeeboot die geen instandhoudingsprogramma ondergaat heeft deze componenten ook.
Het is derhalve goed mogelijk om van deze boot componenten te hergebruiken.
29.
Wanneer moeten de eerste twee onderzeeboten worden geleverd als deze in de periode
2034–2037 volledig operationeel inzetbaar moeten zijn? Wanneer worden de overige twee
nieuwe onderzeeboten geleverd?
De momenten van levering van de onderzeeboten verschillen per kandidaat-werf. Zoals
vermeld in het antwoord op vraag 8 beslaat de periode tussen levering van de eerste
onderzeeboot en het volledig operationeel inzetbaar hebben van de eerste twee onderzeeboten
een aantal jaren. De indicatie van levering van de eerste onderzeeboot ligt tussen
2031 en 2035. Het leveringsschema is afhankelijk van de te selecteren kandidaat-werf.
Aan de kandidaat-werven wordt gevraagd een optimale productieplanning en bijbehorend
leveringsschema op te stellen. De productieplanning van de winnende werf wordt uiteindelijk
contractueel vastgelegd. Schematisch is de transitieperiode weergeven in figuur 1
van de voortgangsrapportage.
30.
Waarom is voor de levering van eerste twee onderzeeboten slechts een indicatieve tijdsruimte
tussen 2035–2038 uitgetrokken?
Waar ik met de focusaanpak indicatief vanuit ga, is dat het beoogde moment waarop
de eerste twee nieuwe onderzeeboten fully operational capable beschikbaar zijn, naar verwachting valt in de jaren 2034 – 2037. De werkelijke levering
van de eerste onderzeeboot is een aantal jaren eerder.
Het rapport over de tijdsoverschrijdingen, zoals dat met uw Kamer is gedeeld, adviseert
voor verder liggende mijlpalen om een bandbreedte te hanteren. Dit advies is overgenomen.
Zoals gezegd, wordt de indicatieve planning geactualiseerd bij het bereiken van een
mijlpaal of zodra er nieuwe informatie beschikbaar is die daartoe aanleiding geeft.
31.
Is het mogelijk dat er geen enkele eis wordt gesteld over deelname van Nederlandse
bedrijven en kennisinstellingen aan ontwerp en bouw van onderzeeboten in de nieuwe
verwervingsprocedure?
32.
Welke garanties zijn er dat Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen optimaal kunnen
meedoen aan onderhoud en instandhouding van de onderzeeboten als er geen eisen worden
gesteld aan hun deelname bij ontwerp en bouw? Is het niet veel lastiger optimaal bij
te dragen aan onderhoud en instandhouding als een partij niet betrokken is geweest
bij ontwerp en bouw?
Zie het antwoord op vraag 1.
33.
Welke noodzakelijke aanpassingen zijn er bij het onderhoudsconcept van de Walrus nodig?
Met welke beperkingen van inzetbaarheid moet rekening worden gehouden? Is het in de
praktijk mogelijk dat slechts één onderzeeboot operationeel is?
Defensie verwacht dat er behalve het planmatige onderhoud (conceptueel vergelijkbaar
met een grote of kleine beurt, inclusief APK, bij een personenauto) per boot meer
incidenteel onderhoud aan de Walrusklasse nodig zal zijn. Oudere systemen vertonen
immers meer storingen. Om aan die toenemende vraag naar incidenteel onderhoud te voldoen,
faseert Defensie de oudste twee boten getrapt uit waardoor meer reservedelen beschikbaar
komen en er in totaal minder vaak sprake is van onderhoudsmomenten. Hoe groot per
boot de toenemende incidentele onderhoudsvraag exact wordt, valt echter niet te voorspellen.
Daarnaast raken er systemen obsoleet, wat wil zeggen dat ze niet meer onderhoudbaar
zijn door ouderdom, gebrek aan reservedelen of wegvallende ondersteuning door de fabrikant.
Systemen waarop dit van toepassing is, behoeven modificaties om ze inzetbaar en relevant
te houden. Deze modificaties zijn inspanningen die ook meer vragen van de instandhouder.
Planmatig is er tijdens de transitie naar de nieuwe onderzeebootcapaciteit minimaal
één onderzeeboot beschikbaar voor inzet. Dat betekent dat Defensie in die periode
planmatig minimaal twee boten bezit.
34.
Betekent de constatering dat wat de werven aanbieden niet past binnen de richtprijs
en plafondprijs, en dat daarnaast door schaarste en inflatie de prijzen op de defensiemarkt
stijgen, dat om binnen het projectbudget te blijven er afbreuk gedaan moet worden
aan de operationele wensen van de marine? Zou een ophoging van het projectbudget een
kwalitatief betere boot opleveren?
Zie het antwoord op vraag 24.
35.
Betekent de constatering dat wat de werven aanbieden niet past binnen de richtprijs
en plafondprijs, en dat daarnaast door schaarste en inflatie de prijzen op de defensiemarkt
stijgen, dat om binnen het projectbudget te blijven er afbreuk gedaan moet worden
aan de operationele wensen van de marine? Zou een ophoging van het projectbudget een
kwalitatief betere boot opleveren?
Zie het antwoord op vraag 24.
36.
Wat is de definitie van «tot op zekere hoogte» in de wens om onderzeeboten door Defensie
zelf te kunnen laten onderhouden in de voortgangsrapportage? Hoe wordt deze hoogte
gekwantificeerd? En hoe verhoudt zich dit tot de wens van de Kamer uit de gewijzigde
motie van het lid Van Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 43) dat «Defensie, Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen onderhoud aan en upgrades
van de boot gedurende de gehele levensfase zo zelfstandig mogelijk kunnen uitvoeren»?
Wordt er hierbij naast onderhoud door Defensie zelf ook als criterium meegenomen dat
de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis onderhoud aan de onderzeeboten
kan uitvoeren in samenwerking met Defensie?
Defensie draagt zorg voor de inzetbaarheid en het voortzettingsvermogen van de vervangende
onderzeebootcapaciteit gedurende de levensduur, ongeacht het soort operaties en de
coalitie waarbinnen deze plaatsvinden. Dat betekent niet dat Nederland binnen de eigen
landsgrenzen onverkort over al deze zaken zelf dient te kunnen beschikken. De DIS
stelt dat «nationale autonomie op grond van wezenlijke belangen wellicht wenselijk
is, maar praktisch onhaalbaar». Dit geldt ook voor de onderzeeboten. Nederland beschikt
immers sinds de jaren negentig niet meer over een zelfscheppende onderzeebootindustrie.
Defensie is daarom in de D-fase gestart met de verwervingsvoorbereiding met drie buitenlandse
kandidaat-werven. Het bepalen van de benodigde betrokkenheid van Defensie, Nederlandse
kennisinstellingen en bedrijven wordt afgewogen in de driehoek product, tijd en geld.
37.
Wat maakt de Nederlandse onderzeebootcapaciteit een niche ten opzichte van onze NAVO-bondgenoten?
Zie het antwoord op vraag 17.
38.
In welk opzicht wijkt de 212 CD E van Thyssen Krupp Marine Systems (TKMS) af van de
verlangde niche capaciteit?
40.
In welk opzicht wijkt de door Israël bestelde speciale 212-versie van TKMS af van
de verlangde niche capaciteit?
41.
In welk opzicht wijkt de A26-klasse van SAAB af van de verlangde niche capaciteit?
42.
In welk opzicht wijkt de Scorpène van Naval af van de verlangde niche capaciteit?
Het programma wordt op basis van concurrentiestelling gerealiseerd waarbij het waarborgen
van commerciële vertrouwelijkheid een belangrijke rol speelt, net zoals de borging
van het level playing field. Om die reden gaat Defensie terughoudend om met het verstrekken van informatie over
de specifieke ontwerpen van de kandidaat-werven.
Genoemde ontwerpen hebben als gemene deler dat deze zijn gemaakt voor en/of verkocht
aan landen die zich concentreren op het verdedigen van hun eigen territoriale wateren
en daarmee dichtbij huis opereren. Het expeditionaire karakter van de Nederlandse
onderzeebootcapaciteit vraagt om onderzeeboten die lange periodes op afstand van hun
thuisbasis of een forward operating base (FOB) zelfvoorzienend moeten kunnen opereren. Zie ook antwoord op de vragen 18 en
37 betreffende niche-capaciteiten.
39.
Waarom stelt Defensie het belang van instandhouding boven een top-klasse ontwerp en
bouw, nu duidelijk is geworden en besloten dat deze twee losgekoppeld moeten worden?
Defensie heeft de ambitie om de beste boot voor de beste prijs te hebben, maar ook
de beste boot gedurende de levensduur te houden. Bij het loskoppelen van de levering
en de instandhouding blijft deze ambitie gehandhaafd.
40.
In welk opzicht wijkt de door Israël bestelde speciale 212-versie van TKMS af van
de verlangde niche capaciteit?
Zie het antwoord op vraag 38.
41.
In welk opzicht wijkt de A26-klasse van SAAB af van de verlangde niche capaciteit?
Zie het antwoord op vraag 38.
42.
In welk opzicht wijkt de Scorpène van Naval af van de verlangde niche capaciteit?
Zie het antwoord op vraag 38.
43.
Wat is er de afgelopen 7 jaar (sinds het verschijnen van de A-brief) aan mijlpalen
bereikt bij het project vervanging onderzeebootcapaciteit?
De A-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 13 van 2016) kan worden gezien als de eerste mijlpaal: het stellen van een formele behoefte
en daarmee de start van het Defensie Materieel Proces voor de vervanging van de onderzeebootcapaciteit.
Vervolgens is met de B-brief de onderzoeksfase afgerond waarbij is gekozen voor een
variant onderzeeboot, het aantal te verwerven boten, het gereserveerde budget, de
shortlist van de kandidaat-werven en de verwervingsstrategie. Vervolgens is de huidige
verwervingsvoorbereidingsfase (D-fase) gestart. In de D-fase zijn allereerst de kaders
voor de dialoog bepaald. Vervolgens heeft in 2021 de dialoog plaatsgevonden. Defensie
werkt nu aan de voorbereiding van een offerteaanvraag in concurrentie op basis van
een leveringscontract.
44.
Welke toekomstige mijlpalen heeft u gedefinieerd?
De eerstvolgende mijlpaal betreft het beoordelingskader, gunningsmodel en eisenpakket.
Hierbij zal ik uw Kamer vertrouwelijk informeren over de afweging tussen primaire
en secundaire eisen en de gevolgen voor strategische autonomie, zoals gevraagd in
de gewijzigde motie van het lid Van Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 43). Ik verwacht uw Kamer hierover na de zomer, voorafgaand aan de offerteaanvraag,
vertrouwelijk te kunnen informeren. De vertrouwelijkheid is nodig omdat het om informatie
gaat uit het tenderdossier.
Defensie werkt vervolgens toe naar het uitsturen van een offerteaanvraag voor het
leveringscontract. Een volgende mijlpaal betreft het gunningsbesluit, waaronder de
D-brief. Na de parlementaire behandeling van de D-brief zal Defensie de overeenkomst
met de werf bekrachtigen door het contract met de werf, en daarnaast het Memorandum
of Understanding met de desbetreffende nationale overheid, te ondertekenen.
De volgende stappen betreffen onder meer de nadere overeenkomsten voor de instandhouding,
het gedetailleerd ontwerp, de start van de bouw, het ontwerpen en overdragen van opleidingstools,
de fabriekstesten, de te waterlating van de eerste boot, de Harbour Acceptance Trials en Sea Acceptance Trials (HAT/SAT), de levering van logistieke onderdelen / integrated logistic support, de overdracht aan Defensie, het eerste opwerktraject om boot en bemanning gereed
te krijgen voor inzet, inclusief de operationele evaluatie daarvan, het eerste planbare
onderhoud, enzovoorts.
Zoals gemeld in de aanbiedingsbrief bij de voortgangsrapportage is een belangrijke
les dat Defensie in de planning en bij aannames over doorlooptijden rekening moet
houden met onzekerheden en met buffers om onvoorziene tegenvallers op te kunnen vangen.
Bij het bereiken van de eerste mijlpaal, of zodra er nieuwe informatie beschikbaar
is die daartoe aanleiding geeft, wordt de indicatieve planning geactualiseerd.
45.
Wat gaat u doen om de reële kans op een capability gap te mitigeren?
Het vervangingstraject is een proces van de lange adem, maar met een scherpere inhoudelijke
afbakening, effectievere governance en geactualiseerde projectkaders, kan Defensie
de komende periode gericht vervolgstappen zetten.
Door het besluit het proces aan te passen, zoals gemeld in de voortgangsrapportage,
en nog dit jaar een offerteaanvraag uit te sturen, beoogt Defensie het risico op een
capability gap zo beperkt mogelijk te houden. Daarnaast zal Defensie voor het langer doorvaren met
de Walrusklasse (delen van) systemen vervangen die niet meer onderhoudbaar zijn. Om
de komende jaren operationeel inzetbaar te blijven worden extra investeringen gedaan
aan de twee overgebleven onderzeeboten.
46.
Hoe kan de focus op strategische autonomie, systeemsamenhang en top-klasse capaciteiten
op een eenvoudige en heldere manier worden gewaarborgd zonder dat daarop door industriële
participatie op wordt afgedongen?
Zie het antwoord op vraag 4.
47.
Ziet u mogelijkheden om bij een mogelijk capability gap de kennis te behouden door
bijvoorbeeld personeel bij bondgenoten onder te brengen?
68.
In welke mate kan de substantieel uitgestelde planning leiden tot een capability gap
die niet alleen ten koste gaat van de noodzakelijke en urgente bijdrage aan NAVO,
maar ook de continuïteit van onze onderzeedienst ernstig in gevaar brengt?
96.
Is het nu in de praktijk zo dat er van de vier onderzeeboten altijd twee in onderhoud
zijn? Zo ja, betekent dit dat het bij de intentie om twee onderzeeboten in de vaart
te houden in de praktijk neerkomt dat er enkel één boot tegelijk op missie kan en
er daarmee een aanzienlijk capability gap ontstaat?
104.
Wat zijn de directe gevolgen van de verloren capaciteit voor de internationale veiligheid
wanneer één en daarna twee onderzeeërs uit de vaart worden gehaald?
107.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de kennis en kunde van het personeel niet verloren gaat
bij een capability gap?
109.
Hoe reëel acht u de kans van een capability gap?
113.
Zijn er afspraken gemaakt met NAVO-partners om het gat wat in de maritieme capaciteit
valt gezamenlijk op te vangen?
Door de uitvoering van het instandhoudingsprogramma Walrusklasse (IPW) is het de afgelopen
jaren veelvuldig voorgekomen dat twee onderzeeboten in onderhoud waren. Door het afronden
van IPW zullen beide onderzeeboten vaak tegelijkertijd beschikbaar zijn om naar zee
te gaan. Dit betekent niet dat beide boten altijd tegelijkertijd kunnen worden ingezet
voor missies. De gereedstellingscyclus leidt ertoe dat onderzeeboten planmatig tijd
moeten besteden aan onderhoud en opwerken naar gereedheid voor inzet. Hierdoor zal
Defensie in staat zijn om alleen de kortstondige inzet van een onderzeeboot te garanderen.
De Aanwijzing Gereedstelling Defensie (AGDEF) zal hierop worden aangepast. De NAVO
gebruikt het NATO Defence Planning Proces (NDPP) om de capaciteiten van de NAVO zo
efficiënt en effectief mogelijk te beheren. Hierin zal de beperktere Nederlandse capaciteit
worden verwerkt.
Planmatig is er minimaal één onderzeeboot beschikbaar (d.w.z. op een bepaald aantal
dagen notice to move of reeds op zee) voor nationale of NAVO inzet.
De directe gevolgen voor de (inter-)nationale veiligheid van een verminderde beschikbaarheid
van inzetbare onderzeeboten zijn niet meetbaar, noch te voorspellen. Er zal minder
flexibiliteit zijn. Hier zal bij geplande operaties rekening mee worden gehouden,
maar bij onvoorziene omstandigheden kan het voorkomen dat de onderzeebootcapaciteit
niet beschikbaar is, omdat deze reeds is ingezet.
Het structureel onderbrengen van Nederlandse militairen bij internationale partners
leidt niet per se tot kennisbehoud. Procedures zijn uniek en sterk verbonden aan de
specifieke onderzeeboot en de systemen aan boord. Er zijn weinig landen die onderzeeboten
op dezelfde manier inzetten en het inzetten van onderzeeboten heeft een grote mate
van vertrouwelijkheid. Daarnaast is het trainen van een bemanning als geheel met de
Nederlandse procedures belangrijk voor een goed inzetbaar wapensysteem. Dat is niet
mogelijk is als een klein deel van de bemanning of individuele militairen op een buitenlandse
boot varen.
Voor kennisbehoud zullen bemanningen wisselen tussen de varende onderzeeboten. Door
veelvuldig te wisselen met bemanningen tussen de varende onderzeeboten wordt borging
van kennis en kunde zo veel mogelijk gegarandeerd en worden de beschikbare vaardagen
per boot zo efficiënt mogelijk gebruikt door de operationele bemanningen.
48.
Waarom neemt u de voorgestelde maatregel om de afstand tot uitvoering te verkleinen
niet over?
Zoals toegelicht in bijlage 1 van de voortgangsrapportage zijn drie maatregelen niet
overgenomen. Deze maatregelen hebben als oogmerk om de afstand tot de uitvoering te
verkleinen en tegelijk het projectteam te versterken. Deze maatregelen zouden er in
de praktijk echter toe leiden dat staffunctionarissen van de Bestuursstaf en liaisons
worden ingezet in de werkstromen van het projectteam en daardoor de facto deel gaan uitmaken van de uitvoering. Ook het voeren van het secretariaat van de
stuurgroep vanuit het projectteam zou de rollenscheiding tussen beleid en uitvoering
diffuus maken.
Van het dertigtal maatregelen dat Defensie heeft omarmd, draagt aan aantal maatregelen
bij tot verkleining van de afstand tot de uitvoering. De nieuw aangestelde programmadirecteur
adviseert het bestuurlijke niveau en geeft tegelijk leiding aan de uitvoering van
het project. Ook is de aanbeveling overgenomen om een programmaoverleg in het leven
te roepen met vertegenwoordigers van de Defensie Materieel Organisatie (DMO), Bestuursstaf
en het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK). De versterking van het projectteam komt
in navolging van de maatregelen op andere wijze tot stand (zie het antwoord op vraag
102).
49.
Wat is het verschil tussen het opgeheven program board en het opgerichte programmaoverleg?
De program board betrof een vergadering op directeurenniveau, voorgezeten door de
voormalige programmamanager. De program board kwam ongeveer één keer per maand bijeen.
Deze program board is opgeheven. Het opgerichte interne programmaoverleg is daarentegen
op subject matter expert niveau, komt in de huidige fase regelmatiger bijeen, en wordt voorgezeten door de
programmadirecteur. Hiermee wordt beoogd de afstand tussen het bestuurlijk niveau
en het projectteam te verkleinen, wordt intensiever informatie uitgewisseld en gezamenlijk
de besluitvorming in de governance voorbereid.
50.
Op welke wijze wordt kennis en expertise van de actief dienende onderzeebootbemanning
betrokken bij de verwerving?
55.
Op welke wijze wordt de actief dienende onderzeebootbemanning betrokken bij het opstellen
van het gunningsmodel?
CSZK is al sinds de start van het project betrokken. De kennis en expertise van de
actief dienende onderzeebootbemanningen worden betrokken bij de verwerving via een
introductiecommissie bij het CZSK. De groepscommandant van de onderzeedienst is voorzitter
van de introductiecommissie. De commissie adviseert bij het opstellen van het programma
van eisen. Tevens zijn actief dienende militairen van de onderzeedienst werkzaam als
projectmedewerkers binnen de Bestuursstaf en de Defensie Materieel Organisatie. Deze
militairen rouleren regelmatig met de actief dienende onderzeeboot bemanningen. Tot
slot wordt bij de uitwerking van het eisenpakket en het gunningsmodel en voor de beoordeling
van offertes kennis en expertise van (ex-)onderzeeboot opvarenden (Subject Matter Experts) benut.
51.
Een van de aanpassingen in het proces dat in de Voortgangsrapportage wordt benoemd
is de inhoudelijk afbakening waarbij er een scheiding zal worden aangebracht tussen
de aanschaf van de onderzeeboten en het onderhoud gedurende de gehele levensduur.
Bent u bekend met het rapport «Lessen van de JSF» van de Algemene Rekenkamer waar
een van de getrokken lessen (les 7) is om de exploitatie en life-cycle kosten mee
te nemen in de afweging bij de aanschaf? Kunt u onderbouwen waarom er toch wordt gekozen
voor het loskoppelen van het onderhoud in plaats van single-source te gaan waarbij
deze loskoppeling niet nodig zou zijn?
Het is mede op basis van het genoemde rapport «Lessen van de JSF» (Bijlage bij Kamerstuk
26 488, nr. 447) dat voor de dialoog is ingezet op een aanbesteding gericht op de levensduurkosten.
De kandidaat-werven hebben alle drie (los van elkaar) aangegeven dat het doelgerichter
is om de aanschaf van de onderzeeboten los te knippen van het onderhoud. Het voordeel
is dan ook dat Defensie concretere afspraken kan maken over het planbare onderhoud.
Dit maakt het ook mogelijk afspraken te maken over de instandhoudingsfilosofie en
het langdurige partnerschap tussen de DMI in Den Helder en de winnende werf, met betrokkenheid
van het Nederlandse bedrijfsleven. Alle drie de kandidaat-werven bleken niet bereid
om een prestatiecontract voor onderhoud af te sluiten bij de contracttekening, vanwege
het ontbreken van een gedetailleerd onderzeebootontwerp (dit wordt pas na contracttekening
tijdens de engineering fase in detail bekend) en onzekerheid over het exacte gebruiksprofiel.
Deze inzichten en de vaststelling dat voortzetting van de dialoog volgens de aanvankelijk
gekozen systematiek verdere vertraging van het programma zou betekenen, hebben meegewogen
in het besluit om de gunning toe te spitsen op de leveringsovereenkomst. Na contracttekening
van de leveringsovereenkomst wordt de instandhouding nader vastgelegd, mede op basis
van inzichten uit de fase waarin het gedetailleerde ontwerp voor de nieuwe onderzeeboot
wordt bepaald.
52.
Klopt het dat het «red team» eigenlijk net zoals een «red card holder» de verwerving
tijdelijk kan stoppen?
53.
Welke functionarissen, onderdelen en rangen moeten er in het «red team» vertegenwoordigd
zijn?
54.
Zullen in het red team ook actief dienende onderzeebootbemanningen worden betrokken?
Het «red team» heeft niet de bevoegdheid om de verwervingsprocedure te stoppen. Het
«red team» geeft, gevraagd en ongevraagd, advies en tegenspraak aan het projectteam.
Het «red team» bestaat uit deskundigen uit de Defensie Materieel Organisatie die geen
deel uitmaken van het projectteam en die op basis van hun kennis en ervaring opgedaan
bij andere materieelprojecten het projectteam kunnen adviseren en challengen. Binnen het «red team» zijn geen actief dienende onderzeebootbemanningsleden betrokken.
55.
Op welke wijze wordt de actief dienende onderzeebootbemanning betrokken bij het opstellen
van het gunningsmodel?
Zie het antwoord op vraag 50.
56.
Waarom wordt de beperkte onderhoudscapaciteit van de Directie Materiële Instandhouding
(DMI) niet versterkt door meer samen te werken met de maritieme industrie?
63.
Op welke wijze zou een door CZSK begeleide uitbesteding van onderhoudstaken aan de
huidige Walrusklasse een oplossing zijn om de boten meer en beter in de vaart te houden?
Onderzeeboten zijn unieke schepen, die zijn ontworpen om onder water te worden ingezet
tot op grote diepte en daarbij zeer stil moeten kunnen opereren. Dat betekent dat
een belangrijk gedeelte van het onderhoud van de boot unieke kennis en ervaring vergt.
Die kennis en ervaring zijn in het geval van de Walrusklasse vaak alleen aanwezig
bij de DMI van het CZSK en soms (vaak op deelsysteem- of zelfs componentniveau) bij
externe bedrijven. DMI werkt reeds samen met civiele bedrijven en dat is complementair.
57.
Wat wordt er bespaard met het uit de vaart nemen van het eerste nog niet onderhouden
platform?
Het niet uitvoeren van het Instandhoudingsprogramma Walrusklasse (IPW) op de eerste
onderzeeboot die uit de vaart wordt genomen levert geen besparingen op wat betreft
de aankoop van onderdelen. Deze contracten zijn reeds lang geleden getekend en de
aankopen zijn gedaan en niet herroepbaar. De aangekochte onderdelen komen beschikbaar
voor de drie resterende boten. Wel wordt met het in stappen uit de vaart nemen van
twee onderzeeboten budget bespaard in de materiële exploitatie van CZSK. Deze besparing
wordt gebruikt om de extra kosten van het langer doorvaren van de Walrusklasse te
dempen. Hierover is de Kamer in de vertrouwelijke bijlagen bij de voortgangsrapportage
geïnformeerd.
58.
Wat zou u anders doen indien u het project overnieuw mocht doen?
Tegelijk met de voortgangsrapportage heeft de Kamer de onderzoeksrapporten ontvangen
van Andersson Elffers Felix (AEF) en van de afdeling managementinformatie van de Hoofddirectie
Financiën en Control van Defensie. AEF heeft ter aanvulling een overkoepelende reflectie
opgesteld van de onderzoeken in samenhang, met daarin de belangrijkste aandachtspunten
ter besluitvorming. Defensie heeft het overgrote deel van de aanbevelingen overgenomen,
wat resulteert in een dertigtal maatregelen (het overzicht is toegevoegd in bijlage
1 bij de voortgangsrapportage). Uiteraard had Defensie liever in een eerder stadium
deze maatregelen op eigen initiatief getroffen. De maatregelen behelzen onder meer
effectievere governance en communicatie, verbeterde planning en professionalisering
van het risicomanagement.
59.
Hoe kan het dat een week voor het verschijnen van de Basisrapportage op 28 mei 2021,
er een concept rapportage lag waar duidelijk werd dat de haalbaarheid 0% was en dit
uiteindelijk niet in de basisrapportage terecht is gekomen?
De risicorapportage over het eerste kwartaal van 2021 is in de governance voor het
eerst besproken in de (ambtelijke) program board van 11 mei 2021. Daarbij is geconcludeerd
dat de conceptrapportage nog veel vragen opriep, mede vanwege onbekendheid met de
daarin gehanteerde (probabilistische) analysemethode. Besloten is om de leesbaarheid
te verbeteren alvorens het document vast te stellen. De risicorapportage over het
eerste kwartaal van 2021 leidde hierdoor niet meer tot aanpassing van de passages
over de planning in de basisrapportage waaraan op dat moment de laatste hand werd
gelegd. Op 22 juni 2022 is de risicorapportage besproken in de stuurgroep. De informatie
uit de eerste dialoogronde, waarvan de resultaten zijn uitgewerkt gedurende de zomermaanden,
bevestigde het beeld dat de planning substantieel moest worden aangepast. De toenmalige
Minister van Defensie heeft de Kamer hierover op 27 oktober 2021 geïnformeerd (Kamerstuk
34 225, nr. 34). De bevindingen uit het onderzoek naar de tijdsoverschrijdingen hebben onder meer
geresulteerd in maatregelen om de systematiek van risicorapportages verder te professionaliseren
en de communicatie te verbeteren.
60.
Op welk moment zijn de in 2015 door CZSK intern gemelde risico’s op het in gedrang
komen van de gereedheid met de Kamer gedeeld?
De informatie waarnaar in het rapport naar de tijdsoverschrijdingen wordt verwezen,
heeft betrekking op zorgen die vanuit een deel van de organisatie zijn geuit bij de
planning uit het interne DMP-A document voor de vervanging van de onderzeebootcapaciteit.
De Kamer is over de besluitvorming omtrent het DMP-A document geïnformeerd met de
A-brief van 17 juni 2016 (Kamerstuk 34 225, nr. 13). Hierin is gemeld dat in de planning rekening werd gehouden met de beschikbaarheid
van de eerste onderzeeboot in Nederland vanaf 2027. Dit was twee jaar later dan het
eerder, in 2015 aan de Kamer gemelde voornemen om de onderzeeboten vanaf 2025 te vervangen
(Kamerstuk 34 225, nr. 1).
61.
Op welke wijze wilt u het gebruiksrecht op intellectueel eigendom inzetten als de
oorspronkelijke ontwerper en bouwer niet wil meewerken?
78.
Betekent het verkrijgen van gebruiksrechten door DMI ook dat intellectual property
(IP) wordt overgedragen aan Nederland?
79.
Kan gedetailleerd aangegeven worden of bij Defensie voldoende kennis aanwezig is om
gebruikersrechten van IP te benutten?
80.
Kan aangegeven worden hoe het verkrijgen van gebruiksrechten door DMI vormgegeven
zal worden?
81.
Wat betekent het verkrijgen van gebruiksrechten door DMI voor de betrokkenheid van
de Nederlandse industrie bij onderhoud van de onderzeeboten?
Het leveringscontract voor de onderzeeboten richt zich in de eerste plaats op het
verkrijgen van (niet-exclusieve) gebruiksrechten waarmee Defensie de instandhouding
van de onderzeeboten zelfstandig kan en mag organiseren. Dit betekent dat Defensie
het recht heeft en beschikt over de kennis om zelf de onderzeeboten in stand te houden.
Het gaat in het algemeen dus niet over de intellectuele eigendomsrechten. Deze blijven
eigendom van de betreffende leverancier.
Naast de reeds aanwezige kennis binnen DMI op het gebied van instandhouding van de
Walrusklasse, wordt in het leveringscontract verdere kennisoverdracht voor het benutten
van de gebruiksrechten gewaarborgd middels trainingen en aansluitende technische ondersteuning
door de werf. Zoals toegelicht in de voortgangsrapportage wordt DMI door het verkrijgen
van de gebruiksrechten zo goed mogelijk gepositioneerd om zelfstandig en met (Nederlandse)
bedrijven en kennisinstellingen de instandhouding uit te voeren. DMI hoeft niet noodzakelijkerwijs
alle kennis en capaciteiten zelf in huis te hebben. Het leveringscontract voor de
onderzeeboten zal bindende bepalingen bevatten over het verkrijgen van gebruiksrechten.
Bij inschrijving dienen de kandidaat-werven deze bepalingen zonder voorbehoud te accepteren.
Het verkrijgen van gebruiksrechten door Defensie betekent ook dat DMI (delen van)
de instandhouding bij derde partijen kan beleggen.
62.
Hoe definieert u het behoud van bepaalde strategische autonomie binnen de nationale
defensie-industrie? Oftewel, kunt u concreet aangeven hoe u zich inzet voor het behoud
van een noodzakelijke kennisbasis binnen de nationale defensie-industrie ten bate
van de gehele Europese strategische autonomie?
Zie het antwoord op vraag 42.
63.
Op welke wijze zou een door CZSK begeleide uitbesteding van onderhoudstaken aan de
huidige Walrusklasse een oplossing zijn om de boten meer en beter in de vaart te houden?
Zie het antwoord op vraag 56.
64.
Wat wordt verstaan onder een uniek ontwerp en hoe verhoudt zich dat met het nu toe
gehanteerde begrip gemodificeerde Military Off The Shelf (MOTS)?
93.
Hoe verhoudt het «uniek ontwerp» zich tot de gemodificeerde MOTS en het toetsingskader
«verwerving van de plank» zoals eerder gecommuniceerd met de Kamer in de B-brief (Kamerstuk
34 225, nr. 24)?
103.
In welke categorie van het beleid «van de plank, tenzij...» valt het materieelproject
vervanging onderzeeboten?
Zoals eerder toegelicht (onder meer Kamerstuk 34 225, nrs. 25 en 31) vormen de bestaande ontwerpen van de kandidaat-werven het uitgangspunt en is er
geen sprake van de ontwikkeling van een geheel nieuwe onderzeeboot «vanaf de tekentafel».
De door Defensie beoogde aanpassingen resulteren in een specifieke, op de Nederlandse
behoefte toegesneden unieke configuratie voor de toekomstige onderzeeboot. Deze configuratie
berust niet op een geheel nieuw ontwerp, maar bouwt voort op bestaande configuraties
en technische oplossingen die de kandidaat-werven al in gebruik of ontwikkeling hebben
en die in onderlinge samenhang leiden tot een uniek ontwerp dat invulling geeft aan
de eisen van Defensie. In het toetsingskader «Verwerving van de plank» uit 2011 ((Kamerstuk
32 733, nr. 77) wordt dit getypeerd als «MOTS evolved» (gemodificeerde MOTS). Hiermee wordt hetzelfde
bedoeld als in antwoord op vragen over de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 25) met de termen «bestaand gebalanceerd MOTS-ontwerp dat wordt aangepast aan Nederlandse
specifieke eisen».
65.
Kunt u aangeven of werven, zonder de inhoudelijke en diepgaande gesprekken, wel voldoende
informatie hebben om hun offerte op te baseren?
Defensie en de werven hebben in de dialoog in 2021 uitvoerig gesproken over de (concept)
eisen van Defensie. De dialoog onderstreept het belang van nader toespitsen van het
eisenpakket. De offerteaanvraag zal dan ook duidelijk omschrijven aan welke eisen
(de levering van) de nieuwe onderzeeboot zal moeten voldoen, zodat de werven voldoende
informatie ontvangen om een offerte te kunnen opstellen.
66.
Waarom is het brede programma van eisen dat leidt tot een A-variant onderzeeboot nog
niet teruggebracht tot de kaderstelling van de B-brief (Kamerstuk
34 225, nr. 24)?
Zie het antwoord op vraag 22.
67.
Klopt het dat unieke ontwerpen in de regel leiden tot substantiële overschrijdingen
van de kosten en aanzienlijke vertragingen in de levering, zoals blijkt uit recente
ervaringen in Spanje, Australië en Zweden?
Het verwerven van onderzeeboten is complex en vergt meerdere jaren van voorbereiding
waarbij verschillende interne en externe factoren de uiteindelijke levertijd en kosten
bepalen. Dit is gebleken bij de invoering van de Walrusklasse maar is ook de ervaring
in andere landen die over onderzeebootcapaciteit beschikken. Er is geen eenduidige
relatie te leggen tussen het gekozen onderzeebootontwerp en de ontwikkeling van de
levertijd en kosten.
68.
In welke mate kan de substantieel uitgestelde planning leiden tot een capability gap
die niet alleen ten koste gaat van de noodzakelijke en urgente bijdrage aan NAVO,
maar ook de continuïteit van onze onderzeedienst ernstig in gevaar brengt?
Zie het antwoord op vraag 47.
69.
Kunt u aangeven waarom in de nieuwe aanpak de focus alsnog op de drie-eenheid tijd,
geld en product gebaseerd is van het COTS/MOTS-beleid, die volgens de Kamerbrief beleidsdoorlichting
«Van de plank, tenzij.» achterhaald is, in plaats van meer focus op de kwaliteit of
de innovatie van het materieel dat verworven is?
Het programma vervanging onderzeebootcapaciteit gaat uit van bestaande ontwerpen van
de kandidaat-werven die worden aangepast op basis van het programma van eisen van
Defensie. In de te verwerven niche- capaciteit is ruimte voor de kandidaat-werven
voor innovatie binnen de daarvoor vastgestelde kaders ten aanzien van product, tijd
en geld. Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting Commercial / Military Off The
Shelf (COTS/MOTS) (Kamerstuk 31 516, nr. 34) wordt het toetsingskader «verwerving van de plank» geactualiseerd.
70.
Op welke wijze wordt er aandacht besteed aan de synergetische mogelijkheden om internationaal
samen te werken met strategische partners op het gebied van operaties, oefeningen,
training, onderhoud en logistiek, zoals bij de F35?
De Nederlandse onderzeeboot is een niche-capaciteit in bondgenootschappelijk verband.
Alleen de onderzeebootcapaciteit van Canada is hiermee vergelijkbaar. Canada is echter
nog niet bezig met het vervangen van de huidige Victoria-klasse.
De synergie bij de verwerving van de F35, waarbij meerdere bondgenoten eenzelfde capaciteit
bezitten, inzetten en instandhouden, kan dus niet worden geëvenaard bij de vervanging
van de onderzeebootcapaciteit. Niettemin zal voor bepaalde items, waaronder Government Furnished Equipment, waar mogelijk worden samengewerkt met strategische partners voor instandhouding
zoals upgrades. Daarnaast zal Defensie in bondgenootschappelijk verband operaties,
oefeningen en trainingen blijven uitvoeren, zoals dat ook het geval is bij de Walrusklasse.
Deze gezamenlijke activiteiten blijven voor zowel Nederland als het NAVO-bondgenootschap
zeer relevant.
71.
Waarom wordt er niet gestreefd naar intensieve samenwerking voor zowel verwerving
als inzet met strategische partners, zoals Noorwegen en Duitsland, die momenteel gezamenlijk
een nieuwe serie onderzeeboten aanschaffen op basis van vergelijkbare Concept of Operations
als Nederland (langdurige missies in alle Europese NAVO wateren en ver daarbuiten)?
72.
In hoeverre is het Nederlandse nationale Concept of Operations uniek in vergelijking
met de NAVO en onze omringende landen, met name Noorwegen en Duitsland die momenteel
ook expeditionaire onderzeeboten aanschaffen?
73.
In hoeverre is het Nederlandse nationale Concept of Operations uniek in vergelijking
met de NAVO en onze omringende landen zoals Frankrijk die momenteel ook expeditionaire
onderzeeboten bouwen?
Nederland onderscheidt zich ten opzichte van bondgenoten en partners met een specifieke,
wereldwijde wijze van opereren met conventionele onderzeeboten, binnen de NAVO een
niche capaciteit (zie het antwoord op vraag 18). De behoefte voor de vervanger van
de Walrusklasse berust op de wens om te blijven beschikken over een dergelijke capaciteit,
die zich wat betreft de inzetmogelijkheden ergens zal bevinden op het spectrum tussen
grote nucleair aangedreven onderzeeboten en kleinere conventionele onderzeeboten die
primair opereren in de wateren rond Europa. Verschillende typen onderzeeboten – nucleair
en conventioneel – vullen elkaar aan in internationaal verband.
74.
Waarom wordt er na gunning, nu voorzien eind 2023, nog minimaal een jaar uitgetrokken
om te komen tot een bouwcontract, terwijl bij de B-brief nog werd uitgegaan van ondertekening
van een bouwcontract direct na gunning?
Tussen het gunningsvoorstel van Defensie en de contractondertekening is tijd ingepland
voor de parlementaire behandeling, hierbij wordt indicatief uitgegaan van zes maanden.
Pas na de parlementaire behandeling kan er overgegaan worden tot contractondertekening
(leveringscontract).
75.
Klopt het dat betrokkenheid van de Nederlandse strategische maritieme toeleveranciers
géén harde eis is bij de gunning van de opdracht aan één van de kandidaat-werven?
76.
Wat zijn de aspecten van wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en strategische autonomie
die u voornemens bent op te nemen in de offerteaanvraag?
Zie het antwoord op vraag 1.
77.
Kunt u reageren op het statement van Dutch Underwater Knowledge Center: «Als we nu
niet meedoen in de ontwikkeling van de toekomstige onderzeeboten komen we nauwelijks
meer aan bod bij de bouw en instandhouding. Daarmee wordt Defensie in hoge mate afhankelijk
van beschikbare kennis en kunde uit het buitenland. Dit zal leiden tot een onnodige
en ernstige aantasting van de strategische autonomie»?
Zie het antwoord op vraag 4.
78.
Betekent het verkrijgen van gebruiksrechten door DMI ook dat intellectual property
(IP) wordt overgedragen aan Nederland?
Zie het antwoord op vraag 61.
79.
Kan gedetailleerd aangegeven worden of bij Defensie voldoende kennis aanwezig is om
gebruikersrechten van IP te benutten?
Zie het antwoord op vraag 61.
80.
Kan aangegeven worden hoe het verkrijgen van gebruiksrechten door DMI vormgegeven
zal worden?
Zie het antwoord op vraag 61.
81.
Wat betekent het verkrijgen van gebruiksrechten door DMI voor de betrokkenheid van
de Nederlandse industrie bij onderhoud van de onderzeeboten?
Zie het antwoord op vraag 61.
82.
Wat wordt er bedoeld met een industriële samenwerkingsovereenkomst? Betreft dit afspraken
op het gebied van industriële participatie? Welke afspraken worden er beoogd in deze
samenwerkingsovereenkomst vast te leggen?
EZK werkt, zoals gemeld in de B-brief, in een parallel traject met de kandidaat-werven
een industriële samenwerkingsovereenkomst uit. Zie ook het antwoord op vraag 1. EZK
ziet betrokkenheid van de Nederlandse industrie via drie soorten activiteiten:
1) Activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie voortvloeiend uit de maatregelen
ter waarborging van het wezenlijk belang van nationale veiligheid en strategische
autonomie. Bij deze activiteiten is er dus een directe link met de hoofdcontracten
van Defensie;
2) Activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie die niet uit deze maatregelen
volgen maar wel gerelateerd zijn aan het wapensysteem onderzeeboot en leiden tot een
versterking van de gebieden van de DIS;
3) Activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie die niet uit deze maatregelen
volgen en niet gerelateerd zijn aan het wapensysteem onderzeeboot, maar wel leiden
tot een versterking van de gebieden uit de DIS.
Deze overeenkomst heeft tot doel om, naast hetgeen voortvloeit uit de eisen voor de
gunning die worden gesteld om het wezenlijke nationale veiligheidsbelang en de strategische
autonomie te borgen, een zo groot mogelijke Nederlandse betrokkenheid vast te leggen
die bijdraagt aan een versterking van de NLDTIB.
83.
Kunt u ten behoeve van de leesbaarheid de informatie in de volgende voortgangsrapportage
inzichtelijker weergeven? De heldere opbouw en visualisaties in de voortgangsrapportage
verwerving F-35 zijn hier een goed voorbeeld voor.
Bij de voortgangsrapportages over het grote project vervanging onderzeebootcapaciteit
is de inzet om zo goed mogelijk tegemoet te komen aan de informatiebehoefte van de
Kamer volgens de uitgangspuntennotitie en de Regeling Grote Projecten. Afhankelijk
van de fase waarin het programma verkeert, wordt gezocht naar een passende vorm en
opbouw, waarbij visualisaties behulpzaam kunnen zijn. Ik zal bezien of de voortgangsrapportage
met meer visualisaties kan worden ondersteund.
84.
Kunt u de afwijkingen ten opzichte van de basisrapportage helder inzichtelijk maken?
In deze voortgangsrapportage is conform de uitgangspuntennotitie en de Regeling Grote
Projecten allereerst informatie over ontwikkelingen en wijzigingen sinds de vorige
rapportage opgenomen. Dat betreft onder meer informatie over de gevoerde dialoogrondes
en de onderzoeken. Daarnaast bevat (de aanbiedingsbrief bij) de voortgangsrapportage
informatie over de in maart jl. genomen besluiten over het vervolg van het programma:
een scherpere inhoudelijke afbakening, langer doorvaren van de Walrusklasse, en effectievere
governance.
85.
Kunt u conform de uitgangspuntennotitie de volgende informatie verstrekken:
a) Een overzichtelijke en actuele planning van het project waarin duidelijk wordt welke
informatie de Kamer wanneer ontvangt en welke mijlpalen er zijn.
b) Een risico paragraaf met daarin een beschrijving van de risico’s. De risico’s dienen
te worden gekwantificeerd en systematisch in beeld worden gebracht.
c) Inzicht in de inpassing in het investeringsprogramma van Defensie en mogelijke verdringingseffecten
op andere investeringsprojecten?
• Informatie over de planning (ad. a) is opgenomen in de aanbiedingsbrief bij de voortgangsrapportage
van 1 april jl., pagina 7 en 8.
• Informatie over de geïdentificeerde top-10 risico’s (ad. b) is opgenomen in de vertrouwelijke
bijlage bij de voortgangsrapportage van 1 april jl. genaamd «Top-risico’s van programma
V-OZBT», pagina 4. Hierbij is geen gekwantificeerde onderbouwing gegeven omdat dit
ten onrechte de indruk van nauwkeurigheid zou wekken en daarmee schijnzekerheid zou
bieden omdat naar aanleiding van de besluiten over het vervolg van het programma de
risicoraming opnieuw moet worden geactualiseerd. De volgende voortgangsrapportage
zal gekwantificeerde risico-informatie bevatten.
• De financiële informatie (ad. c) is niet wezenlijk veranderd ten opzichte van de informatie
in de basisrapportage van 28 mei 2021 (Kamerstuk 34 225, nr. 31) en hierover is derhalve in de voortgangsrapportage geen afwijking gerapporteerd.
De beperkte aanpassingen in dit kader zijn verwerkt in de vertrouwelijke bijlage bij
de voortgangsrapportage over het levensduurkostenbudget. Zie ook het antwoord op vraag
24.
86.
Waar wordt versneld, gelet op uw stelling dat u de besluiten versnelt?
Defensie heeft ervoor gekozen om de verwervingsvoorbereiding voort te zetten volgens
het snelst haalbare en verantwoorde tijdspad. Het is nu nodig een stap voorwaarts
te zetten en de concurrentiegerichte offerteaanvraag zijn werk te laten doen. Er wordt
op basis van alle tot dusver verkregen informatie nu concreet toegewerkt naar een
offerteaanvraag op basis van een leveringscontract. In de planning wordt geen tijd
meer ingeruimd voor het resterende deel van de dialoog. Deze toegespitste aanpak scheelt
tijd ten opzichte van de eerder toegepaste dialoog-aanpak en leidt ook tot meer focus
bij de kandidaat-werven.
87.
Kunt u toelichten waardoor de uitloop in planning (D-fase: 2 jaar en bouwfase: 3 jaar)
wordt veroorzaakt?
De onderzoeken naar de oorzaken van tijdsoverschrijdingen en de doorlichting van de
programmaorganisatie maken duidelijk wat de afgelopen jaren niet goed is gegaan in
het vervangingsprogramma. Gevolg daarvan was dat intern en extern werd vastgehouden
aan een niet realistische planning. In de gekozen focus aanpak die is beschreven in
de voortgangsrapportage zijn realistische doorlooptijden opgenomen. Deze informatie
is mede tot stand gekomen met informatie uit de dialoog met de kandidaat-werven, en
is naar aanleiding van de onderzoeken kritisch bezien door experts en defensiemedewerkers
van buiten het projectteam. Dit heeft ook geleid tot de toepassing van bandbreedtes
en buffers om tegenvallers te kunnen opvangen. De bijgestelde planning laat een verschuiving
zien van meerdere jaren bij zowel het geschatte moment van contracttekening, als het
moment waarop de nieuwe boten instromen.
88.
Hoe stabiel is de huidige planning? Verwacht u nog meer uitloop?
De huidige planning tot aan het versturen van de offerteaanvraag is stabiel. Mijlpalen
verder in de toekomst zijn aangeduid met bandbreedtes en worden bij het bereiken van
de eerstvolgende mijlpaal geactualiseerd en in meer detail opgesteld. In de planning
zijn buffers ingebouwd om verdere uitloop te voorkomen. Daarbij is het belangrijk
realistisch te zijn. Tegenvallers kunnen altijd optreden, zoals vertraging in de bouw
en beproevingen, ongeldige biedingen, of ontwikkelingen in de geopolitieke situatie
waarop nu nog geen zicht is. Zie ook vraag 30 en 45.
89.
Zou de instemming van de Kamer die u nu vraagt, niet pas na de afronding van deze
onderzoeken moeten komen, Gelet op uw stelling dat een aantal onderzoeken nog afgerond
moet worden zoals een juridisch advies over de aanbesteding, actualisatie van de business
case en herijking van het risicoprofiel en de risicoreservering?
De Tweede Kamer zal ik op meerdere momenten in het proces betrekken. Bij de eerstvolgende
mijlpaal, zijnde het beoordelingskader, gunningsmodel en eisenpakket, zal ik uw Kamer
vertrouwelijk informeren over de afweging tussen primaire en secundaire eisen en de
gevolgen voor strategische autonomie die voortvloeien uit de daaraan gerelateerde
gemaakte keuzes, zoals gevraagd in de gewijzigde motie van het lid Van Wijngaarden
c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 43). Ik verwacht uw Kamer hierover na de zomer, voorafgaand aan de offerteaanvraag vertrouwelijk
te kunnen informeren. De vertrouwelijkheid is nodig omdat het om informatie gaat uit
het tenderdossier.
Defensie werkt vervolgens toe naar het uitsturen van een offerteaanvraag voor het
leveringscontract, inclusief aspecten van wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en
strategische autonomie waar de Kamer om heeft verzocht in de gewijzigde motie van
het lid Van Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 43) en de motie van het lid Stoffer c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 36). In het leveringscontract zorgt Defensie voor voldoende waarborgen om de instandhouding
vanuit de regierol in Den Helder duurzaam vorm te kunnen geven, bijvoorbeeld door
te investeren in gebruiksrechten en infrastructuur. Defensie gunt hierbij om inhoudelijke
redenen niet op levensduurkosten en contracteert instandhouding na de keuze voor een
werf en een product. Hierdoor zijn de instandhoudingsfilosofie en het langdurige partnerschap
tussen de DMI in Den Helder en de winnende werf, met betrokkenheid van het Nederlandse
bedrijfsleven en kennisinstellingen, beter op te zetten.
De planning wordt stap voor stap bezien en bijgesteld, waar nodig. Defensie streeft
ernaar de offerteaanvraag in het laatste kwartaal van 2022 te kunnen sturen naar de
kandidaat-werven, gevolgd door een offertetraject van naar schatting een jaar tot
het gunningsbesluit. Deze periode van een jaar berust op de aanname dat Defensie ten
minste één geldige bieding ontvangt. Ik zal de Tweede Kamer vervolgens middels een
D-brief informeren over de keuze voor het product en de geselecteerde werf met de
daarbij vastgestelde oplevertermijn en prijs. Na parlementaire behandeling van de
D-brief zal Defensie de overeenkomst met de werf bekrachtigen, door het contract met
de werf, en daarnaast het Memorandum of Understanding met de desbetreffende nationale
overheid, te ondertekenen.
90.
Gelet op uw stelling dat datgene wat de werven aanbieden nog niet in de richtprijs/plafondprijs
past en dat er in de risicoreservering geen ruimte is voor onverwachte tegenvallers,
welke consequenties heeft dit voor de kwaliteit van de boot of de plafondprijs?
Zie het antwoord op vraag 24.
91.
Waarom zijn de transitiekosten nu buiten het projectbudget geplaatst? Deze maakten
eerst wel onderdeel uit van het projectbudget?
Zoals vermeld in de voortgangsrapportage op pagina 13 dienen eventuele transitiekosten
gedekt te worden binnen het taakstellend budget.
92.
Hoe gaat u in de gunningsfase borgen dat er voor de werf een stimulans/prikkel is
om de onderhouds- en exploitatiekosten zo laag mogelijk te houden?
In het leveringscontract maakt Defensie afspraken over de strategisch autonomie, de
toekomstige inrichting van de instandhouding en het daarvoor benodigde toekomstige
partnerschap. Maatwerk met de winnende werf kan worden toegepast voor de uitwerking
van de regierol van de Directie Materiële Instandhouding (DMI) in Den Helder en de
bijbehorende instandhoudingsfilosofie. Door gebruiksrechten te verkrijgen wordt DMI
zo goed mogelijk gepositioneerd om zelf Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen
te betrekken voor de instandhouding gedurende de hele levensduur. Er komt voorts een
nog grotere nadruk te liggen op vastlegging van toegang tot de kostenopbouw / een
kostenmodel van de werf om de prijs-kwaliteit verhouding te kunnen beoordelen.
93.
Hoe verhoudt het «uniek ontwerp» zich tot de gemodificeerde MOTS en het toetsingskader
«verwerving van de plank» zoals eerder gecommuniceerd met de Kamer in de B-brief (Kamerstuk
34 225, nr. 24
)?
Zie het antwoord op vraag 64.
94.
Wat voor impact heeft de mogelijke keuze van een uniek ontwerp voor het taakstellend
budget en het risicoprofiel ten opzichte van de kaderstelling in de B-brief?
Zie het antwoord op vraag 24.
95.
Hoe verschillen de werven in leveringstijd en welke invloed heeft dat op de indicatieve
planning?
Omdat het project op de basis van concurrentiestelling wordt gerealiseerd waarbij
het waarborgen van commerciële vertrouwelijkheid en van een level playing field een belangrijke rol speelt, is Defensie terughoudend met het verstrekken van de informatie
die gedeeld is door de kandidaat-werven.
Bij inschrijving zullen de kandidaat-werven een bindende leveringsplanning moeten
indienen, die mogelijk kan afwijken van de informatie die verstrekt is tijdens de
dialoog.
96.
Is het nu in de praktijk zo dat er van de vier onderzeeboten altijd twee in onderhoud
zijn? Zo ja, betekent dit dat het bij de intentie om twee onderzeeboten in de vaart
te houden in de praktijk neerkomt dat er enkel één boot tegelijk op missie kan en
er daarmee een aanzienlijk capability gap ontstaat?
Zie het antwoord op vraag 47.
97.
Is er bij het unieke ontwerp waar nu op wordt aangestuurd en de militaire behoefte
zoals gesteld in het Concept of Operations nog sprake van een bemande onderzeeboot
variant B zoals gecommuniceerd in de B-brief (Kamerstuk
34 225, nr. 24
)? Wat zijn hiervan de gevolgen ten opzichte van de verwerving van een bestaand ontwerp
met beperkte aanpassingen (in de B-brief beschreven als de «geambieerde behoefte»)?
Zie het antwoord op vraag 23.
98.
Welke risico’s zijn er verbonden aan het kiezen voor een uniek ontwerp op financieel
gebied en qua tijd?
De top 10 risico’s op geld en tijd met peildatum 31 december 2021 zijn opgenomen in
vertrouwelijke bijlage 2 bij de voortgangsrapportage. De risicoraming wordt periodiek
geactualiseerd op basis van actuele ontwikkelingen. Zo zullen in de eerstvolgende
risicoraming de besluiten over het vervolg van het programma zijn verwerkt. De volgende
voortgangsrapportage zal gekwantificeerde risico-informatie bevatten. Zie ook het
antwoord op vraag 85.
99.
Kunt u de Kamer vertrouwelijk informeren over de gevolgen van de wijzigingen in de
verwerving voor het taakstellend budget?
Zie het antwoord op vraag 24.
100.
Op basis waarvan wordt de afweging gemaakt tussen primaire en secundaire eisen? Kunt
u de Kamer vertrouwelijk meenemen in die afweging?
Zie het antwoord op vraag 9.
101.
Hoe gaat de verwervingsstrategie voor de instandhouding van de onderzeeboten eruitzien?
Nadere contractuele afspraken over de instandhouding volgen op de gunning en ondertekening
van het leveringscontract met de winnende werf. In het leveringscontract zorgt Defensie
voor waarborgen om de instandhouding vanuit de regierol in Den Helder vorm te kunnen
geven, bijvoorbeeld door te investeren in gebruiksrechten en infrastructuur. Daarnaast
waarborgt het leveringscontract randvoorwaarden voor het instandhoudingscontract.
Het doel hiervan is het risico op vendor lock-in, een te grote afhankelijkheid van een werf, te mitigeren.
102.
Hoeveel FTE reserveert u in totaal voor de verwerving van het materieelproject vervanging
onderzeeboten? Is dit voldoende?
Mede naar aanleiding van het onderzoeksrapport over de tijdsoverschrijdingen is de
capaciteit substantieel vergroot het afgelopen kwartaal. Op dit moment zijn bij de
Defensie Materieel Organisatie (DMO) 39 FTE gereserveerd voor het programma vervanging
onderzeebootcapaciteit. Naast deze 39 FTE wordt specialistisch personeel (op dit moment
rond de 10 FTE) extern ingehuurd en werken personeelsleden vanuit andere Defensieonderdelen
parttime aan het project.
103.
In welke categorie van het beleid «van de plank, tenzij...» valt het materieelproject
vervanging onderzeeboten?
Zie het antwoord op vraag 64.
104.
Wat zijn de directe gevolgen van de verloren capaciteit voor de internationale veiligheid
wanneer één en daarna twee onderzeeërs uit de vaart worden gehaald?
Zie het antwoord op vraag 47.
105.
Wat betekent de extra eis voor het lanceren van de langeafstandsraketten voor de prijs
van de onderzeeboten? Zal het ontwerp hierdoor ook langer duren?
108.
Welk soort langeafstandsraketten overweegt u te gebruiken teneinde de onderzeeboten
geschikt te maken?
116.
Wat zijn de afwegingen geweest om een aanvullend wapensysteem zoals de genoemde langeafstandsraketten
toe te voegen aan de eisen van de onderzeeërs? Wanneer is deze beslissing genomen?
De versterking van de maritieme slagkracht zal worden bezien in het licht van de verslechterde
veiligheidssituatie, waarover de Kamer in de Defensienota 2022 nader zal worden geïnformeerd.
Derhalve kan Defensie ook nog niets zeggen over het soort langeafstandsraketten dat
zou worden overwogen voor de nieuwe onderzeeboten en het budget dat daarvoor nodig
is. In het Concept of Operations werd al rekening gehouden met provisions for voor de mogelijke installatie van langeafstandsraketten.
106.
Is er een mogelijkheid om in de geschatte 13 jaar dat onderzeeërs van de Walrusklasse
nog zullen varen de nodige onderdelen te (laten) fabriceren in plaats van een deel
van de onderzeeboten uit de vaart te halen? Zo ja, wat zouden de kosten hiervan zijn?
110.
Welke graad van kannibalisering wordt nagestreefd?
Defensie zal een aantal (deel)systemen vervangen. De keuze om andere systemen te onderhouden
met behulp van reserveonderdelen uit de twee oudste onderzeeboten is niet zozeer een
keuze gebaseerd op financiële overwegingen. Aangezien sinds de bouw van de Walrusklasse
de techniek, vooral op het gebied van elektronische componenten, verder is geëvolueerd
is het bestellen van dergelijke componenten «van de plank» niet zonder meer mogelijk.
Het technisch voorbereiden, uitwerken en aanbesteden van de fabricage van dergelijke
componenten vraagt veel personele capaciteit en tijd. Het gebruiken van (reserve)onderdelen
van de twee oudste boten is daarmee besparend op meerdere vlakken. Er is derhalve
geen specifieke graad van «kannibalisering». De beschikbaar gekomen onderdelen worden
zo efficiënt mogelijk benut bij het onderhouden en repareren van de operationele boten.
107.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de kennis en kunde van het personeel niet verloren gaat
bij een capability gap?
Zie het antwoord op vraag 47.
108.
Welk soort langeafstandsraketten overweegt u te gebruiken teneinde de onderzeeboten
geschikt te maken?
Zie het antwoord op vraag 105.
109.
Hoe reëel acht u de kans van een capability gap?
Zie het antwoord op vraag 47.
110.
Welke graad van kannibalisering wordt nagestreefd?
Zie het antwoord op vraag 106.
111.
Welke jaartallen horen volgens de voorgestelde nieuwe aanpak bij de in de voortgangsrapportage
aangegeven stappen? Waarom zijn er in stap 3 tijdelijk géén oude onderzeeboten beschikbaar?
De planning wordt geactualiseerd bij het bereiken van een mijlpaal of zodra er nieuwe
informatie beschikbaar komt die daartoe aanleiding geeft. Indicatief heb ik in de
voortgangsrapportage gemeld dat, op basis van de beschikbare informatie, bij de gewijzigde
focus aanpak het beoogde moment waarop de eerste twee nieuwe onderzeeboten fully operational capable beschikbaar zijn, naar verwachting zal vallen in de bandbreedte 2034 – 2037.
De stappen zoals opgenomen op pagina 6 van de voortgangsrapportage, zijn de Harbour Acceptance Trials en de Sea Acceptance Trials (HAT/SAT) en het opwerktraject. De eerstgenoemde testen duren samen ongeveer 1,5
jaar per boot. Vanaf dat moment volgt het eerste traject om een boot en bemanning
op te werken voor inzet, inclusief een operationele evaluatie daarvan. Voor deze periode
moet 1 jaar worden gerekend tot het moment dat een onderzeeboot volledig operationeel
inzetbaar is.
De vraagstelling bevat de aanname dat tijdelijk geen Walrusklasse onderzeeboot beschikbaar
zou zijn op het moment dat twee nieuwe boten operationeel zijn. Planmatig is er tijdens
de transitie naar de nieuwe onderzeebootcapaciteit minimaal één onderzeeboot beschikbaar
voor inzet. Dat betekent dat Defensie in die periode planmatig minimaal twee boten
bezit.
Indien de nieuwe onderzeeboten op termijn nog niet beschikbaar zijn terwijl het einde
van de levensduur van de Walrusklasse feitelijk zou worden bereikt, ontstaat een capability gap. Dit zou grote consequenties hebben voor het behoud van kennis en personeel en het
streven van Defensie is om dit zo mogelijk te voorkomen. Hoewel het risico op een
capability gap reëel is in alle onderzochte planningsscenario’s, was de kans daarop het grootst
bij voortzetting van de dialoogaanpak.
112.
Worden er plannen gemaakt om de onderhoudscapaciteit voor de onderzeeboten van Nederland
op te schalen in de periode dat de nieuwe onderzeeboten worden gebouwd, zodat Defensie
zelf weer zou kunnen voorzien in het onderhoud?
Defensie, namelijk DMI, heeft de regierol bij het onderhoud van de Walrusklasse. Dat
zal ook bij de vervanger zo zijn. Tot aan het moment dat een vervangende onderzeeboot
begint aan haar proefvaarten, valt zij nog onder de verantwoordelijkheid van de bouwende
werf. Het onderhoudswerk tot aan de werkelijke overdracht zal dan ook betrekking hebben
op de Walrusklasse, gevolgd door een fase waarin zowel Walrusklasse boten als nieuwe
boten beschikbaar zijn. De onderhoudscapaciteit dient te worden aangepast aan de nieuwe
klasse. Een deel van het personeel dat betrokken is bij het onderhoud van de Walrusklasse
gaat tussen 2025 en 2030 met pensioen. Aangezien het onderhoud om specifieke kennis
vraagt is een tijdelijke uitbreiding van het personeelsbestand onderdeel van het plan,
zodat de ervaren generatie het vak kan leren aan nieuw personeel.
113.
Zijn er afspraken gemaakt met NAVO-partners om het gat wat in de maritieme capaciteit
valt gezamenlijk op te vangen?
Zie het antwoord op vraag 47.
114.
Kunt u uitleggen wat met het woord «zuiverheid» wordt bedoeld in AEF: «Behalve gevolgen
voor het tijdspad, brengt het uitblijven van een gunningsmodel risico’s met zich mee
voor de zuiverheid als basis voor een objectieve keuze voor een van de werven.»?
Defensie interpreteert deze bewoording van AEF als een beschrijving van het spanningsveld
van, aan de ene kant, het zo generiek en objectief mogelijk opstellen van een gunningsmodel
en, aan de andere kant, door informatie uit de dialoog, voortschrijdende inzichten
en analyses, steeds subjectiever opstellen van het gunningsmodel.
115.
Kunnen het nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie geborgd zijn zonder
enige rol voor Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen, aangezien de voortgangsrapportage
stelt dat eisen op dit gebied «kunnen leiden tot een bepaalde vorm van samenwerking»
tussen de werf en de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis?
Zie het antwoord op vraag 1.
116.
Wat zijn de afwegingen geweest om een aanvullend wapensysteem zoals de genoemde langeafstandsraketten
toe te voegen aan de eisen van de onderzeeërs? Wanneer is deze beslissing genomen?
Zie het antwoord op vraag 105.
117.
Zijn torpedobuizen afdoende voor het lanceren van langeafstandsraketten of moeten
hiervoor aparte schachten worden ingebouwd in de onderzeeërs?
Defensie specificeert de eisen aan de onderzeeboot niet technisch maar functioneel.
De kandidaat-werven bepalen welke technische oplossingen zij aanbieden om invulling
te geven aan de functionele eisen.
118.
Deelt u de analyse dat Nederland een betere onderhandelingspositie heeft (financieel,
materieel technisch) ten aanzien van de Naval Group die als gevolg van de nieuwe realiteit
in Australië met nieuwe orders aan de status als bouwer van onderzeeboten wil werken?
Zo nee, waarom niet?
U schrijft immers dat AUKUS «op dit moment geen directe gevolgen (heeft) voor het
Nederlandse programma voor de vervanging van de onderzeebootcapaciteit, onder andere
omdat de conventionele onderzeeboten in Australië zouden worden gebouwd.»
Zoals gesteld in de voortgangsrapportage heeft AUKUS op dit moment geen directe gevolgen
voor het Nederlandse programma voor de vervanging van de onderzeebootcapaciteit. Defensie
doet geen uitspraken over haar onderhandelingspositie, juist om die te beschermen
en deze niet onnodig negatief te beïnvloeden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R. de Roon, voorzitter van de vaste commissie voor Defensie -
Mede ondertekenaar
F.H. Mittendorff, adjunct-griffier