Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 088 Wet aanvullende fiscale koopkrachtmaatregelen 2022
Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 3 juni 2022
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN
1
1.
Inleiding
1
2.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
10
2.1.
EU-kader
10
2.2.
Wijzigingen in de Wet omzetbelasting 1968
12
2.3.
Wijzigingen in de Wet op de accijns
13
3.
Budgettaire aspecten
13
4.
Relatie met het klimaatbeleid
15
5.
Doelmatigheid en doeltreffendheid
16
6.
Gevolgen bedrijfsleven en burger/administratieve lasten en doenvermogen
17
7.
Uitvoeringskosten Belastingdienst en Douane
18
8.
Advies en consultatie
20
9.
Evaluaties
20
10.
Grenseffecten
21
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de
leden van de fracties van VVD, PVV, CDA, D66, SP, PvdA, ChristenUnie, SGP, BBB en
het lid Omtzigt.
Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde van het
verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde
liggende vragen tezamen zijn beantwoord.
De leden van de fractie van de VVD vragen welke alternatieve maatregelen het kabinet
in ogenschouw heeft genomen, wat de voor- en nadelen per alternatief zijn en wat ertoe
heeft geleid om de onderhavige maatregelen te kiezen. De leden van de fractie van
de SP vragen om een overzicht te verstrekken van de gekozen maatregelen, om per maatregel
aan te geven waarom er niet voor is gekozen en welke andere maatregelen het kabinet
had kunnen treffen. De leden van de fractie van de SP vragen voorts of er inderdaad
maar weinig kan gedurende het jaar of dat het kabinet de meeste maatregelen als onwenselijk
ziet omdat het moeilijk uitvoerbaar is. Daarnaast vragen de leden van de fractie van
de SP of een verhoging van de algemene heffingskorting gedurende het jaar mogelijk
is en of dit mogelijk zou kunnen compenseren voor de gestegen energie- en brandstofprijzen.
Tot slot vragen de leden van de fractie van de SP waarom het kabinet niet heeft gekozen
om de inkomstenbelasting voor topinkomens te verhogen of een solidariteitsheffing
op grote vermogens of winsten te introduceren. De leden van de fractie van de PvdA
vragen of het kabinet kan reageren op de beleidsvoorstellen om de onbelaste reiskostenvergoeding
te verhogen, een eenmalige uitkering via toeslagen te strekken, de doelgroep bij gemeenten
uit te breiden en om het OV goedkoper te maken. Voorts vragen de leden van de fractie
van de PvdA of het niet meer voor de hand ligt om dezelfde lastenverlichting te bewerkstelligen
via de kilometervergoeding of verlaging/afschaffing van de btw op openbaar vervoer.
Het kabinet heeft bij het samenstellen van het pakket in de volle breedte gekeken
naar maatregelen die nog mogelijk zijn voor het lopende jaar, direct verlichting bieden
voor kwetsbare huishoudens en zoveel mogelijk raakvlak hebben met de gestegen energie-
en brandstofprijzen. Specifiek voor de maatregelen binnen het domein van de belastingen
en toeslagen heeft het kabinet ten eerste gekeken of het mogelijk was om het tijdelijke
compensatiepakket via de energiebelasting tussentijds aan te passen door de tarieven
in de energiebelasting voor 2022 verder te verlagen of de belastingvermindering in
de energiebelasting voor 2022 verder te verhogen. In het geval van de energiebelasting
zijn de uitvoeringssystemen van de Belastingdienst gericht op jaaraanpassingen, waardoor
1 januari 2023 het eerstvolgende verandermoment is. Ten tweede heeft het kabinet gekeken
naar de mogelijkheid om de tarieven in de inkomstenbelasting te verlagen of de arbeidskorting
en inkomensafhankelijke combinatiekorting te verhogen. Een voordeel van dit reguliere
koopkrachtinstrumentarium is dat gerichter steun kan worden geboden aan de lage inkomens.
Ook voor deze maatregelen geldt dat de systemen van de Belastingdienst uitgaan van
jaaraanpassingen. Een tussentijdse aanpassing van de voorlopige aanslagen inkomstenbelasting
bleek niet meer mogelijk. Het was wel mogelijk om de tarieven aan te passen waarmee
de Belastingdienst in 2023 de definitieve aanslagen 2022 berekent. In dat geval zou
het financiële voordeel echter pas op z’n vroegst in de loop van 2023 worden uitgekeerd,
terwijl het kabinet de wens had om direct verlichting te bieden aan huishoudens. Ten
derde heeft het kabinet gekeken naar de mogelijkheid om de toeslagen of het kindgebondenbudget
tussentijds te verhogen. Ook hiervoor geldt als voordeel dat gerichter steun kan worden
geboden aan de lage inkomens, al is de directe link met energie en brandstofprijzen
beperkt. Daarnaast had het kabinet de wens om naast de lage inkomens ook de middeninkomens
een steun in de rug te geven. In beginsel is het uitvoeringstechnisch niet onmogelijk
om in de loop van een jaar nog wijzigingen in de toeslagen door te voeren. Het kabinet
acht dit echter onwenselijk, omdat een tussentijdse wijziging van de toeslagen voor
zowel de burger als de uitvoering complex is1. Ten vierde heeft het kabinet gekeken naar de mogelijkheid om de onbelaste reiskostenvergoeding
in 2022 te verhogen. Het voordeel is dat deze maatregel raakt aan de gestegen brandstofprijzen.
Het kabinet heeft niet voor deze maatregel gekozen, omdat het niet direct leidt tot
een verbetering van de koopkracht van (kwetsbare) huishoudens. Het verhogen van de
onbelaste reiskostenvergoeding biedt namelijk alleen de mogelijkheid voor werkgevers
om een groter deel onbelast te vergoeden. Het daadwerkelijke financiële voordeel voor
huishoudens hangt af van of de werkgevers de reiskostenvergoeding besluiten te verhogen.
Bovendien is de maatregel alleen gericht op werkenden, terwijl iedereen wordt geraakt
door de hoge energie- en brandstofprijzen. Dit neemt niet weg dat werkgevers ook zelf
kunnen besluiten de reiskostenvergoeding te verhogen. Tot slot heeft het kabinet in
een Kamerbrief van 29 maart 20222 nader toegelicht waarom de huurbevriezing van woningen met slechte energie labels,
een buitengewone verhoging van het wettelijk minimumloon in 2022 (WML) en het tijdelijk
gratis maken van OV, geen onderdeel zijn van het aanvullende koopkrachtpakket voor
2022.
Overigens is in het kader van de voorjaarsnota door het kabinet voorgesteld om de
verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding 1 jaar naar voren te halen en deze
met ingang van 2023 met 200 miljoen euro te verhogen. In 2024 wordt de onbelaste reiskostenvergoeding
vervolgens met nog een keer 200 miljoen euro verhoogd. De structurele verhoging ten
opzichte van 2022 bedraagt hiermee 400 miljoen euro. Ook is in de voorjaarsnota een
vervroeging van de stapsgewijze verhoging van het WML voorgesteld. Dit houdt in dat
de stapsgewijze verhoging (in drie stappen) van het wettelijk minimumloon (WML) met
7,5 procent ook een jaar eerder wordt gestart, namelijk in 2023.
Het kabinet heeft bij de samenstelling van het aanvullende koopkrachtpakket voor 2022
gekeken naar maatregelen die wél mogelijk zijn en stelt daarom voor de btw op energie
en de brandstofaccijnzen te verlagen. Daarnaast heeft het kabinet de energietoelage
via de gemeenten verhoogd en de garantie gegeven op voldoende budget om alle huishoudens
tot 120% van het sociaal minimum te kunnen bereiken met deze regeling. Vanwege de
uitvoerbaarheid heeft het kabinet hierbij ervoor gekozen om voor de doelgroep aan
te sluiten bij de doelgroep van het gemeentelijk minimabeleid. Het kabinet heeft er
hierbij voor gekozen om de kosten van de extra koopkrachtmaatregelen te dekken via
de extra gasbaten en de Brexit Adjustment Reserve.3 Een verhoging van de inkomstenbelasting voor topinkomens, zoals de leden van de fractie
van de SP voorstellen, zou pas vanaf 1 januari 2023 mogelijk zijn. Het introduceren
van een solidariteitsheffing om overwinsten te belasten is uitvoeringstechnisch ingewikkeld
en eveneens naar verwachting niet op korte termijn uitvoerbaar.
De leden van de fractie van de PVV vragen in hoeverre het kabinet heeft overwogen
om de hoogte van diverse regelingen, zoals de tarieven van de btw, energiebelasting
of brandstofaccijnzen te verlagen per 1 januari 2022. De leden van de fractie van
de PVV merken hierbij op dat terugwerkende kracht doorgaans niet op bezwaren stuit,
wanneer het ten gunste van de belastingbetaler komt. Het kabinet heeft in de volle
breedte gekeken naar mogelijke maatregelen om de koopkrachtgevolgen van de gestegen
energie- en brandstofprijzen voor huishoudens te dempen. Hierbij heeft het kabinet
ook gekeken naar de mogelijkheid om belastingtarieven met terugwerkende kracht (ten
gunste van de belastingplichtige) aan te passen. Dit bleek uitvoeringstechnisch te
ingewikkeld. Het met terugwerkende kracht verhogen van de belastingvermindering bleek
bijvoorbeeld niet mogelijk voor energieleveranciers.
De leden van de fracties van de PVV, ChristenUnie, VVD, SGP en BBB vragen naar de
gesprekken met energieleveranciers en vragen of het kabinet meent dat de btw-verlaging
ten goede moet komen aan de consument en of het kabinet gaat waarborgen en kan garanderen
dat de verlaging één op één wordt doorberekend. Tevens vragen deze leden of daarover
afspraken zijn gemaakt met energieleveranciers. De leden van de fractie van de ChristenUnie
vragen of de mate van doorberekening door energieleveranciers bijgehouden en geëvalueerd
wordt. Btw wordt geheven van ondernemers, niet van consumenten. Daarom doet zich bij
een btw-maatregel altijd de vraag voor in hoeverre het btw-voordeel (of -nadeel) wordt
doorberekend in consumentenprijzen. De prijzen voor energie komen tot stand op de
energiemarkt. Er zijn veel factoren die energieprijzen beïnvloeden, naast de hoogte
van het toepasselijke btw-tarief. Het kabinet heeft nu geen mogelijkheid om energieprijzen
direct te beïnvloeden. Daarnaast bestaat nu geen mogelijkheid om energiebedrijven
voor te schrijven of en in welke mate zij een btw-verlaging terug moeten laten komen
in consumentenprijzen. Het kabinet heeft uiteraard wel de mogelijkheid om met energiebedrijven
te overleggen over de vormgeving en doelstelling van de maatregel. Dat is gedaan.
Bij het vormgeven van deze maatregel is steeds de vraag aan de orde geweest of energiebedrijven
in staat zijn om – op relatief korte termijn – de btw-verlaging door te laten werken
in hun prijzen. De energiebedrijven hebben via Energie-Nederland aangegeven dat dit
mogelijk is. Het kabinet is niet voornemens de doorberekening door energieleveranciers
te monitoren en te evalueren. Het is namelijk niet mogelijk om het effect van de btw-verlaging
te onderscheiden van andersoortige prijsbewegingen, zeker in een tijd van sterk fluctuerende
energieprijzen. Bovendien kan het zijn dat energiemaatschappijen in anticipatie op
de btw-verlaging al prijsaanpassingen hebben doorgevoerd, waardoor niet goed is te
bepalen in hoeverre de btw is doorberekend in de consumentenprijzen.
De leden van de PVV vragen of het kabinet een overzicht kan verstrekken van de energieleveranciers
die in staat zijn om de btw-verlaging al in 2022 aan consumenten zichtbaar te maken
in de voorschotten. Ook vragen deze leden of rekening is gehouden met eventuele betalingsproblemen
als huishoudens pas bij de eindafrekening profiteren van de btw-verlaging, mogelijk
zelfs pas in 2023. De leden van de fractie van het CDA, de SGP en de PvdA vragen in
hoeverre het energieleveranciers gaat lukken om de voorschotten per 1 juli 2022 te
verlagen zodat huishoudens dit zo snel mogelijk merken en of het kabinet in gesprek
is gegaan met energieleveranciers om mensen dit jaar te wijzen op het aanpassen van
het voorschotbedrag. De leden van de fractie van de SGP vragen of het klopt dat huishoudens
in veel gevallen alleen iets merken van de btw-verlaging indien zij de voorschotten
verlagen en of het klopt dat huishoudens mogelijk de compensatie van de energierekening
pas merken bij de eindafrekening van de energierekening in 2023.
Het kabinet voert reguliere gesprekken met de energieleveranciers. Daarin is in het
bijzonder gevraagd hoe de energieleveranciers de koopkrachtmaatregelen zo snel mogelijk
bij de huishoudens terecht kunnen laten komen. Het kabinet heeft tot dusver geen signalen
ontvangen dat de btw-verlaging niet zal worden doorberekend in de prijzen van energieleveranciers.
Tijdens deze gesprekken is en wordt ook gesproken over de rol van de energieleveranciers
om huishoudens te informeren over de mogelijkheid om de voorschotten aan te passen.
Het kabinet is en blijft nauw in contact met de energieleveranciers.
In gesprekken met energieleveranciers geven zij aan dat het voor consumenten onwenselijk
is als energieleveranciers zelfstandig de voorschotten verlagen. Het is van belang
dat consumenten zelf een bewuste keuze kunnen maken over de hoogte van de voorschotten
omdat het naar beneden aanpassen van een voorschot risico’s met zich meebrengt voor
de consument. Pas bij de jaar- of eindafrekening blijkt of de betaalde voorschotbedragen
de totale kosten over een verbruiksperiode dekken. Als dat niet het geval blijkt,
moet op dat moment een na- of bijbetaling volgen. De energieleveranciers geven hun
klanten inzicht in (de kosten van) het energieverbruik en de energieleveranciers hebben
daarnaast de bereidheid uitgesproken om hun klanten aanvullend te informeren over
mogelijkheden tot het verlagen van voorschotten vanwege de btw-verlaging op energie.
Uitgangspunt daarbij is dat het voor consumenten en energieleveranciers van gezamenlijk
belang is dat het risico op (na)betalingsproblemen zo klein mogelijk blijft. Het verlagen
van de btw op energie met gelijkblijvende voorschotten verkleint in ieder geval het
risico op bijbetalingen en eventuele betalingsproblemen. Ook als het voorschot in
2022 niet omlaag wordt aangepast, zal de (stijging van de) energierekening van huishoudens
over de tweede helft 2022 bij de afrekening gedempt worden.
De leden van de fractie van het CDA stellen een vraag over het afwegingskader voor
de voorwaarden waaronder het gebruik van een beleidsbesluit aanvaardbaar kan zijn
om vooruitlopend op wetgeving in te zetten. Ze vragen of het mogelijk is om dit kader
voor de behandeling van het Belastingplan 2023 met de Kamer te delen. Momenteel werkt
het kabinet dit afwegingskader uit. Het kabinet streeft ernaar om dit zo spoedig mogelijk
en daarmee ook voor de behandeling van het Belastingplan 2023 aan zowel de Tweede
als de Eerste Kamer aan te bieden.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom het kabinet ervoor heeft gekozen de
accijnzen op benzine, diesel en LPG met 21 procent te verlagen en niet een ander percentage.
Daarnaast vragen de leden van de fractie van de PVV of het kabinet ten aanzien van
de brandstoffen heeft overwogen aanvullend de btw-tarieven te verlagen. Bij het vaststellen
van de maatvoering van de accijnsverlaging heeft het kabinet geprobeerd een balans
te vinden tussen enerzijds de wens de koopkrachtgevolgen van de gestegen brandstofprijzen
voor huishoudens te dempen en anderzijds de budgettaire gevolgen. De btw die over
de brandstofaccijns wordt geheven neemt af door de verlaging van de brandstofaccijns.
Het btw-tarief dat van toepassing is op de levering van die brandstoffen blijft ongewijzigd,
toepassen van het verlaagde tarief zou ook in strijd zijn met de btw-richtlijn.
De leden van de fractie van de SP vragen of het kabinet heeft overwogen tijdelijk
geen btw te heffen op energie. Het kabinet heeft niet overwogen tijdelijk geen btw
te heffen op energie. Op basis van de Europese btw-richtlijn is een verlaging naar
0% btw namelijk niet toegestaan. Het kabinet heeft er daarom voor gekozen de btw op
energie tijdelijk onder te brengen in het verlaagde btw-tarief van 9%.
De leden van de fractie van de SP vragen of al is begonnen met de toezegging van de
Minister om te onderzoeken hoe in de toekomst gerichter ondersteuning kan worden geboden
voor de gestegen energieprijzen en hoe deze toezegging wordt uitgevoerd. De leden
van de fractie van de VVD vragen wat relevante factoren zijn om tot eventuele verlenging
van de maatregelen te besluiten en of er rekening wordt gehouden met de situatie in
de buurlanden als de koopkrachtmaatregelen voor 2022 komen te vervallen. De leden
van de fractie van D66 vragen hoe het kabinet per 2023 gerichter koopkrachtbeleid
zou kunnen voeren met betrekking tot de energierekening, dan de voorliggende maatregel.
Het lid van de fractie van de BBB vraagt hoe het kabinet bepaalt of de prijsstijgingen
tijdelijk zijn en wanneer en op welke manier wordt gewogen of de prijsstijgingen tijdelijk
zijn. De leden van de fractie van het CDA vragen het kabinet op basis waarvan verwacht
wordt dat de stijging van de energieprijzen tijdelijk is en of het kabinet verwacht
dat de maatregelen in 2023 nog nodig zijn. Tot slot vragen de leden van de fractie
van het CDA welke stappen kunnen worden ondernomen als de stijgende energieprijzen
aanhouden en of een verlenging van de maatregelen hierbij tot de mogelijkheden behoort.
Sinds afgelopen zomer is er sprake van een uitzonderlijke situatie op de energiemarkt.
De krapte in de energiemarkt (door onder andere een wereldwijd aantrekkende economie
en minder aanbod door onderhoud) leidde toen tot een flink stijgende gasprijs en daaraan
gekoppeld ook de elektriciteitsprijs en warmteprijs. Afgelopen najaar was de verwachting
dat deze situatie tijdelijk van aard zou zijn en dat de energieprijzen in de loop
van dit voorjaar weer zouden dalen. Door de oorlog in Oekraïne en de geopolitieke
situatie die daardoor is ontstaan zijn de energieprijzen en ook de brandstofprijzen
begin 2022 opnieuw gestegen en de afgelopen maanden op een hoog niveau gebleven. De
ontwikkeling van de energie- en brandstofprijzen voor 2023 is zeer onzeker. Het is
niet de verwachting dat de energiemarkten stabiliseren zolang de oorlog in Oekraïne
voortduurt en aanvullende sancties tegen Rusland boven de markt hangen. Daarbij is
het mogelijk dat de energieprijzen uiteindelijk boven het niveau van vóór de zomer
van 2021 stabiliseren. De aanvullende koopkrachtmaatregelen voor 2022 lopen eind dit
jaar af. Tegelijkertijd houdt het kabinet de vinger aan de pols en beziet in augustus
of en zo ja welke aanvullende koopkrachtmaatregelen voor 2023 nodig, wenselijk en
mogelijk zijn. Hierbij kijkt het kabinet primair naar de integrale koopkrachtontwikkeling,
en ook naar onder andere de verwachte ontwikkeling van de energie- en brandstofprijzen
voor 2023, de staat van de overheidsfinanciën en het beleid in omringende landen.
Daarnaast zal het kabinet bezien of een gerichtere ondersteuning mogelijk is, hoewel
maatwerk door de grote aantallen getroffen huishoudens per definitie uitvoeringstechnisch
ingewikkeld zal zijn. Het kabinet zal u hier tijdens Prinsjesdag met de Miljoenennota
2023 nader over informeren. Tot slot heeft de Minister voor Armoedebeleid, Participatie
en Pensioenen tijdens het debat van 30 maart 2022 over de ontwikkeling van de koopkracht
en de stijgende energieprijzen4, toegezegd TNO te vragen het onderzoek naar energiearmoede te actualiseren en een
analyse te maken van de kwetsbare groepen. Uw Kamer zal hierover op korte termijn
nader worden geïnformeerd en het kabinet zal deze inzichten eveneens betrekken in
de besluitvorming over of en zo ja welke aanvullende koopkrachtmaatregelen voor 2023
nodig en wenselijk zijn.
De leden van de fractie van de SGP vragen waarom het wetsvoorstel pas op 28 april
jl. naar de Kamer is gestuurd en waarom niet meer rekening is gehouden met het budgetrecht
van de Kamer. De leden van de fractie van de SGP vragen voorts waarom niet voor (snellere)
spoedwetgeving is gekozen. De gestegen energie- en brandstofprijzen hebben significante
gevolgen voor de koopkracht van veel huishoudens. Om huishoudens zo snel mogelijk
lastenverlichting te geven, heeft het kabinet ervoor gekozen de accijnsverlaging per
1 april via een beleidsbesluit vast te leggen. Voor de btw was dat niet mogelijk onder
meer vanwege de onuitvoerbaarheid voor energieleveranciers van de maatregel op die
korte termijn. Daarnaast is het van belang dat de maatregel(en) goed werden uitgewerkt
in wetgeving. Dat voor de accijnsverlaging een beleidsbesluit is gebruikt neemt niet
weg dat wetswijziging nodig is – ook met het oog op het budgetrecht van de Tweede
Kamer. Het kabinet is daarom voortvarend aan de slag gegaan met het wetsvoorstel «aanvullende
fiscale koopkrachtmaatregelen 2022» na de aankondiging van de koopkrachtmaatregelen
op 11 maart. Op 1 april is het voorstel voor (spoed)advies bij de Raad van State aanhangig
gemaakt en op 14 april is dat advies ontvangen. Op 28 april is vervolgens het voorstel
ingediend bij Uw Kamer. Daarmee lag er binnen 7 weken na aankondiging een voorstel.
De leden van de fractie van de SGP vragen waarom het kabinet niet heeft gekozen voor
een meer gerichte compensatie voor met name middeninkomens en of het kabinet van mening
is dat hiervoor voldoende tijd was, gezien het feit dat de tariefsverlaging van de
btw pas op 1 juli 2022 in werking treedt. De leden van de fractie van de SGP vragen
voorts hoe wenselijk het kabinet het acht dat er een verschuiving van lage en middeninkomens
naar hoge inkomens plaatsvindt. Het lid van de fractie van de BBB vraagt of de generieke
aanpak de gewenste aanpak is, gezien er grote verschillen zijn tussen huishoudens.
Het lid van de fractie van de BBB vraagt voorts of het budget niet beter ingezet kan
worden voor juist die burgers die dit het hardste nodig hebben. Tot slot vraagt het
lid van de fractie van de BBB waarom het kabinet kiest voor een generieke compensatie
voor de energierekening, terwijl uit de cijfers van de Energiemonitor 2021 bleek dat
40 procent een contract heeft met een looptijd van twee jaar of langer.
Niet alleen lage inkomens, maar ook veel andere huishoudens worden significant geraakt
door de snel gestegen brandstof- en energieprijzen. Het kabinet wil daarom huishoudens
in brede zin helpen om de koopkrachtgevolgen te dempen. Het liefst had het kabinet
hierbij de financiële compensatie zo vormgegeven dat huishoudens gericht worden ondersteund
– afhankelijk van draagkracht en de mate waarin de huishoudens worden geconfronteerd
met de fors hogere energieprijzen. Dit is echter maatwerk. Maatwerk is uitvoeringstechnisch
complex, temeer op de korte termijn. Het opzetten van een geheel nieuwe regeling vergt
immers meer tijd dan wanneer aan bestaande knoppen wordt gedraaid: het wetsvoorstel
«aanvullende fiscale koopkrachtmaatregelen 2022» is binnen 7 weken (op 28 april 2022)
na aankondiging van de koopkrachtmaatregelen (op 11 maart 2022) ingediend bij Uw Kamer.
Dat kan snel worden genoemd en was niet mogelijk geweest wanneer een geheel nieuwe
regeling zou moeten worden opgetuigd. Het aantal uitvoerbare maatregelen bleek bovendien
beperkt, omdat de hoogte van veel belastingen en toeslagen al vaststaat voor 2022
en pas per 1 januari 2023 kunnen worden aangepast. Het kabinet heeft daarom gekeken
naar wat wél kan. Aanvullend op een verhoging van de energietoelage, gericht op de
huishoudens in de doelgroep minimabeleid (120% van sociaal minimum), heeft het kabinet
per 1 april de brandstofaccijnzen verlaagd en is het kabinet voornemens om per 1 juli
de btw op energie te verlagen. Daarnaast heeft het vorige kabinet reeds de energiebelasting
voor 2022 verlaagd, waardoor een huishouden met een gemiddeld verbruik dit jaar een
belastingvoordeel van circa 400 euro ontvangt. Per saldo leiden de twee koopkrachtpakketten
van 11 maart 2022 en 15 oktober 2021 tot een lastenverlichting voor met name de lagere
en middeninkomens.
De leden van de fractie van de SGP vragen waarom niet gekozen is voor het verhogen
van de belastingvermindering in de energiebelasting in plaats van een generieke tariefsverlaging
van de btw op energie? De leden van de fractie van de SGP vragen voorts of het kabinet
het ermee eens is dat met de belastingvermindering een meer gerichte compensatie wordt
geboden, doordat lage en middeninkomens relatief meer profiteren. De belastingvermindering
is een vaste korting op het energiebelastingdeel van de energierekening en geldt per
elektriciteitsaansluiting met verblijfsfunctie (onder andere woningen en kantoorpanden),
ongeacht het energieverbruik. Lage inkomens profiteren hierdoor inderdaad relatief
meer van een verhoging van de belastingvermindering, dan hoge inkomens. Het vorige
kabinet heeft daarom reeds voor 2022 de belastingvermindering in de energiebelasting
tijdelijk verhoogd met 219 euro (exclusief btw). Hierbij past wel de kanttekening
dat de belastingvermindering ongeacht het energieverbruik wordt verstrekt. Naarmate
de belastingvermindering hoger wordt, zullen steeds meer huishoudens met een relatief
lage energierekening hierdoor per saldo geld toekrijgen in plaats van dat ze energiebelasting
betalen. De hoogte van de belastingvermindering kan om uitvoeringstechnische redenen
pas per 1 januari 2023 weer worden aangepast. Het kabinet heeft daarom gekeken naar
maatregelen die wél nog gedurende 2022 kunnen worden ingevoerd, zoals de verlaging
van het btw-tarief op energie.
De leden van de fractie van de SGP vragen met hoeveel euro de vermindering kan worden
verhoogd indien het gehele budget voor de tariefsverlaging van btw op energie wordt
gebruikt?
De kosten van de verlaging van de btw op energie naar 9% zijn geraamd op € 1.024 miljoen.
Voor dit bedrag zou de belastingvermindering per elektriciteitsaansluiting met circa
€ 126 (excl. btw) op jaarbasis kunnen worden verhoogd.
De leden van de fractie van de SGP informeren naar de analyse uit de brief aan de
Kamer van 29 maart 2022. Voorts vragen de leden van de fractie van de SGP of het kabinet
van mening is dat de problemen bij de energieleveranciers opwegen tegen de financiële
problemen van lage en middeninkomens en of het kabinet bereid is om het wetsvoorstel
alsnog aan te passen, door de belastingvermindering te verhogen in plaats van de btw
op energie te verlagen. In de Kamerbrief van 29 maart jl. wordt toegelicht dat de
verhoging van de belastingkorting met terugwerkende kracht onuitvoerbaar is voor de
energieleveranciers.5 Het kabinet is daarom niet van plan de belastingvermindering met terugwerkende kracht
te verhogen.
Het lid Omtzigt vraagt of het kabinet de laatste inzichten kan delen over de statische
koopkracht in Nederland in het jaar 2022. Kan het kabinet ook aangeven welke effecten
dit pakket heeft op de koopkracht? Graag ontvangt dit lid deze gegevens voor de standaard
huishoudens. Daarnaast vraagt het lid hoe het kabinet ervoor gaat zorgen dat het een
veel beter beeld heeft op koopkrachteffecten in dit soort episodes. De leden van de
fractie van D66 vragen het kabinet om het totale koopkrachteffect van het pakket aan
maatregelen om de energierekening te dempen per inkomensdeciel toe te lichten.
Het laatste inzicht dat het kabinet heeft over de statische koopkracht in Nederland
voor standaardhuishoudens volgt uit het CEP 2022. Hierin werd een (mediane) koopkrachtontwikkeling
van –2,7% geraamd. Kort na het uitkomen van deze publicatie zijn de energieprijzen
sterk gestegen als gevolg van de oorlog in Oekraïne. Hierdoor is de inflatie hoger
uitgekomen, waardoor de koopkrachtontwikkeling negatiever is.
Dit toont een fundamenteel punt: de koopkrachtanalyse is geen instrument om te sturen
op een exacte koopkrachtontwikkeling. Vanwege macro-economische onzekerheid wijkt
het resultaat bijna per definitie af van de raming. Zeker in periodes met grote macro-economische
onzekerheid (zoals nu) kunnen deze afwijkingen groter zijn. Dit laat de hoge inflatie
als gevolg van de oorlog in Oekraïne duidelijk zien. Het is dan ook niet mogelijk
om een veel beter beeld te krijgen in dit soort episodes. Wél kunnen de koopkrachtanalyses
ook in dit soort periodes worden gebruikt om te kijken naar de herverdeling van inkomen
tussen verschillende groepen. En dat doet het kabinet op diverse momenten in het jaar.
Ook op een andere manier maken de hoge energieprijzen het erg lastig om goede schattingen
te maken van de koopkrachtontwikkelingen van standaardhuishoudens. Er zijn grote verschillen
tussen de kostenstijgingen die individuele huishoudens ervaren. Dit hangt van meerdere
factoren af zoals de kwaliteit van de woning (isolatie), het wel of niet gebruik maken
van gas, het soort energiecontract (vast of variabel) en het individuele consumptiegedrag.
Ook laat het CPB in het CEP zien dat de effecten van een stijging van de energieprijzen
voor lage inkomens groter zijn dan voor hoge inkomens.
Desondanks wordt in de koopkrachtplaatjes gerekend met een inflatie die gelijk is
voor iedereen. Dit heeft ook implicaties voor beleid. Een duidelijk voorbeeld hiervan
is als we kijken naar een alleenstaande in de bijstand. In het CEP werd voor de koopkrachtontwikkeling
van dit standaardhuishouden geraamd op –3,2%. Op basis van deze raming zou het effect
van de btw-verlaging op energie en de gemeentelijke tegemoetkoming voldoende zijn
om dit huishouden ruim te compenseren. De koopkrachtontwikkeling komt dan namelijk
uit op +3,1%. Dit beeld klopt echter niet, omdat er in deze berekening wordt aangenomen
dat de inflatie voor iedereen gelijk is. Als we kijken naar het daadwerkelijk verbruik
zien we echter dat lage inkomens een groter deel van hun besteedbaar inkomen besteden
aan vaste lasten.
Daarom is niet gekeken naar standaardhuishoudens, maar is een schatting gemaakt van
de inkomenseffecten op basis van verbruiksgegevens (per inkomenskwintiel). De schatting
van de invloed van het pakket met aanvullende koopkrachtmaatregelen staat in figuur 1.
Figuur 1: Inkomenseffecten van gestegen energieprijzen per inkomenskwintiel op basis
van verbruikscijfers, voor en na de pakketten met koopkrachtmaatregelen (zowel najaar
2021 als voorjaar 2022)
Het lid Omtzigt wijst erop dat de Kamer een motie heeft aangenomen in oktober 20216 die het kabinet verzoekt om samen met het Nibud een commissie in te stellen (die
normen voor het bestaansminimum – inclusief sociale participatie – vastlegt, inclusief
welke toegankelijkheid tot welke voorziening daarvoor nodig is (zoals aanwezigheid
van een betaalbare woning of reiskostenvergoeding woon-werkverkeer)). Kan het kabinet
aangeven wanneer de commissie is ingesteld, wie de leden zijn, welke precieze opdracht
verleend is en wanneer het kabinet de resultaten verwacht? Het lid Omtzigt vraagt
naar de stand van zaken van de commissie die onderzoek gaat doen naar het sociaal
minimum. Het kabinet is bezig met de instelling van de commissie, en het streven is
om Uw Kamer voor de zomer via een instellingsbesluit te informeren over de precieze
opdracht en de samenstelling van de commissie. Daarnaast vraagt dit lid om meer inzicht
in het aantal mensen dat onder het bestaansminimum is gezakt. Het kabinet heeft eerder
aan Uw Kamer toegezegd om een analyse te maken van kwetsbare groepen, in aanloop naar
besluitvormingsmomenten voor 2023. Hierin zal ook aandacht zijn voor mensen met een
inkomen onder het sociaal minimum. Uw Kamer wordt hierover op korte termijn nader
geïnformeerd.
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De leden van de fractie van D66 vragen het kabinet om toe te lichten hoe het kabinet
de potentiële schok voor zich ziet die het terugdraaien van deze maatregelen per 1 januari
2023 kan veroorzaken. Deze leden vragen tevens in te gaan op hoe groot de sprong van
negen procent terug naar 21 procent btw zal zijn in verhouding tot de prijsstijgingen
in 2020 en 2021.
De maatregelen zijn genomen vanwege de extreme prijsstijgingen in combinatie met tijdelijke
verlagingen van de brandstofaccijnzen in onze buurlanden. In Duitsland is aangekondigd
dat de verlaging 3 maanden zal duren en de verlaging in België zal tot 30 september
duren. De hoop is dat de prijzen in de loop van het jaar normaliseren. De verhoging
van de accijnzen zal dan tot hogere prijzen leiden, maar niet naar de huidige prijsniveaus.
Tegelijkertijd houdt het kabinet de vinger aan de pols en beziet in augustus of en
zo ja welke aanvullende koopkrachtmaatregelen voor 2023 nodig, wenselijk en mogelijk
zijn.
De prijsstijging van de totale energierekening in januari 2022 ten opzichte van januari
2021 bedroeg 86 procent volgens berekeningen van het CBS.7 De prijsmutatie in 2020 (ten opzichte van een jaar eerder) bedroeg –11% en in 2021
bijna 18%. De voorgenomen verhoging van het btw-tarief naar 21 procent per 1 januari
2023 leidt in het geval van volledige doorberekening tot een stijging van de energierekening
van zo’n 11 procent. Het kabinet houdt de vinger aan de pols en beziet in augustus
of en zo ja welke aanvullende koopkrachtmaatregelen voor 2023 nodig en wenselijk zijn.
Hierbij kijkt het kabinet primair naar de integrale koopkrachtontwikkeling, maar ook
naar onder andere de verwachte ontwikkeling van de energie- en brandstofprijzen voor
2023, de staat van de overheidsfinanciën en beleid in omringende landen.
2.1. EU-kader
De leden van de fracties van de PvdA, VVD, CDA en D66 vragen of het kabinet kan toelichten
welke afstemming met de Europese Commissie heeft plaatsgevonden en of er nog punten
zijn gekomen uit de raadpleging van het Btw-comité. De leden van de fractie van de
PVV vragen aan het kabinet wat de functie is van het btw-comité in dezen? De leden
van de fractie van de PVV vragen naar de kennisgevingsprocedure en of deze procedure
juridisch bindend is.
Nederland heeft de Europese Commissie schriftelijk geïnformeerd over het voornemen
om tijdelijk een btw-verlaging op energie in te voeren. Nederland heeft daarbij informatie
verstrekt over de reikwijdte van de voorgestelde maatregelen, de periode waarvoor
de maatregel wordt voorgesteld en de budgettaire impact van de maatregel. Op verzoek
van de Europese Commissie heeft Nederland, net als een aantal andere lidstaten, in
het Btw-comité het voornemen en de reikwijdte van een btw-verlaging op energie toegelicht.
Deze inbreng is door de Europese Commissie aangehoord. Nederland heeft verder geen
reactie van de Commissie of andere leden van het Btw-comité (lidstaten) ontvangen.
Op grond van de Btw-richtlijn (zoals die luidde tot de inwerkingtreding van de Btw
tarievenrichtlijn per 6 april 2022) gold dat een lidstaat die voornemens was een verlaagd
btw-tarief op energie toe te passen de Europese Commissie daarvan vooraf in kennis
stelde. Deze verplichting bestaat na de inwerkingtreding van de Btw-tarievenrichtlijn
niet langer. Sinds april staat het de lidstaten dus vrij om zonder raadpleging of
afstemming op energie een verlaagd btw-tarief toe te passen.
De leden van de fractie van de PVV verzoeken het kabinet om aan te geven in hoeverre
een richtlijn algemeen verbindend is voor Nederland en in hoeverre van een richtlijn
(tijdelijk) kan worden afgeweken?
Een richtlijn is verbindend voor alle lidstaten waarvoor zij bestemd is. Een richtlijn
die in werking is getreden, dient door elke lidstaat geïmplementeerd te worden in
zijn nationale wetgeving. Indien blijkt dat een lidstaat niet binnen de opgegeven
implementatietermijn is overgegaan tot omzetting van een bepaalde richtlijn, beschikt
de Europese Commissie over de middelen om deze lidstaat te verplichten tot implementatie
door de vraag om informatie, de klacht, de ingebrekestelling, het met redenen omkleed
advies en tot slot de procedure voor het Hof van Justitie. De Europese Commissie heeft
hier het primaat van toezicht en controle en oefent deze controle ook uit. Nederland
heeft juridisch geen mogelijkheden om tijdelijk van een richtlijn, zoals de btw-richtlijn,
af te wijken zonder het risico te lopen met de genoemde consequenties te worden geconfronteerd.
De leden van de fractie van de PVV hebben gelezen dat onder andere Litouwen ervoor
heeft gekozen om de btw op energie tijdelijk op nul te zetten en dat Polen de btw
op gas tijdelijk heeft verlaagd naar nul procent en vragen hoe dit zich verhoudt tot
de «toolbox» van de Europese Commissie. Daarnaast vragen deze leden of het kabinet
een overzicht kan verstrekken van het btw-tarief op energie van alle lidstaten, hun
eventuele aanvullende mitigerende inflatie-, dan wel koopkrachtmaatregelen daaromtrent
afgezet tegen de looptijd van deze maatregelen?
Op 23 april heeft Paolo Gentiloni (Eurocommissaris Economie) een brief gestuurd aan
de Ministers van financiën van de Europese lidstaten. Daarin wordt onderstreept dat
de toepassing van een verlaagd tarief op aardgas, elektriciteit en stadsverwarming
op grond van EU-regelgeving is toegestaan zolang het minimumtarief van 5% wordt gerespecteerd.
Een nultarief past niet binnen de mogelijkheden die het EU-recht biedt en wordt ook
niet benoemd in de «toolbox». Daarnaast heeft de Europese Commissie, op basis van
informatie die de lidstaten vrijwillig hebben gedeeld, een overzicht met de genomen
koopkrachtmaatregelen opgesteld. Ik verwijs deze leden voor de vertaalde versie hiervan
naar de bijlage bij deze nota naar aanleiding van het verslag.
De leden van de fractie van de PVV verzoeken om een overzicht te verstrekken van Europese
landen die naast btw tevens energiebelastingen heffen alsmede een Opslag Duurzame
Energie- en Klimaattransitie of vergelijkbare heffingen kennen.
Zowel de btw als de energiebelasting op aardgas en elektriciteit zijn gebaseerd op
Europese richtlijnen; respectievelijk Richtlijn 2006/112/EG en Richtlijn 2003/96/EG.
Omdat deze belastingen op Europees niveau zijn geharmoniseerd, moeten ze in elke lidstaat
worden geheven.
In Nederland is gekozen om de energiebelasting op te splitsen in twee onderdelen:
(i) energiebelasting en (ii) Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie («ODE»).
Deze kennen echter dezelfde grondslag en worden allebei volgens Richtlijn 2003/96/EG
geheven.
2.2. Wijzigingen in de Wet omzetbelasting 1968
De leden van de fractie van de PPV lezen dat Nederland één verlaagd btw-tarief kent
van 9 procent en vragen het kabinet of het erkent dat er ook een nultarief geldt?8 De leden van de fractie van de PVV vragen daarnaast of het kabinet bereid is om het
btw-nultarief (tijdelijk) toe te passen op energie. Daarnaast vragen deze leden aan
het kabinet te erkennen dat een btw-nultarief op energie met dezelfde snelheid geïmplementeerd
kan worden als het voorgestelde negen-procenttarief.
Het kabinet erkent dat Nederland een btw-nultarief kent. Dat tarief is wettelijk verankerd
in de van de Wet op de omzetbelasting 19689. Praktisch zou een btw-nultarief met dezelfde snelheid ingevoerd kunnen worden. De
Btw-richtlijn voorziet niet in een mogelijkheid om tijdelijk of blijvend een btw-nultarief
toe te passen op energie.
De leden van de fractie van de PVV verzoeken het kabinet om de stelling dat btw verschuldigd
is op het moment van levering nader te onderbouwen en derhalve bijvoorbeeld niet op
het moment dat de factuur wordt uitgereikt of op het moment van betaling. Deze leden
verzoeken het kabinet daarnaast om hierbij nader in te gaan op het toepasbare btw-tarief
in het geval van vooruitbetalingen dan wel nabetalingen.
Bij betalingen voor energie wordt veelal gewerkt met maandbedragen en voorschotten.
Op basis van de wettelijke bepalingen (artikel 13, tweede lid, Wet op de omzetbelasting
1968) geldt in beginsel het btw-tarief van het moment waarop de betaling door het
energiebedrijf wordt ontvangen. Betalingen worden soms (een maand) vooruit betaald
of juist nabetaald. Het kan als gevolg daarvan voorkomen dat bijvoorbeeld in juni
2022 wordt betaald voor het (verwachtte) verbruik in juli 2022. Het is niet de bedoeling
dat op die betaling het verlaagde tarief (al) van toepassing is. Het is juist wel
de bedoeling dat op een nabetaling in bijvoorbeeld januari 2023, die zie op het verbruik
van december 2022, het verlaagde tarief van toepassing is. Met de voorgestelde overgangsbepaling
geldt het verlaagde btw-tarief voor het verbruik tijdens de periode waarin het btw-tarief
is verlaagd: van 1 juli tot en met 31 december 2022. De overgangsbepaling voorkomt
dat het verlaagde btw-tarief wordt toegepast op verbruik dat niet in genoemde periode
heeft plaatsgevonden. Anderzijds voorziet dit erin dat het verlaagde btw-tarief van
toepassing is op verbruik dat in genoemde periode heeft plaatsgevonden.
De leden van de fractie van de PvdA vragen het kabinet om nader in te gaan op de mogelijkheid
om de btw op openbaar vervoer af te schaffen. Deze leden vragen zich af wanneer deze
mogelijkheid zich voordoet, of het kabinet voornemens is om gebruik te nemen van deze
mogelijkheid, en of dat niet de betere keuze was gezien het klimaatbeleid.
Het kabinet wil met het pakket aan koopkrachtmaatregelen mensen tegemoetkomen die
kostenstijgingen op korte termijn moeilijk kunnen opvangen. Bij het openbaar vervoer
zijn dergelijke kostenstijgingen op dit moment niet aan de orde.10 De prijzen daarvoor worden voor volgend jaar weer geïndexeerd. Voor een tijdelijke
btw-verlaging in het OV heeft het kabinet niet gekozen. Het kabinet verwijst ook naar
de beantwoording van de recente Kamervragen van het Kamerlid Alkaya (SP).11 Wat betreft de relatie tussen klimaatbeleid en dit wetsvoorstel wordt onderstreept
dat de genomen koopkrachtmaatregelen – in tegenstelling tot het klimaatbeleid – van
tijdelijke aard zijn en wordt verwezen naar het Nader Rapport bij dit Wetsvoorstel.
2.3. Wijzigingen in de Wet op de accijns
De leden van de fractie van de PvdA constateren op basis van de uitvoeringstoets voor
het verlagen van de brandstofaccijnzen dat het risico op procesverstoringen groot
is. Ook lezen deze leden dat het uitvoerbaar is, mits risico’s in de handhaving en
fraudebestendigheid worden geaccepteerd. De leden van de fractie van de PvdA vragen
zich af waarom het kabinet, ondanks de waarschuwing voor grote frauderisico’s, voor
deze beleidsoptie heeft gekozen.
Zoals gesteld in de Kamerbrief Aanvullende koopkrachtmaatregelen van 11 maart 2022
vragen uitzonderlijke tijden om uitzonderlijke maatregelen. Omdat de hoogte van veel
belastingen en toeslagen voor 2022 al vaststonden was het aantal verwachte uitvoerbare
maatregelen voor «koopkrachtreparatie» beperkt. Om de economische impact op Nederlandse
huishoudens en bedrijven op zeer korte termijn te mitigeren is onder andere besloten
om de accijns op benzine en diesel met 21% te verlagen. Bij de uitwerking van deze
maatregel in wetgeving is inderdaad uit de uitvoeringstoets gebleken dat de maatregel
handhaving- en frauderisico met zich meebrengt.
3. Budgettaire aspecten
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet de ontwikkeling van de brandstofprijzen
van de afgelopen zes maanden kan weergeven. Deze leden vragen of daarbij kan worden
meegenomen hoe hoog de meevallers zijn/waren door een hogere opbrengst van de brandstofaccijnzen
door de stijging van de brandstofprijzen. De accijns op minerale brandstoffen betreffen
tarieven per 1.000 liter of kilogram. Het tarief staat los van de brandstofprijs.
De hogere brandstofprijzen leiden dus niet tot hogere opbrengsten bij de brandstofaccijnzen.
Tabel 1 geeft de ontwikkeling van de brandstofprijzen in de afgelopen 6 maanden weer.
Tabel 1: Pompprijzen motorbrandstoffen per liter (bron: weekly oil bulletin Europese
Commissie en CBS, Travelcard BV
Datum
Benzine
Diesel
LPG
6-12-2021
1.979
1.607
0.931
13-12-2021
1.975
1.606
0.922
20-12-2021
1.963
1.597
0.938
3-1-2022
1.976
1.620
0.915
10-1-2022
1.979
1.645
0.905
17-1-2022
1.985
1.666
0.904
24-1-2022
2.002
1.698
0.916
31-1-2022
2.010
1.716
0.921
7-2-2022
2.028
1.729
0.914
14-2-2022
2.048
1.748
0.914
21-2-2022
2.055
1.746
0.916
28-2-2022
2.099
1.788
0.935
7-3-2022
2.236
1.972
1.021
14-3-2022
2.336
2.220
1.096
21-3-2022
2.288
2.152
1.114
28-3-2022
2.331
2.187
1.154
4-4-2022
2.112
2.036
1.121
11-4-2022
2.085
2.003
1.119
25-4-2022
2.088
1.997
1.094
2-5-2022
2.112
2.022
1.105
9-5-2022
2.153
2.046
1.103
De leden van de fractie van de PvdA vragen of het kabinet het aannemelijk acht dat
de kosten voor de btw-verlaging hoger uitvallen dan vooraf begroot. Het Centraal Planbureau
(CPB) constateert namelijk dat de raming een hoge onzekerheid met zich meebrengt.
Deze leden vragen het kabinet nogmaals uiteen te zetten hoe deze uitgaven worden gedekt.
Het CPB heeft een gecertificeerde raming met hoge onzekerheid afgegeven, wat betekent
dat het aannemelijk is dat de derving door btw-verlaging zowel hoger als lager dan
de raming kan uitvallen. De begrotingsregels schrijven voor dat er een initiële raming
wordt gemaakt bij een fiscaal wetsvoorstel, die op moment van omzetting naar wetgeving
wordt herijkt. Het CPB certificeert de herijkte raming, waarmee een zo scherp mogelijke
voorspelling van de budgettaire impact wordt gerealiseerd. De initiële raming en de
gecertificeerde herijking worden gedekt in het inkomstenkader. Eventuele afwijkingen
van de raming na inwerkingtreding van de wet worden niet gedekt en lopen zoals gewoonlijk
in het saldo.
Het lid Omtzigt heeft een vraag over de dekking van het voorliggende wetsvoorstel.
Die dekking wordt gevonden in de hogere aardgasbaten. Er is dus een schuif tussen
belastingen (inkomstenkader) en niet-belastingen (uitgavenplafond). Onder welke omstandigheden
is een dergelijke schuif toegestaan onder de regels van de het kabinet? De leden van
de fractie van de PvdA vragen waarom het kabinet de gekozen dekking acceptabel vindt
en of het kabinet van mening is dat aan de eigen begrotingsafspraken wordt voldaan.
Mocht dit niet het geval zijn dan horen deze leden graag waarom het kabinet het acceptabel
vindt om van zijn eigen begrotingsafspraken af te wijken. De leden van de fractie
van de SP vragen of het kabinet voor de juiste dekking kiest. Deze leden vragen ook
om enige toelichting op het ontstaan en de grootte van de toegenomen aardgasbaten
en waarom ervoor wordt gekozen om deze hiervoor in te zetten.
Het voorliggende wetsvoorstel aanvullende fiscale koopkrachtmaatregelen 2022 wordt
grotendeels gedekt door hogere gasbaten in 2022. Het klopt dat, strikt genomen, dat
een dergelijke verschuiving tussen inkomsten en uitgaven niet conform de begrotingsregels
is. Het betreft hier echter een uitzonderlijke situatie. De oorlog in Oekraïne heeft
geleid tot sterk oplopende energieprijzen. Deze stijging leidt tot koopkrachtverlies
voor burgers en tegelijkertijd ook tot een meevaller in de gasbaten voor de overheid.
Voor dekking van het koopkrachtpakket is 2,25 mld. aan deze hogere gasbaten ingezet.
Het dekken van het koopkrachtpakket met de gasbaten vindt het kabinet een rechtvaardige
manier om de koopkracht te herstellen zonder de rekening door te schuiven naar volgende
generaties.
4. Relatie met het klimaatbeleid
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet een nader tijdspad kan uitstippelen
omtrent initiatieven rondom een verdere fiscale vergroening van het belastingstelsel.
Het kabinet is voortvarend aan de slag met de uitwerking van de verdere fiscale vergroening
van het belastingstelsel. De aanscherping van de CO2-heffing industrie, introductie van de CO2-minimumprijs voor de industrie, tariefaanpassingen in de energiebelasting en ODE,
de afschaffing van de bpm-vrijstelling voor bestelauto’s van ondernemers en de verhoging
van het tarief van de vliegbelasting worden opgenomen in het Belastingplan 2023. Het
afschaffen van het verlaagd tarief in de energiebelasting voor de glastuinbouw, het
beperken van de inputvrijstelling voor warmtekrachtkoppeling installaties en het afschaffen
van de vrijstelling voor metallurgische en mineralogische procedés volgen een jaar
later. Tot slot werken het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat gezamenlijk aan het kilometerafhankelijk maken van de motorrijtuigenbelasting
voor personen- en bestelauto’s (betalen naar gebruik) uit. Het is de bedoeling dat
de benodigde wetgeving deze kabinetsperiode wordt vastgesteld.
De leden van de fractie van de PVV vragen in hoeverre het kabinet heeft overwogen
om de energiebelasting en ODE te verlagen of af te schaffen. De leden van de fractie
van de PVV vragen voorts of het kabinet erkent dat een verlaging of afschaffing van
de energiebelastingen een groot positief effect heeft op de betaalbaarheid van de
energierekening. De energiebelasting en Opslag Duurzame Energie en Klimaattransitie
(ODE) vormen een belangrijke prijsprikkel om energie te besparen en zijn een belangrijk
onderdeel van het structurele klimaatbeleid van het kabinet. Daarnaast rust op Nederland
vanuit de Richtlijn energiebelastingen12 de verplichting om over energieproducten een bepaald minimumtarief aan belasting
te heffen. Het kabinet heeft daarom niet overwogen om de energiebelastingen te verlagen
of af te schaffen. Tegelijkertijd vormen de energiebelastingen een belangrijk onderdeel
van de energierekening en hebben de snel gestegen energieprijzen een forse impact
op de koopkracht van veel huishoudens. Het vorige kabinet heeft afgelopen najaar daarom
reeds besloten om de energiebelastingtarieven op elektriciteit tijdelijk in 2022 te
verlagen en om de belastingvermindering in de energiebelasting tijdelijk in 2022 te
verhogen. Hierbij is ervoor gekozen om alleen de tarieven op elektriciteit te verlagen,
zodat de verduurzamingsprikkel in stand blijft.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of het kabinet kan uitleggen of er sprake
was geweest van een inverdieneffect op de tegemoetkoming voor het openbaar vervoer
wegens de pandemie wanneer door de verlaging van btw het gebruik was toegenomen en
zo ja hoe hoog deze besparing zou zijn geweest?
Een eventuele toename in het gebruik van OV bij een verlaging van de btw is afhankelijk
van de mate van doorberekening en de prijsgevoeligheid van consumenten. Daarbij is
het ook zo dat meer gebruik van het OV ten koste kan gaan van andere consumptie, wat
juist tot minder btw-inkomsten leidt. Het is daarom lastig te bepalen of en in hoeverre
er sprake is van een inverdieneffect bij aanpassing van btw
Het lid Omtzigt vraagt aan het kabinet hoeveel subsidies en belastingkortingen voor
de toekomst al juridisch zijn vastgelegd? Daarnaast vraagt het lid een uitputtend
overzicht te geven van alle subsidies en belastingkortingen die er de afgelopen 15
jaar per jaar aan biomassa zijn uitgegeven en of het kabinet kan aangeven hoeveel
klimaatwinst er behaald is door al die subsidie.
Sinds de SDE++ ronde van 2021 worden er, in navolging van de motie van Esch c.s. (Kamerstuk
30 175, nr. 372), geen nieuwe subsidiebeschikkingen meer afgegeven aan houtige biomassa projecten
die ingezet worden voor lage temperatuurwarmte (<100 °C). Recent is een overzicht
gepresenteerd van de subsidiëring van de verbranding van houtige biomassa (inclusief
bij- en meestook) in de SDE, SDE+ en SDE++ rondes van 2008 tot 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 1003, Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022). Hierin is nadrukkelijk geen onderscheid gemaakt
tussen uitgaven aan lage temperatuur toepassingen en hoge temperatuur toepassingen.
Dit komt doordat in de huidige registratie van projecten niet bijgehouden wordt of
het project ziet op lage of hoge temperatuurwarmte. Momenteel wordt door RVO onderzocht
of het mogelijk is om uit de projectgegevens te herleiden of het lage of hoge temperatuurwarmte
opwekking met houtige biomassa betreft. Indien het mogelijk blijkt om deze informatie
te herleiden voor de relevante projecten die via subsidies of belastingkortingen gestimuleerd
worden dan zal de Minister voor Klimaat en Energie de gevraagde cijfers met uw Kamer
delen. Sinds de SDE++ ronde van 2021 wordt wel bijgehouden of houtige biomassa projecten
ingezet worden voor lage of hoge temperatuurwarmte zodat er geen nieuwe subsidiebeschikkingen
aan houtige biomassa projecten worden afgegeven wanneer die ingezet worden voor lage
temperatuurwarmte.
5. Doelmatigheid en doeltreffendheid
De leden van de fracties van de VVD en de PVV vragen of het kabinet verwacht dat de
energieleveranciers de additionele administratieve lasten op de consument zullen gaan
verhalen.
Het kabinet heeft in de gesprekken met de energieleveranciers geen signalen gekregen
dat de administratieve lasten aanleiding geven om de energieprijzen te verhogen.
Het lid van de fractie van de BBB vraagt hoe het kabinet er tegen aankijkt dat wie
op het platteland woont vaker is aangewezen op eigen vervoer dan dat geldt voor stadsbewoners
en dat dit een groot gevolg heeft voor de kosten van brandstof. Bij het samenstellen
van het koopkrachtpakket heeft het kabinet ook gekeken naar maatregelen die zoveel
mogelijk raakvlak hebben met de energieprijzen/brandstofprijzen. Burgers die op het
platteland wonen en veel gebruik maken van de auto krijgen door de accijnsverlaging
een relatief groter financieel voordeel, dan burgers die in de stad wonen en weinig
gebruik maken van de auto.
Het lid van de fractie van de BBB vraagt wanneer het kabinet werk gaat maken van systeemwijzigingen
in de uitvoering van belastingmaatregelen om maatwerk wel mogelijk te maken. Het kabinet
is niet voornemens om systeemwijzigingen in de uitvoering van belastingmaatregelen
door te voeren, specifiek om meer maatwerk mogelijk te maken. Maatwerk is per definitie
uitvoeringstechnisch complex en niet geschikt voor belastingmaatregelen, die in beginsel
juist generiek bedoeld zijn. Wel wordt in 2023 een onderzoek opgestart naar (fiscale)
crisis- en stimuleringsmaatregelen (zie onderdeel 9. Evaluaties).
6. Gevolgen bedrijfsleven en burger/administratieve lasten en doenvermogen
De leden van de fractie van de PVV verzoeken het kabinet in te gaan op de voordelen
voor de uitvoerbaarheid in geval van terugwerkende kracht naar 1 januari 2022. Daarnaast
verzoeken de leden van de fractie van de PVV het kabinet om aan te geven in hoeverre
de (administratieve) lasten voor het bedrijfsleven, burgers en de Belastingdienst
verder beperkt kunnen worden door de ingangsdatum voor verlaging van het btw-tarief
te stellen op 1 januari 2022.
Het verlagen van het btw-tarief per 1 januari 2022 zal naar verwachting administratieve
lasten voor het bedrijfsleven, burgers en de Belastingdienst niet voorkomen of verminderen.
Ook vanuit het perspectief van de uitvoering zijn geen voordelen te verwachten. Het
verplicht moeten uitschrijven van (herstel) facturen door energieleveranciers, omdat
met terugwerkende kracht naar het verlaagde tarief gefactureerd zou moeten worden,
levert naar verwachting voor het bedrijfsleven een aanzienlijke (extra) administratieve
last op en leidt naar verwachting ook tot een toename van vragen aan de Belastingdienst.
Terugwerkende kracht van de verlaging van de brandstofaccijns is niet mogelijk, het
is achteraf niet meer na te gaan welke voorraden er in het eerste kwartaal van 2022
op de markt aanwezig waren. De brandstof kan al verbruikt zijn door consumenten waarbij
de accijns die gold in de eerste drie maanden van 2022 al was meegenomen in de brandstofprijs.
Daarnaast zou een teruggaaf terecht komen bij bedrijven en de verlaging niet doorwerken
in de koopkracht van de consument.
De leden van de fractie van de SGP vragen hoe wordt geborgd dat de compensatie van
1.025 miljoen euro (de accijnsverlaging) volledig bij gebruikers neerslaat. Daarnaast
vragen deze leden om cijfermatig inzichtelijk te maken in hoeverre de accijnsverlaging
doorgewerkt heeft in de consumentenprijs door een vergelijking van de brandstofprijzen
voor en na 1 april 2022 te maken.
Het doel van de aanvullende koopkrachtmaatregelen is om de gevolgen van de gestegen
energie- en brandstofprijzen voor huishoudens te dempen. Het kabinet deelt dan ook
dat het streven is dat het verstrekte belastingvoordeel van de accijnsverlaging volledig
ten goede komt aan de eindgebruiker. Tegelijkertijd kan het kabinet bedrijven niet
voorschrijven of en in welke mate zij de accijnsverlaging terug moeten laten komen
in consumentenprijzen. Overigens heeft het kabinet tot dusver geen signalen ontvangen
dat de accijnsverlaging niet volledig is doorberekend in de prijzen.
In tabel 2 zijn de pompprijzen voor en na 1 april 2022 weergegeven. Hieruit volgt
duidelijk een daling van de pompprijzen per 1 april van ongeveer de verlaging. Incl.
btw komt de verlaging neer op ongeveer 21 eurocent per liter benzine, 13,4 eurocent
per liter diesel en 4,10 eurocent per liter LPG. Dit komt ongeveer overeen met het
verschil tussen 1 april en 31 maart: 21 eurocent per liter benzine, 13,4 eurocent
per liter diesel en 5,0 eurocent per liter LPG. Ook in de periode daarna blijft dit
verschil bestaan. Wel dient opgemerkt te worden dat we niet aan de brandstofprijs
kunnen zien of de daling alleen door de verlaging van de accijns komt of ook door
andere factoren.
Tabel 2: pompprijzen in euro per liter voor en na 1 april 2022 (Bron: CBS, Travelcard
BV)
Datum
Benzine Euro 95
Diesel
LPG
2022 dinsdag 15 maart
2.325
2.198
1.104
2022 woensdag 16 maart
2.311
2.179
1.109
2022 donderdag 17 maart
2.306
2.170
1.111
2022 vrijdag 18 maart
2.294
2.161
1.114
2022 zaterdag 19 maart
2.284
2.146
1.114
2022 zondag 20 maart
2.282
2.148
1.112
2022 maandag 21 maart
2.288
2.152
1.114
2022 dinsdag 22 maart
2.296
2.152
1.129
2022 woensdag 23 maart
2.299
2.154
1.136
2022 donderdag 24 maart
2.308
2.166
1.140
2022 vrijdag 25 maart
2.320
2.180
1.148
2022 zaterdag 26 maart
2.326
2.182
1.147
2022 zondag 27 maart
2.326
2.183
1.144
2022 maandag 28 maart
2.331
2.187
1.154
2022 dinsdag 29 maart
2.333
2.186
1.164
2022 woensdag 30 maart
2.331
2.179
1.171
2022 donderdag 31 maart
2.331
2.179
1.174
2022 vrijdag 1 april
2.119
2.041
1.126
2022 zaterdag 2 april
2.110
2.031
1.119
2022 zondag 3 april
2.110
2.033
1.124
2022 maandag 4 april
2.112
2.036
1.121
2022 dinsdag 5 april
2.109
2.033
1.125
2022 woensdag 6 april
2.102
2.025
1.116
2022 donderdag 7 april
2.102
2.024
1.120
2022 vrijdag 8 april
2.093
2.016
1.120
2022 zaterdag 9 april
2.084
2.001
1.120
2022 zondag 10 april
2.084
2.001
1.114
2022 maandag 11 april
2.085
2.003
1.119
2022 dinsdag 12 april
2.078
1.989
1.111
2022 woensdag 13 april
2.071
1.980
1.101
2022 donderdag 14 april
2.070
1.978
1.115
2022 vrijdag 15 april
2.071
1.980
1.099
2022 zaterdag 16 april
2.070
1.981
1.108
2022 maandag 25 april
2.088
1.997
1.094
2022 maandag 2 mei
2.112
2.022
1.105
2022 maandag 9 mei
2.153
2.046
1.103
De leden van de fractie van de SGP vragen naar de extra btw-opbrengst door de hogere
energie- en brandstofprijzen. Deze leden begrijpen dat deze opbrengst afhangt van
de verkoopcijfers en dat door de stijgende prijzen de verkoop mogelijk daalt. Tevens
vragen zij of het kabinet inzage kan geven in de extra btw-opbrengst, ervan uitgaande
dat het energie- en brandstofgebruik niet daalt.
Er zijn meerdere factoren die de btw-opbrengst beïnvloeden. Niet alleen daalt mogelijk
het verbruik van energie en brandstoffen, door het extra beslag op het inkomen van
consumenten zullen zij in algemene zin minder uitgeven aan andere zaken. Zodoende
is het effect van hogere energie- en brandstofprijzen op de btw-opbrengst niet goed
in te schatten.
7. Uitvoeringskosten Belastingdienst en Douane
De leden van de fractie van de VVD constateren dat bij de uitvoeringstoets van de
tijdelijke verlaging brandstofaccijnzen op dit moment nog niet bekend is wat de exacte
personele inzet zal gaan worden en vragen waarom dat nog niet bekend is, wanneer dit
bekend wordt en of het kabinet hier een brede inschatting van kan geven.
De inschatting ten aanzien van personele inzet houdt verband met het verwerken van
de teruggaafverzoeken. Een verzoek om teruggaaf voor de accijnsverlaging kan worden
gedaan voor de desbetreffende minerale oliën die bij het ingaan van de verlaging voorhanden
zijn in een opslagplaats. Onbekend is echter hoeveel bedrijven over een dergelijke
opslagplaats beschikken. De schattingen over het aantal te verwachten verzoeken om
teruggaaf liepen uiteen van minimaal 5.000 tot maximaal 75.000 verzoeken om teruggaaf.
Inmiddels zijn ca. 15.000 verzoeken binnengekomen (stand medio mei 2022). De verwachting
is dat die verzoeken met de inzet van 15 fte binnen de AWB-termijn kunnen worden afgehandeld.
De leden van de fractie van de VVD constateren dat bij de uitvoeringstoets van de
tijdelijke verlaging btw op energie het nog niet duidelijk is of de energieleveranciers
het voorstel tijdig kunnen implementeren en als dit niet het geval is dat er verstoringen
kunnen ontstaan in het heffingsproces. Deze leden vragen wat ervoor nodig is om te
verzekeren dat de kans minimaal is dat dit zich zal voordoen.
Het kabinet is in een zo vroeg mogelijk stadium over dit (voorgenomen) wetsvoorstel
in overleg getreden met vertegenwoordigers van energieleveranciers, netbeheerders
en laadpaalexploitanten. De vormgeving van de maatregel is erop gericht om tijdige
uitvoering mogelijk te maken voor deze partijen. Het is voor deze sector van belang
dat zij tijdig zekerheid hebben over de te implementeren wetgeving zodat geen verstoringen
ontstaan in het heffingsproces bij de Belastingdienst, bijvoorbeeld doordat deze partijen
een foutieve aangifte doen. Om deze kans te minimaliseren is het van belang dat de
sector zo vroeg mogelijk zekerheid heeft over de finale vormgeving van deze wet.
De leden van de fractie van de VVD vragen het kabinet wat de uitvoeringsgevolgen zijn
van het niet tijdig implementeren van het wetsvoorstel door energieleveranciers en
of er back-up scenario’s zijn gemaakt.
De energiebedrijven brengen btw in rekening aan de klant en voldoen deze aan de Belastingdienst
op aangifte. Mochten de energiebedrijven hun processen niet tijdig kunnen aanpassen,
dan zullen zij niet in staat zijn om een juiste aangifte in te dienen, waardoor latere
correctie nodig is. De verwachting is dat de energiebedrijven, mocht deze situatie
zich voordoen, hierover contact gaan opnemen met de Belastingdienst. Naast deze verstoring
van het aangifteproces betekent dit voor de Belastingdienst een grotere toezichtinspanning.
Een onjuiste toepassing van het (verlaagde) btw-tarief zal ook leiden tot problemen
bij het teruggaafproces van de energiebelasting en de Opslag Duurzame Energie- en
Klimaattransitie. Belanghebbenden zullen onjuiste teruggaafverzoeken indienen, wat
weer leidt tot een grotere toezichtinspanning en een toename van discussies met belanghebbenden.
De procesverstoring leidt tot een afname van het dienstverleningsniveau door de Belastingdienst,
zoals een toename van de behandeltijd per teruggaafverzoek.
De gevolgen van niet tijdige implementatie door de energiebedrijven zullen daarom
vooral merkbaar zijn in de personele inzet van de Belastingdienst.
De energiebedrijven hebben in de gesprekken die het kabinet met hen heeft gevoerd
via Energie-Nederland aangegeven dat zij hun processen tijdig kunnen aanpassen en
daarom is niet voorzien in een back-up scenario.
8. Advies en consultatie
De leden van de fractie van de VVD vragen of tijdens het contact met de energieleveranciers
nog andere (mogelijke) risico’s aan het licht zijn gekomen en zo ja, hoe deze risico’s
zoveel mogelijk worden gemitigeerd door het kabinet.
Tijdens de gesprekken met de energieleveranciers via Energie-Nederland is onder andere
de vraag opgekomen of het verlaagde btw-tarief op energie alleen zal gelden voor de
leveringscomponent of ook voor andere elementen die energieleveranciers op hun facturen
vermelden. In de memorie van toelichting is vervolgens voor veel van deze elementen
van de energierekening duidelijkheid gegeven wat betreft het toe te passen btw-tarief.
Op deze manier worden eventuele risico’s van foutieve aangiftes als gevolg van verkeerde
wetstoepassing door onduidelijkheden zo veel mogelijk gemitigeerd.
9. Evaluaties
De leden van de fractie van de CDA lezen dat evaluatie van de maatregelen in het voorliggende
wetsvoorstel niet van toepassing is, omdat het tijdelijke maatregelen betreft. Deze
leden zijn van mening dat het wel relevant is om de maatregelen te evalueren, gezien
de onzekere geopolitieke situatie in combinatie met de uitdagingen van de energietransitie
die wellicht aanleiding geven te veronderstellen dat de actuele situatie van snel
stijgende energieprijzen in de (nabije) toekomst vaker gaat voorkomen. De leden van
de fractie van de CDA vragen het kabinet hierop te reflecteren en aan te geven of
er stappen worden ondernomen om ervoor te zorgen dat in de toekomst snelle en effectieve
maatregelen genomen kunnen worden om de gevolgen van een snelle stijging van energieprijzen
voor huishoudens te mitigeren. Deze leden vragen of het kabinet hierbij specifiek
kan ingaan op mogelijkheden om meer gerichte maatregelen te nemen die ervoor zorgen
dat huishoudens worden ondersteund die dit het meest nodig hebben.
Het kabinet onderschrijft dat het zinvol is te reflecteren op de manier waarop effectief
en snel maatregelen genomen kunnen worden om stijging(en) van energieprijzen te mitigeren
en dit gebeurt dan ook doorlopend. In 2023 wordt een onderzoek opgestart naar fiscale
crisis- en stimuleringsmaatregelen. Daarin wordt ook stilgestaan bij gerichte maatregelen
in periodes zoals de huidige met grote geopolitieke onzekerheid en hoge inflatie.
Het lid van de fractie van de BBB vraagt hoe het kabinet bepaalt of de tijdelijke
wet haar doel bereikt en hoe bepaald wordt of de voorgestelde maatregelen al dan niet
moeten worden voortgezet. Het kabinet is in gesprek met de energieleveranciers over
hoe zij de btw-verlaging doorberekenen aan de eindverbruikers. Daarnaast is het kabinet
in nauw contact met de gemeenten over de uitvoering van de energietoelage en monitort
het kabinet de brandstofprijzen aan de pomp. Deze aanvullende koopkrachtmaatregelen
zijn tijdelijk en lopen eind dit jaar (2022) af. Het kabinet beziet in augustus of
en zo ja welke aanvullende koopkrachtmaatregelen voor 2023 nodig en wenselijk zijn
en kijkt hierbij naar de integrale koopkrachtontwikkeling, maar ook naar de verwachte
ontwikkeling van de energie- en brandstofprijzen en de staat van de overheidsfinanciën.
10. Grenseffecten
De leden van de PVV-fractie vragen aan het kabinet een overzicht te vertrekken waarbij
de totale kosten voor energie (basisprijs en (belasting)heffingen) voor een gemiddeld
huishouden worden vergelijken met de gemiddelde energiekosten voor huishoudens in
andere Europese landen en specifiek de directe buurlanden en vragen of het kabinet
hierbij tevens in absolute en relatieve zin kan aangeven in hoeverre de totale energierekening
bestaat uit belastingen alsmede hoe de belastingheffing op energie zich verhoudt ten
opzichte van andere landen?
Onderstaand is allereerst voor de Nederlandse situatie, in het kader van het Interdepartementaal
Beleidsonderzoek (IBO) Financiering van de Energietransitie de ontwikkeling van de
energierekening in kaart gebracht voor een huishouden met een gemiddeld energieverbruik
op basis van verschillende publicaties van het CBS en het PBL. Omdat de cijfers in
de publicaties in verschillende prijspeilen zijn uitgedrukt zijn alle cijfers, behalve
de 2021 cijfers, gecorrigeerd voor een inflatie van 1,4% in 2021. De inflatiecijfers
zijn gebaseerd op de geharmoniseerde consumentenprijsindex van 2021 uit de Macro Economische
Verkenning 2021 van het CPB. Het kabinet gaat uit van het gemiddelde verbruik zoals
dit geraamd wordt door het PBL, zie tabel 3. Als gevolg van verdere verduurzaming
vertoont zowel het elektriciteits- als het gasverbruik van huishoudens een afnemende
trend.
Tabel 3: Ontwikkeling energierekening Nederlands huishouden t/m 2021 uitgedrukt in
prijspeil 2021 op basis van gemiddeld verbruik PBL
Bedragen in €
20051
2010
2017
20202
20213
Elektriciteitslevering (kWh/jaar)
3.246
3.277
2.832
2.450
2.464
Vaste kosten voor levering en transport (nettarieven + vastrecht)
103
230
250
259
271
Variabele Kosten
376
285
159
158
142
Energiebelasting
299
429
308
243
232
ODE/MEP
69
0
22
68
74
Belastingvermindering
256
375
331
442
462
BTW
112
109
86
60
54
Subtotaal elektriciteit
703
678
495
346
311
Gasverbruik (m3/jaar)
1.728
1.659
1.340
1.197
1.192
Vaste kosten
154
178
197
211
213
Variabele kosten
643
573
361
324
262
Energiebelasting
339
318
363
404
416
ODE/MEP
0
0
23
94
102
BTW
215
203
199
217
208
Subtotaal gasrekening
1.352
1.272
1.144
1.250
1.201
Totaal
2.055
1.950
1.639
1.596
1.512
totaal EB en ODE (€)
706
747
717
809
823
totaal EB en ODE na belastingvermindering (€)
451
372
386
367
361
aandeel EB en ODE in totaal (%)
22%
19%
24%
23%
24%
X Noot
1
S. van Polen, K. Schoots, R. Segers & L.M.J.A. Hoebergen (2019), Analyse ontwikkeling
Energierekening, Den Haag: PBL.
X Noot
2
A. Hoebergen & M. van Middelkoop (2020), Huishoudens betalen bijna 10 procent minder
voor energie, Den Haag: CBS.
X Noot
3
A. Hoebergen & M. van Middelkoop (CBS) en S. van Polen (PBL) 2021: Lagere energierekening,
effecten van lagere prijzen en energiebesparing.
Een internationale vergelijking van de totale energierekening van huishoudens met
een gemiddeld energieverbruik is niet beschikbaar. Wel is door onderzoeksbureau CE
Delft in de evaluatie Energiebelasting (2020)13 onder meer voor huishoudelijke consumenten in beeld gebracht wat in alle EU-lidstaten
het relatieve belastingaandeel (EB + ODE, excl. btw) in zowel de gas- als elektriciteitsprijs
was. Dit is in beeld gebracht door de lasten voor huishoudelijke consumenten uit te
drukken per verbruikte m³ aardgas respectievelijk per verbruikte kWh elektriciteit.
Uit de analyse van CE Delft komt naar voren dat in de eerste helft van 2020 Nederland
(51%) na Denemarken (52%) het hoogste belastingaandeel in de gasprijs kende. Het gemiddelde
belastingaandeel in de gasprijs in de EU bedroeg op dat moment 21%. Verder kwam het
relatieve belastingaandeel in de elektriciteitsprijs voor huishoudelijke consumenten
in Nederland in 2019 uit op 20% (incl. belastingvermindering) en tussen de 31% en
39% indien het voordeel van de belastingvermindering evenredig wordt verdeeld over
gas en elektriciteit. Het gemiddelde belastingaandeel in de elektriciteitsprijs in
de EU bedroeg dat jaar 30%. Landen als Denemarken en Duitsland vormden de uitschieters
(respectievelijk 50% en 44%). Zie voor meer informatie de figuren 21 en 25 in de evaluatie
Energiebelasting.
Het lid Omtzigt heeft met verbazing het hoofdstuk grenseffecten gelezen. Vooral de
zin: «Hierdoor verwachten we dat de verlaging in Nederland ook aan de Duitse grens
geen noemenswaardige verandering in de grenseffecten veroorzaakt« kan het lid Omtzigt
totaal niet plaatsen. Dit lid wijst erop dat in Duitsland per 1 juni 2022 de accijnzen
naar het minimumtarief gaan. Dat betekent dat een volle tank benzine bijna 25 euro
goedkoper is aan de andere kant van de grens. Het lid Omtzigt verwacht door de wild
fluctuerende prijzen aan beide kanten van de grens, grote fluctuaties in de verkoop.
Dit lid vraagt het kabinet dan ook om voor de afgelopen tien jaar een staatje en een
grafiekje te maken van de prijsverschillen voor benzine en diesel tussen Nederland
en Duitsland en tussen Nederland en België.
Bij de grenseffecten is gekeken naar de grenseffecten als gevolg van de wijzigingen
aan de kant van Nederland gegeven de prijzen van de buurlanden. Hierbij is meegenomen
dat België op 1 april lagere accijnzen had. Duitsland verlaagt de accijnstarieven
vanaf 1 juni voor drie maanden tot aan de minimum tarieven. Het is belangrijk om op
te merken dat het om een tijdelijke verlaging gaat die ook niet helemaal samenvalt
met de verlaging in Nederland. Het is inderdaad waarschijnlijk dat deze tijdelijke
verlaging in Duitsland grenseffecten veroorzaakt, maar het is niet goed te voorspellen
wat het precieze saldo is van de grenseffecten aan de Duitse grens tot het eind van
het jaar. In de periode april-mei verlaagt Nederland namelijk de tarieven en Duitsland
nog niet. Zodoende wordt in die periode meer getankt in Nederland. In de periode juni-augustus
gaat Duitsland naar de minimumtarieven. Dan wordt tijdelijk waarschijnlijk meer in
Duitsland getankt. Vanaf september gaan de Duitse tarieven weer omhoog en wordt weer
meer getankt in Nederland (zie ook tabel 4).
Tabel 4: Accijnstarieven (op basis van openbare bronnen)
EU
Nederland
België
Duitsland
april t/m december
19 maart t/m september
juni t/m augustus
Brandstof
minimum
Oud
Nieuw
Oud
Nieuw
Oud
Nieuw
Benzine ongelood (cent/liter)
Met minimaal zwavelgehalte
35,9
82,4
65,1
60,0
45,6
65,5
35,95
Met maximaal zwavel gehalte
35,9
82,4
65,1
61,6
47,1
67,0
37,45
Diesel (cent/liter)
Met minimaal zwavelgehalte
33
52,8
41,7
60
45,6
47,04
33,00
Met maximaal zwavelgehalte
33
52,8
41,7
61,6
47,1
48,57
34,53
In de bijlage bij de nota naar aanleiding van het verslag is de gevraagde tabel opgenomen
(zie tabel 5). In de grafieken 1 en 2 zijn de verschillen tussen Nederland en Duitsland
en tussen Nederland en België weergegeven (bij een positief verschil ligt de prijs
in Nederland hoger). In de verschillen met België is de teruggaafregeling in de accijns
voor professionele diesel (hieronder vallen o.a. vrachtwagens met een gewicht van
meer dan 7,5 ton en bussen met minstens acht zitplaatsen) niet verwerkt.
Grafiek 1: pompprijzen benzine
Grafiek 2: pompprijzen diesel
Het lid Omtzigt verzoekt het kabinet ook een dergelijk staatje te maken voor de situatie
van 1 maart 2022 tot en met 1 maart 2023 (voor zover de verwachtingen nu zijn). Tabel
4 (zie bijlage) geeft de cijfers t/m mei 2022. Dit zijn de meest recente cijfers die
beschikbaar zijn. Gedetailleerde prognoses t/m maart 2023 zijn niet beschikbaar. Naar
verwachting zal het verschil met Duitsland groter worden als Duitsland per 1 juni
de brandstofaccijnzen verlaagt naar het niveau van de minimumaccijnzen. Duitsland
heeft aangekondigd deze maatregel gedurende drie maanden te nemen. Daarom is nu de
verwachting dat per 1 september het prijsverschil weer meer zal lijken op het huidige
prijsverschil. België heeft aangekondigd dat de verlaging geldt t/m 30 september 2022.
Hierdoor zal het verschil met België naar verwachting wijzigen.
Het lid Omtzigt meent dat de wild fluctuerende prijzen aan beide kanten van de grens
zich uitstekend lenen voor goed academisch onderzoek naar grenseffecten en vraag of
het kabinet ervoor kan zorgen dat er echt goede cijfers komen voor het onderzoeken
van grenseffecten. Op dit moment lopen de gesprekken met de sector over het leveren
van gegevens om het toegezegde onderzoek te doen naar de grenseffecten.14 Ik ben het met het lid eens dat de beleidswijzigingen groot zijn en dat dit zich
dus leent voor onderzoek. Daarvoor vormt de beschikbaarheid van data de grootste uitdaging.
Hier komt bij dat de ontwikkelingen in de markt momenteel groot zijn en er is sprake
van beleidswijzigingen in zowel Nederland als omringende landen. Dat maakt het ingewikkeld
om effecten van elkaar te onderscheiden en om een mogelijk onderscheid te maken tussen
lange en korte termijneffecten. Of de conclusies bruikbaar zijn om beleid op te maken
in de toekomst kan daarom op dit moment nog niet worden vastgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën