Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Wassenberg over de bescherming van wilde bijen in het bijenrichtsnoer
Vragen van het lid Wassenberg (PvdD) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de bescherming van wilde bijen in het bijenrichtsnoer (ingezonden 22 maart 2022).
Antwoord van Minister Staghouwer (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen
20 mei 2022).
Vraag 1
Erkent u dat hommels en wilde, solitaire bijen onder de huidige toelatingsprocedure
voor landbouwgif niet beschermd zijn, zoals bevestigd in de tekst van het originele
bijenrichtsnoer1, waardoor een nieuw richtsnoer noodzakelijk is dat deze insectensoorten wel bescherming
biedt?
Antwoord 1
Nee. Ook onder de huidige toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen worden
hommels en solitaire bijen beschermd. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden (Ctgb) hanteert, net als andere Europese toelatingsautoriteiten, het Europese
toetsingskader voor honingbijen en andere insecten en beoordeelt of de acute en chronische/reproductieve
toxiciteit van stoffen of middelen risico’s opleveren voor honingbijen en andere insecten.
Hiermee worden ook hommels en solitaire bijen beschermd. Het Ctgb laat alleen middelen
toe als deze veilig zijn op basis van dit toetsingskader. Met de komst van een nieuw
bijenrichtsnoer zal de beoordeling van de risico’s voor bijen verder worden verbeterd,
onder andere door een beoordelingsmethodiek specifiek voor hommels en solitaire bijen.
Vraag 2
Bent u bekend met de nieuwe cijfers van het Compendium voor de Leefomgeving over bijensterfte
en de zorgen die voornamelijk leven over de afname van wilde bestuivers?2 Kunt u bevestigen dat 54% van de wilde bijen en hommels die in Nederland zijn aangetroffen
op de Rode Lijst van bedreigde soorten staan?
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Erkent u dat het originele bijenrichtsnoer bevestigt dat hommels en solitaire bijen
«potentieel kwetsbaarder zijn voor pesticiden dan honingbijen» en dat een «additionele
veiligheidsfactor gesuggereerd wordt om rekening te houden met deze verschillen in
kwetsbaarheid»?3 Hoe beoordeelt u deze zinsnede en hoe houdt u hier rekening mee?
Antwoord 3
Vanwege de verschillen in biologie en ecologie krijgen honingbijen, hommels en solitaire
bijen binnen het bijenrichtsnoer een aparte benadering. Een veiligheidsfactor is één
van de manieren om verschillen in gevoeligheid tussen soorten in de risicobeoordeling
te kunnen adresseren. Aangezien European Food Safety Authority (EFSA) het bijenrichtsnoer
op dit moment uitwerkt, is nog niet bekend of in het richtsnoer gebruik zal worden
gemaakt van veiligheidsfactoren en zo ja op welke wijze. Ik betrek uw Kamer bij deze
uitwerking.
Vraag 4
Deelt u de zorg dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en
biociden (Ctgb) in het met de Kamer gedeelde advies4 voorsorteert op de hantering van 10% toelaatbare bijensterfte door een landbouwgif,
terwijl het Nederlandse standpunt maximaal 7% bijensterfte hanteert? Hoe beoordeelt
u dit?
Antwoord 4
In het document waarnaar wordt verwezen heeft het Ctgb een appreciatie gegeven van
het EFSA-achtergronddocument over de beschikbare wetenschappelijke informatie voor
het bepalen van beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen, maar heeft het Ctgb
geen advies uitgebracht over de hanteren beschermdoelen.
Inmiddels heeft de Europese Commissie (op 31 maart 2022) een mondeling voorstel gedaan
voor te hanteren beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen met het verzoek aan
lidstaten om hier op te reageren. Ik heb het Ctgb zoals gebruikelijk hierop om advies
gevraagd en heb uw Kamer over mijn positie geïnformeerd op 16 mei 2022.
Zoals ik uw Kamer op 15 oktober 2021 heb geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2021–2022, nr. 334) zal ik mij inzetten voor een maximaal toelaatbare sterfte van 7% is, conform de
moties van het lid Ouwehand, Kamerstuk 27 858, nr. 562 en Kamerstuk 21 501-32, nr. 1175) en van het lid Wassenberg c.s. (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 50).
Vraag 5
Op welke studies baseert het Ctgb dit verruimde advies met betrekking tot 10% sterfte
van wilde bijen? Kunt u de studies die genoemd worden in tabel 2 op pagina 3 (7 veldstudies
voor hommels; 8 veldstudies voor solitaire bijen) met spoed met de Kamer delen, zodat
de Kamer hier tijdig en volledig over geïnformeerd wordt?
Antwoord 5
Het Ctgb heeft een appreciatie gegeven op het EFSA-achtergronddocument en heeft nog
geen advies gegeven over de mogelijke beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen.
De betreffende tabel is te vinden op pagina 11 van het EFSA achtergronddocument en
is gebaseerd op de studies die door EFSA zijn gebruikt bij de totstandkoming van dit
document. In bijlage 2 van dat document, op pagina 45 en pagina 58, beschrijft EFSA
voor respectievelijk hommels en solitaire bijen welke studies en datasets, uit de
vele studies die zijn beoordeeld, zijn geselecteerd. Ik heb het EFSA achtergronddocument
op 14 februari 2022 naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 27 858, nr. 562). Ik verwijs uw Kamer naar de referentielijst en de hiervoor genoemde pagina’s in
deze bijlage.
Vraag 6
Kunt u bevestigen dat het schadelijke effect van een bepaalde pesticide op (wilde)
bijen bepaald wordt door middel van vergelijkende studies met controlevelden, waarin
de controlevelden moeten aangeven wat de natuurlijke sterfte of natuurlijke variatie
van de insectensoort zou zijn?
Antwoord 6
De schadelijke effecten van gewasbeschermingsmiddelen worden bepaald met laboratorium-
en veldstudies. Daarbij wordt een vergelijking gemaakt tussen bijen die blootgesteld
zijn en bijen die niet blootgesteld zijn aan het gewasbeschermingsmiddel. In het geval
van veldstudies, foerageren de bijen op velden waar het gewasbeschermingsmiddel is
toegepast en velden waar dat niet het geval is (de controlevelden). EFSA geeft in
het achtergronddocument aan dat informatie over bijen in de controlevelden in deze
studies tevens informatie kan opleveren over de achtergrondvariatie van hommels en
solitaire bijen, maar dat de beschikbare data onvoldoende zijn om hierover een goede
uitspraak te kunnen doen.
Vraag 7, 8 en 9
Beaamt u dat deze controlevelden gebieden zouden moeten waar geen landbouwgif mag
worden aangetroffen, zoals natuurgebieden, of ten minste onbespoten biologische akkers,
om de natuurlijke sterfte te kunnen meten?
Kunt u uitsluiten dat deze controlevelden in de praktijk gangbare landbouwvelden zijn,
die wel bespoten worden, alleen niet met de pesticide waar op dat moment op getoetst
wordt?
Deelt u de mening dat als gangbare percelen gebruikt zouden worden als controle, men
niet de natuurlijke sterfte meet, maar de achtergrondsterfte van bijen die wordt veroorzaakt
door de deken van landbouwgif? Indien hier sprake van is, hoe gaat u dit stoppen?
Antwoord 7, 8 en 9
Om wetenschappelijk verantwoorde conclusies te kunnen trekken, moeten veldstudies
goed zijn ontworpen. Eén van de randvoorwaarden hierbij is dat controlevelden niet
zijn gecontamineerd met gewasbeschermingsmiddelen die van significante invloed zijn
op de te meten variabele, in dit geval over bijen. Dit wordt getoetst binnen het beoordelingsproces
voor gewasbeschermingsmiddelen. Daarbij wordt bijvoorbeeld gekeken welke soorten gewasbeschermingsmiddelen
zijn gebruikt, wanneer ze zijn gebruikt, welke residuen er kunnen zijn achtergebleven,
hoe toxisch deze zijn en hoe het gebruik in de controle- versus behandelingsvelden
zich tot elkaar verhouden. Studies kunnen worden geaccepteerd als is aangetoond dat
eventueel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in controlevelden geen significante
invloed heeft op bijen, bijvoorbeeld als een middel alleen lang geleden gebruikt is
of als het middel niet toxisch is voor bijen.
EFSA geeft in het achtergronddocument aan bij de selectie van de gebruikte studies
te hebben beoordeeld of sprake was van relevante contaminatie en dergelijke studies
te hebben uitgesloten. Dit komt overeen met de aanpak die gehanteerd is bij herbeoordeling
van drie neonicotinoïden in 20185. EFSA geeft in het achtergronddocument verder aan dat de beschikbare data onvoldoende
is om een goede uitspraak over de achtergrondvariatie van hommels en solitaire bijen
te doen.
Vraag 10
Kunt deze vragen beantwoorden voor de vergadering van het Europese Standing Committee
on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) op 30 en 31 maart 2022?
Antwoord 10
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H. Staghouwer, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.