Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 985 Wijziging van de Mededingingswet in verband met aanpassing van de bepalingen over markt en overheid
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 25 mei 2022
Inleidende opmerkingen
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de leden van de fracties
van de VVD, D66, het CDA, de SP, de ChristenUnie en de SGP in het verslag over het
bovengenoemde wetsvoorstel. Graag ga ik in deze nota naar aanleiding van het verslag
op deze vragen in. In deze nota zijn de vragen en opmerkingen uit het verslag integraal
opgenomen in cursieve tekst en de beantwoording daarvan in niet-cursieve tekst. De
vragen zijn genummerd, waarnaar in voorkomende gevallen in andere antwoorden is verwezen.
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige wetswijziging
en hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden willen de regering hier kritisch op bevragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij hechten eraan te benadrukken dat het niet alleen moet gaan om markt en/of overheid,
maar ook om de samenleving die zich daartussen, dat wil zeggen in het midden, bevindt
en de initiatieven die daaruit voortkomen. Over het wetsvoorstel hebben zij nog verschillende
vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Mededingingswet
in verband met aanpassing van de bepalingen over markt en overheid en zij zijn niet
overtuigd van de nut en noodzaak van dit wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling en instemming kennisgenomen
van de voorliggende Wijziging van de Mededingingswet in verband met aanpassingen van
de bepalingen over markt en overheid. Deze leden constateren dat de wet markt en overheid
tot doel heeft om oneerlijke concurrentie bij economische activiteiten door bestuursorganen
tegen te gaan. Deze leden onderschrijven dit doel, maar hebben nog wel enkele vragen
aan de regering.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Overheden doen vaak een beroep op de algemeenbelanguitzondering, terwijl
de motivering veelal beperkt is. Deze leden delen de mening dat de motiveringseisen
daarom aangescherpt dienen te worden. Het is de vraag of dit voldoende is om oneerlijke
concurrentie te voorkomen. Zij hebben daarom nog enkele vragen.
1. Inleiding
Vraag 1, CDA
De leden van de CDA-fractie merken op dat tussen het consulteren van het wetsvoorstel
in 2017 en het aanbieden aan de Tweede Kamer in 2021 een periode van maar liefst vier
jaar zit.
Zij zijn benieuwd waarom het zo lang heeft geduurd eer dit wetsvoorstel naar de Kamer
is gezonden. Welke factoren hebben het proces vertraagd? Ook vragen deze leden zich
af of daardoor onderdelen van dit wetsvoorstel wellicht achterhaald zijn of om een
actualisatie vragen. Zo dateert de internetconsultatie uit 2017 en deze lijkt daarmee
redelijk verouderd. Kan de regering hierop ingaan?
Er is inderdaad meer tijd verstreken tussen de internetconsultatie en de indiening
van het wetsvoorstel bij uw Kamer dan gebruikelijk. Dit heeft meerdere oorzaken. Ten
eerste gaf de internetconsultatie aanleiding om het wetsvoorstel inhoudelijk aan te
passen. Dit vergde tijd en nieuwe gespreksronden met stakeholders. Ten tweede bleek
zowel uit gesprekken met stakeholders als uit de internetconsultatie, dat het maatschappelijke
alsook het politieke krachtenveld ten aanzien van dit wetsvoorstel sterk verdeeld
was. Tegelijkertijd was er een breed gedragen wens om de werking van de gedragsregels
van de wet markt en overheid te verbeteren met een aanscherping van het gebruik van
de algemeenbelanguitzondering. Daarom is de periode 2017–2021 gebruikt om in meerdere
gespreksrondes met de belangrijkste stakeholders wijzigingen in het wetsvoorstel te
bespreken, om uiteindelijk te komen tot het nu voorliggende voorstel dat bijdraagt
aan de doelstelling van de wet markt en overheid en dat rekening houdt met de verschillende
maatschappelijke belangen.
Hoewel er vier jaar is verstreken tussen het consulteren en het aanbieden van het
wetsvoorstel, is het wetsvoorstel niet achterhaald – juist omdat steeds contact is
geweest met stakeholders over aanpassingen van het voorstel. Vlak voor het aanbieden
aan de Kamer, is het uiteindelijke wetsvoorstel bovendien nog een laatste keer met
de belangrijkste stakeholders besproken. Tot slot is het voorstel ook aangepast met
het oog op uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb)
in de periode 2018–2021, zodat het wetsvoorstel aansluit bij geldende jurisprudentie
ten aanzien van het algemeenbelangbesluit.
Vraag 2, SP
De leden van de SP-fractie vragen de regering wat er precies problematisch is aan
het vervallen van de wet markt en overheid in 2023? Kan zij deze leden hier een uitgebreid
antwoord op geven? De leden van de SP-fractie willen niet dat het algemeenbelangbesluit
wordt uitgekleed of verder tot bureaucratie gaat leiden voor overheden. Kan de regering
dat garanderen?
De wet markt en overheid bevat gedragsregels waar overheden zich aan moeten houden
wanneer ze economische activiteiten verrichten, met als doel het creëren van gelijke
concurrentieverhoudingen tussen bestuursorganen en ondernemers. Het vervallen van
de wet markt en overheid, en daarmee van de gedragsregels die oneigenlijke concurrentie
voorkomen, zou zeer onwenselijk zijn. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Het wetsvoorstel kleedt het algemeenbelangbesluit niet uit, overheden zijn nog steeds
in dezelfde mate bevoegd om gebruik te maken van een algemeenbelangbesluit, indien
dit in het algemeen belang is vereist. Het wetsvoorstel scherpt de procedurele voorwaarden
voor het gebruik van de algemeenbelanguitzondering aan, omdat uit de evaluatie van
het wetsvoorstel bleek dat bestuursorganen een algemeenbelangbesluit vaak beperkt
motiveren en ondernemers en andere geïnteresseerden slechts beperkt bij de besluitvorming
worden betrokken. Dit heeft ertoe geleid dat algemeenbelangbesluiten niet altijd voldoende
rekening hielden met de gevolgen voor onder andere ondernemers en het draagvlak voor
die algemeenbelangbesluiten daardoor geraakt werd. Voor overheden die ondernemers
en andere geïnteresseerden momenteel niet of beperkt betrekken in de besluitvorming,
zal het wetsvoorstel op korte termijn tot extra lasten leiden. Tegelijkertijd zal
verbeterde betrokkenheid van geïnteresseerden en sterkere onderbouwing mogelijk ertoe
leiden dat op middellange termijn er minder discussie over een algemeenbelangbesluit
achteraf is, en daarmee minder bezwaar- en beroepsprocedures.
2. Achtergronden van het wetsvoorstel
2.1. Aanleiding
Vraag 3, D66
De leden van de D66-fractie begrijpen dat deze wetswijziging voortkomt uit een evaluatie
uit 2016. Dit is dus al ruim vijf jaar geleden. Is de regering van mening dat deze
evaluatie nog steeds actueel is? Verwacht de regering dat er in de tussentijd wijzigingen
zijn opgetreden die verdere aanpassing van de wet markt en overheid vereisen?
Ja. Het beeld dat de evaluatie geschetst heeft is niet anders geworden blijkens de
jurisprudentie en de recente gesprekken met stakeholders, ondanks de vertraging van
dit voorstel. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Vraag 4, D66
De leden van de D66-fractie wijzen de regering erop dat er sinds de evaluatie in 2016
ook relevante uitspraken zijn gedaan door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven
(CBb). Is de regering van mening dat de opsomming van motiveringsvereisten die nu
in de memorie van toelichting worden voorgesteld aansluiten bij de meest recente jurisprudentie
van het CBb? Hierbij vragen de voorgenoemde leden in het bijzonder naar een reflectie
op de overwegingen van het CBb dat bestuursorganen bij de vaststelling van een algemeenbelangbesluit
zorgvuldig het nadeel van derden in kaart moeten brengen en dat nadeel zo nodig moeten
compenseren.
Ja, de motiveringsvereisten die in paragraaf 3.2.1 van de memorie van toelichting
worden voorgesteld sluiten aan bij de meest recente jurisprudentie van het CBb. Ze
zijn specifiek voor de wet markt en overheid en een aanvulling op de generieke eisen
over motivering en belangenafweging die in de Algemene wet bestuursrecht (hierna:
Awb) zijn opgenomen. De onderdelen waaruit de motivering van een algemeenbelangbesluit
moet bestaan, worden bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Op die manier
kan sneller worden ingespeeld op de praktijk, maar ook op een relevante wijziging
in CBb-jurisprudentie, mocht dit zich voordoen. De vijfde in de memorie van toelichting
genoemde motiveringseis, is de eis dat het algemeenbelangbesluit een beschrijving
bevat van de afweging van de noodzaak van afwijking van de gedragsregels op grond
van het algemeenbelangbesluit enerzijds, tegenover het effect op ondernemers anderzijds.
Deze belangenafweging vloeit voort uit het evenredigheidsvereiste van artikel 3:4
van de Awb. In dat artikel is opgenomen dat de nadelige gevolgen van een besluit voor
geïnteresseerden niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot het met het besluit
te dienen doel. Dit betekent dat het bij de belangenafweging noodzakelijk is dat het
bestuursorgaan het eventuele nadeel van derden zorgvuldig in kaart brengt. Het bieden
van eventuele compensatie speelt dan ook een rol bij deze belangenafweging. In de
op te stellen algemene maatregel van bestuur zal verder worden ingegaan op de motiveringsvereisten.
Vraag 5, SP
De leden van de SP-fractie constateren dat de wet in 2016 is geëvalueerd. Waarom heeft
het zes jaar geduurd voordat de wetswijziging die op deze evaluatie volgt naar de
Kamer werd gestuurd? Wat is de inschatting van de huidige situatie? Is deze min of
meer hetzelfde gebleven of veranderd? Deze leden vragen voorts of de inbreng van verschillende
organisaties in de consultatieronde nog toeziet op het huidige wetsvoorstel. Tot slot
vragen deze leden de overweging van de regering waarom het nodig was om dit wetsvoorstel
tijdens de demissionaire status van het kabinet Rutte-III voor te stellen aan de Tweede
Kamer?
De belangrijkste reden om het wetsvoorstel ondanks de demissionaire status van het
kabinet Rutte-III aan de Kamer aan te bieden, was dat zonder dit wetsvoorstel de wet
markt en overheid op 1 juli 2023 komt te vervallen, mede gelet op de tijd die verstrijkt
tussen schrijven en inwerkingtreding van een wetsvoorstel. Dit is onwenselijk omdat
ondernemers dan niet meer voldoende worden beschermd tegen oneerlijke concurrentie
door overheden, zie hierover ook het antwoord op vraag 2. Vervolgens is nagegaan of
er zwaarwegende redenen waren om het voorstel niet tijdens een demissionaire periode aan de Kamer te sturen. Deze waren er niet.
In het antwoord op vraag 1 en 3 is ingegaan op het tijdsverloop van het wetsvoorstel
tot nu.
Vraag 6, SP
De leden van de SP-fractie willen weten of onomwonden vaststaat dat, naar aanleiding
van de evaluatie, herziening van het wetsvoorstel noodzakelijk is. Waaruit blijkt
dit? Op welke wijze heeft de wet in de afgelopen jaren bijgedragen aan een betere
ordening tussen markt en overheid?
Aanpassingen in de procedures van de algemeenbelanguitzondering via onderhavig wetsvoorstel
is noodzakelijk om ondernemers voldoende te beschermen tegen oneerlijke concurrentie
en ervoor te zorgen dat de belangen van ondernemers voldoende worden meegenomen. Uit
de evaluatie van de wet markt en overheid blijkt dat de wet heeft bijgedragen aan
het creëren van gelijke(re) concurrentieverhoudingen, maar dat er een aantal dingen
kunnen worden verbeterd. Hierbij zijn een aantal constateringen relevant. Allereerst
heeft de invoering van de wet overheden gedwongen om meer rekening te houden met de
markt en de gevolgen die concurrentie van de overheid kan hebben voor ondernemers.
Ten tweede is in de evaluatie geconstateerd dat er vanuit de toezichts- en handhavingspraktijk
van de ACM weinig concrete aanwijzingen zijn dat overheden de wet overtreden. Tegelijk
maakte de evaluatie duidelijk dat dit positieve effect op de concurrentieverhouding
deels wordt ondergraven door beperkte motivering en betrokkenheid van ondernemers
bij een algemeenbelanguitzondering. Daarbij kan een overheid beslissen dat een activiteit
plaatsvindt in het algemeen belang, wat ertoe leidt dat de gedragsregels niet meer
van toepassing zijn. Uit de evaluatie blijkt dat bestuursorganen een algemeenbelangbesluit
vaak beperkt motiveren en ondernemers slechts beperkt bij de besluitvorming worden
betrokken. Dit is onwenselijk, gegeven de mogelijke effecten van het niet naleven
van de gedragsregels op ondernemers.
Vraag 7, ChristenUnie
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat deze wetswijziging het uitvloeisel
is van de evaluatie van de bepalingen over markt en overheid uit 2015. Deze leden
vragen wat de oorzaak is dat er na zes jaar pas een wetswijziging ter bespreking ligt?
Kan de regering toelichten welke redenen er waren om niet eerder te komen tot de voorliggende
wijziging?
Zie het antwoord op vraag 1 en 3.
2.2. Markt en overheid
2.2.1. Aanleiding en doel van de wet markt en overheid
Vraag 8
De leden van de SP-fractie lezen dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het merendeel
van het aantal door overheden verrichte economische activiteiten en het aantal algemeenbelangbesluiten.
Deze leden vragen of kan worden uiteengezet welk type bestuursorgaan welk type economische
activiteit onderneemt en/of in welke sector actief is. Kan eveneens worden aangegeven
wat voor verschillende bestuursorganen de voornaamste reden is om de markt te betreden
als aanbieder van goederen en/of diensten?
De ACM heeft een lijst met voorbeelden van economische activiteiten opgesteld per
bestuursorgaan.1 Hiermee wordt een beeld geschetst van wat voor soort activiteiten er kunnen worden
verricht door verschillende bestuursorganen. In hoofdstuk 3.3.1 van de evaluatie van
de wet markt en overheid staat een overzicht van verschillende economische activiteiten
die worden uitgevoerd door gemeenten, provincies en waterschappen. De meest uitgevoerde
economische activiteiten van gemeenten zijn de verkoop en verhuur van grond en vastgoed
en de exploitatie van sportaccommodaties. Voor provincies geldt dat de meest uitgevoerde
economische activiteiten de verhuur en verkoop van grond en vastgoed en de exploitatie
van restcapaciteit binnen de eigen organisatie betreffen. Voor waterschappen geldt
dat zij met name actief zijn in verhuur en verkoop van grond en vastgoed en in het
zuiveren van afvalwater en het onderhouden van particuliere installaties voor afvalwater.
De reden voor bestuursorganen om een bepaalde economische activiteit aan te bieden
verschilt per situatie, net als de redenen voor bestuursorganen om gebruik te maken
van een algemeenbelanguitzondering. Veelal voeren bestuursorganen aan dat de activiteit
noodzakelijk is voor hun publieke dienstverlening of dat de activiteit beter kan worden
uitgevoerd door het bestuursorgaan dan de markt. Soms is de reden om overcapaciteit
in te kunnen zetten of om extra inkomsten te genereren.
Vraag 9
Het valt de leden van de SP-fractie op dat er wordt gesteld dat er sprake moet kunnen
zijn van een gelijke concurrentiepositie tussen ondernemers/ particulieren en overheidsorganisaties.
Kan de regering aangeven wat het verschil is tussen een gelijke en een ongelijke concurrentiepositie
en tussen een eerlijke en oneerlijke concurrentiepositie? Is de regering het met de
leden van de SP-fractie eens dat de positie van ondernemers/ particulieren op een
markt ten enenmale verschilt van een overheidsinstantie, omdat de laatste geen winstoogmerk
heeft op de markt? Kan de regering haar antwoord toelichten?
Ja, de concurrentiepositie van ondernemers/particulieren verschilt van de concurrentiepositie
van een overheidsinstantie, onder andere doordat een overheid geen winstoogmerk heeft
en daarmee met gelijke kosten een activiteit voor een lagere prijs kan aanbieden.
Sterker nog, overheden kunnen bewust verlies nemen op een activiteit. Er is hierdoor
sprake van ongelijke of oneerlijke concurrentie. Deze termen hebben dezelfde betekenis.
De wet markt en overheid beoogt juist met de gedragsregels ervoor te zorgen dat deze
inherente verschillen beperkt of teniet gedaan worden. Dat maakt dat de concurrentiepositie
tussen overheden en ondernemers gelijk/eerlijk wordt.
2.2.2. Inhoud van de wet markt en overheid
Vraag 10, VVD
De leden van de VVD-fractie constateren dat bestuursorganen zelf mogen beslissen dat
een economische activiteit in het algemeen belang plaatsvindt. Is de regering het
met de leden van de VVD-fractie eens dat dit problematisch is, aangezien bestuursorganen
hierdoor zelf kunnen bepalen welke activiteiten wel of niet onder de wet markt en
overheid vallen en hiermee hun eigen concurrentiepositie zodanig kunnen beïnvloeden
dat dit nadelig is voor ondernemers? Zo ja, is de regering het met de leden van de
VVD-fractie eens dat dit een van de oorzaken is van de oneerlijke concurrentie die
wordt veroorzaakt door bestuursorganen ten opzichte van ondernemers? Zo ja, is de
regering bereid om deze beslissing niet langer aan bestuursorganen zelf over te laten
maar aan een onafhankelijke instantie zoals de Autoriteit Consument en Markt (ACM)?
Zo nee, waarom niet?
Nee, het is goed dat bestuursorganen beoordelingsvrijheid hebben in de afweging of
een activiteit in het algemeen belang plaatsvindt. De belangenafweging zal van de
lokale omstandigheden afhangen en kan daarom het beste door het bestuursorgaan zelf
gemaakt worden. Wat het kabinet wel problematisch vindt, zijn situaties waarin geïnteresseerden
niet voldoende bij deze afweging betrokken worden en als de keuzes slecht worden onderbouwd.
Onderhavig wetsvoorstel moet dergelijke situaties helpen voorkomen.
De regering acht het onwenselijk dat de ACM een rol krijgt bij de toetsing van genomen
algemeenbelangbesluiten en de belangenafweging die het bestuursorgaan in dat kader
heeft gemaakt. Om te toetsen of sprake is van een evenwichtige belangenafweging zou
de ACM op de stoel van een bestuursorgaan moeten gaan zitten. Dit druist in tegen
de autonomie van bestuursorganen en is een politiek vraagstuk waar een toezichthouder
niet over gaat. Het genomen algemeenbelangbesluit en de motivering daarvan van het
bestuursorgaan kan wél worden getoetst door de rechter.
Vraag 11, SP
De leden van de SP-fractie zouden graag van de nieuwe regering willen weten hoe zij
de rol van de overheid ten opzichte van de markt of marktpartijen ziet. Kan de regering
daar een nadere toelichting op geven?
De rol van de overheid ten opzichte van marktpartijen vormt de kern van de wet markt
en overheid. De wet is geschreven voor situaties waarin centrale overheden, decentrale
overheden en publiekrechtelijke zbo’s er voor kiezen goederen of diensten op de markt
aan te bieden. Bijvoorbeeld omdat de markt een bepaalde activiteit niet oppakt, of
omdat het efficiënt kan zijn als een overheid bepaalde capaciteit die ze bezit vanuit
een publieke taak, inzet voor andere middelen. Omdat overheden bij het verrichten
van dergelijke economische activiteiten oneigenlijk gebruik kunnen maken van publieke
middelen, kan dit leiden tot concurrentievervalsing met bedrijven. De wet heeft het
doel deze concurrentievervalsing tegen te gaan. Betreedt een overheid de markt, dan
moet zij zich aan de gedragsregels houden. Een bijzondere situatie doet zich voor
wanneer een economische activiteit plaatsvindt (of zou moeten plaatsvinden) in het
algemeen belang. Denk aan het runnen van een bibliotheek omdat de leefbaarheid van
een kleine kern dit vergt. Het kan zijn dat de markt deze activiteit niet oppakt,
bijvoorbeeld omdat dit niet rendabel is. Of dat de markt het wel kan oppakken, maar
tegen prijzen die het algemeen belang doorkruisen. Daarom voorziet de wet markt en
overheid in een algemeenbelanguitzondering. Kortom: in relatie tot marktpartijen houdt
de overheid zich aan gedragsregels die concurrentieverstoring tegengaan. In het algemeen
belang kunnen deze gedragsregels buiten toepassing worden gesteld, waarbij de belangen
van ondernemers goed worden meegewogen – onderhavig wetsvoorstel moet aan dit laatste
bijdragen.
2.2.3. Zelfstandige bestuursorganen
Vraag 12, D66
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat zelfstandige bestuursorganen
(zbo’s) niet onder de werking vallen van de wet markt en overheid voor niet-economische
activiteiten. De voorgenoemde leden hebben grote zorgen over het uitsluiten van zbo’s
van deze wetswijziging. Deze leden ontvangen signalen dat activiteiten die onder de
publieke taak van die zbo’s worden geschaard wel degelijk marktverstorend werken.
Waarom geldt er een uitzondering voor zbo’s? Heeft de regering overwogen om deze problematiek
ook onder de aanpassing van de wet markt en overheid te brengen? Is de regering voornemens
om andere onderdelen van de mededingingswetgeving aan te passen voor zbo’s in deze
kabinetsperiode?
Antwoord
De wet markt en overheid ziet alleen op economische activiteiten die bestuursorganen
verrichten. Dat is inherent aan het doel van de wet. Voor zover zbo’s economische
activiteiten verrichten, is de wet dus van toepassing.
Ik ben verantwoordelijk voor de wet markt en overheid, en mijn rol daarin is te bepalen
of de wet voldoende regels stelt om oneerlijke concurrentie tegen te gaan. Uit de
evaluatie van de wet markt en overheid blijkt niet dat de naleving van de gedragsregels
een probleem vormt. Wanneer deze niet worden nageleefd, kan de ACM ingrijpen. De tekortkoming
in de huidige wet zit met name in het besluitvormingsproces rond de algemeenbelanguitzondering.
Zbo’s maken nauwelijks gebruik van deze uitzondering, en daarmee heeft onderhavige
wetswijziging vrijwel geen gevolgen voor zbo’s.
De discussie over de activiteiten van zbo’s is mij bekend. Deze discussie draait in
de kern niet om de systematiek van de wet markt en overheid, maar om de vraag of de
activiteiten die zbo’s verrichten, economisch of publiek van aard zijn. In Europeesrechtelijke
jurisprudentie is gesteld dat het bij het bepalen of een activiteit economisch is,
niet doorslaggevend is of die activiteit publiekrechtelijk vastgelegd is. Het hangt
ervan af of een bestuursorgaan bij het aanbieden van die activiteit met de markt concurreert.
Is dit het geval, dan zijn de gedragsregels van toepassing. De Minister die het aangaat
bepaalt de taakomschrijving van een zbo en is daar voor verantwoordelijk. Ik zie deze
discussie dan ook los van onderhavig wetsvoorstel.
Vraag 13, CDA
Het valt de leden van de CDA-fractie op dat er steeds vaker discussie ontstaat over
de mate waarin zbo’s, zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Koninklijk
Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI), het Kadaster, Staatsbosbeheer en de Kamer
van Koophandel (KvK), economische activiteiten mogen uitvoeren en concurreren met
het bedrijfsleven, soms met rechtszaken tot gevolg. Is de regering hiermee bekend?
Heeft zij in beeld bij welke zbo’s zich hieromtrent problemen voordoen? Waar wordt
door marktpartijen oneerlijke concurrentie en/of markverstoring ervaren? Indien hiervan
geen beeld is, is de regering bereid hier nader onderzoek naar te doen? Kan zij deze
ontwikkeling, die in 2020 heeft geleid tot de Beleidsregel taakuitoefening CBS, verklaren?
Houdt deze mogelijk verband met de taakstelling van zbo’s, waardoor zij zich meer
en meer op de markt moeten begeven om hun budgetten aan te vullen? Of knelt hier dat
de wettelijke, publieke taken van zbo’s doorgaans niet strak gedefinieerd en gekaderd
zijn, waardoor misinterpretaties optreden? Hoe kijkt de regering hiernaar? In hoeverre
is de huidige wetgeving voor de diverse zbo’s nog actueel en toegesneden op hun situatie
anno 2022? Is de regering bereid hier onderzoek naar te doen? In hoeverre is overwogen
om bij het voorliggende wetsvoorstel ook het hierboven beschreven zbo-vraagstuk op
te lossen?
Zie het antwoord op vraag 12.
Vraag 14, SP
De leden van de SP-fractie vragen of kan worden uiteengezet welke economische activiteiten
de verschillende zbo’s verrichten en op welke wijze deze de «markt» raken.
Er is tussen uw Kamer en de Ministers die het aangaan discussie over een aantal activiteiten
van zbo’s en of deze economisch van aard zijn. Zoals ik in het antwoord op vraag 12
heb aangegeven gaat de wet markt en overheid niet over de vraag welke (economische)
activiteiten een zbo mag verrichten, maar om de vraag hoe overheden (en dus ook zbo’s)
economische activiteiten kunnen verrichten zonder de markt onnodig te verstoren. Mijn
rol is niet om mij in die discussie te mengen.
2.3. Evaluatie
Vraag 15, VVD
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over het feit dat uit de evaluatie blijkt
dat ongeveer een derde van de ondernemers aangeeft concurrentie te ondervinden van
economische activiteiten die door bestuursorganen worden verricht en dat ongeveer
de helft van deze groep ondernemers deze concurrentie als oneerlijk beschouwt. Het
feit dat bestuursorganen dit beeld van ondernemers niet herkennen is wellicht nog
verontrustender. Hoe beoordeelt de regering dit verschil in perceptie tussen bestuursorganen
en ondernemers? Deelt de regering de mening dat het zeer onwenselijk is dat ondernemers
deze oneerlijke concurrentie ervaren en dat bestuursorganen deze problematiek daarbij
niet serieus lijken te nemen? Zo ja, kan de regering dit toelichten? Zo nee, waarom
niet?
Uit de evaluatie blijkt inderdaad dat een deel van de ondervraagde ondernemers een
ongelijk speelveld ervaart. Dit werd over het algemeen niet direct herkend door overheden:
de meeste ondervraagde overheden schatten in dat de uitvoering van hun economische
activiteiten geen of beperkte invloed heeft op ondernemers en schatten ook de mate
van (ervaren) ongelijke concurrentie laag in. Dit verschil in perceptie bestaat nog
steeds, zoals ook blijkt uit gesprekken met ondernemers en overheden de afgelopen
jaren.
Uit de evaluatie werd verder duidelijk dat overheden in veel gevallen goed hadden
nagedacht over het algemeen belang dat zij wilden dienen, maar dat zij bijvoorbeeld
geen zicht hadden op in hoeverre zij bij de specifieke economische activiteit zouden
concurreren met ondernemers. Dat is onwenselijk. Daarom is het nu voorliggende wetsvoorstel
zo belangrijk: het bewerkstelligt dat overheden door middel van een verplichte consultatie
in een zo vroeg mogelijk stadium in gesprek gaan met ondernemers, zodat de belangen
van ondernemers helder zijn en deze goed kunnen worden afgewogen.
Vraag 16, VVD
De leden van de VVD-fractie vragen zich dan ook af wanneer er volgens de regering
sprake is van ongewenste of oneerlijke concurrentie door bestuursorganen. Kan de regering
dit toelichten? Deelt de regering de mening dat in beginsel ondernemers niet beconcurreerd
zouden moeten worden door de overheid? Zo ja, hoe beoordeelt de regering dan het bovenstaande?
Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 11. De regering deelt niet de stelling dat ondernemers in
beginsel niet beconcurreerd moeten worden. Het uitgangspunt van de wet markt en overheid
en dit wetsvoorstel is gelijke concurrentie, niet het verminderen of tegengaan van
economische activiteiten.
Vraag 17, VVD
Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat veel van de klachten die ondernemers
indienen over ervaren concurrentie bij de ACM niet in behandeling worden genomen omdat
deze klachten buiten de reikwijdte van de wet blijken te vallen en dat het aantal
gemelde klachten door ondernemers bij de ACM de afgelopen jaren is afgenomen. Hoe
beoordeelt de regering beide fenomenen en ziet zij een verband tussen beiden? Is of
wordt onderzocht in hoeverre het aantal klachten is afgenomen ten gevolge van het
zeer geringe succes bij klachtenafhandeling bij de ACM? Zo ja, wat waren hier de uitkomsten
van? Zo nee, waarom niet en is de regering bereid hier onderzoek naar te laten doen?
De klachten over (vermeende) concurrentieverstoring die buiten de reikwijdte van de
wet markt en overheid vallen, gaan onder meer over subsidieverlening en inbesteden.
Ook komt het voor dat klachten zien op niet-economische activiteiten van overheden.
Deze klachten zeggen niets over de klachtafhandeling bij de wet markt en overheid.
Het beeld dat de kans op succes bij klachtenafhandeling door de ACM zeer gering zou
zijn in situaties waar de wet markt en overheid van toepassing is, herken ik niet.
Dit beeld wordt evenmin herkend door de ACM. Zie voor duiding van het afnemende aantal
klachten, het antwoord op vraag 21.
Vraag 18, VVD
Volgens de leden van de VVD-fractie blijkt tevens uit de evaluatie dat algemeenbelangbesluiten
vaak maar beperkt worden gemotiveerd met betrekking tot het tegengaan van ongelijke
concurrentie en de gevolgen van het gebruik van de algemeenbelanguitzondering voor
ondernemers. Hoe beoordeelt de regering deze constatering? Deelt de regering de mening
dat het onwenselijk is dat de wet markt en overheid in theorie beoogt bestuursorganen
juist meer rekening te laten houden met ondernemers, maar dat in de praktijk blijkt
uit de wijze waarop bestuursorganen gebruik maken van de algemeenbelanguitzondering,
de wet markt en overheid de concurrentiepositie van ondernemers ten opzichte van bestuursorganen
juist bemoeilijkt?
Deze constatering klopt. De uitkomst van de evaluatie was dan ook de aanleiding voor
het nu voorliggende wetsvoorstel. Het wetsvoorstel bevat een aantal procedurele verbeteringen
met betrekking tot het nemen van een algemeenbelangbesluit, zoals het verplichten
van een marktconsultatie vooraf en een evaluatie van het algemeenbelangbesluit na
een termijn van vijf jaren. Het wetsvoorstel moet daarmee zorgen voor betere concurrentieverhoudingen
tussen bestuursorganen en ondernemers.
Vraag 19, VVD
De leden van de VVD-fractie lezen daarbij dat uit evaluatie blijkt dat, ondanks de
problemen omtrent de algemeenbelanguitzondering, de wet markt en overheid het risico
op ongelijke concurrentie heeft verkleind. Op basis van welke concrete analyse baseert
deze conclusie zich en hoe beoordeelt de regering deze conclusie in het licht van
het afgenomen aantal klachten bij de ACM?
De werking van de wet markt en overheid is geëvalueerd. Zowel voor ondernemers als
overheden is een enquête opgesteld. In de enquête voor ondernemers is onder meer ingegaan
op de ervaringen en bekendheid van het bedrijfsleven met de wet markt en overheid,
welke mate zij ongelijke concurrentie ervaren en welke impact dit heeft op hun bedrijfsvoering.
De grootste bronnen van ongelijke concurrentie is het onder de kostprijs aanbieden
van producten of diensten door een overheid (76%) en de bevoordeling van eigen overheidsbedrijven
(52%). Een derde stelt dat de overheid gebruik maakt van gegevens waar ondernemers
geen beschikking tot hebben. Al deze aspecten worden direct tegengegaan door de gedragsregels.
Uit de evaluatie blijkt dat de wet markt en overheid bijdraagt aan het creëren van
gelijke(re) concurrentieverhoudingen. De invoering van de wet markt en overheid heeft
overheden gedwongen om meer rekening te houden met de markt en de gevolgen die concurrentie
van de overheid kan hebben voor marktpartijen. Tegelijk wordt óók geconcludeerd dat
deze winst deels teniet wordt gedaan, voor zover de algemeenbelanguitzondering wordt
toegepast zonder dat daarbij voldoende rekening wordt gehouden met de belangen van
ondernemers – de nu voorliggende wetswijziging biedt hier een oplossing voor. Overigens
wordt zowel de noodzaak van de wet markt en overheid als de noodzaak van onderhavig
wetsvoorstel nog steeds door ondernemers onderschreven.
De ACM ziet toe op situaties waarin géén algemeenbelangbesluit is genomen. In de loop
der jaren heeft de ACM uitspraken gedaan over toepassing van de wet markt en overheid
bij economische activiteiten rondom bijvoorbeeld parkeergarages, zwembaden en jachthavens.
Dit type economische activiteiten speelt bij veel gemeenten. Het is goed voorstelbaar
dat gemeenten de afgelopen jaren lering hebben getrokken uit de uitspraken van de
ACM. Dit kan vervolgens bijdragen aan de afname van het aantal klachten.
Vraag 20, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen dat uit de evaluatie in 2017 blijkt dat er een verschil
is in perceptie tussen bestuursorganen en ondernemers over situaties waarbij bestuursorganen
en ondernemers met elkaar concurreren: ongeveer een derde van de ondernemers geeft
aan concurrentie te ondervinden van economische activiteiten die door bestuursorganen
worden verricht, terwijl bestuursorganen aangeven dit beeld niet te herkennen. Bestaat
dit verschil in perceptie anno 2022 nog steeds, vragen deze leden de regering.
Ja, zie het antwoord op vraag 15.
Vraag 21, CDA
De leden van de CDA-fractie constateren dat de ACM aangeeft dat er in 2016 80 signalen
over oneerlijke concurrentie door bestuursorganen zijn ontvangen, in 2017 70, in 2018
50 en in 2019 45. Deze leden zijn benieuwd of het aantal signalen nog steeds dalende
is. Beschikt de regering over actuele cijfers, uit 2020 en 2021, die zij met de Kamer
kan delen? Kan de regering aangeven wat gedaan is met de bij de ACM bekende signalen?
In 2020 ontving de ACM 30 signalen, in 2021 20. Er zijn meerdere verklaringen voor
deze daling. Allereerst leidt een nieuwe wet altijd tot een tijdelijke piek in signalen.
De evaluatie van de wet markt en overheid kan eveneens tot meer aandacht voor deze
wet hebben geleid, en daarmee tot een nieuwe piek. Het aantal signalen vlakt daarna
af. De ACM heeft verder aangegeven in de loop der jaren steeds beter vooraf te kunnen
inschatten of een signaal daadwerkelijk betrekking heeft op de wet markt en overheid.
Ook daardoor neemt het aantal signalen af dat bij binnenkomst wordt geregistreerd
als signaal over de wet markt en overheid. Mogelijk speelt de coronapandemie ook nog
een rol in de afname van het aantal signalen in de afgelopen twee jaar.
De ACM is zelf verantwoordelijk voor de behandeling van signalen. De ACM rapporteert
en publiceert hier regelmatig over.
Vraag 22, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen dat uit de evaluatie in 2017 blijkt dat 75 procent
van de bestuursorganen voor een of meer economische activiteiten gebruik heeft gemaakt
van de algemeenbelanguitzondering. Onder gemeenten is dit ruim 90 procent. Is dit
anno 2022 nog steeds het geval of heeft de aankondiging van en aandacht voor dit wetsvoorstel
wellicht invloed gehad, willen deze leden van de regering weten.
Mij hebben de afgelopen jaren geen signalen bereikt dat het aantal algemeenbelangbesluiten
sterk is afgenomen.
Vraag 23, SP
De leden van de SP-fractie vragen hoe het kan dat het verschil in perceptie over oneerlijk
concurrentievoordeel zo groot is tussen ondernemers en bestuursorganen. Welke hinder,
die niet onder de reikwijdte van de wet viel, ervaren ondernemers van concurrerende
bestuursorganen en wat is de reden dat dit buiten de wet is gelaten?
Zie voor duiding van het verschil in perceptie het antwoord op vraag 15. Ondernemers
kunnen op velerlei manieren concurrentie van overheden ervaren. Voor veel van deze
situaties gelden al specifieke regels die oneerlijke concurrentie moeten voorkomen
en voor deze situaties is de wet markt en overheid daarom niet van toepassing. Zo
kan een ondernemer concurrentie ervaren omdat een overheid besluit om een activiteit
voortaan in te besteden. Ook kan concurrentie worden ervaren door (ongeoorloofde)
staatssteun. Verder is de wet markt en overheid niet van toepassing op enkele sectoren
waarvoor al sectorspecifieke regelgeving bestaat die concurrentievervalsing moet voorkomen.
Ten slotte kunnen partijen hinder ervaren van niet-economische activiteiten die overheden
uitvoeren, in het kader van de uitoefening van overheidsgezag (publieke taak). Ook
in die gevallen is de wet markt en overheid niet van toepassing. De hinder die door
ondernemers onder meer wordt ervaren en die wél onder de reikwijdte van het nieuwe
wetsvoorstel valt, zijn situaties waarin ondernemers te laat of in het geheel niet
worden betrokken bij een voorgenomen algemeenbelangbesluit. Het wetsvoorstel dwingt
overheden om ondernemers in een zo vroeg mogelijk stadium bij de besluitvorming te
betrekken.
Vraag 24, SP
De leden van de SP-fractie constateren dat de wet erop gericht is de voorwaarden voor
het gebruik van de algemeenbelanguitzondering aan te scherpen. Kan worden uiteengezet
welke bestuursorganen het meest gebruik maken van de algemeenbelanguitzondering voor
welk type economische activiteit?
Zoals ook blijkt uit de evaluatie, maakt meer dan 90% van de ondervraagde gemeenten
gebruik van de algemeenbelanguitzondering. Daarnaast gaf 55% van de ondervraagde provincies
aan een of meer algemeenbelangbesluiten genomen te hebben. Uit de enquête die is uitgevoerd
in het kader van de evaluatie, bleek dat de meeste algemeenbelangbesluiten werden
genomen voor het verrichten van bewakingsdiensten en beveiliging van particuliere
objecten. Verder is een groot aantal algemeenbelangbesluiten genomen voor het exploiteren
van gemeentelijke sportaccommodaties, de verkoop en/of verhuur van vastgoed of grond
aan derden en het exploiteren van horecavoorzieningen in overheidsgebouwen.
2.4. Doelen van het wetsvoorstel
Vraag 25, VVD
De leden van de VVD-fractie lezen dat, om bestuursorganen hun algemeenbelangbesluiten
uitgebreider te motiveren, het proces hiervoor zal worden verbeterd door onder andere
een inspraakmogelijkheid voor ondernemers te creëren. Hoe zal deze inspraakmogelijkheid
zich in de praktijk voordoen voor ondernemers? Kan de regering dit toelichten? Hoe
verhoudt een dergelijke inspraakmogelijkheid zich tot de bestaande ondernemersconsultatie
die nu kan worden verricht en in welk opzicht zal deze inspraakmogelijkheid een meerwaarde
zijn ten opzichte van de huidige consultatie?
In de huidige praktijk hebben bestuursorganen de vrije keuze om een consultatie uit
te voeren. Uit de evaluatie blijkt dat een consultatie onder ondernemers en andere
geïnteresseerden in een beperkt aantal gevallen wordt uitgevoerd (<10%). Met dit wetsvoorstel
wordt een consulatie verplicht, waardoor ondernemers en andere geïnteresseerden in
een zo vroeg mogelijk stadium betrokken worden bij de totstandkoming van een algemeenbelangbesluit.
Deze consultatie is vormvrij, maar dient doeltreffend te zijn. Dit betekent dat de
consultatie zo moet worden ingericht dat eenieder die zich heeft aangemeld voldoende
gelegenheid krijgt om zich uit te spreken. Zie ook artikel 25ha, zevende lid, van
het wetsvoorstel en de tweede paragraaf van pagina 12 van de memorie van toelichting.
Vraag 26, VVD
De leden van de VVD-fractie brengen, in het licht van de concurrentie die ondernemers
nog steeds ervaren van bestuursorganen, graag de initiatiefnota van deze leden Ziengs
en Verhoeven over de Wet Markt en Overheid (Kamerstuk 34 316, nr. 2) in herinnering. Is de regering het met de lijn van deze initiatiefnota en met deze
leden eens dat bestuursorganen zo min mogelijk economische activiteiten zouden moeten
verrichten, afgezien van activiteiten die bedrijven niet kunnen of willen uitvoeren
om privaat initiatief zoveel mogelijk te stimuleren? Zo ja, hoe beoordeelt de regering
de aanpak zoals voorgesteld in de initiatiefnota? Zo nee, waarom niet?
De regering is het met de indieners van de initiatiefnota eens dat oneerlijke concurrentie
moet worden voorkomen. De regering is echter niet van mening dat daarom het aantal
economische activiteiten sterk beperkt moet worden. Het kan efficiënt zijn als een
bestuursorgaan de mogelijkheid heeft zelf economische activiteiten te verrichten,
bijvoorbeeld als er nauwe samenhang is met de publieke taak. Een verbodsstelsel past
hier niet bij. Het doel van de wet markt en overheid is wel om zo gelijk mogelijke
concurrentieverhoudingen tussen bestuursorganen en ondernemers te creëren en zo het
concurrentieproces te beschermen. Zie verder het antwoord op vraag 11 en 16 en paragraaf
3.4.5 van de memorie van toelichting.
Vraag 27, SP
De leden van de SP-fractie lezen dat de wet uitvoering geeft aan besluiten die zijn
genomen in het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst». Inmiddels zit er een nieuw
kabinet. Wat maakt dat het zo lang geduurd heeft tot de wet naar de Kamer werd gestuurd
en op welke wijze geeft de wet uitvoering aan het beleid van het huidige kabinet?
Zie het antwoord op vraag 1. Voor het kabinet zijn het mkb en een voorspelbaar ondernemingsklimaat
belangrijk. Daarnaast zet het kabinet zich in voor het beschermen van ondernemers
tegen oneerlijke concurrentie. Dit wetsvoorstel draagt aan dit beleid bij door te
verplichten dat ondernemers in een zo vroeg mogelijk stadium worden betrokken bij
de besluitvorming over een algemeenbelangbesluit.
3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
3.1. Vervallen horizonbepaling
Vraag 28, SP
De leden van de SP-fractie zijn er niet van overtuigd dat het laten vervallen van
de horizonbepaling en het daarmee permanent maken van de wet nodig is. Waarom voelt
de regering de noodzaak deze regels wettelijk vast te leggen en laat zij de economische
activiteiten van bestuursorganen niet tot stand komen in onderling overleg tussen
bestuursorganen en ondernemers?
Zie het antwoord op vraag 2 en 6.
3.2. Het nemen van een algemeenbelangbesluit
Vraag 29, SP
De leden van de SP-fractie vragen voor welke sectoren in de bestaande wet reeds een
uitzondering geldt, waarom hier destijds voor is gekozen en welke wijzigingen hierin
worden aangebracht met dit wetsvoorstel. Is het niet nodig dat waar de markt «faalt»,
aanbod vanuit het algemeenbelangprincipe aanwezig is? Hoe draagt dit wetsvoorstel
bij aan de leefbaarheid van buurten en wijken? Hoe wordt überhaupt de reikwijdte van
deze wet bepaald? Deze leden begrijpen dat de wetswijziging met name invloed zal hebben
op maatschappelijk vastgoed en sport. Dat zijn gebieden waarop zij wel degelijk een
rol voor bestuursorganen zien (met name lokale overheden) omdat aandacht hiervoor
per definitie in het algemeen belang is. Hoe ziet de regering dit?
Er zijn in de wet markt en overheid geen gehele sectoren of activiteiten uitgezonderd.
Wel zijn onderwijs- en media-instellingen vrijgesteld van de toepassing van de wet,
omdat er ten tijde van totstandkoming van de wet ten aanzien van die instellingen
al een regelgevend kader was dat oneerlijke concurrentie en onnodige besteding van
publieke middelen aan economische activiteiten tegen ging.
Dit wetsvoorstel zondert het vrijgeven van open source software uit van de gedragsregel
integrale kostprijsberekening, maar niet van de gehele wet. De primaire reden om open
source software uit te zonderen van deze gedragsregel, is dat open source software
per definitie gratis is. Met de voorgenomen uitzondering wordt voorkomen dat voor
elke uitgifte van open source software een algemeenbelangbesluit moet worden genomen.
De andere gedragsregels blijven wél van toepassing bij de uitgifte van open source
software.
De huidige wet laat het aan bestuursorganen zelf of er sprake is van een algemeen
belang of niet. Dat bestuursorganen een uitzondering kunnen maken voor de toepassing
van de wet past goed bij de decentrale organisatie van de overheid. Dankzij de algemeenbelanguitzondering
in de wet markt en overheid, kunnen bestuursorganen de gedragsregels buiten werking
stellen indien het algemeen belang dat vergt. Ook in het geval van vastgoed en sport.
Zo is er in 2017 een algemeenbelangbesluit genomen om de Bijlmerbajes beschikbaar
te stellen voor de opvang van asielzoekers.
Vraag 30, SP
De leden van de SP-fractie vragen waaruit blijkt dat bestuursorganen onvoldoende oog
hebben voor de gevolgen van het gebruik van de algemeenbelanguitzondering voor ondernemers.
Deze leden vragen hoe voorkomen wordt dat deze wetswijziging leidt tot het frustreren
van het uitoefenen van activiteiten in het algemeen belang door bestuursorganen. Hoe
wordt voorkomen dat drempels worden opgeworpen voor activiteiten waar de hele gemeenschap
baat bij heeft? Deze leden vragen of een wettelijk kader hier daadwerkelijk voor nodig
is. Klopt het dat verschillende bestuursorganen aangeven dat zij prima overlegstructuren
in het leven hebben geroepen om hierin gezamenlijk op te trekken? Zo ja, waarom is
dan een wettelijk kader nodig volgens de regering?
Zie het antwoord op vraag 2, 6, 15 en 33.
De wet is nodig om oneerlijke concurrentie tussen overheden en ondernemers tegen te
gaan. De regering heeft geen indicaties dat dit wetsvoorstel er toe zal leiden dat
activiteiten van overheden op zo’n manier gefrustreerd worden dat geen recht wordt
gedaan aan de belangen van zowel overheden als ondernemers. Aangezien de in dit wetsvoorstel
opgenomen consultatie vormvrij is, kunnen bestuursorganen daarvoor aansluiten bij
voor hun bestaande overlegstructuren, zolang de consultatie wel doeltreffend, kenbaar
en openbaar toegankelijk is.
Vraag 31, SP
De leden van de SP-fractie vragen nadrukkelijk aandacht voor de positie van de sport.
Deze leden wijzen hiervoor op de alarmerende brief van 11 januari 2022 van NOC*NSF,
de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (KNLTB), de Koninklijke Nederlandse Hockey
Bond (KNHB) en de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB). Deze wetswijziging zou
wel eens grote gevolgen kunnen hebben voor de toegankelijkheid en betaalbaarheid van
de sport. Juist in een tijd waarin het besef eindelijk aan het toenemen is dat de
maatschappelijke kracht van sport enorm is en dat er juist meer gesport en bewogen
zou moeten worden om Nederland fit en vitaal te krijgen en voor een sportieve en gezonde
samenleving in de toekomst. De discussie over de adviezen van de Nederlandse Sportraad
en de positionering van de sport in de toekomst, via een Sportwet, zijn nog niet eens
goed gestart. Deze wetswijziging zou dat ernstig kunnen doorkruisen. Zou dit alleen
daarom al niet voorlopig gewijzigd moeten worden, om de positie van de sport te borgen
en in ieder geval de uitkomst van deze belangrijke discussie af te wachten?
In de brief van 11 januari 2022 uitten sportbonden hun zorgen over de gevolgen van
het wetsvoorstel voor de positie van sportverenigingen. Daarin geven zij aan te hechten
aan de algemeenbelanguitzondering maar dat zij in dit kader een drietal zorgen hebben.
Allereerst zijn zij bezorgd dat er verschillen ontstaan tussen gemeenten. Ook zijn
zij bezorgd dat het verkorten van de geldigheidsduur van algemeenbelangbesluiten kan
leiden tot (periodieke) onzekerheid over het voortbestaan van een algemeenbelangbesluit
en daarmee over de sportactiviteiten die verenigingen uitvoeren onder die uitzondering.
Tot slot zijn zij bezorgd dat de vrijwillige sportbestuurder onvoldoende tegenwicht
kan bieden aan ondernemers in een marktconsultatie.
De regering begrijpt die zorgen, maar verwacht niet dat dit wetsvoorstel zal leiden
tot een slechtere positie voor sport. De algemeenbelanguitzondering blijft in deze
wet behouden en is in nauwe samenwerking met mijn collega van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport besproken. In de situatie waar de activiteit bijdraagt aan het sportaanbod,
blijft het voor overheden mogelijk om een algemeenbelangbesluit te nemen. Deze wetswijziging
doorkruist dus niet de discussie over de adviezen van de Nederlandse Sportraad en
een toekomstbestendig sportstelsel. Daarnaast benadrukt de regering dat juist het
betrekken van ondernemers en andere soorten sportaanbieders in de gemeentelijke besluitvormingsprocessen
van meerwaarde is, niet alleen om een gelijk speelveld te bevorderen maar ook om alternatieve
vormen van sportaanbod de ruimte te geven.
Vraag 32, SP
De leden van de SP-fractie constateren dat veel gemeenten nu gebruik maken van de
mogelijkheid om sport als dienst van algemeen belang aan te wijzen. Vanwege de maatschappelijke
waarde van verenigingen en de maatschappelijke effecten en gezondheidseffecten van
sport op de samenleving. Erkent de regering dit grote belang? Erkent de regering ook
dat de markt de rol van een overheid die toegankelijke en betaalbare sport faciliteert
niet zomaar over kan en zal nemen? Zo niet, waarom niet? Zo ja, welke conclusie trekt
zij hier dan uit?
De regering is met de leden van de SP-fractie van mening dat sport een grote maatschappelijke
waarde heeft voor zowel welzijn als gezondheid. Binnen de wet markt en overheid is
dan ook de ruimte behouden voor overheden om economische activiteiten rondom sport
te ontplooien. De wet markt en overheid bepaalt wél dat er in beginsel geen oneerlijke
concurrentie mag plaatsvinden tussen sportactiviteiten van overheden en ondernemers.
In de specifieke gevallen waarin de integrale kosten en/of marktprijzen te hoog blijken
om het algemeen belang van sport te dienen, kan een overheid ook met dit wetsvoorstel
een algemeenbelangbesluit nemen. Het is niet nodig om een algehele uitzondering voor
sport te creëren, omdat er in specifieke omstandigheden sprake kan zijn van oneerlijke
concurrentie die juist het aanbod van sport beperkt. Er zal per activiteit gekeken
moeten worden of een algemeenbelangbesluit nodig is.
Vraag 33, SP
De leden van de SP-fractie vragen de regering puntsgewijs te reageren op de volgende
zorgen vanuit de sport. Ten eerste vragen deze leden de regering te reageren op de
zorg omtrent de aanscherping van de bepaling. De aanscherping werpt obstakels op voor
gemeenten bij het aanwijzen van sport als algemeen belang. Hierdoor zullen grote verschillen
ontstaan tussen gemeenten. In de praktijk zou het zo kunnen zijn dat de ene gemeente
sport wel als algemeenbelanguitzondering aanduidt en een andere gemeente niet. Dit
zal samen leiden tot een onzekere en ongelijke positie voor de vereniging, de vrijwilliger
en de sporter.
Uiteraard kan het per gemeente verschillen of een bepaalde economische activiteit
door de markt kan worden opgepakt, en of er sprake is van genoeg (betaalbaar) aanbod.
Daarmee zal het inderdaad per gemeente en per geval verschillen of een algemeenbelangbesluit
noodzakelijk is. Daarom regelt de wet markt en overheid dat bestuursorganen per economische
activiteit een eigenstandige afweging kunnen maken. Onderhavig wetsvoorstel zal tot
gevolg hebben dat gemeenten ten minste elke vijf jaar een genomen algemeenbelangbesluit
moeten heroverwegen. Het kan zijn dat een gemeente na de evaluatie van het besluit
tot een andere afweging komt dan vijf jaar daarvoor, maar het kan ook zijn dat het
algemeenbelangbesluit gehandhaafd blijft. Dit wetsvoorstel verbetert het proces om
te komen tot een algemeen belangbesluit, maar verandert niets aan de mogelijkheid
voor een bestuursorgaan om een algemeenbelangbesluit te nemen of te behouden. Ook
in het geval dat een algemeenbelangbesluit wordt ingetrokken, is het de vraag of dit
nadelige of ongelijke effecten heeft voor sportverenigingen. Immers, een gemeente
kan bijvoorbeeld na evaluatie besluiten een algemeenbelangbesluit in te trekken, omdat
blijkt dat er voldoende betaalbaar aanbod is. Een ander scenario is dat door veranderde
omstandigheden het algemeen belang gediend kan worden met toepassing van de gedragsregels
uit de wet markt en overheid. Het vervallen van een algemeenbelangbesluit hoeft aldus
niet te betekenen dat de activiteit niet meer wordt aangeboden.
Zie ook het antwoord op vraag 32.
Vraag 34, SP
De leden van de SP-fractie vragen de regering ten tweede te reageren op de zorg omtrent
het verkorten van de geldigheidsduur. Het potentieel verkorten van de geldigheidsduur
heeft een grote impact op de continuïteit van de vereniging. Bestuursorganen konden
binnen de bestaande wet al algemeenbelangbesluiten nemen voor zowel bepaalde als onbepaalde
tijd. Door het invoeren van een verplichte evaluatiecyclus van vijf jaar ontstaat
er een onzekere toekomst voor de sportvereniging. Sportverenigingen vervullen vaak
een langdurige, sociale en verbindende rol in de gemeenschap. Sommige verenigingen
bestaan al meer dan 100 jaar. Het betreft een enorme opgave voor een verenigingsbestuur
om steeds het maatschappelijk belang aan te moeten tonen. Dit geeft een onevenredige
druk op de vereniging en zorgt voor een onzekere toekomst voor de vereniging, vrijwilligers
en sportende leden.
De leden van de SP-fractie verwijzen naar een situatie waarbij een gemeente grond,
een gebouw of sportlocatie tegen betaling of om niet ter beschikking stelt aan een
sportvereniging. Daarvoor gelden de gedragsregels, tenzij de gemeente een algemeenbelangbesluit
neemt. De gemeente, niet het verenigingsbestuur, dient dat algemeenbelangbesluit (en
eventuele verlenging daarvan na evaluatie) te motiveren. Het is in geen geval zo dat
het aan een verenigingsbestuur is om het maatschappelijk belang aan te moeten tonen.
Het kan zo zijn dat uit de evaluatie blijkt dat er onvoldoende grond is om het algemeenbelangbesluit
door te zetten. In geval van sport zal dat bijna altijd komen doordat er voldoende
marktpartijen zijn die tegen passende voorwaarden gronden, gebouwen of sportlocaties
ter beschikking kunnen stellen. Daarmee vervalt een algemeenbelangbesluit alleen als
er voldoende en acceptabele alternatieven zijn voor het te dienen algemeen belang
van sport. De vijfjaarlijkse cyclus van evaluaties van algemeenbelangbesluiten biedt
op lokaal niveau ook kansen voor sporters en het sport- en beweegaanbod. Door deze
cyclus ontstaat er sneller ruimte om bijvoorbeeld ondernemersinitiatieven mee te nemen
die innovatief en vernieuwend aanbod willen leveren en mogelijk naast het bestaande
aanbod een kans kunnen krijgen in het belang van het lokale sport- en beweegaanbod.
Overigens hoeft het vervallen van een algemeenbelangbesluit niet te betekenen dat
de activiteit ophoudt. Het gevolg van het vervallen van een algemeenbelangbesluit
is dat de gemeente zich moet houden aan de gedragsregels van de wet, maar de activiteit
alsnog kan aanbieden.
Zie verder het antwoord op vraag 33 en 47.
Vraag 35, SP
De leden van de SP-fractie vragen de regering ten derde te reageren op de zorg omtrent
de wijzigingen in het aanvraagproces. Het inregelen van inspraakprocedures, waarbij
een vrijwillige bestuurder van een sportvereniging het moet opnemen tegen de inzet
van professionele organisaties, zorgt voor een oneerlijke uitgangspositie voor de
vereniging.
Hoewel de verplichte consultatie in dit wetsvoorstel vooral is ontstaan vanwege de
beperkte betrokkenheid van ondernemers bij een algemeenbelangbesluit, stelt het wetsvoorstel
dat de consultatie voor alle geïnteresseerden is, dus ook voor bestuurders van sportverenigingen
in geval van sportactiviteiten. Overheden moeten overeenkomstig artikel 25ha, zevende
lid, de consultatie op een zodanige manier inrichten dat eenieder voldoende gelegenheid
krijgt zich uit te spreken, waarna het bestuursorgaan alle belangen kan afwegen en
een besluit kan nemen. Ook de belangen van sportverenigingen moeten dus op zorgvuldige
wijze worden gewogen door het bestuursorgaan.
Vraag 36, SP
De leden van de SP-fractie dringen aan op de erkenning dat de sport een uitzonderlijke
positie heeft, waarbij de rijksoverheid en lagere overheden belangrijke maatschappelijke
taken hebben om de toegankelijkheid, bereikbaarheid en betaalbaarheid niet alleen
te borgen, maar juist verder te verbeteren. Dit kan en mag niet slechts aan de markt
worden overgelaten. Zou daarom de algemeenbelanguitzondering voor de sport niet juist
behouden moeten blijven?
De algemeenbelanguitzondering in de wet markt en overheid blijft behouden. Het aanbod
van sport wordt daarmee niet slechts aan de markt overgelaten: het blijft voor overheden
daarmee niet alleen mogelijk om zelf economische activiteiten te verrichten, maar
ook om deze bijvoorbeeld onder de kostprijs aan te bieden indien het algemeen belang
dit vergt. Zie ook het antwoord op vraag 32. Zie voor het antwoord op de vraag of
een uitzonderingspositie voor sport wenselijk is, het antwoord op vraag 31.
3.2.1. Motiveringseisen
Vraag 37, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen dat de onderdelen waaruit de motivering van een
algemeenbelangbesluit moet bestaan bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld.
Zij vragen de regering hoe snel na inwerkingtreding van het wetsvoorstel dit zal zijn.
Zal deze algemene maatregel van bestuur nog worden voorgehangen bij het parlement?
Het wetsvoorstel zal gelijktijdig met de algemene maatregel van bestuur in werking
treden. Het wetsvoorstel voorziet niet in het voorhangen van de ontwerp-algemene maatregel
van bestuur bij het parlement.
Vraag 38, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen dat het sluitstuk van de motivering het nagaan is
of de voordelen van het dienen van het algemeen belang opwegen tegen de gevolgen daarvan
voor ondernemers. Kan de regering duidelijk maken wie in de praktijk deze afweging
zal maken? Is dat, bijvoorbeeld in het geval van gemeenten, de gemeenteraad (die thans
ook vaststelt dat een economische activiteit plaatsvindt in het algemeen belang)?
In artikel 25ha, tweede lid, van dit wetsvoorstel (en artikel 25h, zesde lid van de
huidige wet) staat dat «de vaststelling of economische activiteiten of een bevoordeling
plaatsvinden respectievelijk plaatsvindt in het algemeen belang geschiedt voor provincies,
gemeenten en waterschappen door provinciale staten, de gemeenteraad respectievelijk
het algemeen bestuur en voor het Rijk en voor zelfstandige bestuursorganen als bedoeld
in artikel 1, onderdeel a, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen door de Minister
die het aangaat.»
Vraag 39, SGP
De leden van de SGP-fractie constateren dat een algemeenbelangbesluit in de afgelopen
tijd al openstond voor bezwaar en beroep en dat op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht
al sprake was van een motiveringsplicht. Zij vragen de regering om nader inzicht te
geven in de jurisprudentie hieromtrent. In hoeverre is kritiek van ondernemers op
het «verschuilen» van overheden achter de algemeenbelanguitzondering door de rechter
gehonoreerd, zo vragen deze leden. Kan het zijn dat ondernemers relatief weinig gebruik
hebben gemaakt van de mogelijkheden voor bezwaar en beroep, omdat het toch op niets
uit zou lopen?
Uit de evaluatie van de wet markt en overheid uit 2015 bleek inderdaad dat door marktpartijen
slechts in beperkte mate actie werd ondernomen tegen ervaren ongelijke concurrentie.
Door het onderzoeksbureau werden hiervoor verschillende verklaringen gegeven. Ten
eerste was de wet in 2015 pas relatief kort van toepassing, met name gezien de overgangstermijn
voor bestaande activiteiten. Een tweede verklaring was dat ondernemers dikwijls een
(hoge) drempel ervaren om tegen de overheid een procedure te beginnen. Een derde verklaring
was dat de wet markt en overheid goed zou werken in de praktijk en er geen geschillen
zouden zijn. Sinds de evaluatie zijn er meerdere uitspraken van de Rechtbank Rotterdam
en het CBb geweest waarin een genomen algemeenbelangbesluit van een bestuursorgaan
is vernietigd. Zie paragraaf 3.2.1. van de memorie van toelichting voor de uitspraken.
Dit laat zien dat ondernemers de mogelijkheden voor bezwaar en beroep vaker benutten
en dat de rechter erop toeziet dat algemeen belangbesluiten aan bepaalde voorwaarden
voldoen.
Vraag 40, SGP
De leden van de SGP-fractie horen graag hoe de regering aankijkt tegen de toegevoegde
waarde van een rol van de ACM bij toetsing van een beroep op de algemeenbelanguitzondering
De regering acht het onwenselijk dat de ACM een rol krijgt bij de toetsing van genomen
algemeenbelangbesluiten en de belangenafweging die het bestuursorgaan in dat kader
heeft gemaakt. Om te toetsen of sprake is van een evenwichtige belangenafweging zou
de ACM op de stoel van een bestuursorgaan moeten gaan zitten. Dit druist in tegen
de autonomie van bestuursorganen en is een politiek vraagstuk waar een toezichthouder
niet over gaat.
3.2.2. Inspraak voor ondernemers en andere geïnteresseerden
Vraag 41, D66
De leden van de D66-fractie vinden het belangrijk voor het nut van deze wetswijziging
dat besluiten rondom algemeenbelanguitzondering makkelijk inzichtelijk zijn. Deze
leden zien daarom grote waarden in het creëren van een centraal register voor algemeenbelangbesluiten,
zodat deze voor iedereen beschikbaar zijn, binnen en buiten de gemeente. Is de regering
voornemens om de consultaties voor derden inzichtelijk te maken in een centraal raadpleegbaar
register? Zijn er andere stappen die de regering voornemens is te nemen zodat de consultatie
toegankelijk is?
De regering deelt de mening dat het besluitvormingsproces rondom een algemeenbelanguitzondering
en de uitnodiging tot consultatie makkelijk voor ondernemers en andere geïnteresseerden
bekend en inzichtelijk moeten zijn. Algemeenbelangbesluiten van het Rijk, provincies,
gemeenten en waterschappen moeten worden gepubliceerd in respectievelijk de Staatscourant,
het provincieblad, het gemeenteblad en het waterschapsblad. Deze publicaties zijn
openbaar toegankelijk via de website www.officielebekendmakingen.nl. Wat betreft de bekendmaking van de consultatie wordt aangesloten bij de huidige
systematiek van de Awb ten aanzien van bekendmaking, specifiek artikel 3:12, eerste
en tweede lid, van de Awb. Daarnaast stelt artikel 25ha, zevende lid, dat overheden
de consultatie zo moeten inrichten dat eenieder voldoende gelegenheid krijgt zich
uit te spreken. De regering ziet daarom geen noodzaak of rechtvaardiging voor het
instellen van een additioneel centraal register specifiek voor algemeenbelangbesluiten
en consultaties.
Vraag 42, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen dat bestuursorganen organisaties minimaal twee weken
voorafgaand aan een consultatie in kennis moeten stellen en daarbij moeten vermelden
hoe aanmelding kan plaatsvinden. De wijze van consulteren is vormvrij. Is er sprake
van enige vorm van toezicht op hoe deze consultaties worden gehouden, bijvoorbeeld
op hun doeltreffendheid, vragen deze leden zich af.
De consultatie moet inderdaad aan bepaalde randvoorwaarden voldoen. Zo moet deze op
de juiste wijze worden bekendgemaakt en zo worden ingericht dat eenieder die zich
heeft aangemeld voldoende gelegenheid krijgt zich uit te spreken. Bij het nemen van
een algemeenbelangbesluit moet een overheid op basis van dit wetsvoorstel de uitkomsten
van de consultatie meewegen en motiveren hoe de uitkomst zich verhoudt tot het algemeenbelangbesluit.
Als de consultatie niet, of niet goed is uitgevoerd, dan betekent dit dat er geen
sprake is geweest van een zorgvuldig besluitvormingsproces. Partijen kunnen hiertegen
in bezwaar en beroep gaan. In een beroepsprocedure kan de rechter beoordelen of aan
de randvoorwaarden van de consultatie is voldaan en daar gevolgen aan verbinden.
Vraag 43, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen dat het betreffende bestuursorgaan voor kennisgave,
voorafgaand aan de consultatie in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen
of op een andere geschikte wijze moeten aankondigen dat het een consultatie gaat houden.
Welke andere geschikte wijzen van aankondigen kan de regering zich voorstellen om
geïnteresseerden te bereiken, wetende dat steeds minder mensen kranten lezen, laat
staan de Staatscourant (waarin de rijksoverheid haar voornemen om een consultatie
te houden moet plaatsen)? Hoe kunnen gemeenten worden ondersteund om met de juiste
kanalen en middelen consultaties zo doeltreffend mogelijk te laten verlopen?
In dit wetsvoorstel is aangesloten bij de wijze van bekendmaking die reeds geldt voor
openbare voorbereidingsprocedures op grond van artikel 3:12 van de Awb. Dit betekent
dat gemeenten reeds ervaring hebben met deze wijze van bekendmaking. Daarnaast dienen
overheden de consultatie doeltreffend in te richten.
Zie het antwoord op vraag 63 voor de ondersteuning vanuit het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat en ACM aan gemeenten (en andere overheden) bij de uitvoering van
dit wetsvoorstel.
Vraag 44, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen dat de memorie van toelichting vermeldt dat procedures
van bezwaar en beroep in volle omvang openstaan voor geïnteresseerden. Hoe worden
geïnteresseerden, zoals ondernemers, hier proactief op gewezen, vragen deze leden
de regering.
Op grond van artikel 3:45 van de Awb dient bij een besluit aangegeven te worden of
en op welke wijze bezwaar kan worden gemaakt tegen het besluit. Deze verplichting
geldt ook voor algemeenbelangbesluiten; het wetsvoorstel wijzigt hier niets aan. Zie
het antwoord op vraag 41 en 65.
Vraag 45, SP
De leden van de SP-fractie vragen hoe de inspraak onder de huidige wet is geregeld.
In hoeverre worden naast ondernemers ook inwoners betrokken bij de besluitvorming?
In de huidige praktijk volgen bestuursorganen het besluitvormingsproces overeenkomstig
de Awb. Dit proces wijkt in beginsel niet af van andere soort besluiten die bestuursorganen
nemen. Uit de evaluatie blijkt dat het besluitvormingsproces «sterk een interne aangelegenheid»
is. Uit de evaluatie blijkt dat bestuursorganen dikwijls de verschillende belangen
wegen zonder daarbij derden te betrekken.
Vraag 46, SGP
De leden van de SGP-fractie constateren dat het voor ondernemers lastig is om (tijdig)
op de hoogte te zijn van consultaties en algemeenbelangbesluiten. Heeft de regering
overwogen om via specifieke procedurele regels overheden te verplichten individuele
ondernemers of ondernemersverenigingen, waarvan bekend is dat zij geraakt kunnen worden
door een algemeenbelangbesluit, afzonderlijk in kennis te stellen van consultaties
en besluiten, zo vragen deze leden. Deze leden horen graag hoe de regering hier tegenaan
kijkt.
In het wetsvoorstel staat dat een uitnodiging voor een consultatie uiterlijk twee
weken voor aanvang van de consultatie bekend moet worden gemaakt. Daarnaast dient
een consultatie doeltreffend te zijn.
Wat betreft de bekendheid van besluiten gaat de regering ervan uit dat een doeltreffende
consultatie tot gevolg heeft dat bekendheid van de voorbereiding van een algemeenbelangbesluit
vergroot wordt en daarmee de informatiepositie van de ondernemer. Doeltreffendheid
behelst tevens dat een overheid ondernemers, die mogelijk geraakt worden door een
algemeenbelangbesluit effectief moet betrekken bij zo’n consultatie. De regering acht
het daarom niet nodig om extra procedurele regels te stellen voor het vaststellen
van het besluit bovenop de procedurele regels die nu zijn opgenomen in dit wetsvoorstel
naast de regels die nu reeds gelden voor het bekendmaken van de openbare voorbereidingsprocedures
op grond van artikel 3:12 van de Awb.
3.2.3. Evaluatie algemeenbelangbesluiten
Vraag 47, D66
De leden van de D66-fractie begrijpen niet waarom er gekozen is voor een evaluatietermijn
van vijf jaar voor ieder algemeenbelangbesluit. Deze leden wijzen de regering erop
dat vijf jaar voor ondernemers erg lang is. Waarom is de evaluatietermijn vijf jaar?
Zou deze bijvoorbeeld ook drie of een jaar kunnen zijn? Is het mogelijk dat ondernemers
de mogelijkheid krijgen om een verzoek in te dienen voor eerder evalueren? Dit laatste
zou namelijk ook ruimte geven aan de behoefte voor sectorale differentiatie.
De termijn van vijf jaren is een balans tussen de belangen van overheden, ondernemers
en andere geïnteresseerden. Met vijf jaren kan er voldoende rekening worden gehouden
met veranderende marktomstandigheden. Bovendien is het algemeenbelangbesluit lang
genoeg in werking om de effecten ervan te kunnen beoordelen. Aan de andere kant biedt
vijf jaar voldoende rechtszekerheid voor bestuursorganen indien zij een algemeenbelangbesluit
nemen en voor geïnteresseerden die gebruik maken van deze algemeenbelanguitzondering,
zoals bijvoorbeeld een sportvereniging die onder de kostprijs gebruik kan maken van
een bepaalde voorziening.
Vraag 48, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen dat, bij algemene maatregel van bestuur, analoog
aan de motiveringseisen, nadere eisen zullen worden gesteld over de elementen waaruit
de evaluatie van het algemeenbelangbesluit bestaat. Hoe snel na inwerkingtreding van
het wetsvoorstel zal dit zijn? Is hier sprake van een voorhangprocedure bij het parlement?
Zie het antwoord op vraag 37.
Vraag 49, SP
De leden van de SP-fractie vragen hoe voorkomen wordt dat de verplichte evaluatie
van algemeenbelangbesluiten bestuursorganen onterecht beperkt in hun gebruik van de
algemeenbelanguitzondering. Werpt dit geen onnodig obstakel op? Waarom moet een bepaalde
activiteit, die overduidelijk in het belang van de gemeenschap plaatsvindt, elke vijf
jaar worden heroverwogen? Op welke manier is aandacht voor de wijze waarop dit het
uitvoeren van activiteiten in het algemeen belang door bestuursorganen frustreert?
Waaruit blijkt dat vijf jaar voldoende rechtszekerheid biedt aan bestuursorganen om
algemeenbelangbesluiten te nemen? Deelt de regering de mening dat een wettelijke verplichting
voor een evaluatie een vergaande ingreep is op de autonomie van gemeenten, zoals de
VNG stelt?
Zie voor de vraag naar obstakels en het algemeen belang het antwoord op vraag 30.
De regering volgt niet de stelling dat een verplichte evaluatie een vergaande ingreep
is op de autonomie van gemeenten. Het staat gemeenten immers nog steeds vrij om een
algemeenbelangbesluit te nemen indien zij op grond van een belangenafweging tot die
keuze komen. Ook het CBb heeft in een recente zaak geoordeeld dat het verbinden van
een termijn aan een algemeenbelangbesluit een goede manier kan zijn om rekening te
houden met de belangen van ondernemers (ECLI:NL:CBB:2021:373).
Vraag 50, ChristenUnie
Voor de leden van de ChristenUnie-fractie geldt dat de overheid de randvoorwaarden
moet scheppen voor een dienstbare, evenwichtige en eerlijke markt. Deze overheid waakt
ook over de ordening van de samenleving en het gemeenschappelijk belang. Dat brengt
deze leden bij de algemeenbelangbepaling. Deze leden erkennen dat bestuursorganen
geen misbruik mogen maken van deze bepaling. Tegelijkertijd vinden deze leden het
niet wenselijk om tot een situatie te komen waarbij er niet of nauwelijks ruimte meer
is voor een uitzondering op grond van het algemeen belang. Daarom vragen deze leden
of zij het goed zien, dat de wet zo voorgesteld wordt dat het voor bestuursorganen
inderdaad mogelijk blijft om zonder excessieve administratieve lasten door bijvoorbeeld
markt(verstorings)onderzoeken of schadeanalyses economische activiteiten te ontplooien?
Deelt de regering de mening dat het mogelijk moet blijven voor gemeenten om voor een
habbekrats een zaal beschikbaar te stellen voor een daklozenrestaurant? Ziet de regering
het belang in van het behouden van deze mogelijkheid, zonder dat een gemeente eerst
een schadeanalyse moet maken om te onderzoeken of de markt niet verstoord wordt of
dat er economische schade aan bedrijven en werknemers wordt veroorzaakt?
Ik benadruk nogmaals dat het wetsvoorstel niets verandert aan de mogelijkheid voor
bestuursorganen om een algemeenbelangbesluit te nemen. Ik zie dus zeker het belang
van deze mogelijkheid voor gemeenten en andere bestuursorganen. Wel wordt het proces
voor het nemen van een algemeenbelanguitzondering verbeterd, zodat de betrokkenheid
van ondernemers en andere geïnteresseerden vergroot wordt. De ruimte om te komen tot
een algemeenbelangbesluit blijft dus gelijk. Ik acht dit proportioneel met het oog
op de noodzaak van procesverbetering en het betrekken van ondernemers bij een algemeenbelangbesluit.
Het doel van dit wetsvoorstel is tevens om uiteindelijk ervoor te zorgen dat een algemeenbelanguitzondering
tot minder onvrede en procedures zal leiden. Deze administratieve lasten zijn daarom
inderdaad niet excessief. Een schadeanalyse of marktonderzoek is niet altijd vereist,
wel stelt het wetsvoorstel een consultatie verplicht. Een consultatie zorgt er voor
dat ondernemers in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken worden en helpt bestuursorganen
bovendien om in een vroeg stadium na te gaan of een bepaald belang dat een bestuursorgaan
kan dienen, door een ondernemer gerealiseerd kan worden. Deze consultatie is vormvrij.
Overigens waren op grond van jurisprudentie bestuursorganen reeds gehouden aan de
verplichting om het besluit zorgvuldig voor te bereiden, alle belangen af te wegen,
het besluit goed te motiveren en rekening te houden met de schade voor ondernemers.
Deze eisen worden met dit wetsvoorstel gecodificeerd.
3.3. Uitzondering op artikel 25i voor vrijgeven broncode van open source
Vraag 51, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat er gegronde redenen
kunnen zijn om de broncode niet vrij te geven, bijvoorbeeld als de belangen van nationale
of openbare veiligheid zich daartegen verzetten of de benodigde vertrouwelijke werkwijze
van de overheid, zoals opsporing en toezicht, worden geschaad. Wie beslist daarover
en hoe?
Deze afweging is aan het bestuursorgaan. De uitkomst hangt onder meer af van zijn
rol inzake de omstandigheden waaronder de broncode tot stand komt. Hierin is bepalend
of een overheidsorganisatie ontwikkelaar, opdrachtgever en/of gebruiker van software
(en onderliggende broncode) is. Overigens houdt het werken met, of ontwikkelen van
software waarop enige open source licentie rust geenszins een automatische verplichting
tot publicatie van open source software in.
Vraag 52, SP
De leden van de SP-fractie vragen welke voor- en nadelen er gepaard gaan met het vrijgeven
van de broncode van open source software en in hoeverre dit bijdraagt aan de vrije
beschikbaarheid van software die bestuursorganen (laten) ontwikkelen.
Het vrijgeven van de broncode van open source software heeft verschillende voordelen.
Zo stimuleert het keuzevrijheid voor overheden als opdrachtgevers van de ontwikkeling
van software en kan het ongewenste afhankelijkheden van de overheid aan private partijen
voorkomen. Het vergemakkelijkt daarnaast het (her)gebruiken van digitale oplossingen.
Hierdoor kan er bespaard worden op ICT en maakt het dat systemen meer bruikbaar zijn
voor meerdere overheidsorganen. Publicatie van geautomatiseerde processen maakt bovendien
mogelijk dat bepaalde besluitvormingsprocedures van de systemen en overheden begrijpelijk
en controleerbaar zijn voor ieder. Tegelijkertijd kan vrijgeven van open source software
in bepaalde omstandigheden leiden tot oneerlijke concurrentie door een overheid met
de markt. Daarom zondert dit wetsvoorstel open source niet volledig uit van de werking
van de wet markt en overheid.
Het vrijgeven van broncode moet verantwoord gebeuren, zowel juridisch als met het
oog op privacy en informatieveiligheid. Overheden zullen dit moeten onderzoeken en
afwegen; hiermee gaan (transactie)kosten gepaard.
Wat betreft het effect op de markt van ICT, zou deze uitzondering bijdragen aan het
stimuleren van economische bedrijvigheid, duurzaamheid en innovatiekracht door bedrijven
gebruik te laten maken van bestaande broncode en daar diensten op te laten ontwikkelen.
Bovendien kunnen bedrijven zonder restricties voortbouwen op oplossingen die er al
zijn. Dit kan er mogelijk toe leiden dat bedrijven en overheden besluiten om samen
te werken aan een generieke softwareontwikkeling die de basis vormt voor allerlei
nieuwe diensten.2
3.4. Overwogen alternatieven
3.4.1. Geheel of gedeeltelijk schrappen van de algemeenbelanguitzondering
Vraag 53, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen over de gevolgen van het alternatief van het volledig
schrappen van de algemeenbelanguitzondering, namelijk dat gedragsregels altijd zullen
moeten worden toegepast wanneer bestuursorganen economische activiteiten verrichten.
Deze leden zijn benieuwd of is onderzocht of becijferd wat hiervan de impact is op
de samenleving, op bijvoorbeeld het maatschappelijke leven en het verenigingsleven?
Wat kan de regering hierover melden?
Zie het antwoord op vraag 24.
Vraag 54, CDA
De leden van de CDA-fractie weten dat er bezwaren zijn tegen de invoering van een
lijst met activiteiten waarvoor de algemeenbelanguitzondering wel of niet mag worden
ingeroepen. Deze leden zijn benieuwd van welke activiteiten de regering van oordeel
is dat deze in ieder geval in aanmerking zouden moeten komen voor de algemeenbelanguitzondering.
Welke opvatting heeft de regering hierover?
De regering acht een lijst met activiteiten waarvoor de algemeenbelanguitzondering
al dan niet mag worden ingeroepen, inderdaad onwenselijk. Het is niet zo dat in algemene
zin gesteld kan worden voor welke activiteiten een algemeenbelanguitzondering zou
moeten gelden. Allereerst kan bij een lijst geen rekening worden gehouden met lokale
of regionale omstandigheden, terwijl het per situatie kan verschillen of een bepaalde
activiteit door de markt kan worden opgepakt. Daarnaast kunnen marktomstandigheden
veranderen en bestaat daardoor het risico dat een dergelijke lijst niet op elk moment
voldoende actueel is, aangezien het aanpassen van een lijst tevens tijd kost. Tot
slot zijn economische activiteiten niet altijd duidelijk te definiëren.
Vraag 55, SGP
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering geen voorstander is van het invoeren
van een lijst met activiteiten waarvoor de algemeenbelanguitzondering wel of niet
mag worden ingeroepen, omdat de afbakening lastig zou zijn. Hoe kijkt de regering
aan tegen de mogelijkheid om een dergelijke lijst in te voeren voor duidelijk af te
bakenen activiteiten met daarbij de huidige mogelijkheid voor marginale toetsing achteraf
door de rechter, en daarnaast op enigerlei wijze een meer indringende toetsing voor
algemeenbelanguitzonderingen buitenom deze lijst, zo vragen deze leden.
Zie het antwoord op vraag 54.
3.4.2. Verbod op het verrichten van economische activiteiten
Vraag 56, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen dat de memorie van toelichting vermeldt dat een
verbodsstelsel veel activiteiten volledig onmogelijk zou maken, bijvoorbeeld in geval
van activiteiten waar geen marktpartij is die de activiteit wil of kan verrichten.
Is de regering het met deze leden eens dat mede hierom invoering van een verbodsstelsel
uiterst onwenselijk is? Kan de regering hen toezeggen dat zij geen verbodsstelsel
zal invoeren?
Zoals beschreven in de paragrafen 2.2 en 2.5.4 van de memorie van toelichting, kan
het efficiënt of nodig zijn om als bestuursorgaan zelf economische activiteiten te
verrichten, bijvoorbeeld als er nauwe samenhang is met de publieke taak. Een verbodsstelsel
past hier niet bij, zoals aangegeven in paragraaf 3.4.5. van de memorie van toelichting.
3.4.3. Initiatiefnota van de Tweede Kamerleden Ziengs (VVD) en Verhoeven (D66)
Vraag 57, CDA
De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van de initiatiefnota van de leden
Ziengs (VVD) en Verhoeven (D66) en hun pleidooi voor een «nee, tenzij»-stelsel. Net
als een verbodsstelsel vinden deze leden dit zeer onwenselijk gelet op de maatschappelijke
gevolgen. Is de regering dat met deze leden eens en wil zij expliciet aan deze leden
bevestigen dat zij geen «nee, tenzij»-stelsel zal invoeren?
De regering is het eens met de leden van de CDA-fractie dat een «nee, tenzij»-stelsel
onwenselijk is en voert met dit wetvoorstel geen «nee, tenzij»-stelsel in.
4. Gevolgen
Vraag 58, D66
De leden van de D66-fractie hebben zorgen over hoe deze wetswijziging uitpakt voor
de sport- en cultuursector. Deze leden benadrukken dat sport en cultuur zeer belangrijk
zijn en waarderen de inspanningen van gemeenten om deze diensten toegankelijk en beschikbaar
te houden. De leden van de D66-fractie hebben zorgen over de vraag of deze wetswijzing
ertoe kan leiden dat gemeenten deze activiteiten niet langer ontplooien. Juist om
deze reden is er reeds binnen onderdelen van het mededingingsrecht (bijvoorbeeld de
Europese staatssteunregels) een uitzonderingspositie voor sport. Ziet de regering
een risico dat gemeenten minder sport- en cultuurdiensten aanbieden als gevolg van
deze wetswijziging? Is het nodig voor het toegankelijk en betaalbaar houden van sport
en cultuur om de algemeenbelanguitzondering te behouden? Hoe waarborgt de regering
dat deze wetswijziging niet leidt tot verschillen tussen gemeenten rondom de algemeenbelanguitzondering?
Hoe pakt deze wetswijziging uit voor sportverenigingen die hun locatie ook exploiteren
voor bijvoorbeeld verhuur? Zijn er signalen waaruit blijkt dat er marktpartijen zijn
die vinden dat gemeenten oneerlijk concurreren in de sport- en cultuursector?
De leden van de D66-fractie halen de uitzonderingspositie van sport aan in het mededingingsrecht
en in het bijzonder de staatssteunregels. Steun aan sport is onder voorwaarden vrijgesteld
van de meldplicht van staatssteun. Staatssteun en de wet markt en overheid zijn elkaar
uitsluitende regelgevende kaders. Indien er sprake is van geoorloofde staatssteun,
waar er voor sport minder drempels zijn dan voor andere activiteiten, dan is de wet
markt en overheid op grond van artikel 25h, vierde lid van de Mededingingswet niet
van toepassing op die activiteit.
Zie daarnaast het antwoord op vraag 32.
Vraag 59, D66
De leden van de D66-fractie vragen de regering of deze wetswijziging ook gevolgen
heeft voor de zorg, omdat gemeenten ook zorginkoper zijn van jeugdzorg, vervoer, huishoudelijke
hulp, maatschappelijke ondersteuning en andere diensten.
Nee, het wetsvoorstel heeft hiervoor geen gevolgen. Indien gemeenten zorg inkopen,
bieden zij geen economische activiteiten aan. De wet markt en overheid is dan niet
van toepassing. Zolang gemeenten vervolgens deze ingekochte producten en diensten
ter beschikking stellen aan haar burgers, dan is er in beginsel geen sprake van een
economische activiteit als dit valt onder de publiekrechtelijke taak van gemeentes
voor het aanbieden van zorg. Ook in die gevallen is de wet markt en overheid dus niet
van toepassing.
Vraag 60, D66
De leden van de D66-fractie vragen de regering wat de invloed is van deze wetswijziging
op het uitvoeren van marktactiviteiten door de gemeente om mensen met een afstand
tot de arbeidsmarkt aan het werk te helpen. Hierbij willen deze leden benadrukken
dat dit een belangrijke taak is voor gemeenten en wetgeving het daarom mogelijk moet
maken voor gemeenten om actief te blijven op de markt om daarmee werk(ervaring) en
ontwikkeling te bieden aan inwoners, die zonder deze voorzieningen (tijdelijk) niet
aan de slag kunnen op de reguliere arbeidsmarkt.
Voor zover bekend zijn er geen concrete signalen geweest vanuit ondernemers of overheden
dat de wet markt en overheid op dit moment barrières opwerpt voor gemeenten in de
begeleiding van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Dikwijls maken gemeenten
gebruik van constructies die buiten de reikwijdte van de wet markt en overheid vallen:
denk aan extern inkopen, subsidiëren of inbesteden bij een sociaal ontwikkelbedrijf.
Vraag 61, ChristenUnie
De leden van de ChristenUnie-fractie willen de voorliggende wet in het perspectief
van maatschappelijke uitdagingen plaatsen. In het coalitieakkoord lezen deze leden
dat deze regering ervoor kiest om grote maatschappelijke uitdagingen aan te pakken,
onder andere op het gebied van woningbouw. Om dit te kunnen doen, zien de leden van
de fractie van de ChristenUnie in bepaalde gevallen een sterkere rol voor de overheid,
met meer ruimte om rechtstreeks in te kunnen grijpen, bijvoorbeeld als het gaat om
volkshuisvesting. Draagt de voorgestelde wetswijziging eraan bij dat overheden, maar
bijvoorbeeld ook woningcorporaties, ongehinderd een bijdrage kunnen leveren aan het
oplossen van deze maatschappelijke uitdaging? Ziet de regering dat er frictie kan
ontstaan tussen de wet markt en overheid en de aanpak van de volkshuisvestingsproblematiek?
Zo ja, waar zitten de knelpunten dan en ziet de regering mogelijke oplossingen? Ziet
de regering bij het aanpakken van grote maatschappelijke uitdagingen problemen die
kunnen ontstaan door de wet markt en overheid? Zo ja, welke problemen bijvoorbeeld?
Omdat de woningbouwopgave een grote maatschappelijke uitdaging vormt, heb ik onlangs
met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimte Ordening gesproken over de woningbouwopgave
en de wet markt en overheid. Samen brengen wij de komende tijd in kaart op welke voorgenomen
activiteiten de wet markt en overheid van toepassing zal zijn, wat de gevolgen daarvan
zijn en of er oplossingen nodig zijn, zoals een algemeenbelangbesluit of een nota
van wijziging voor dit wetsvoorstel.
4.1. Gevolgen voor bestuursorganen
De leden van de CDA-fractie lezen dat de gevolgen van het wetsvoorstel het grootst
zullen zijn voor bestuursorganen die het gebruik van de algemeenbelanguitzondering
beperkt hebben gemotiveerd, geen inspraakprocedure hebben toegepast en geen evaluatie
van algemeenbelangbesluiten uitvoeren. Is enigszins in beeld hoeveel bestuursorganen
dit zijn en om welke het gaat?
Om te beginnen met de laatste vraag: uit de evaluatie bleek duidelijk dat het aantal
bestuursorganen dat bijvoorbeeld géén inspraakprocedure toepast en algemeenbelangbesluiten
niet evalueert, zeer groot is (>90%).
Met betrekking tot de gevolgen van dit wetsvoorstel voor bestuursorganen geldt het
volgende: eerder is met een tiental gemeenten gesproken over hoe zij aankijken tegen
de wet markt en overheid en bijvoorbeeld ook over hoe zij een algemeenbelangbesluit
voorbereiden. Daaruit bleek dat sommige gemeenten op dat moment hun algemeenbelangbesluiten
al zeer zorgvuldig motiveerden en ondernemers in een vroeg stadium bij een voorgenomen
besluit betrokken. Sinds 2018 heeft het CBb bovendien in verschillende uitspraken
over de wet markt en overheid uiteengezet hoe overheden kunnen komen tot een gedegen
algemeenbelangbesluit waarbij de belangen van ondernemers goed worden mee- en afgewogen.
Het CBb ging daarin onder meer in op welke motiveringsvereisten minimaal gelden. Ook
stelde het CBb dat voldoende onderzocht moet worden wat de belangen van ondernemers
zijn (onderhavig wetsvoorstel regelt dit door het verplichten van een consultatie),
en dat aan een mogelijk nadeel voor ondernemers bijvoorbeeld tegemoet kan worden gekomen
door een termijn aan het besluit te verbinden. Het zou kunnen dat deze uitspraken
van het CBb reeds een positief effect hebben gehad op het besluitvormingsproces met
betrekking tot algemeenbelangbesluiten, maar hier is geen onderzoek naar gedaan.
Vraag 63, CDA
De leden van de CDA-fractie vinden de door het Ministerie van Economische Zaken en
Klimaat (EZK) voorgenomen voorlichtingsbijeenkomst voor gemeenten als het wetsvoorstel
is aangenomen een goed initiatief. Hoe denkt de regering daarnaast over het beschikbaar
stellen van een handleiding aan gemeenten en andere bestuursorganen?
Bij de inwerkingtreding van de wet markt en overheid, is door het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat in 2012 een handreiking vastgesteld. Deze handreiking biedt handvatten
voor overheden die met de wet markt en overheid te maken krijgen. In een beslisboom,
met een toelichtend stappenplan, wordt stap voor stap ingegaan op de vragen die overheden
dienen te beantwoorden om te bezien of, en zo ja hoe, de wet op hen van toepassing
is. Een verdiepend kader biedt hierbij extra achtergrondinformatie. Deze handreiking
zal bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel in geüpdatete vorm opnieuw worden uitgebracht.
Verder heeft de ACM bij de inwerkingtreding van de wet markt en overheid factsheets
en een interactieve pdf voor overheden gepubliceerd. Die laatste bevat een beslisboom
die overheden helpt bij het maken van een zorgvuldige belangenafweging bij het verrichten
van economische activiteiten. De ACM zal deze waar nodig ook updaten en opnieuw onder
de aandacht brengen bij inwerkingtreding van de wetswijziging.
4.1.1. Financiële gevolgen
Vraag 64, CDA
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de verwachting dat het wetsvoorstel
leidt tot minder bezwaar- en beroepsprocedures. Is bekend hoeveel algemeenbelangbesluiten
er jaarlijks door bestuursorganen worden genomen en hoeveel daarvan de rechter er
vernietigt, vragen deze leden de regering.
Het is niet bekend hoeveel algemeenbelangbesluiten er elk jaar worden genomen door
bestuursorganen, hoewel de inschatting is dat de hoeveelheid jaarlijkse algemeenbelangbesluiten
elk jaar af is genomen, aangezien algemeenbelangbesluiten tegenwoordig veelal voor
onbepaalde tijd worden genomen. Het hangt er ook vanaf of een bestuursorgaan één algemeenbelangbesluit
voor meerdere activiteiten heeft gemaakt of afzonderlijke algemeenbelangbesluiten.
Uit de evaluatie van de wet markt en overheid blijkt dat 90% van de gemeenten een
of meerdere algemeenbelangbesluiten heeft genomen. Voor provincies en waterschappen
lagen deze percentages op 55% respectievelijk 15%. De meest voorkomende activiteiten
van gemeenten waarvoor een algemeenbelangbesluit is genomen zijn het inzamelen van
bedrijfsafval, de verkoop of verhuur van vastgoed en exploiteren van restcapaciteit
(personeel, faciliteiten, middelen) van gemeenten. Wat betreft de vernietiging van
algemeenbelangbesluiten geldt dat vanaf de inwerkingtreding van de wet markt en overheid
elf algemeenbelangbesluiten door de rechtbank zijn vernietigd. De eerste vernietiging
van een algemeenbelangbesluit wegens het niet voldoen aan de eisen die de Awb stelt
aan het nemen van een besluit vond plaats in 2017. In vier gevallen is hoger beroep
bij het CBb tegen deze uitspraken ingesteld. In drie gevallen heeft het CBb de vernietiging
van de rechtbank in stand gelaten.
4.2. Gevolgen voor geïnteresseerden
4.2.1. Rol ondernemers tijdens besluitvorming
Vraag 65, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen dat van ondernemers, om de mogelijkheden om zich
tegen een (ontwerp)besluit uit te spreken daadwerkelijk te gebruiken, een actieve
houding vereist is. Hoe zou een dergelijk actieve houding bij ondernemers bevorderd
kunnen worden? Werkt de regering hierbij samen met ondernemersorganisaties als VNO-NCW,
MKB-Nederland en ONL voor Ondernemers?
Van ondernemers mag een actieve opstelling verwacht worden als zij voldoende en vooraf
bij een ontwerpbesluit worden betrokken. Daarom voorziet dit wetsvoorstel in een verplichte
consultatie. Op die manier worden ondernemers in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken,
namelijk nog vóór er een ontwerpbesluit ligt.
Een actieve houding vereist ook dat ondernemers bekend zijn met de wet markt en overheid.
In dat kader werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat samen met VNO-NCW/MKB
Nederland, bijvoorbeeld bij het organiseren van gezamenlijke voorlichtingsbijeenkomsten
of ronde tafelgesprekken in het kader van markt en overheid.
5. Uitvoering en handhaving
Vraag 66, SP
De leden van de SP-fractie vragen op welke manier de regering de opmerking van de
ACM, dat de evaluatieverplichting effectiever is wanneer deze moet resulteren in een
besluit, heeft gewogen.
In de via internet geconsulteerde versie was er sprake van een evaluatieverplichting
zonder dat deze resulteerde in een besluit. Mede naar aanleiding van de reactie van
de ACM heeft de regering ervoor gekozen om het wetsvoorstel aan te passen zodat een
evaluatie wel moet resulteren in een besluit.
6. Advies en consultatie
6.1.1. Reactie belangenorganisaties
6.1.1.1. Vereniging Nederlandse gemeenten
Vraag 67, CDA
De leden van de CDA-fractie weten dat de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) bezwaren
heeft tegen het wetsvoorstel ten aanzien van de autonomie van gemeenten, motiveringseisen,
verplichting van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure of marktconsultatie,
vijfjaarlijkse evaluatie en administratieve lasten. Op welke momenten en manieren
heeft de regering geprobeerd aan de zorgen van gemeenten tegemoet te komen? Hoe houdt
zij ook na inwerkingtreding van het wetsvoorstel een vinger aan de pols? Wanneer is
er bijvoorbeeld een evaluatie of tussentijdse quickscan van het wetsvoorstel voorzien?
Tijdens de voorbereiding van dit wetsvoorstel is veelvuldig contact geweest met de
VNG en de regering is bekend met deze bezwaren. Dit wetsvoorstel is het resultaat
van een belangenafweging van de regering tussen de belangen van de overheden enerzijds
en ondernemers anderzijds. In die belangenafweging is ook van belang dat economische
activiteiten zich veelal afspelen in lokale omgeving en binnen de verantwoordelijkheid
vallen van decentrale overheden, die een bepaalde autonomie hebben in de uitoefening
van (publieke) taken.
Het wetsvoorstel is op basis van gesprekken met belanghebbenden, waaronder de VNG,
meermaals aangepast. Zie in dat kader ook het antwoord op vraag 1. Zo is er voor gekozen
om voor wat betreft de motiveringseisen aan te sluiten bij geldende jurisprudentie
van het CBb. De verplichte uniforme openbare voorbereidingsprocedure is komen te vervallen.
Ook is naar aanleiding van gesprekken van de VNG besloten om de consultatie vormvrij
te laten. Zoals gezegd vormt het wetsvoorstel een compromis voor een krachtenveld
dat ver uit elkaar ligt. Dat betekent bijvoorbeeld dat de vijfjaarlijkse evaluatie
behouden is gebleven. Wat de regering betreft weegt het belang hiervan, namelijk het
rekening houden met de belangen van ondernemers, op tegen de administratieve lasten
die de evaluatie met zich mee brengt.
Vraag 68, CDA
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij bekend is met de zorgen over
de gevolgen van het wetsvoorstel voor het aan het werk helpen van mensen met een afstand
tot de arbeidsmarkt. Vindt zij net als deze leden dat gemeenten in principe altijd
een algemeenbelangbesluit moeten kunnen nemen, om op de markt actief te zijn teneinde
passend werk te kunnen bieden aan mensen die anders niet aan de slag komen? Is de
regering bereid hierover in gesprek te gaan met werkgevers?
Zie het antwoord op vraag 60. Daarnaast benadrukt de regering dat dit wetsvoorstel
onder meer de inspraakmogelijkheden voor ondernemers en andere geïnteresseerden vergroot,
maar dat dit niet wil zeggen dat er geen algemeenbelangbesluiten genomen kunnen worden.
Aan die systematiek verandert niets.
Vraag 69, CDA
De leden van de CDA-fractie lezen dat, als gevolg van dit wetsvoorstel, gemeenten
en andere bestuursorganen algemeenbelangbesluiten iedere vijf jaar moeten evalueren,
marktpartijen moeten consulteren en een nieuw algemeenbelangbesluit moeten nemen.
(H)erkent de regering dat dit voor (het beheer van) lokale sportaccommodaties nadelig
kan uitpakken, omdat de praktijk is dat de markt geen interesse heeft in de exploitatie
ervan? Hoe denkt de regering erover om algemeenbelangbesluiten over sportaccommodaties
hierom uit te sluiten van de vijfjaarlijkse evaluatieverplichting, vanuit het algemeen
belang om sport voor iedereen laagdrempelig en toegankelijk te houden?
Indien er vanuit de markt geen interesse is in de exploitatie hiervan, kunnen overheden
in de evaluatie relatief snel tot de conclusie komen dat een nieuwe algemeenbelanguitzondering
noodzakelijk is.
6.1.1.2. Adviescollege toetsing regeldruk
Vraag 70, CDA
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of het klopt dat er geen mkb-toets is uitgevoerd
en, indien dat het geval is, waarom niet?
Het klopt dat er voor dit wetsvoorstel geen MKB-toets is uitgevoerd. Dat heeft mede
te maken met de lange voorbereidingsduur van dit wetsvoorstel. De bedoeling van de
MKB-toets is dat deze wordt uitgevoerd voorafgaand aan een internetconsultatie. Dit
wetsvoorstel is in 2017 via internet geconsulteerd, terwijl de MKB-toets in de loop
van 2017 ontwikkeld is. Er is bij de voorbereiding van het wetsvoorstel wel intensief
contact geweest met ondernemers. Zie voor de reden voor vertraging van dit wetsvoorstel
het antwoord op vraag 1.
6.1.2. Internetconsultatie
Vraag 71, SGP
De leden van de SGP-fractie vragen graag aandacht voor de inbreng van onderzoekers
bij SEO Economisch Onderzoek naar aanleiding van de internetconsultatie. De auteurs
pleiten ervoor om onderscheid te maken tussen puur economische activiteiten, diensten
van algemeen economisch belang en niet-economische diensten van algemeen belang en
zij pleiten ervoor om bij de regels voor diensten van algemeen economisch belang beter
aan te sluiten op het Europese staatssteunrecht en te vereisen dat de concurrentie
niet verstoord mag worden. De leden van de SGP-fractie horen graag de reactie van
de regering hierop.
De begrippen «diensten van algemeen economisch belang» en «niet-economische diensten
van algemeen belang» zijn afkomstig uit het staatssteunrecht. Omdat de wet markt en
overheid juist van toepassing is als de staatssteunregels niet van toepassing zijn, is bewust niet aangesloten bij deze begrippen. De regering hecht
er aan dat overheden in voorkomende gevallen de afweging kunnen maken om economische
activiteiten uit te voeren door middel van het nemen van een algemeen belangbesluit.
Er kunnen bepaalde economische activiteiten zijn waarvan overheden besluiten dat het
gerechtvaardigd is dat deze door de betreffende overheid worden uitgevoerd. In principe
volgen overheden dan de gedragsregels, zoals de integrale kostenberekening. Het kan
ook voorkomen dat de overheid tot de conclusie komt dat het doorberekenen van de integrale
kosten niet wenselijk is. De regering wil deze ruimte behouden, mits de betreffende
overheid goed kan motiveren waarom een algemeenbelangbesluit wordt genomen en de belangen
daarbij goed zijn afgewogen. Daarbij moet het algemeen belang zorgvuldig worden afgewogen
tegenover de belangen van ondernemingen, om concurrentieverstoring zoveel mogelijk
te vermijden.
6.1.2.1. Inbesteden
Vraag 72, CDA
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij kan schetsen welke trajecten
er momenteel lopen op het vlak van inbesteden en wat de voortgang daarvan is.
Het vorige kabinet heeft uw Kamer in september 2019 gemeld dat inbesteden wordt meegenomen
in het vervolgprogramma Beter Aanbesteden (Kamerstuk 34 252, nr. 14). Dit vierjarig programma is in 2021 gestart en richt zich op verbetering van de
aanbestedingspraktijk. Dit gebeurt bijvoorbeeld via dialoog tussen overheden en ondernemers
(Kamerstuk 34 252, nr. 22). Een betere dialoog kan er onder andere aan bijdragen dat overheden een bewustere
keuze maken of ze een bepaalde activiteit zelf willen verrichten of via een aanbesteding
in de markt willen zetten. Het programma Beter Aanbesteden wordt uitgevoerd door PIANOo,
het expertisecentrum voor aanbesteden. PIANOo organiseert op dit moment onder andere
bijeenkomsten met overheden en ondernemers en biedt ondersteuning bij lokale initiatieven.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.