Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Staaij, Segers, Ceder en De Roon over de brief ‘Uitkomsten en kabinetsappreciatie extern onderzoek UAWC’
Vragen van de leden Van der Staaij (SGP), Segers, Ceder (beiden ChristenUnie) en De Roon (PVV) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerkingover over de brief «Uitkomsten en kabinetsappreciatie extern onderzoek UAWC» van 5 januari 2022 (ingezonden 10 maart 2022).
Antwoord van Minister Schreinemacher (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking)
en van Minister Hoekstra (Buitenlandse Zaken) (ontvangen 19 mei 2022).
Vraag 1
Wilt u het formele onderzoeksmandaat voor onderzoeksbureau Proximities met de Tweede
Kamer delen?
Antwoord 1
De Terms of Reference (ToR) voor het externe onderzoek door Proximities vormen het
onderzoeksmandaat. Deze ToR zijn u toegegaan als bijlage bij de brief aan uw Kamer
op 5 januari jl.
Vraag 2
Kan het zijn dat vanwege de kabinetsopdracht aan Proximities om zich te beperken tot
controleerbare en te verifiëren informatie, juist ter zake relevante informatie buiten
het onderzoek is gebleven?
Antwoord 2
Het kabinet heeft controleerbaarheid en verifieerbaarheid van bevindingen in dit onderzoek
steeds voorop gesteld uit oogpunt van zorgvuldigheid en transparantie. Op basis hiervan
kon UAWC in de gelegenheid worden gesteld tot uitgebreid wederhoor. Het kabinet is
van mening dat deze manier van handelen heeft geleid tot een grondig en zeer zorgvuldig
onderzoek. Het kabinet onderkent dat hierdoor vertrouwelijke, zoals door inlichtingendiensten
verschafte informatie niet kon worden meegenomen. Gezien de grondigheid van het onderzoek
heeft het kabinet geen redenen om te veronderstellen dat dit tot een ander beeld zou
hebben geleid.
Vraag 3
Waarop heeft Proximities haar definitie van Popular Front for the Liberation of Palestine(PFLP) gebaseerd? Is dit bijvoorbeeld afgestemd met andere relevante actoren binnen
andere EU-landen?
Antwoord 3
Zoals vermeld in de brief aan uw Kamer van 5 januari jl. bestaat er geen internationaal
erkende definitie van de PFLP. De EU heeft de PFLP als terroristisch aangemerkt, maar
noemt daarbij bijvoorbeeld niet expliciet de militante vleugel van de PFLP. Het kabinet
onderkent dat Proximities de PFLP nader heeft moeten definiëren om nader onderzoek
mogelijk te maken. Proximities maakt in het rapport een onderscheid tussen een politieke,
militante en maatschappelijke tak van de PFLP. Een toelichting hierop is te vinden
in het rapport dat uw Kamer vertrouwelijk toe is gegaan.
De door Proximities gehanteerde definitie is niet afgestemd met actoren binnen andere
EU-landen.
Vraag 4 en 5
In hoeverre en waarom zou openbaarmaking van organisaties die behoren tot de maatschappelijke
tak van de PFLP deze organisaties daadwerkelijk onevenredig beschadigen?
Wat bedoelt u precies met het principe van «do no harm»1, en hoe weegt u dat af tegen a) het belang van transparantie richting het Nederlandse
parlement en Nederlandse burgers, en b) het voorkomen van (indirecte) financiering
van personen die mogelijk banden hebben met een terroristische organisatie?
Antwoord 4 en 5
Het kabinet plaatst vraagtekens bij de keuze van Proximities om ook diverse maatschappelijke
organisaties te beschouwen als onderdeel van de PFLP. Uit het onderzoek is onvoldoende
duidelijk geworden in hoeverre deze organisaties worden aangestuurd door of onder
controle zouden staan van de PFLP. Daar komt bij dat geen van deze organisaties als
terroristisch is aangemerkt door de EU of VN. Bovendien gaat er geen directe Nederlandse
ontwikkelingsfinanciering naar deze organisaties.
Het kabinet heeft in alle fasen van het proces geprobeerd om proportioneel en zorgvuldig
te handelen en geen onnodige schade te berokkenen aan derden. Het kabinet meent dat
openbaarmaking van het rapport de betreffende maatschappelijke organisaties onevenredige
schade zou kunnen toebrengen, bijvoorbeeld omdat niet uit te sluiten valt dat selectieve
passages uit het rapport gebruikt kunnen worden om deze organisaties in diskrediet
te brengen. Dit zou deze organisaties onder grote druk kunnen zetten en kunnen leiden
tot aanzienlijke problemen bij uitvoering van hun werkzaamheden. Vanuit oogpunt «do
no harm» wil het kabinet deze organisaties niet aan dit risico blootstellen.
Om (indirecte) financiering te voorkomen van personen die mogelijk banden hebben met
een terroristische organisatie is de due diligence aangescherpt zoals ook is aangeven
in de brief van 5 januari jl. aan uw Kamer.
Vraag 6
Bent u vanuit het oogpunt van transparantie alsnog bereid het externe rapport en/of
het interne relaas hierover openbaar te maken?
Antwoord 6
Nee. Ik verwijs u graag naar de brief van 5 januari jl. aan uw Kamer voor de onderbouwing
van de appreciatie van het kabinet en het besluit om het rapport niet openbaar te
maken.
Vraag 7
Hoe beoordeelt u de keuze van Proximities om ook diverse maatschappelijke organisaties
te beschouwen als onderdeel van de PLFP, ook in het licht van het feit dat UAWC niet
als «terroristisch» is aangemerkt door de EU of de VN?
Antwoord 7
Zie ook het antwoord op vraag 4 en 5. Het kabinet gaat op dit punt niet mee in de
keuze die Proximities maakt.
Vraag 8
Welke maatschappelijke organisaties zijn onderdeel van de «maatschappelijke tak van
de PFLP», hoeveel ontwikkelingsgeld is en wordt aan deze organisaties betaald, en
overweegt u de subsidies aan deze organisaties stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
Zie het antwoord op vraag 4, 5 en 6. Het kabinet maakt informatie over deze maatschappelijke
organisaties niet openbaar vanuit het principe van «do no harm». Informatie over de
betreffende maatschappelijke organisaties is wel terug te vinden in het onderzoeksrapport
van Proximities dat vertrouwelijk met uw Kamer is gedeeld. Er gaat geen directe Nederlandse
ontwikkelingsfinanciering naar deze organisaties.
Vraag 9
Volgens de Israëlische overheid zijn er nog meer organisaties gelieerd aan de PFLP,
namelijk Addameer, Al-Haq, Defense for children International – Palestine, Union of
Palestinian women committees and Health Work Committees. Zijn dit de in het onderzoek
van Proximities bedoelde organisaties?
Antwoord 9
Vanuit het principe van «do no harm» maakt het kabinet geen informatie openbaar over
de maatschappelijke organisaties die volgens Proximities tot de maatschappelijke tak
van de PFLP behoren. Informatie over de betreffende maatschappelijke organisaties
is wel terug te vinden in het onderzoeksrapport van Proximities dat vertrouwelijk
met uw Kamer is gedeeld. Er gaat geen directe Nederlandse ontwikkelingsfinanciering
naar deze organisaties.
Vraag 10
Welke banden bestaan er tussen de vijf hiervoor genoemde organisaties en de PFLP?
Antwoord 10
Het kabinet heeft tot op heden geen bewijs gezien voor de Israëlische kwalificatie
van de zes ngo’s als «terroristisch» en heeft dan ook geen reden om het beleid ten
aanzien van deze ngo’s op basis van dit Israëlische besluit te herzien. Nederland
zet zich er voor in om met andere donoren op korte termijn tot een gezamenlijke appreciatie
te komen en dringt hier op EU-niveau ook op aan, zodat alle beschikbare informatie
meegewogen kan worden. Het kabinet streeft ernaar om voor het zomerreces deze gezamenlijke
appreciatie af te ronden en uw Kamer te informeren. Het uitgangspunt blijft dat de
Israëlische informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. De regering draagt dit standpunt
uit in de reguliere contacten met het Palestijnse (en internationale) maatschappelijk
middenveld. Dit wordt tevens te kennen gegeven richting andere internationale donoren,
alsook de Israëlische en Palestijnse autoriteiten.
Vraag 11
Op welke wijze(n) wordt, in het kader van de aanscherping van «due diligence», het
antwoord gecontroleerd op de vraag hoe een organisatie omgaat met werknemers of bestuursleden
die mogelijk deel uitmaken van organisaties die op de EU en VN-sanctielijst staan?
Antwoord 11
Als onderdeel van de beoordeling van de capaciteit van de uitvoerende organisatie
(ORIA) wordt gekeken naar de feitelijke situatie en het interne (personeels)beleid
van de organisatie. Hierbij wordt actief het gesprek aangegaan en vragen gesteld over
mogelijke banden van werknemers of bestuursleden met geliste organisaties. Hierbij
wordt duidelijk het signaal afgegeven dat het voor het kabinet niet acceptabel is
wanneer er sprake zou zijn van banden tussen individuele medewerkers of bestuursleden
met organisaties die door de EU of VN als terroristisch zijn geregistreerd. Mocht
dit wel het geval zijn dan is dit een reden om niet tot financiering over te gaan.
Vraag 12
In hoeverre heeft u er vertrouwen in dat betreffende organisaties, in tegenstelling
tot de UAWC, openheid van zaken geven?
Antwoord 12
De betreffende organisaties zijn ermee bekend dat het kabinet het niet acceptabel
acht als er sprake zou zijn van banden tussen individuele medewerkers of bestuursleden
met organisaties die door de EU of VN als terroristisch zijn geregistreerd. De Nederlandse
Vertegenwoordiging in Ramallah bespreekt dit uitgebreid met de betreffende organisaties
en zal hiervoor ook tijdens de monitoringsfase aandacht houden. Hiermee wordt gedurende
de hele looptijd van een project een duidelijk signaal gegeven aan uitvoerende organisaties.
Vraag 13
Kunt u de verzekering geven dat door de Nederlandse gesteunde NGO’s in de Palestijnse
gebieden geen «groot Palestina» (dus verdwijning of vernietiging van Israël) nastreven?
Antwoord 13
Er worden geen Palestijnse ngo’s gesteund die streven naar de verdwijning of vernietiging
van Israël. Maatschappelijke organisaties die Nederlandse financiering ontvangen mogen
geen activiteiten ontplooien die indruisen tegen het Nederlandse buitenlandse beleid.
Dit wordt ook standaard contractueel vastgelegd.
Vraag 14
Waarom worden voor diverse projecten in de Palestijnse gebieden de uitvoerende organisaties
niet (meer) of slechts zeer algemeen omschreven op de website https://www.nlontwikkelingssamenwerking.nl waar het Ministerie van Buitenlandse zaken de activiteiten, begroting en resultaten
van projecten publiceert die (mede) worden gefinancierd met Nederlandse ontwikkelingsgelden?
Antwoord 14
Het algemene uitgangspunt bij het OS-portaal (www.nlontwikkelingssamenwerking.nl) is om ODA-activiteiten transparant weer te geven, behalve als er een risico is dat
dit schadelijk kan zijn voor Nederland, voor uitvoerende partners of voor mensen die
behoren tot de doelgroep. In deze gevallen wordt een activiteit geheel of gedeeltelijk
geanonimiseerd, waardoor onderdelen zoals de naam en omschrijving van het project,
de uitvoerende organisatie of de aanvullende documenten niet zichtbaar zijn via het
OS-portaal. Dit principe is ook toegepast bij de Palestijnse gebieden waar het gaat
om verzoeningsprojecten. Vanwege de gevoeligheid daarvan en mogelijke risico’s voor
deelnemers wordt informatie hierover – ook op verzoek van de uitvoerders – vertrouwelijk
behandeld. Dit verklaart waarom er op de website bij een aantal projecten slechts
zeer algemene informatie te vinden is.
Vraag 15
Wilt u de informatievoorziening op dit punt zo snel mogelijk verbeteren/herstellen?
Antwoord 15
Per nieuw project wordt bekeken of dit wel of niet gepubliceerd kan worden. Er is
geen herstel nodig voor de projecten die op dit moment niet gepubliceerd worden; dit
is een bewuste afweging geweest bij aanvang van de betreffende activiteit. Zie ook
het antwoord op vraag 14.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.