Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Stoffer en Bisschop over het bericht 'Agent werd onwel na vermoedelijk contact met zelfmoordpoeder'
Vragen van de leden Stoffer en Bisschop (beiden SGP) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht «Agent werd onwel na vermoedelijk contact met zelfmoordpoeder» (ingezonden 28 maart 2022).
Antwoord van Minister Yeşilgöz-Zegerius (Justitie en Veiligheid) en van Minister Kuipers
(Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 13 mei 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2021–2022, nrs. 2478 en 2485.
Vraag 1
Kent u het bericht «Agent werd onwel na vermoedelijk contact met zelfmoordpoeder»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de zorgen over de gezondheid van hulpverleners als zij geconfronteerd worden
met een situatie waarin sprake is van (het gebruik van) zelfmoordpoeder?
Antwoord 2
De Minister van JenV heeft van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) begrepen dat nog
niet onomstotelijk is vast komen te staan dat de betreffende onwelwording het gevolg
is van de in de desbetreffende woning aangetroffen stof. Dit laat onverlet dat hulpverleners
belangrijk werk verrichten in onze samenleving. Zij zorgen voor onze veiligheid en
gezondheid, vaak onder gevaarlijke omstandigheden. Wij achten het daarom in het algemeen
van groot belang dat zij goed worden getraind en van voldoende beschermingsmiddelen
worden voorzien om de risico’s van hun werk zo veel mogelijk te beperken. Verder willen
we benadrukken dat het risico voor hulpverleners bij behandeling van een patiënt die
de zogenaamde Middel X-stoffen hebben ingenomen, zeer beperkt is. Dit heeft het Nationaal
Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) aan het Ministerie van VWS laten weten. Van
de ruim vijftig meldingen bij het NVIC van (pogingen tot) zelfdoding met deze middelen,
zijn niet eerder signalen geweest dat een hulpverlener ernstig ziek is geworden. Af
en toe ervaren hulpverleners wel milde klachten zoals irritatie van slijmvliezen,
hoofdpijn of een licht gevoel in het hoofd. De stressvolle situatie kan hier ook een
rol bij spelen. Alle hulpverleners met milde klachten na mogelijk contact met de betreffende
stoffen, in zowel de NVIC-meldingen als die beschreven zijn in de internationale literatuur,
herstelden zonder restschade. De beperkte risico’s op milde klachten bij de hulpverlener
moeten altijd worden afgewogen tegen het nut van (snel) hulpverlenen.
Vraag 3
Hoe worden hulpverleners voorbereid of getraind op dergelijke situaties?
Antwoord 3
Hulpverleners worden getraind in de omgang met ongevallen met giftige stoffen en hebben
hier protocollen voor. Zo wordt binnen de politie in de opleiding (zowel in de politieopleiding
bij de Politie Academie als specifieke opleidingen voor bijvoorbeeld de Forensische
Opsporing) aandacht besteed aan gevaarlijke stoffen. Daarnaast is er voor politiemedewerkers
documentatie beschikbaar over het werken met gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen
of vragen informeren het NVIC, het RIVM en de GGD’en over de te nemen beschermingsmaatregelen.
Voor spoedeisende vragen is het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC)
24 uur per dag telefonisch bereikbaar voor hulpverleners. Recent heeft het NVIC de
GGD’en geïnformeerd over geadviseerde beschermingsmaatregelen bij de zogenaamde Middel X-stoffen.
Uit deze informatie bleek ook dat er voor hulpverleners zeer beperkte risico’s zijn.
Tips om milde klachten bij hulpverleners en omstanders te voorkomen, zijn onder andere
het gebruik van een beademingsballon voor eventuele beademing en geen directe mond-op-mond
beademing toe te passen.
Vraag 4
Wie is er verantwoordelijk als een hulpverlener blijvend letsel overhoudt of zelfs
overlijdt na hulpverlening aan een persoon die een zelfdodingsmiddel heeft gebruikt?
Antwoord 4
Indien zich een situatie voor zou doen waarbij iemand een stof inneemt voor suïcide
en deze persoon ook is overleden, kan deze persoon vanwege diens overlijden niet aansprakelijk
worden gesteld. Van dergelijke aansprakelijkheid kan afhankelijk van de omstandigheden
van het geval wel sprake zijn indien die persoon in leven is gebleven. Het is in dat
geval aan de rechter om te beoordelen of de persoon die het middel heeft genomen onrechtmatig
heeft gehandeld jegens de hulpverlener (op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk
Wetboek). Dit vereist een beoordeling van alle omstandigheden van het geval.
Strafrechtelijke vervolging van derden, zoals degene die het middel heeft geleverd,
zal in dergelijke gevallen niet eenvoudig zijn, omdat het letsel redelijkerwijs toe
moet zijn te rekenen. Gelet op de keten van gebeurtenissen tussen levering van het
middel en het letsel van de hulpverlener is van dergelijke strafrechtelijke toerekening
niet snel sprake. Bovendien houdt strafrechtelijke aansprakelijkheid niet zonder meer
in dat tevens sprake is van verantwoordelijkheid jegens de hulpverlener.
Vraag 6
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het gebruik van de code «Signalering
van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen»?
Antwoord 6
Op 26 juni 2019 is de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische
stoffen» door VWS samen met 113 Zelfmoordpreventie, Raad Nederlandse Detailhandel,
Thuiswinkel.org, het Verbond van Handelaren in Chemische Stoffen en de Vereniging
van de Nederlandse Chemische Industrie ondertekend. De code bevat een aantal afspraken
met de chemiebranche om de verkoop aan particulieren van stoffen waarvan vastgesteld
is dat zij mogelijk bij suïcide gebruikt worden te monitoren, en om kennis over deze
stoffen met elkaar te delen in een overleg.2 Voor de stoffen waarvan tot nu toe het beeld is ontstaan dat deze geschikt zouden
zijn voor suïcide, de huidige Middel X-stoffen, is door de betrokken partijen zelfstandig
besloten deze niet meer aan particulieren te leveren. De deelnemers aan de code zijn
de afgelopen jaren enkele keren bij elkaar geweest. Daarbij is niet gebleken dat naast
de al bekende stoffen, andere stoffen op grote schaal gebruikt worden. Tegelijkertijd
is er internationaal gesondeerd of in andere landen veel bekend is over het gebruik
van deze stoffen. Uit deze sondering kwam niet naar voren dat het probleem met de
middel X-stoffen op grote schaal speelt in andere EU-landen. Uiteraard is niet uit
te sluiten dat deze stoffen elders ook gebruikt worden. Tijdens de laatste vergadering
in december 2021 hebben de deelnemers aangegeven de code nog steeds te beschouwen
als een nuttig instrument om misbruik van chemicaliën voor suïcide te voorkomen. De
deelnemers hebben toen ook de intentie uitgesproken om in 2022 vervolg te geven aan
de code.
Vraag 5 en 7
Hoeveel (derden-)slachtoffers moeten er vallen voordat u verdere stappen zet om de
handel in dit zelfmoordpoeder aan banden te leggen?
Ziet u reden om de afspraken die in deze code zijn vastgelegd aan te passen naar aanleiding
van de laatste ontwikkelingen rondom de beschikbaarheid van het zelfdodingsmiddel
en de risico’s die dit oplevert voor omstanders zoals hulpverleners?
Antwoord 5 en 7
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 hebben de deelnemers aangegeven de code
nog steeds te beschouwen als een nuttig instrument om misbruik van chemicaliën voor
suïcide te voorkomen. Dit beleid staat niet op zichzelf, maar moet in samenhang worden
gezien met de inzet op suïcidepreventie door het Ministerie van VWS met betrokken
organisaties. Daarnaast blijken, zoals tevens in antwoord op vraag 2 benoemd, de risico’s
voor hulpverleners of derden bij behandeling van een patiënt die zogenaamde middel X-stoffen
heeft ingenomen zeer beperkt. Dit neemt niet weg dat het belangrijk is de beschikbaarheid
van deze middelen voor particulieren te beperken, waarvoor het eerdergenoemde drempelverhogende
beleid is ingevoerd en door de betrokken partijen als positief wordt ervaren. De Minister
van VWS ziet dan ook geen aanleiding om de inhoud van deze code te wijzigen.
Vraag 8
Bent u bekend met de oproep van Stichting Ximena’s Vlinder (namens nabestaanden van
slachtoffers van het zelfdodingsmiddel) om uw standpunt ten aanzien van het invoeren
van een verbod op zelfdodingspoeders te heroverwegen?3 Wat is uw reactie op die oproep? Bent u bereid om persoonlijk met vertegenwoordigers
van deze stichting in gesprek te gaan?
Antwoord 8
Wij zijn bekend met deze oproep en begrijpen de zorgen van de stichting. In het verleden
heeft de voorganger van de Minister van VWS met de voorzitter van deze stichting gesproken,
naar aanleiding van de beleidslijn dat het Middel X niet verboden zou worden, maar
dat er wel stappen zouden worden gezet om de beschikbaarheid voor particulieren tegen
te gaan. Uit een eerdere verkenning bleek dat regulering via juridische maatregelen
ingewikkeld is en bovendien beperkt effectief. Eventuele juridische maatregelen om
de beschikbaarheid van dergelijke stoffen voor suïcide te beperken (bijvoorbeeld particuliere
verkoop), vragen om nieuwe wetgeving. Nadere beschouwing laat echter zien dat nieuwe
wetgeving wel eens contraproductief zou kunnen zijn voor het voorkomen van suïcides
door deze stoffen om de volgende redenen: 1) een uitputtende lijst met stoffen die
gebruikt kunnen worden voor suïcide en daarom via wetgeving worden gereguleerd, is
niet mogelijk, 2) regulering van de verkoop aan particulieren is disproportioneel,
omdat dit gevolgen heeft voor de wel wenselijke bestaande toepassingen, 3) het vraagt
grote handhavingsinspanningen, inclusief een verregaande documentatieplicht, 4) met
een wetgevingstraject is het lastiger om ook in de toekomst snel beperkingen te realiseren
voor het geval later van andere stoffen het beeld ontstaat dat deze gebruikt kunnen
worden voor suïcide, 5) juridische maatregelen geven bekendheid aan stoffen.4 Al deze punten staan nog steeds nieuwe wetgeving in de weg waardoor het kabinet geen
reden ziet om over te gaan op juridische maatregelen. Om deze reden zal de Minister
van VWS niet met de stichting in gesprek gaan. Wel heeft het Ministerie van VWS met
de voorzitter van de stichting gesproken. VWS heeft in dit gesprek nogmaals toegelicht
waarom de beleidslijn niet gewijzigd is.
Vraag 9
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het strafrechtelijk onderzoek naar Coöperatie
Laatste Wil?
Antwoord 9
In het belang van het lopende strafrechtelijke onderzoek kan de Minister van JenV
hierover geen mededelingen doen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.