Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Leijten, Van Kent en Alkaya over de compensatie voor de gestegen energie- en brandstofprijzen
Vragen van de leden Leijten, Van Kent en Alkaya (allen SP) aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen en de Staatssecretaris van Financiën over de compensatie voor de gestegen energie- en brandstofprijzen (ingezonden 7 april 2022).
Antwoord van Minister Schouten (Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen) (ontvangen
12 mei 2022).
Vraag 1, 2, 3 en 4
Klopt het dat bij de bepaling of men minder dan 120% van het sociaal minimum verdient,
ook de verhoging van het kindgebonden budget voor alleenstaanden als inkomen wordt
meegeteld, maar het kindgebonden budget zelf niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u met ons eens dat hierdoor een grote groep alleenstaande ouders, zelfs bijstandsgerechtigden
die dus wél een laag inkomen hebben, niet profiteert van de verhoging van de energietoeslag?
Hoeveel mensen vallen hierdoor volgens u buiten de boot?
Erkent u dat dit een hardheid is in de wetgeving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, moet
deze hardheid dan niet heel snel worden weggewerkt?
Antwoord 1, 2, 3 en 4
Sinds 1 januari 2015 bestaat er een verhoging van het kindgebonden budget voor alleenstaande
ouders in de vorm van een alleenstaande-ouderkop (ALO-kop). Dit extra bedrag voor
de alleenstaande ouder maakt gewoon onderdeel uit van het kindgebonden budget; de
ALO-kop is dus geen aparte toeslag.
Voor bijstandsuitkeringen geldt dat een toeslag in het kader van het kindgebonden
budget een tegemoetkoming is in de zin van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
Dergelijke tegemoetkomingen worden op basis van artikel 31, tweede lid, onderdeel
d, van de Participatiewet niet tot het inkomen van de bijstandsgerechtigde gerekend.
Het kindgebonden budget inclusief eventuele ALO-kop telt dus niet mee als inkomen
voor het vaststellen van het recht op bijstand en dus ook niet voor het recht op een
eenmalige energietoeslag.
Vraag 5 en 6
Welke andere tegemoetkomingen worden opgeteld bij het inkomen?
Bent u van mening dat het begrip inkomen niet (meer) erg duidelijk is en dat mensen
daardoor moeilijk kunnen beoordelen wat nu precies hun inkomen is? Kunt u uw antwoord
toelichten?
Antwoord 5 en 6
Ten aanzien van het begrip inkomen bestaat er in de regelgeving naar mijn oordeel
weinig ruimte voor misverstanden. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet
worden alle inkomensbestanddelen tot de middelen gerekend, waarbij artikel 31, tweede lid, van
de Participatiewet een limitatieve opsomming bevat van inkomensbestanddelen die hiervan
zijn uitgezonderd. Uitgezonderd zijn bijvoorbeeld kinderbijslag, alle tegemoetkomingen
op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (waaronder huurtoeslag,
zorgtoeslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag), persoonsgebonden budget,
diverse premies en onkostenvergoedingen, diverse schadevergoedingen, diverse vrijlatingen
voor inkomsten uit arbeid en inkomsten uit arbeid van kinderen tot 18 jaar.
Hoewel de wettelijke systematiek rond het begrip inkomen duidelijk is, begrijp ik
wel dat het in de dagelijkse praktijk voor mensen lastig is om te weten welke inkomensbestanddelen
moeten worden meegeteld en welke niet. Het begrip inkomen is in de Participatiewet
ruim geformuleerd, zonder limitatieve opsomming van inkomensbestanddelen die wel worden
meegeteld, en de lijst met uitgezonderde inkomensbestanddelen is lang en voor mensen
wellicht niet op alle onderdelen goed te doorgronden. Daarbij speelt ook een rol dat
in andere regelingen weer andere omschrijvingen van het begrip inkomen worden gehanteerd.
Ik onderstreep dan ook het belang van goede voorlichting, zowel vanuit het Rijk als
gemeenten, voldoende ondersteuning van mensen vanuit de gemeentelijke uitvoering en
heldere instructies bij de formulieren, waarin mensen opgave van hun inkomen moeten
doen. Gemeenten hebben hiermee veel ervaring, bijvoorbeeld in het kader van de bijzondere
bijstand en het gemeentelijke minimabeleid.
Vraag 7
Gaan alle gemeenten op dezelfde manier om met het begrip inkomen? Hoe wordt hierop
toegezien?
Antwoord 7
De wettelijke bepalingen ten aanzien van het begrip inkomen zoals vastgelegd in het
eerste en tweede lid van artikel 31 van de Participatiewet, gelden voor alle gemeenten
bij de verlening van algemene bijstand. Gemeenten verantwoorden zich jaarlijks aan
het Rijk over de rechtmatige uitvoering van de algemene bijstand op grond van de Participatiewet.
Bij de verlening van bijzondere bijstand, en dus ook bij de uitvoering van de eenmalige
energietoeslag, hebben gemeenten beleidsvrijheid in wat onder het begrip inkomen moet
worden verstaan, waarbij de in artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet genoemde
inkomensbestanddelen in ieder geval niet meegeteld mogen worden. Met andere woorden,
gemeenten kunnen bij de bijzondere bijstand dus méér (en niet minder) inkomensbestanddelen
uitzonderen van het lokale begrip inkomen. Hierdoor bestaan er bij de uitvoering van
de bijzondere bijstand verschillen tussen gemeenten in de wijze waarop het begrip
inkomen lokaal is gedefinieerd. Het college van burgemeester en wethouders verantwoordt
zich over de rechtmatige uitvoering van de bijzondere bijstand en de eenmalige energietoeslag
aan de gemeenteraad.
Vraag 8
Bent u met ons van mening dat als Nederland het minimumloon en de daaraan gekoppelde
uitkeringen als bijstand en Algemene Ouderdomswet (AOW) al eerder fors had verhoogd,
er nu veel minder noodzaak zou zijn om te compenseren voor hoge energie- en brandstofprijzen?
Antwoord 8
De huidige stijging van de energie en brandstofprijzen is uitzonderlijk. Een dergelijke
prijsstijging kwam het meest recent in 1974 voor. Dit heeft gevolgen voor alle huishoudens,
maar zal vooral worden gevoeld door de lage- en middeninkomens.
Financiële risico’s doen zich hierdoor voor bij huishoudens met een verschillend inkomensniveau
doordat de prijsschok op de energierekening moet worden opgevangen binnen het bestaande
uitgavenpatroon of door financiële reserves aan te spreken.
Het kabinet is voornemens om in deze kabinetsperiode het wettelijk minimumloon (WML)
te verhogen met 7,5%. Binnen de korte termijn waarop nu een tegemoetkoming voor de
gestegen energieprijzen moest worden geregeld, was het uitvoeringstechnisch niet mogelijk
om het WML al per 1 januari 2022 te verhogen. Hierover is uw Kamer geïnformeerd rondom
de besluitvorming over het aanvullend koopkrachtpakket1. Het kabinet heeft daarom besloten tot andere maatregelen om lage- en middeninkomens
tegemoet te komen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.