Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 004 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met aanpassing van de regeling voor waardeoverdracht en afkoop klein pensioen en invoering van afkoop klein nettopensioen en nettolijfrente
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 3 mei 2022
De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie
voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In deze nota, die is opgesteld mede namens
de Staatsecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst, wordt bij de beantwoording de hoofdstukindeling
gevolgd van het verslag.
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij stellen nog enkele vragen
over het wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel waarin de regeling voor waardeoverdracht,
de afkoop van kleine pensioenen en de afkoop van nettolijfrentes mogelijk wordt gemaakt.
Deze leden hebben daar nog een aantal vragen bij.
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorliggende wetvoorstel tot wijziging
van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband
met aanpassing van de regeling voor waardeoverdracht en afkoop klein pensioen en invoering
van afkoop klein netto pensioen en netto lijfrente.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat er gebeurt met het klein pensioen
in de situatie van overlijden van de deelnemer voor het behalen van de pensioengerechtigde
leeftijd, deze leden vragen zich af of het opgebouwde klein pensioen dan automatisch
wordt opgenomen of omgezet in nabestaandenpensioen of direct wordt uitgekeerd aan
nabestaanden, en bij wie ligt er dan een keuzemogelijkheid.
Indien de deelnemer overlijdt vóór het behalen van de pensioengerechtigde leeftijd
vervalt diens kleine ouderdomspensioen aan de pensioenuitvoerder. Of de partner aanspraak
kan maken op een partnerpensioen en, zo ja, onder welke voorwaarden en van welke hoogte,
is afhankelijk van de voorwaarden in de pensioenregeling. Op een klein partnerpensioen
zijn de bestaande regels rondom afkoop van een klein partnerpensioen van toepassing.
Indien het kleine partnerpensioen aan de voorwaarden voldoet en afgekocht kan worden,
dan is het aan de nabestaande om hier al dan niet mee in te stemmen.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of deze wijzigingen die gemaakt worden
in de Pensioenwet één op één worden overgenomen in de Wet toekomst pensioenen en anders
complementair zijn aan deze nieuwe wet waarin het pensioenstelsel opnieuw wordt ingericht.
Met de Wet toekomst pensioenen wordt, net zoals met dit wetsvoorstel, voorgesteld
de Pensioenwet te wijzigen. Dat betekent dat deze wijzigingen ook met het in werking
treden van de Wet Toekomst Pensioenen van toepassing zijn.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel en hebben hierover op dit moment geen aanvullende
vragen.
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel voor waardeoverdracht en afkoop klein pensioen
en invoering van afkoop klein nettopensioen en nettolijfrente.
De leden van de SGP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderliggende wetsvoorstel. Zij hebben
daarover enkele vragen.
Het lid van de fractie-Den Haan heeft met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Het lid Omtzigt heeft kennisgenomen van het wetsvoorstel en begrijpt de logica van het wetsvoorstel.
Wel vraagt dit lid zich af hoe de regering de toekomst van het nettopensioen ziet.
Het blijft fiscaal een zeer lelijk eendje dat nooit een zwaan zal worden, zoveel is
wel duidelijk.
Het lid Omtzigt vraagt zich af hoe het kabinet de toekomst van het nettopensioen ziet.
Het kabinet vindt het van belang dat een adequate oudedagsvoorziening kan worden opgebouwd.
Uit de Evaluatie vrijstelling voor nettopensioen en nettolijfrente en de meegezonden
kabinetsreactie volgt dat er in het huidige systeem knelpunten zitten, met name in
de uitvoeringskosten en de complexiteit.1 Naast de signalering van deze knelpunten volgen uit deze evaluatie ook aanbevelingen
ter verbetering van de nettoregelingen.
Met dit wetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan de uit deze evaluatie voortgekomen
aanbevelingen. Zo wordt voorgesteld het mogelijk te maken een klein nettopensioen
of een kleine nettolijfrente af te kopen, waarmee tegemoet wordt gekomen aan het gesignaleerde
knelpunt ten aanzien van de uitvoeringskosten. Daarnaast is het kabinet voornemens
overige in de evaluatie opgenomen knelpunten die zien op de complexiteit weg te nemen.
Hierbij kan gedacht worden aan de ervaren beperking van de premieruimte tot de 3%-staffel
en de eventtoets. In het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen zijn hiervoor voorstellen
gedaan. Gezamenlijk verbeteren genoemde maatregelen de mogelijkheid om een adequaat
pensioen op te bouwen en de uitvoerbaarheid van de nettoregelingen.
1. Inleiding
Het is volgens de leden van de D66-fractie goed dat de regering gebruik maakt van de gelegenheid om een afspraak uit het pensioenakkoord
uit te werken en de mogelijkheid tot het afkopen van kleine nettolijfrentes introduceert.
De leden van de D66-fractie vragen naar een beeld van het aantal mensen dat hierdoor
een nettolijfrente af kan kopen. Voorts vragen deze leden, in bredere zin, naar de
communicatie over deze wijzigingen richting pensioengerechtigden.
De leden van de fractie van D66 vragen naar een beeld van het aantal mensen dat door
de voorgestelde wetswijziging een (kleine) nettolijfrente kan afkopen. Uit beschikbare
data van de Belastingdienst volgt dat het aantal belastingplichtigen in Nederland
dat een nettolijfrente opbouwt klein is. Er zijn circa 1.000 actieve deelnemers.2 De groep belastingplichtigen die conform de voorgestelde wetswijziging een kleine
nettolijfrente heeft die onder de voorgestelde afkoopgrens blijft en deze kan afkopen,
zal naar verwachting nog kleiner zijn. De reden voor het introduceren van een afkoopmogelijkheid
voor kleine nettolijfrenten wordt niet zozeer gevonden in de gesignaleerde knelpunten
zoals het geval is bij nettopensioenen, maar om de reden dat in het pensioenakkoord
is afgesproken een stap te zetten richting een meer arbeidsvormneutraal pensioenkader.
Dit betekent concreet dat de fiscale verschillen tussen pensioenen en lijfrenten waar
mogelijk en wenselijk worden weggenomen. Met onderhavig wetsvoorstel wordt dan ook
voorgesteld om ook voor kleine nettolijfrenten een afkoopmogelijkheid te introduceren.
Indien een consument een nettolijfrente wil afkopen, zal de verzekeraar de consument
informeren over de (fiscale) gevolgen van een dergelijke afkoop.
De leden van de PVV-fractie vragen de regering naar het draagvlak onder pensioendeelnemers voor dit voorstel.
Tevens vragen de leden van de PVV-fractie uitgebreider toe te lichten hoe de keuzevrijheid
van de pensioendeelnemer is geborgd bij het voorliggende wetsvoorstel.
De aanleiding tot dit wetsvoorstel is een verzoek van het Verbond van Verzekeraars,
de Pensioenfederatie en de Stichting van de Arbeid. Hierin zijn niet alleen werkgevers-
maar ook werknemersorganisaties vertegenwoordigd. Juist vanwege de betrokkenheid van
deze laatste categorie belanghebbenden is draagvlak onder deelnemers meegenomen door
de verzoekende organisaties en terecht gekomen in dit wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie zien in deze wetswijziging vooral een manier om administratieve lasten van uitvoerders
te verlichten, ziet de regering dat ook zo en kan de regering aangeven op welke manier
de deelnemers voordeel hebben aan deze wetswijziging?
Primair hebben deelnemers baat bij deze wetswijziging. Vaker dan voorheen zal een
pensioenuitvoerder een klein pensioen mogen overdragen. En minder vaak dan voorheen
zal een pensioenuitvoerder een klein pensioen kunnen afkopen, eenvoudigweg omdat er
minder kleine pensioen resteren die de betreffende uitvoerder als alternatief voor
waardeoverdracht mag afkopen. Dus meer kleine pensioenen behouden hun pensioenbestemming
omdat zij door overdragen gezamenlijk met het nog op te bouwen pensioen boven de drempel
uitkomen van «klein» en dus niet meer in aanmerking komen voor afkoop bij pensioeningang.
Tegelijkertijd bespaart een pensioenuitvoerder die minder kleine pensioenen in de
administratie hoeft bij te houden op uitvoeringskosten en ook dit is in het voordeel
van de deelnemer.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven om hoeveel pensioenen
het gaat, wat de waarde is van de totale portefeuille klein pensioen en hoeveel pensioenfondsen
en verzekeraars hiermee te maken hebben. Deze leden vragen de regering voorts aan
te geven wat het verschil is tussen pensioenfondsen en verzekeraars als het gaat om
de portefeuille klein pensioen zowel in omvang als uitvoering.
Vooropgesteld, de Wet waardeoverdracht klein pensioen maakte voor de berekening van
inschatting van de regeldruk onbedoeld al geen onderscheid tussen kleine pensioenen
ontstaan door baanwisseling en pensioenen die klein waren gebleven door een andere
ontstaansgeschiedenis.3 De inschatting toen was dat er ruim 4,5 miljoen kleine pensioenen uitstonden bij
pensioenuitvoerders. Sindsdien is het beeld dat er in totaal zo’n 6 miljoen kleine
pensioenen bestaan.
Recente navraag bij de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars heeft verder
het volgende beeld opgeleverd. Van de circa 200 pensioenuitvoerders hebben er 164
aangegeven van het recht gebruik te willen maken om «oude» (lees ontstaan voor 2018)
kleine pensioenen automatisch over te dragen. Van vóór 2018 staan circa 4,5 miljoen
kleine pensioenen in de administraties. Hiervan kunnen de betreffende pensioenuitvoerders
er naar verwachting met succes zo’n 2,2 miljoen overdragen, met een totale overdrachtswaarde
van circa € 5 miljard.
Er ontstaan elk jaar nieuwe kleine pensioenen die kunnen worden overgedragen. Naar
verwachting zal het grootste deel van de pensioenuitvoerders gebruik willen maken
van het algemene recht van automatisch waardeoverdracht voor deze nieuwe kleine pensioenen.
Eerder heeft de pensioensector aangegeven dat er ongeveer 5,3 miljoen kleine pensioenen
zijn.4 Verzekeraars en premiepensioeninstellingen administreren hiervan circa 1,2 miljoen
kleine pensioenen en pensioenfondsen hebben circa 4,1 miljoen kleine pensioenen bij
hen uitstaan. Wat betreft de uitvoering heeft navraag bij de Pensioenfederatie en
het Verbond van Verzekeraars het volgende beeld opgeleverd: verzekeraars zijn tot
nu toe terughoudend geweest met het overdragen van kleine pensioenaanspraken die recht
geven op een vastgestelde uitkering. Ter vermijding van het ongewild verliezen van
bijvoorbeeld een garantie van de gewezen deelnemer en van het risico op bijbetaling
voor een werkgever. Het eerste beeld bij pensioenfondsen is dat ongeveer de helft
van de zoekpogingen via het pensioenregister een match oplevert met een deelnemer
bij een opvolgende pensioenuitvoerder.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven wat de kostenimplicaties
voor pensioenfondsen en verzekeraars zijn bij wijziging van deze wet. Deze leden verzoeken
de regering dus om een bredere uiteenzetting van de financiële consequenties van deze
wetswijziging dan nu wordt weergegeven in de memorie van toelichting.
De leden van de CDA-fractie vragen om een bredere uiteenzetting van de kostenimplicaties
voor pensioenfondsen en verzekeraars van dit wetsvoorstel dan reeds toegelicht. Daarbij
past echter wel een aantal kanttekeningen. Dit wetsvoorstel breidt primair de mogelijkheden
uit voor pensioenuitvoerders om gebruik te maken van het recht op waardeoverdracht
van kleine pensioenen. Het recht op waardeoverdracht van kleine pensioenen als zodanig
is ingevoerd bij de Wet waardeoverdracht klein pensioen. Wat bij deze wet reeds was
toegelicht over de kostenimplicaties voor pensioenfondsen en verzekeraars is daarom
nog steeds van belang voor de kostenimplicaties van dit wetsvoorstel.5 Daarnaast is van belang te onderkennen dat de enkele uitbreiding, bij gebrek aan
exacte data over het aantal kleine pensioenen ontstaan door collectieve beëindiging
afgezet tegen het aantal ontstaan door baanwisseling nu juist niet beschikbaar zijn
omdat pensioenuitvoerders hebben aangegeven het onderscheid daartussen niet te kunnen
maken. Er is dus alleen een benadering te geven zoals berekend bij de totstandkoming
van de Wet waardeoverdracht klein pensioen. Daar komt bij dat pensioenuitvoerders
sinds de inwerkingtreding van de Wet waardeoverdracht klein pensioen daadwerkelijk
zijn begonnen met waardeoverdrachten zodat in initiële- of inrichtingskosten voor
het (afspraken)systeem van het proces van automatische waardeoverdracht (grotendeels)
zijn gemaakt.
Rekening houdend met bovenstaande punten kan de regering alleen een schatting geven
van de financiële implicaties van dit wetsvoorstel. Als gevolg van dit wetsvoorstel
vallen ook kleine pensioenen ontstaan door collectieve beëindiging onder het recht
op waardeoverdracht. De verzoekers schatten destijds in dat er 400.000 kleine pensioenen
bij pensioenverzekeraars waren die zijn ontstaan als gevolg van een collectieve beëindiging.
Bij de pensioenfondsen bestond er minder zicht op hoeveel gevallen het mogelijk betreft.
Zij gaven aan dat het aantal aanzienlijk minder is dan bij pensioenverzekeraars. Als
uitgangspunt voor deze berekening dient een aantal van 200.000 kleine pensioen bij
pensioenfondsen die ontstaan zijn door collectieve beëindiging. Uitgaande van een
geslaagde poging tot automatische waardeoverdracht voor circa de helft van de kleine
pensioenen zouden pensioenuitvoerders als gevolg van deze uitbreiding (vooronderstelling
600.000 kleine pensioenen) zo’n 300.000 x € 20 = € 6 miljoen aan kosten moeten maken.
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie zijn er voorstander van om kleine pensioenen zo veel als mogelijk samen te voegen.
Op die manier wordt voorkomen dat meerdere pensioenuitvoerders administratiekosten
in rekening brengen op het pensioen en kan er worden belegd met de kans op meer rendement.
Echter deze leden zouden van de regering willen weten of dit samenvoegen ook daadwerkelijk
gaat leiden tot meer rendement voor de deelnemers. Is de regering bereid om dit bij
te houden en hier jaarlijks over te rapporteren?
De vraag of het samenvoegen van kleine pensioenen kan leiden tot meer rendement is
in algemene zin te beantwoorden. Nettorendement is afhankelijk van het bruto rendement
minus kosten. Dus bij gelijkblijvend rendement maar tegen lagere kosten blijft meer
van het bruto rendement over dat beschikbaar is voor deelnemers, gewezen deelnemers,
gewezen partners en pensioengerechtigden. Een pensioenfonds dat na waardeoverdrachtshandelingen
per saldo structureel bespaart op kosten zal meer van het behaalde bruto rendement
overhouden. Ook een verzekeraar zal ingeval van algehele kostenverlaging scherpere
premies kunnen offreren en/of met lagere kostenniveaus kunnen werken. Het structureel
bijhouden van hoogtes van premies, kosten en rendementen gebeurt al, namelijk door
De Nederlandsche Bank (DNB) en bij nadere onderzoeken ook door de Autoriteit Financiële
Markten. Deze rapportages zijn openbaar en daarmee ook voor uw Kamer beschikbaar.
Daarbij wil de regering overigens wel de kanttekening plaatsen dat het moeilijk is
om veranderingen in nettorendementen te kunnen toeschrijven aan specifiek behaalde
besparingen op de kosten van administratie als gevolg van inwerkingtreding van dit
wetsvoorstel ofwel van het hoeven administreren van minder kleine pensioenen. Immers,
ook na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal er sprake blijven van in- en uitstroom
van kleine pensioenen, door waardeoverdracht of door afkoop.
Deze leden constateren echter wel dat bij dit wetsvoorstel er veelal vanuit de pensioenuitvoerder
wordt beredeneerd. Is de regering het eens dat het voor deelnemers ook positief kan
zijn om kleine pensioenen te hebben bij verschillende pensioenfondsen?
Klopt het dat er met dit wetsvoorstel het risico ontstaat dat kleine («onrendabele»)
pensioenen naar een pensioenuitvoerder kunnen worden geschoven die mogelijk een lager
beleggingsrendement realiseren?
In de Wet waardeoverdracht klein pensioen is bepaald dat de pensioenuitvoerder een
recht kreeg op waardeoverdracht. Voor de deelnemer is er immers een belangrijk voordeel
van samenvoeging van pensioenen bij de pensioenuitvoerder waar deze actief pensioen
opbouwt. Zonder automatische waardeoverdracht loopt de deelnemer meer risico dat de
pensioenuitvoerder een klein pensioen bij pensioeningang afkoopt, waardoor dat pensioen
zijn pensioenbestemming verliest. Door samenvoeging neemt de kans echter toe dat het
pensioen bij pensioeningang boven de drempel is uitgekomen voor afkoop en aldus zijn
pensioenbestemming behoudt. In zoverre denkt de regering dat het juist gunstiger is
voor deelnemers dat de uitvoerder het kleine pensioen samenvoegt door middel van automatische
waardeoverdracht. Het is echter niet volkomen uitgesloten dat dat een opvolgende pensioenuitvoerder
minder rendement behaalt dan de uitvoerder waarvandaan het kleine pensioen is overgedragen.
Kan de regering een overzicht van de voors en tegens geven van dit wetsvoorstel voor
actieve en passieve deelnemers met een gemiddeld tot bovengemiddeld pensioen en daarnaast
voor actieve en passieve deelnemers met een onvolledig tot een benedengemiddeld pensioen,
zoals werknemers met flexbanen, zelfstandigen die een gedeeltelijk pensioen hebben
opgebouwd, werknemers die parttime werken en werknemers die in het buitenland hebben
gewoond?
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie vragen de regering om een overzicht
van mogelijke voor- en nadelen voor onderscheiden doelgroepen:
– actieve deelnemers met een gemiddeld tot bovengemiddeld pensioen;
– actieve deelnemers met een onvolledig tot een beneden gemiddeld pensioen;
– gewezen deelnemers met een gemiddeld tot bovengemiddeld pensioen, en
– gewezen deelnemers met een onvolledig pensioen tot een beneden gemiddeld pensioen.
Voor al deze doelgroepen heeft de regering het beeld dat dit wetsvoorstel gunstig
is om de volgende principiële reden. Sinds de inwerkingtreding van de Wet waardeoverdracht
klein pensioen behoudt elk klein pensioen namelijk zoveel mogelijk zijn pensioenbestemming.
In die wet is immers het recht op afkoop vervangen door het recht op waardeoverdracht.
Afkoop is alleen nog mogelijk na 5 mislukte pogingen een opvolgende pensioenuitvoerder
te vinden of bij pensioeningang, mits het pensioen nog steeds «klein» is. Omdat de
resterende mogelijkheden tot afkoop sterk zijn teruggedrongen behouden gewezen deelnemers,
ongeacht tot welke van bedoelde doelgroepen zij behoren, hun rechten en kansen op
een pensioenuitkering.
2. Uitbreiding recht op waardeoverdracht klein pensioen
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de regering heeft overwogen om de afkoop van een klein ingegaan
ouderdomspensioen (met instemmingsrecht van de deelnemer) toch weer mogelijk te maken
in de voorliggende wet, aangezien daar nu geen waardeoverdracht voor mogelijk is.
De leden van de VVD-fractie zouden graag willen weten wat de eventuele bezwaren zijn,
en of (indien er geen bezwaren zijn) dit alsnog mogelijk gemaakt zou kunnen worden.
De regering heeft in dit wetsvoorstel hoofdzakelijk willen regelen dat pensioenuitvoerders
voortaan in beginsel alle kleine ouderdomspensioenen mogen overdragen. De regering
heeft daarom niet overwogen de uitvoerder van een reeds ingegaan pensioen een recht
toe te kennen deze uitkering alsnog af te kopen. Hierbij vindt de regering het van
belang dat de uitbreiding van het recht op waardeoverdracht het recht van afkoop van
het kleine ouderdomspensioen bij de ingang van dit ouderdomspensioen onverlet laat.
Dit betekent dat een klein pensioen dat de betreffende pensioenuitvoerder niet eerder
via het systeem van automatische waardeoverdracht heeft kunnen laten samenvoegen,
mits klein gebleven, vlak voordat de daadwerkelijke uitkering van het ouderdomspensioen
zou gaan plaatsvinden, tot afkoop mag overgaan. Is een pensioen eenmaal ingegaan,
dan behoort de pensioengerechtigde te kunnen genieten van de uitkering.
Bij Defined Contribution (DC)-regelingen bij verzekeraars hebben deelnemers ieder
jaar de keuze om de premie direct aan te wenden voor een vastgestelde uitkering vanaf
de pensioendatum. De leden van de VVD-fractie vragen zich af wat deze bepaling voor
DC-regelingen bij verzekeraars betekent. Mogen verzekeraars bij DC-regelingen voor
deelnemers die de premie direct hebben aangewend voor een vastgestelde uitkering gebruik
maken van het recht op automatische waardeoverdracht? Of mogen verzekeraars bij DC-regelingen
alleen de kleine pensioenen overdragen van de deelnemers die niet hebben gekozen voor
directe aanwending voor een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum?
Het wettelijk recht op waardeoverdracht van verzekeraars geldt niet voor een kleine
aanspraak in de vorm van een aanspraak op een vastgestelde uitkering ontstaan als
gevolg van collectieve beëindiging. Ter verduidelijking ten opzichte van de memorie
van toelichting6 van de reikwijdte van deze uitzondering op het recht op waardeoverdracht van een
klein pensioen verwijst de regering naar de wettelijke bepaling. Deze maakt geen onderscheid
tussen een vastgestelde uitkering ontstaan ter uitvoering van een uitkerings- of een
premieregeling. Dit betekent dat een verzekeraar ook geen waarde mag overdragen van
een kleine aanspraak die direct is omgezet uit premie ter uitvoering van een premieregeling.
De essentiële voorwaarde is hier namelijk of er een aanspraak in de vorm van een vastgestelde
uitkering is vastgesteld (al of niet door een omzettingshandeling), en niet de kwalificatie
van de onderliggende pensioenregeling.
De leden van de D66-fractie onderschrijven de tweeledige doelstelling van de Wet waardeoverdracht klein pensioen
en zien uit naar de kostenvermindering in de praktijk. Deze leden zien dat de arbeidsmarkt
in de afgelopen jaren sterk is veranderd, waardoor mensen niet langer hun hele leven
lang voor hetzelfde bedrijf werken, maar vaker van bedrijf of zelfs van sector wisselen.
Daarom kijken deze leden uit naar de Wet toekomst pensioenen, waarna het voor mensen
eenvoudiger wordt om het pensioen dat is opgebouwd bij een werkgever in een sector
mee te nemen naar een werkgever in een andere sector. Met dit in het achterhoofd zijn
de leden van de D66-fractie geïnteresseerd in het beeld van de regering over de houdbaarheid
van de sectorale indeling in pensioenfondsen per bedrijf of bedrijfstak. Kan de regering
ingaan op de barrières die nog bestaan om over te stappen op een zorgverzekeringsmodel,
waarin iedereen pensioen opbouwt en zelf kan kiezen waar hij of zij pensioen opbouwt,
bij gereguleerde fondsen, zo vragen deze leden.
Wat de regering betreft staat de houdbaarheid van de sectorindeling in het pensioenstelsel
niet ter discussie. Zeker niet in het kader van dit wetsvoorstel en ook niet in dat
van de Wet toekomst pensioenen. De regering heeft geen voornemens om het pensioenstelsel
met zijn grote of kleine verplichtstelling te schoeien op de leest van het zorgverzekeringsmodel.
Dit model zou ertoe leiden dat ondanks het veelal bescheiden doenvermogen van werknemers
zij zelf zouden moeten besluiten over onderbrenging of uitvoering van hun pensioen.
Alleen al om die reden ziet de regering nu geen aanleiding het pensioenstelsel principieel
anders te gaan inrichten in lijn met de gedachte achter de vragen van de D66-fractie.
Dat de Stichting van de Arbeid en vertegenwoordigers van pensioenfondsen hebben aangegeven
dat er aanleiding is om de wet te herzien stemt de leden van de D66-fractie tevreden.
Deze leden zien het als iets positiefs dat problemen in de uitvoering of in dit geval
kansen voor kostenreductie de aanleiding zijn om de wet te herzien. Deze leden vragen
naar de gevolgen die dit heeft voor de deelnemers.
Voor deelnemers geldt primair dat als hun pensioenuitvoerder meer kleine ouderdomspensioenen
weet over te dragen de kans op afkoop bij pensioeningang navenant is afgenomen. Daarnaast
zijn verlaagde kosten in elk pensioencollectief gunstig voor alle deelnemers (actieve
deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden). Minder
kosten leidt ertoe dat meer van het rendement beschikbaar is voor opbouw en verhoging
van pensioen(aanspraken).
Voor zover er al negatieve gevolgen zijn verbonden aan automatische waardeoverdracht,
bijvoorbeeld als de financiële positie van de ontvangende pensioenuitvoerder slechter
is dan die van de overdragende pensioenuitvoerder, is de keuze voor en de gevolgen
van automatische waardeoverdracht van kleine pensioenen al principieel aanvaard bij
de Wet Waardeoverdracht kleine pensioenen.
Heeft de regering afspraken gemaakt met de Stichting van de Arbeid en vertegenwoordigers
van pensioenfondsen dat de reductie in kosten moet betekenen dat de pensioenen gaan
groeien, zo vragen deze leden.
De regering heeft geen afspraken gemaakt in die zin dat pensioenen moeten gaan groeien
als gevolg van een reductie in de kosten. Sociale partners bepalen de inhoud van de
pensioenregeling en pensioenuitvoerders voeren die regeling uit. Het is primair aan
de betrokken partijen om keuzes te maken die invloed hebben op kostenniveaus, in afweging
van bijvoorbeeld gewenste dienstverlening of te nemen beleggingsrisico ten behoeve
van te behalen beleggingsresultaat.
Het afkopen van kleine pensioenen zal niet direct leiden tot forse problemen voor
mensen zodra zij hun pensioenleeftijd bereiken, al kan een stapeling van het afkopen
van kleine pensioenen dat effect wel hebben, voorzien de leden van de D66-fractie.
In bredere zin kan beperkte pensioenopbouw door een periode in het buitenland, een
periode als zelfstandige zonder personeel (ZZP’er) of op latere leeftijd naar Nederland
te zijn gekomen (bijvoorbeeld als vluchteling) betekenen dat mensen, zodra zij de
pensioenleeftijd bereiken, te maken krijgen met een laag pensioen. De leden van de
D66-fractie zien verschillende regelingen om het pensioen van mensen aan te vullen,
maar constateren dat mensen vaak pas op latere leeftijd aan hun pensioen gaan denken.
Hoe kan de regering ervoor gaan zorgen dat mensen die minder pensioen opbouwen dan
zij verwachten, in de tweede pijler maar wellicht ook in de eerste pijler, daar tijdig
over worden geïnformeerd en eraan worden herinnerd dat zij stappen kunnen zetten om
hun pensioenopbouw te herstellen, bijvoorbeeld in de derde pijler, zo vragen deze
leden.
Deze vraag gaat over een belangrijk onderwerp, dat echter buiten de orde ligt van
dit wetsvoorstel, namelijk het probleem van geen of beperkte pensioenopbouw. Het aanzetten
van mensen tot de stap om te onderzoeken of hun pensioen toereikend zal zijn voor
hun persoonlijke situatie (pensioenbewustzijn), is een verantwoordelijkheid die de
overheid naar vermogen probeert waar te maken. Zo is er een programma Wijzer in geldzaken,
waarvan pensioenen in het algemeen en de vraag van de toereikendheid van het uiteindelijk
pensioen in het bijzonder nadrukkelijk onderdeel uitmaakt. In en rond de campagnes
van de Pensioen3daagse spannen vele partners, waaronder de overheid, zich in om mensen
te activeren.7 De eerste stap is veelal het inloggen op mijnpensioenoverzicht.nl om een beeld te
krijgen van wat een deelnemer mag verwachten van zijn of haar pensioen. Daartoe activeren
ook pensioenuitvoerders.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader toe te lichten hoe de bijbetaalverplichting voor verzekeraars
werkt in het geval van inwerkingtreding van deze wetswijziging. Dit lijkt te maken
te hebben met het ontbreken van de collectieve waardeoverdracht, de leden van de CDA-fractie
vragen de regering of deze bijbetaalverplichting ook nog geldt onder het nieuwe pensioenstelsel
aangezien daarin meer individuele keuzevrijheden worden geboden. Deze leden vragen
dus of deze regel, met een ontstaansgeschiedenis op individuele basis, in het nieuwe
stelsel juist beter geregeld zal gaan voorkomen. De leden van de CDA-fractie vragen
de regering of er na deze wetswijziging geen langdurige aanwezigheid van kleine pensioenen
in de portefeuilles van pensioenfondsen en verzekeraars meer zal ontstaan omdat pensioenfondsen
en verzekeraars tijdig zullen ingrijpen en de eigen deelnemers op de hoogte zullen
brengen van de mogelijkheden en voordelen om tot waardeoverdracht of uitkering over
te gaan.
Vooropgesteld, dit wetsvoorstel zondert verzekerde aanspraken op een vastgestelde
uitkering uit van het recht op waardeoverdracht indien geen sprake is van baanwisseling
en wel sprake is van beëindiging van de verwerving van aanspraken om een andere reden.
Juist ter vermijding van een bijbetalingsplicht van de werkgever. Een werkgever kan
daarom na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel niet te maken krijgen met een bijbetalingsplicht
veroorzaakt door een pensioenuitvoerder, die gebruik maakt van zijn recht op waardeoverdracht.
Daartoe strekt althans de in dit wetsvoorstel opgenomen uitzondering. De Stichting
van de Arbeid, het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie hebben aangegeven
te zoeken naar een oplossing waardoor ook deze kleine pensioenen bij verzekeraars
onder de automatische waardeoverdracht kunnen vallen, zodat enerzijds het pensioenbehoud
geborgd kan worden en anderzijds voorkomen kan worden dat werkgevers geconfronteerd
worden met substantiële bijbetalingsverplichtingen.8
De aanpassingen die dit wetsvoorstel doet in de rechten van pensioenuitvoerders zal
geen principiële verandering ondergaan in het nieuwe pensioenstelsel. Langdurige aanwezigheid
van kleine pensioenen bij verzekeraars of pensioenfondsen zullen kunnen blijven ontstaan
in de mate waarin het hen niet lukt via het afsprakensysteem van automatische waardeoverdracht
een opvolgende pensioenuitvoerder te vinden. De regering is voornemens de Wet waardeoverdracht
klein pensioen binnenkort te evalueren. Dit punt wordt daarin meegenomen. Daar komt
in het nieuwe stelsel bij dat een te lage dekkingsgraad alleen nog maar leidt tot
opschorting van waardeoverdracht indien er nog kleine aanspraken op een vastgestelde
uitkering zijn of als gevolg van niet invaren zijn achterblijven in de uitkeringsregeling.
Alleen in de mate waarin er nog nieuwe aanspraken zullen ontstaan op een vastgestelde
uitkering, ondergebracht bij een verzekeraar, zullen nog kleine pensioen vallen onder
de uitzondering in dit wetsvoorstel zodat nog meer kleine pensioen in aanmerking komen
voor waardeoverdracht. Waardoor zich ook weer minder gevallen zullen voordoen van
een bijbetalingsplicht van de werkgever.
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie zijn positief over het uitbreiden van het recht op waardeoverdracht van kleine pensioenen.
Deze leden lezen dat na vijf onsuccesvolle pogingen tot waardeoverdracht er de mogelijkheid
komt voor de pensioenuitvoerder om toch een klein pensioen af te kopen. Deze leden
horen graag wat mogelijke redenen zijn dat er geen automatische waardeoverdracht kan
plaatsvinden. Wat wordt verstaan onder «pogingen»? In hoeverre kan worden geoordeeld
dat deze «poging» ook daadwerkelijk een serieuze poging om het pensioen over te dragen
dient te zijn? Is de regering het eens dat er een (financiële) prikkel bij een pensioenuitvoerder
kan zijn om deze pogingen niet te laten slagen?
Om te beginnen is het een keuze van de pensioenuitvoerder om wel of niet te kiezen
voor automatische waardeoverdracht van kleine pensioenen. Gezien de uitvoeringskosten
is er in veel situaties juist een (financiële) prikkel om een poging wel te laten
slagen. Onder een poging wordt verstaan dat de overdragende pensioenuitvoerder via
het pensioenregister nagaat of de gewezen deelnemer inmiddels elders pensioenaanspraken
verwerft, zodat het kleine pensioen daarheen kan worden overgedragen kan worden. Indien
de poging niet is geslaagd, herhaalt de overdragende uitvoerder het verzoek ten minste
jaarlijks (tot vijf pogingen) zolang de waardeoverdracht van de kleine pensioenaanspraak
niet heeft plaatsgevonden. Naar de oorzaken van het niet slagen van een zoekpoging
om een opvolgende pensioenuitvoerder te vinden vindt momenteel onderzoek plaats in
opdracht van de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars. Zij verwachten
vóór de zomer resultaten te hebben. Zodra hierover meer bekend wordt zal de regering
de Kamer informeren. Een belangrijke wettelijke eis is het bestaan van een opvolgende
pensioenuitvoerder die een pensioenregeling uitvoert waaraan de gewezen deelnemer
inmiddels deelneemt. Anders gezegd, die deelnemer moet wel elders pensioen opbouwen
om te kunnen worden gevonden. Het onderzoek zal naar verwachting meer inzicht bieden
in de reden waarom een deelnemer niet wordt gevonden.
Klopt het dat het risico kan bestaan dat bij afkoop van een pensioen een persoon een
lagere toeslag kan ontvangen of meer belasting moet betalen? Wordt dit risico ook
actief meegenomen in de communicatie naar pensioendeelnemers waarvan het pensioen
wordt afgekocht? Kan de regering toelichten welke andere samenhangende dekkingen voor
partner en/of kinderen eventueel bij een afkoop pensioenen weg kunnen vallen? Wat
zijn de risico’s die personen hierdoor lopen? Is de regering bereid om dit risico
ook door pensioenuitvoerders actief onder de aandacht te brengen?
De uitkering van een af te kopen pensioen kan voor de ontvanger een verhoogd inkomen
betekenen. Voor afkoop geldt mede om die reden een belangrijke voorwaarde, namelijk
informatie. Deze informatie moet voldoen aan de daaraan te stellen wettelijke eisen,
te weten correct, duidelijk, tijdig, evenwichtig, keuze-ondersteunend, inzicht biedend
in de gevolgen. Pensioenuitvoerders hebben de praktijk ontwikkeld om te wijzen op
de mogelijkheid van het bestaan van gevolgen voor belastingen en toeslagen. Omdat
zij echter de financiële positie van de ontvanger niet kennen, kunnen zij geen gepersonaliseerd
advies geven. Het is daarom aan de ontvanger van het af te kopen bedrag om na te gaan
of dan welke gevolgen er kunnen optreden of om zich daarover te laten adviseren.
De leden van de SGP-fractie hebben vragen over de gevolgen van het wetsvoorstel voor (gewezen) deelnemers. Een
waardeoverdracht kan ook negatieve gevolgen hebben voor (gewezen) deelnemers. Daar
wordt in de memorie van toelichting nauwelijks op ingegaan, graag zien deze leden
op dit punt een reflectie van de regering.
De regering ziet vooral voordelen voor de (gewezen) deelnemer van de uitbreiding van
het recht op automatische waardeoverdracht van kleine pensioenen. De reden hiervoor
is dat de Wet waardeoverdracht klein pensioen afkoop principieel heeft vervangen door
waardeoverdracht, mede juiste om de pensioenbestemming te doen behouden van het kleine
pensioen. Samenvoeging van pensioenen door middel van het systeem van automatische
waardeoverdracht ontzorgt de deelnemer en verhoogt ook de kans dat het pensioen bij
pensioeningang hoger is dan de drempel voor afkoop, waarop de uitvoerder dan recht
heeft. Dit wetsvoorstel behoudt die voordelen voor de deelnemer en breidt de reikwijdte
uit van het recht op waardeoverdracht. Zoals eerder aangegeven zijn, voor zover er
al sprake is van negatieve gevolgen verbonden aan automatische waardeoverdracht van
kleine pensioenen, bijvoorbeeld als de financiële positie van de ontvangende pensioenuitvoerder
slechter is dan die van de overdragende pensioenuitvoerder, deze gevolgen al principieel
aanvaard bij de Wet Waardeoverdracht kleine pensioenen.
Het lid van de fractie-Den Haan vraagt of de regering kan garanderen dat de aanspraken bij overdracht van kleine
pensioenen niet worden aangetast. Het argument dat het hier slechts om kleine polissen
gaat, beperkt ook de financiële impact voor de werkgever/het pensioenfonds of de verzekeraar
die het overdragen in gang zet. Ook de eventuele bijbetaling door werkgevers zal derhalve
beperkt zijn.
Kan de regering inzicht geven dat deze wetswijziging, zoals door betrokken instanties
is aangegeven, geen positieve invloed heeft op het resultaat van de verzekeraar of
het pensioenfonds? De lasten worden immers altijd doorberekend.
Vanwege het feit dat gesteld wordt dat kleine polissen worden uitgehold door de kosten
die jaarlijks gemaakt moeten worden, wil de regering zich dan inspannen om de kosten
die voor de afkoop in rekening wordt gebracht te limiteren, zodat niet alsnog door
eenmalige kosten de waarde wordt uitgehold? Overigens worden bij collectieve overdracht
geen kosten berekend.
Ja, bij waardeoverdracht van klein ouderdomspensioen dient de actuariële waarde van
de pensioenaanspraken tenminste gelijk te zijn. Ook mogen de overdragende en ontvangende
pensioenuitvoerder in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening brengen
bij de betreffende deelnemer.
De wet beoogt dat pensioenaanspraken het doel waarvoor pensioenpremie is betaald behoudt,
namelijk voor pensioen. In de pensioencontracten bestaat de mogelijkheid om opgebouwde
pensioenaanspraken premievrij bij de pensioenuitvoerder achter te laten. De premiestelling
voorziet in uitvoering daarvan voor zover een goede inschatting van de uitvoeringskosten
is te maken. De beheersing van de kosten die verband houden met de kosten van waardeoverdracht
of de kosten van afkoop is een verantwoordelijkheid van de pensioenuitvoerder, zij
zullen hier transparant over moeten zijn. Het is dan ook niet aan de regering om hier
een limiet aan te stellen. Daarnaast is het zo dat door toegenomen en niet-voorziene
wettelijke verplichtingen de uitvoeringskosten voor premievrije pensioenen zijn gaan
stijgen. Het kunnen overdragen van dit soort kleine pensioenen zorgt ervoor dat de
opwaartse druk op de premies wordt verminderd. Voor zover de (uitvoerings)kosten afnemen
als gevolg van waardeoverdracht van kleine pensioenen zal dat tot uiting komen in
betere pensioenen of een lagere premie.
3. Uitbreiding recht op afkoop klein pensioen
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of er een verschil is voor pensioenfondsen en verzekeraars als
het gaat om deze uitbreiding van het recht op afkoop van klein pensioen.
Ja, er is verschil tussen pensioenfondsen en premiepensioeninstelingen enerzijds en
verzekeraars anderzijds voor wat betreft de uitbreiding van het recht op afkoop. Onder
voorwaarden, aldus het wetsvoorstel, mag de eerste groep uitvoerders alle kleine pensioen
afkopen. Verzekeraars echter mogen alleen die kleine pensioenen afkopen, die geen
verzekerde aanspraken zijn op vastgestelde uitkering. Dit kan in beide gevallen pas
nadat vijf pogingen tot waardeoverdracht van deze kleine pensioenen zijn mislukt.
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie constateren dat er is gekozen voor het uitbreiden van het recht op het afkopen van
kleine pensioenen. Wat is de reden dat er niet voor is gekozen dat «niet afkopen»
behoudens expliciete instemming van vóór 1 januari 2007 de default is?
Dit wetsvoorstel wijzigt niets in de voorwaarden voor afkoop, waaraan de pensioenuitvoerder
zich dient te houden tegenover degene om wiens pensioen het gaat («nee, mits instemming»
dan wel «ja, tenzij bezwaar»). Dat komt omdat dit wetsvoorstel zich beperkt tot het
doel van het wegnemen van knelpunten voor de uitvoering van automatische waardeoverdrachten
waarmee het afkopen parallel blijft lopen.
Is de regering het met deze leden eens dat het hierdoor juist ingewikkelder wordt
om met twee verschillende systemen te werken?
Is de regering bereid ook om bij de afkoop van kleine pensioenen van voor 1 januari
2007 actieve instemmingen te realiseren?
De regering heeft geen signalen ontvangen dat pensioenuitvoerders een knelpunt ervaren
bij de uitvoering van afkoop onder het systeem van «nee, mits instemming» dan wel
onder het systeem van «ja, tenzij bezwaar». Daar komt bij dat de voorwaarden voor
afkoop geen onderwerp zijn van dit wetsvoorstel. Om deze redenen ziet de regering
nu geen aanleiding bedoelde instemming te realiseren.
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie begrijpen dat er is gekozen voor een afkoopbedrag van 503,24 euro bruto in 2021.
Kan de regering toelichten hoe dit bedrag tot stand is gekomen?
Dit wetsvoorstel treedt niet in de definitie van een klein pensioen. Het bedrag, dat
wil zeggen de limiet waaronder een pensioen in aanmerking komt voor afkoop, was al
opgenomen in de Pensioen- en Spaarfondsenwet en is vervolgens overgenomen in de Pensioenwet
en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd.
Wordt dit bedrag jaarlijks met de inflatie verhoogd?
Ja, de regering indexeert dit bedrag jaarlijks. Op 1 januari 2006 was de limiet bijvoorbeeld
nog € 361,02.
Kan het gebeuren dat een persoon meerdere kleine pensioenen, onder het afkoopbedrag,
heeft waardoor er uiteindelijk vrijwel geen pensioen overblijft als al deze kleine
pensioenen worden afgekocht?
Elke uitvoerder van een klein pensioen van een en dezelfde persoon heeft primair een
recht op waardeoverdracht daarvan. Dit recht vervangt sinds de inwerkingtreding van
de Wet waardeoverdracht klein pensioen het recht op afkoop. Door waardeoverdracht,
dat wil zeggen samenvoeging van pensioenen, neemt de kans juist af dat bij pensioeningang
recht bestaat op afkoop. Dit wetsvoorstel trekt, voor de goede orde, slechts een parallel
tussen de uitbreiding van de reikwijdte van het recht op waardeoverdracht van kleine
pensioenen en de reikwijdte van het nu nog wettelijk resterende recht op afkoop van
die pensioenen.
Hoeveel pensioen zou een bedrag van 503,24 euro ongeveer opleveren als dit 40 jaar
rendeert?
Een aanspraak op een uitkering van thans € 503,24 verandert in 40 jaar van hoogte
door indexatie, winstbijschrijving dan wel verlagingen. Een precieze berekening valt
niet te maken, hoogstens een projectie, volgens scenario’s gebaseerd op aannames,
in relatie tot de ambitie van de pensioenregeling. Daarbij dient opgemerkt te worden
dat ook de grens van pensioenen die als klein pensioen zijn aan te merken ook jaarlijks
wordt geïndexeerd.
Verder vragen deze leden de regering of er overleg met de Stichting van de Arbeid
is gevoerd over de voor- en nadelen van de hoogte van dit afkoopbedrag.
Nee, in het kader van dit wetsvoorstel heeft de regering geen overleg gevoerd over
de voor- en nadelen van specifiek de hoogte van de limiet voor afkoop. Dat komt omdat
dit wetsvoorstel tegemoet komt aan knelpunten, met name die als gevolg van de beperkte
reikwijdte van het recht op waardeoverdracht, namelijk de ontstaansgrond «baanwisseling».
Het afkoopbedrag wordt met dit wetsvoorstel niet aangepast.
Het lid Omtzigt vraagt aandacht voor een eerder aangenomen wetsvoorstel over de afkoop van pensioenen,
namelijk het voorstel om 10% ineens af te kopen. Bij de behandeling van dat wetsvoorstel
waren er twee grote open eindes: het feit dat het Algemene Ouderdomswet (AOW)-percentage
in het jaar dat de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt, afhankelijk is van de geboortemaand
en het feit dat de marginale druk soms heel hoog is.
Voor het eerste probleem bood de tweede nota van wijziging uitkomst. Iedereen kon
kiezen om de eenmalige afkoop in februari van het jaar te doen na het bereiken van
de AOW-leeftijd. Zo worden mensen niet gedwongen om AOW-premie over een pensioenuitkering
te betalen.
Over het tweede probleem heeft het lid Omtzigt nog geen brief gezien. Vooral mensen
met een laag inkomen zullen veel last krijgen van een hoge marginale druk, die vooral
door de huurtoeslag veroorzaakt wordt.
Het lid Omtzigt herhaalt de waarschuwing dat wanneer iemand met een relatief laag
inkomen voor afkoop van 10% van het pensioen kiest, hij te maken kan krijgen met een
heel hoog marginaal tarief bij een laag inkomen. Dit lid kan dat toelichten met een
voorbeeld.
Een man, eenverdiener met een zieke partner die twee jaar jonger is, weet dat de eerste
twee (of twee jaar en drie maanden als de AOW-leeftijd omhoog gaat) van zijn pensioen
bijzonder karig zullen zijn. Hij krijgt immers wel de AOW-uitkering voor gehuwden.
Aangezien zijn echtgenote geen inkomen heeft, moeten zij echt de toeslagen (huurtoeslag
en zorgtoeslag) gebruiken. De 10% uitkering alleen lijkt aantrekkelijk, maar betekent
wel belasting betalen (marginaal tarief van bijna 20%) en het verlies van toeslagen,
waardoor er meer dan de helft weer ingeleverd moet worden.
Het eerste voorstel wordt nu ingetrokken en ingeperkt door de regering, nog voordat
de wet ingaat. Het is dus een voorbeeld van een snelle nota van wijziging die toch
niet blijkt te werken. En het tweede is nog niet opgelost.
Gaat de afkoop dan wel werken en is de wet wel uitvoerbaar, zo vraagt het lid Omtzigt,
en zou het niet logischer zijn om gewoon een standaard eindheffing van toepassing
te laten zijn?
Graag zou dit lid wat voorbeelden ontvangen van hoe de afkoop nu uitwerkt en wat de
handelingsperspectieven van mensen zijn als ze ineens heel veel van hun inkomen kwijtraken.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de vragen die door het lid Omtzigt zijn gesteld
betrekking hebben op een ander wetsvoorstel; te weten de Wet bedrag ineens, RVU en
verlofsparen9 en het nog bij uw kamer in te dienen wetsvoorstel herziening bedrag ineens10. Eerst nadat de regering het wetsvoorstel herziening bedrag ineens bij uw kamer heeft
ingediend, kan bij de behandeling van dat wetsvoorstel nader worden ingegaan op vragen
en voorbeelden omtrent (de gevolgen van het opnemen van een) bedrag ineens. Vooruitlopend
op de indiening en behandeling van het wetsvoorstel herziening bedrag het volgende
merk ik alvast het volgende op.
De Tweede Kamer heeft tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel bedrag
ineens, RVU en verlofsparen op 5 november 2020 aangegeven het als oneerlijk te ervaren
dat mensen in het jaar waarin zij AOW-gerechtigd worden een naar rato (oplopende)
AOW-premie betalen over het bedrag ineens (ook wel te noemen «de geboortedatumproblematiek»).11 Als oplossing is via een nota van wijziging een uitgesteld uitbetalingsmoment gecreëerd.
De pensioenuitvoerders hebben echter aangegeven dat het uitgestelde uitbetalingsmoment,
zoals dat bij nota van wijziging was geïntroduceerd, voor hen «een disproportionele
complexiteit creëert ten aanzien van de administratie, communicatie en keuzebegeleiding».
De Eerste Kamer heeft de regering tijdens de behandeling van het wetsvoorstel bedrag
ineens, RVU en verlofsparen verzocht om samen met de (vertegenwoordigers van) pensioenuitvoerders
te bekijken welke aanpassingen noodzakelijk zijn om de complexiteit van het uitgestelde
uitbetalingsmoment te verminderen, de uitvoeringskosten te reduceren en de begrijpelijkheid
voor de deelnemer te verbeteren. Overleg met de (vertegenwoordigers van) pensioenuitvoerders
heeft geleid tot een (uitvoerbaar en beter communiceerbaar) voorstel voor aanpassingen
van het uitgestelde uitbetalingsmoment, waarover u via een brief op 12 oktober 2021
bent geïnformeerd.12
Het voorstel voorziet in het verkorten van de periode tussen de pensioeningangsdatum
(het keuzemoment) en de uitgestelde uitbetaling. Dit heeft als gevolg dat de doelgroep
die gebruik kan maken van de uitgestelde uitbetaling wordt beperkt. Alleen de deelnemers
wier pensioeningangsdatum ligt in de maand waarin zij de AOW-gerechtigde leeftijd
bereiken en deelnemers wier pensioeningangsdatum ligt op de eerste dag volgend op
de maand waarin zij AOW-gerechtigd worden, krijgen de mogelijkheid van de uitgestelde
uitbetaling.
Met het voorstel heeft de regering er voor gekozen om specifiek een oplossing te bieden
voor de geschetste «geboortedatumproblematiek» en daarbij heeft het oog gehouden voor
de gelijke behandelingswetgeving. Alle mensen die met pensioen gaan op het moment
dat zij AOW-gerechtigd worden, worden op dezelfde manier behandeld en krijgen allemaal
de uitstelmogelijkheid voor de betaling van een bedrag ineens.
Op 18 mei 2021 heeft de regering de beide Kamers geïnformeerd over de laatste stand
van zaken omtrent het keuzerecht bedrag ineens vanwege enkele toezeggingen tijdens
de behandeling van het wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen in beide Kamers.13 Zoals door mijn ambtsvoorganger reeds in deze brief vermeld, lijkt een oplossing
voor het tweede door het lid Omtzigt geschetste probleem van marginale druk juist
gezocht te moeten worden in de informatievoorziening door pensioenuitvoerders, aanbieders
van oudedagsvoorzieningen in de derde pijler, de Belastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank
en eventueel een financieel adviseur.
Met deze informatie moet een deelnemer voor zichzelf inzichtelijk kunnen maken of
en zo ja, welke gevolgen het opnemen van een bedrag ineens heeft voor bijvoorbeeld
belastingen en toeslagen. Als de gevolgen van een bedrag ineens op pensioendatum ongunstig
zijn – bijvoorbeeld het moeten terugbetalen van (een deel van) ontvangen toeslag(en)
– dan hoeft een deelnemer geen gebruik te maken van het keuzerecht. Bij algemene maatregel
van bestuur – die met de brief van 18 mei 2021 is meegestuurd – worden informatieverplichtingen
voorgeschreven die bijdragen aan het maken van een verstandige keuze.
4. Invoering recht op afkoop kleine nettopensioenen en afkoop kleine nettolijfrenten
De leden van de CDA-fractie constateren dat de tussentijdse afkoop van kleine nettopensioenen mogelijk is gemaakt
om te voorkomen dat de deelnemer inteert op zijn opgebouwde vermogen. De leden van
de CDA-fractie vragen de regering of de betreffende deelnemers ook op deze situatie
worden gewezen en gaat het dan om de totale pensioenopbouw of enkel om dit kleine
nettopensioen.
Ja, indien de uitvoerder de (gewezen) deelnemer voorstelt om zijn/ haar kleine netto
pensioen af te kopen, zal hij inzichtelijk moeten maken wat de gevolgen van het al
dan niet instemmen met het voorstel tot afkoop zijn. Het gaat bij afkoop nettopensioen
enkel om het kleine nettopensioen.
Deze leden vragen de regering of er een informatieplicht rust op de uitvoerders zodat
deelnemers de juiste keuze kunnen maken en niet achteraf worden geconfronteerd met
een pensioentekort.
Indien een uitvoerder van een nettopensioenregeling gebruik wil maken van zijn recht
op afkoop, dan is die uitvoerder gehouden instemming daartoe te verkrijgen. Het pas
na verkregen instemming mogen afkopen van in dit geval een klein nettopensioen betekent
dat de betreffende pensioenuitvoerder door middel van primair informatie de betreffende
(gewezen) deelnemer moet zien mee te krijgen en te overtuigen. Deze informatie moet
voldoende aan de wettelijke algemene eisen, waaronder correct, duidelijk, evenwichtig,
tijdig, keuze-ondersteunend en inzicht biedend in de gevolgen.
De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie vragen de regering of het klopt dat kleine nettopensioenen nu niet onder het automatische
recht op waardeoverdracht worden ondergebracht, indien er sprake is van een nieuwe
werkgever met een nettopensioenregeling. Zo nee, wat is de reden daartoe?
Ja, het klopt dat er geen recht op waardeoverdracht geldt ten aanzien van een klein
nettopensioen. Zoals reeds toegelicht14 komt dit door het feit dat lang niet altijd een opvolgende uitvoerder van een nettopensioenregeling
beschikbaar is, er sprake is van handmatige en daarmee arbeidsintensieve handelingen
om zo’n uitvoerder te zoeken en te vinden of dat ook samenvoeging met een volgende
nettopensioenregeling kosteninefficiënt kan zijn. Om deze redenen is niet voorzien
in het openstellen van het proces van automatische waardeoverdracht voor kleine nettopensioenen.
Is de regering het met het lid van de fractie-Den Haan eens dat als er meerdere kleine polissen geclusterd zijn afgesloten, men naar het
totale belang van een individu moet kijken en niet naar individuele posten apart om
te beoordelen of het hier om een klein pensioen gaat?
Dit wetsvoorstel breidt slechts de reikwijdte uit van het recht op waardeoverdracht
dan wel op afkoop zoals geldt sinds de inwerkingtreding van de Wet waardeoverdracht
klein pensioen. Dit betekent dat het recht van de betreffende pensioenuitvoerder geldt
voor elk ouderdomspensioen dat voldoet aan de wettelijke definitie van klein. Sinds
een voormalig recht op afkoop principieel is vervangen door een recht op waardeoverdracht
is de kans op behoud van de bestemming van het ouderdomspensioen bij de pensioeningang
aanzienlijk toegenomen doordat het pensioen de afkoopgrens overstijgt. Deze principiële
wijziging is het in belang van het individu.
Ziet de regering mogelijkheden, ten behoeve van het beperken van de handlingskosten
en ten gunste van het overzicht, om ook kleine pensioenen in polissen of rechten uit
verschillende regimes (voor en na brede herwaardering, 2001, 2006 en alle aanpassingen
in de tijd) samen te voegen?
Dit voorstel ziet toe op het wegnemen van knelpunten voor het mogen samenvoegen van
alle kleine ouderdomspensioenen vallend onder de reikwijdte van de Pensioenwet, opgebouwd
in werkgeverspensioenregelingen en uitgevoerd door pensioenuitvoerders, ontstaan in
het verleden. De regering heeft daarom geen mogelijkheden om andere kleine pensioenen
dan in de voorgaande zin bedoeld onder te brengen onder dit wetsvoorstel.
5. Relatie met stelselherziening pensioenwetgeving
De leden van de VVD-fractie zijn blij om te lezen dat deze wetswijziging de toekomstige stelselwijziging van
de Wet toekomst pensioenen zal vereenvoudigen.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven hoe deze wetswijziging precies aansluit op het pensioenakkoord
en de aanstaande wetgeving die daarbij hoort.
De bepalingen die dit wetsvoorstel aanpast, komen terug in de Wet toekomst pensioenen.
Het is dus de bedoeling dat pensioenuitvoerder geen onderbreking ervaren of te maken
krijgen met belangrijke veranderingen als gevolg van de Wet toekomst pensioenen. Daar
komt nog een ander voordeel bij. In de mate waarin het pensioenuitvoerders lukt kleine
pensioenen samen te voegen, schoont dit hun administraties op, en als deze opschoning
gebeurt voor de transitie in het kader van de pensioenstelselhervorming neemt de kans
op fouten ook af. Dit andere voordeel is zowel in het belang van de pensioenuitvoerder
als van de deelnemer.
Deelt de regering de mening van de CDA-fractie dat het overzicht voor deelnemers over
het opgebouwde pensioen eenvoudiger wordt met deze wetswijziging, hetgeen een belangrijk
uitgangspunt is van het pensioenakkoord?
Het overzicht voor een deelnemer van zijn of haar pensioenen wordt inderdaad eenvoudiger.
Dat komt omdat elke uitvoerder een pensioenoverzicht verstrekt van elk pensioen dat
deze uitvoert en de betreffende deelnemer slechts door in te loggen op mijnpensioenoverzicht.nl
het overzicht kan krijgen van alle door hem of haar opgebouwde pensioenen. Maar door
elke samenvoeging met behulp van automatische waardeoverdracht heeft die deelnemer
een uitvoerder minder en ontvangt deze ook een pensioenoverzicht minder. Ook in termen
van hoeveelheid informatie gaat van dit wetsvoorstel een positief effect uit.
6. Gegevensbescherming
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de aard of omvang van de benodigde verwerking
van persoonsgegevens niet verandert, wel het aantal gevallen waarin de pensioenuitvoerder
de nodige persoonsgegevens moet verwerken. De leden van de CDA-fractie vragen de regering
om hoeveel gevallen dat gaat.
Het beeld dat de regering heeft van het vermoedelijke aantal kleine pensioenen dat
pensioenuitvoerders weten over te dragen, is dat het gaat om zo’n 3 miljoen kleine
pensioenen. De regering beschikt nu niet over bij benadering voldoende nauwkeurige
gegevens inzake vermoedelijke aantallen kansrijke of succesvolle afkoop van kleine
pensioenen, van nettopensioenen of van nettolijfrenten. Zoals in de regeldrukparagraaf
van de Wet waardeoverdracht klein pensioen is beschreven, zijn er ongeveer 10.000
gewezen deelnemers van een nettopensioenregeling. Naar schatting betreft in circa
de helft van de gevallen een klein nettopensioen. Hoeveel kleine pensioenen hiervan
de uitvoerder kan afkopen, hangt af van de keuze die de gewezen deelnemers maken.
Daar waar het gaat om nettolijfrentes zijn er zoals eerder aangegeven circa 1.000
actieve deelnemers.15 De groep belastingplichtigen die conform de voorgestelde wetswijziging een kleine
nettolijfrente heeft die onder de voorgestelde afkoopgrens blijft en deze kan afkopen,
zal naar verwachting nog kleiner zijn. Kortom, dit betreft een zeer kleine groep die
zelf het initiatief tot afkoop moet nemen.
7. Doenvermogentoets
De leden van de CDA-fractie vinden het van belang dat nieuwe regelgeving begrijpelijk is voor mensen die het
betreft. Voor de regering is dat ook van belang, deze verwijst in de memorie van toelichting
dan ook naar het Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) rapport «Weten
is nog geen doen». De leden van de CDA-fractie vragen de regering nadrukkelijk om,
wanneer blijkt dat deze aanpassing van de wet niet toereikend is en deelnemers om
wat voor reden dan ook de dupe worden, hierop te acteren.
De regering is van mening dat het wetsvoorstel in het belang is van (gewezen) deelnemers.
Zij zal de gevolgen van het wetsvoorstel voor de uitvoeringspraktijk volgen en indien
daar aanleiding toe is de wetgeving aanpassen.
Deze leden vragen of hiervoor een evaluatiemoment is voorzien en hoe wordt gecontroleerd
of het reële doenvermogen van de deelnemers ook overeenkomt met de toets die is gedaan.
In de Wet waardeoverdracht klein pensioen is voorzien in een evaluatie, namelijk 4
jaar na inwerkingtreding. Deze evaluatie die de regering voornemens is ter hand te
nemen zodra daartoe de gelegenheid zich voordoet in 2022. Deze evaluatie gaat onder
andere in op de gevolgen voor deelnemers rekening houdend met het feit dat de uitoefening
van het recht op waardeoverdracht vanwege zijn automatisme in de uitvoering de deelnemer
juist wordt ontzorgd en de kans op uiteindelijk een uitkering wordt verhoogd. Dat
geldt nog in grotere mate voor dit wetsvoorstel, aangezien dit wetsvoorstel alleen
het recht op waardeoverdracht uitbreidt tot kleine pensioenen ontstaan door collectieve
beëindiging. Er is daarom geen evaluatiemoment voorzien in de nu voorliggende wet.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft in het kader van het beperkte doenvermogen
van deelnemers aandacht gevraagd voor de wettelijk borging van de keuzebegeleiding,
dit met het oog op de uitbreiding van het recht op afkoop van kleine pensioenen. Die
borging is opgenomen in het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen, aldus de regering.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven hoe deze borging is opgenomen
in de Wet toekomst pensioenen en hierover dus een nadere toelichting te geven.
Vooropgesteld, de deelnemer zelf hoeft niet in actie te komen laat staan een keuze
te maken indien zijn of haar pensioenuitvoerder gebruik maakt van het recht op waardeoverdracht
van een klein pensioen. De betreffende uitvoerder ontzorgt daarmee de deelnemer. Na
inwerkingtreding van de bepaling inzake keuzebegeleiding uit de Wet toekomst pensioenen
krijgt de pensioenuitvoerder de plicht om adequaat te begeleiden tot het maken van
keuzes binnen de pensioenregeling. Het voorgeschreven doel is dat de deelnemer in
staat wordt gesteld om een passende keuze te maken, ten minste door inrichting van
een keuzeomgeving. Daar waar de pensioenuitvoerder de deelnemer vraagt in te stemmen
met (of geen bezwaar te maken tegen) afkoop van een klein (netto)pensioen moet de
uitvoerder de deelnemer daartoe voorzien van informatie die voldoet aan alle daaraan
te stellen wettelijke voorwaarden: correct, duidelijk, evenwichtig, tijdig en inzicht
biedend in de gevolgen. Bij afkoop van een klein pensioen dient de deelnemer geen
bezwaar te maken of in te stemmen met het voorstel van de werkgever. Voor nettolijfrente
geldt dat het initiatief tot afkoop ligt bij de gerechtigde en deze dus de regie heeft
en behoudt. Indien de gerechtigde een nettolijfrente wil afkopen, zal de verzekeraar
hem informeren over de fiscale gevolgen van een dergelijke afkoop. Wanneer de Wet
Toekomst Pensioen in werking is getreden, vallen al deze informatieverplichtingen
onder de reikwijdte van de daarin opgenomen norm keuzebegeleiding.
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de gevolgen van het wetsvoorstel voor het doenvermogen
van (gewezen) deelnemers. Deze leden lezen dat het beroep op het doenvermogen niet
groot zal zijn; de deelnemer hoeft slechts in te stemmen met de overdracht. Zoals
al eerder aangegeven kan een waardeoverdracht ook negatieve gevolgen hebben voor (gewezen)
deelnemers. Is de regering van mening dat (gewezen) deelnemers voldoende inzicht moeten
hebben in de gevolgen, voordat zij in kunnen stemmen met een overdracht? Hoe wordt
het noodzakelijke inzicht voor (gewezen) deelnemers in de gevolgen van een overdracht
gewaarborgd?
Indien een pensioenuitvoerder gebruik maakt van zijn wettelijk recht op waardeoverdracht,
is geen instemming vereist van de betreffende deelnemer. Ter uitvoering van dat recht
is een automatisch proces ingericht dat geen actie vergt van de deelnemer. Dat is
anders bij afkoop, ter uitvoering waarvan de uitvoerder de deelnemer moet voorzien
van informatie ten einde instemming/geen bezwaarverklaring en de benodigde controle
te krijgen van NAW- en rekeninggegevens. Aan deze informatie stelt de wet belangrijke
eisen, zoals correct, duidelijk, evenwichtig, tijdig en inzicht biedend in de gevolgen.
Na inwerkingtreding van de betreffende bepalingen in de Wet toekomst pensioenen zal
de betreffende pensioenuitvoerder verder gaan dan alleen het geven informatie. De
uitvoerder moet de deelnemer ook activeren tot het maken van een keuze, voor zover
aan de orde, en indien er een te maken keuze is de deelnemer daarbij begeleiden.
10. Toezicht- en uitvoeringstoetsen
De AFM vraagt aandacht voor de wettelijke borging van keuzebegeleiding, zo lezen de
leden van de SGP-fractie. Dit is opgenomen in de voorlopige Wet toekomst pensioenen, artikel 48a. Het onderhavige
wetsvoorstel treedt naar verwachting echter eerder in werking dan de Wet toekomst
pensioenen. Op welke wijze wordt de keuzebegeleiding uit het voorlopige artikel 48a
Wet toekomst pensioenen dan reeds geborgd bij het onderliggende wetsvoorstel?
De vraag naar de borging van keuzebegeleiding bij eerdere inwerkingtreding van dit
wetsvoorstel dan de Wet toekomst pensioenen is begrijpelijk. Het punt is echter dat
er bij automatische waardeoverdracht van kleine pensioenen geen sprake is van een
keuze die ligt bij de deelnemer. Het is de pensioenuitvoerder die het initiatief heeft
en mag nemen. Deze heeft het wettelijk recht tot waardeoverdracht. Voor de waardeoverdracht
geldt een automatisch proces, juist om de deelnemer te ontzorgen. Kortom, bij automatische
waardeoverdracht van kleine pensioenen is geen actie van de deelnemer vereist. Hij
hoeft slechts zijn pensioenoverzichten in de gaten te houden. Ook bij afkoop ligt
het initiatief bij de uitvoerder. Om afkoop mogelijk te maken heeft de uitvoerder
zekerheid nodig over de correctheid van de nodige gegevens, met name NAW en rekeningnummer
in verband met de uitbetaling. Daarnaast moet de deelnemer geen bezwaar maken tegen
de afkoop indien het kleine pensioen voor 1 januari 2007 is ontstaan of in te stemmen
met de afkoop indien het kleine pensioen na 1 januari 2007 is ontstaan. Dit in navolging
van de kleine pensioenen die nu al mogen worden afgekocht, te weten kleine pensioenen
die zijn ontstaan als gevolg van baanwisseling. De uitvoerder moet de deelnemer daartoe
voorzien van informatie die voldoet aan alle daaraan te stellen wettelijke voorwaarden:
correct, duidelijk, evenwichtig, tijdig en inzicht biedend in de gevolgen. Bij afkoop
van een klein pensioen dient de deelnemer geen bezwaar te maken of in te stemmen met
het voorstel van de werkgever. Voor afkoop van klein nettopensioen geldt in deze hetzelfde
als hiervoor aangegeven over afkoop klein pensioen. Het initiatief ligt bij de uitvoerder
en de deelnemer dient in te stemmen met de afkoop. Voor nettolijfrente geldt dat zelfs
het initiatief tot afkoop ligt bij de gerechtigde en deze dus de regie heeft en behoudt.
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel I en II, onderdeel D
De leden van de VVD-fractie lezen in artikel 70a lid 1 dat een pensioenuitvoerder het recht heeft op automatische
waardeoverdracht van de kleine pensioenen die ontstaan zijn door een individuele beëindiging. In het nieuwe lid 2 is te lezen dat een pensioenuitvoerder het recht heeft op automatische
waardeoverdracht van de kleine pensioenen die ontstaan zijn door een collectieve beëindiging.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of dit twee afzonderlijke rechten zijn.
Kan een pensioenuitvoerder er bijvoorbeeld voor kiezen om wel de kleine pensioenen,
ontstaan door een individuele beëindiging, over te dragen, en geen gebruik te maken van zijn recht om kleine pensioenen, ontstaan
door een collectieve beëindiging, over te dragen? Of moet de uitvoerder per regeling één keuze maken die geldt voor
beide soorten kleine pensioenen?
Dit wetsvoorstel regelt alleen de uitbreiding van het recht op waardeoverdracht, de
reikwijdte daarvan en de voorwaarden waaronder de pensioenuitvoerder dit recht mag
uitoefenen. Dit wetsvoorstel treedt niet in de keuze die de pensioenuitvoerder heeft
om binnen die kaders beleid te vormen over de gevallen waarin deze het recht wel en
niet wil uitoefenen. Deze beleidsvrijheid geldt voor elk klein pensioen.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen