Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid de Hoop over een dreigende kaalslag in het openbaar vervoer, n.a.v. het artikel “Brandbrief lagere overheden: zet coronasteun ov niet zomaar stop” van 8 april 2022 in de Telegraaf
Vragen van het lid De Hoop (PvdA) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de dreigende kaalslag in het openbaar vervoer (ingezonden 15 april 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Heijnen (Infrastructuur en Waterstaat) (ontvangen 2 mei
2022).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de oproep van lagere overheden om de beschikbaarheidsvergoeding
voor het openbaar vervoer (ov) niet stop te zetten?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u bereid zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over het al dan niet verlengen
van de beschikbaarheidsvergoeding? Waarom is dit niet in het eerste kwartaal gebeurd
zoals aangekondigd in de brief van uw voorganger van 16 december 2021?
Antwoord 2
De Kamer en de OV-sector zijn op 14 april jl. geïnformeerd over het kabinetsbesluit
om de BVOV te verlengen tot het einde van 20222. Om een zorgvuldig besluit te kunnen nemen is het moment iets opgeschoven in de tijd.
Vraag 3, 4 en 5
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat het ov zonder goede afspraken onvermijdelijk in
een neerwaartse spiraal terechtkomt met 20 tot 30 procent minder trein, trams, metro’s
en bussen in 2023?
Erkent u dat het openbaar vervoer ook bij een lagere bezetting een essentiële maatschappelijke
functie heeft, gezien er altijd mensen afhankelijk van zullen zijn?
Vindt u ook dat forse bezuinigingen op het openbaar vervoer onmogelijk zijn om te
rijmen met de maatschappelijk rol van het openbaar vervoer?
Antwoorden 3, 4 en 5
Het is van groot belang dat het openbaar vervoer haar maatschappelijke functie goed
kan uitvoeren. Zowel voor de reiziger die er van afhankelijk is, als ook de noodzakelijke
bijdrage aan duurzaamheid, het ontsluiten van nieuwe woningen en het opvangen van
de groeiende behoefte aan mobiliteit. Vanwege dat maatschappelijk belang kunnen vervoerders
voor heel 2022 gebruik maken van de beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV). Met het
doortrekken van de BVOV wordt zekerheid geboden voor de sector en voor de reizigers
beschikbaar en veilig (regionaal) OV gegarandeerd. Zo worden de dienstregelingen voor
de tweede helft van 2022 onder dezelfde voorwaarden mogelijk gemaakt als op dit moment.
Voor 2023 gaat het KiM nu uit van 97% reizigersherstel t.o.v. 2019. In juni volgt
een nieuwe prognose van het KiM. Ik blijf de (reizigers)ontwikkelingen goed monitoren
en blijf daarover in gesprek met de OV-sector in het Nationaal OV-Beraad (NOVB).
Vraag 6
Vindt u het ook kwalijk als personeel ontslagen moet worden terwijl er weer nieuw
personeel aangetrokken moet worden zodra de vraag weer toeneemt?
Antwoord 6
Met het doortrekken van de beschikbaarheidsvergoeding OV voor heel 2022 is er zekerheid
voor de vervoerders. Voor 2023 werken de decentrale overheden aan nieuwe vervoerplannen
en dienstregelingen, waarin zij voor hun concessies keuzes zullen maken over eventuele
aanpassingen in het OV-aanbod en de daaruit voortvloeiende inzet van personeel en
materieel. Net als in de afgelopen jaren blijf ik deze ontwikkelingen goed volgen
en blijf daarover met de sector in gesprek in het Nationaal OV-Beraad (NOVB).
Vraag 7
Hoe beoordeelt u het risico dat door een verschraling van het openbaar vervoer meer
mensen een auto zullen aanschaffen?
Antwoord 7
Zoals ik uw Kamer op 14 april jl. heb geïnformeerd heeft het kabinet gezien het belang
van een bereikbaar en veilig OV voor de reiziger, besloten de Beschikbaarheidsvergoeding
OV (BVOV) door te trekken tot en met 31 december 2022. Zo maken we de dienstregeling
voor de tweede helft van 2022 onder dezelfde voorwaarden mogelijk. Voor de periode
daarna zetten de partijen in het NOVB zich er voor in om het OV voor de reizigers
aantrekkelijk te houden. Aan de hand van de reizigersdata van Translink en de prognoses
van het KiM monitoren we de ontwikkelingen nauwlettend.
Vraag 8 en 9
Bent u het eens dat bezuinigingen op het openbaar vervoer in het bijzonder in landelijke
gebieden vervelende of zelfs schrijnende gevolgen hebben?
Bent u bereid om specifiek beleid te voeren op het openbaar vervoer in landelijke
gebieden om de bereikbaarheid van voorzieningen in stand te houden?
Antwoord 8 en 9
Ik volg de ontwikkelingen in het openbaar vervoer nauwgezet en blijf daarover met
de sector in gesprek. Per brief van 16 december 20213 heb ik u geïnformeerd over de ontwikkelingen in het OV. De informatie uit deze rapportage
wordt periodiek geüpdatet en geeft onder andere inzichten in de ontwikkelingen per
regio. De rapportage wordt in het najaar met uw Kamer gedeeld, zodra de dienstregelingen
voor 2023 door de decentrale overheden zijn vastgesteld.
Vraag 10
Heeft u een beeld van het niveau van het openbaar vervoer (hoeveel lijnen zijn geschrapt,
rijden minder frequent, etc) sinds het uitbreken van de coronacrisis?
Antwoord 10
In het kader van de beschikbaarheidsvergoeding ontvang ik periodiek informatie over
het voorzieningenniveau in het land. Tot op heden zijn wijzigingen in dienstregelingen
ongeveer 90% ten opzichte van 2019, zoals toegelicht in de Kamerbrief en rapportage
van 16 december 2021. Als randvoorwaarde voor aanpassingen van het aanbod is met de
sector afgesproken dat de basisprincipes van beschikbaarheid en veiligheid van het
OV als duurzame mobiliteitsvorm niet in het geding mogen komen. De afwegingen die
daarbij worden gemaakt behoren tot de verantwoordelijkheid van de provincies en vervoerregio’s,
die daarbij de gemeenten en (lokale) reizigersorganisaties jaarlijks consulteren.
Vraag 11
Bent u bereid om het niveau van openbaar vervoer de komende maanden goed te monitoren
en deze informatie te delen met de Kamer?
Antwoord 11
Ik zal uw Kamerdit najaar, als de dienstregelingen voor 2023 door de decentrale overheden
zijn vastgesteld, wederom informeren over de ontwikkeling van het voorzieningenniveau.
Vraag 12
Kunt u een beeld geven van de financiële mogelijkheden van provincies en de vervoerregio’s
om een acceptabel niveau van openbaar vervoer in stand te houden?
Antwoord 12
De provincies hebben ter bekostiging van het openbaar vervoer de algemene uitkering
uit het Provinciefonds ter beschikking. De provincies bepalen zelf hoeveel middelen
zij willen besteden aan het OV en het door hen gewenste acceptabele niveau er van.
De besluitvorming daarover vindt plaats in de provinciale staten.
De vervoerregio’s MRDH en VRA ontvangen jaarlijks een Brede Doeluitkering voor het
uitvoeren van decentrale verkeer- en vervoerstaken waaronder de exploitatie van het
OV waarvan zij concessieverlener zijn. De BDU is jaarlijks ruim € 900 miljoen, waarvan
het grootste deel wordt besteed aan exploitatie van OV en aanleg, beheer en onderhoud
van de railinfrastructuur die daarmee samenhangt. In overleg met de inliggende gemeenten
bepalen de vervoerregio’s wat een acceptabel niveau van OV is.
Vraag 13
Hoe beoordeelt u het feit dat de Brede Doeluitkering gecorrigeerd voor inflatie tussen
2008 en 2021 bijna 15% lager is, terwijl het volume fors is toegenomen?
Antwoord 13
De BDU is in het begin van die periode onderworpen geweest aan bezuinigingen door
de toenmalige kabinetten. Dat betekent dat regio’s keuzes moesten maken in de aanwending
van beschikbare middelen.
Vraag 14
Kunt u een beeld geven van de middelen die provincies vanuit het Rijk hebben ontvangen
in de afgelopen tien jaar om het openbaar vervoer te regelen?
Antwoord 14
Dat beeld kan ik niet geven. Tot 2016 ontvingen de provincies ook nog BDU. Voor de
provincies was dit in totaal ruim één miljard euro. Vanaf 2016 is dat bedrag overgeheveld
naar het provinciefonds, waarbij er geen sprake meer is van een geoormerkt bedrag
voor OV, maar bestedingsvrijheid voor de provincies. Zie verder mijn antwoord op vraag 12.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.