Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de IBO Onderwijshuisvesting funderend onderwijs: Een vak apart. Een toekomstbestendig onderwijshuisvestingsstelsel
35 925 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2022
Nr. 165 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 20 april 2022
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over de brief van 9 april 2021
inzake de IBO Onderwijshuisvesting funderend onderwijs: Een vak apart. Een toekomstbestendig
onderwijshuisvestingsstelsel (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 213).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 20 april 2022. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie, De Jong-van de Graaf
Vraag 1
In hoeverre wordt er rekening mee gehouden dat veel scholen niet de enige gebruiker
van een gebouw zijn? Zo is er vaak sprake van een kindcentrum waar kinderopvang en
onderwijs samen onder één dak zitten. Wordt hier rekening mee gehouden, niet alleen
in de financiering, maar ook in de regelgeving? Is het mogelijk, en zo ja, wenselijk,
om een landelijk telefoonnummer te regelen waar gemeenten, schoolbesturen en projectontwikkelaars
terechtkunnen met vragen over onderwijshuisvesting?
Antwoord
Het IBO stelt vast dat er veel regelgeving knelt bij de vorming van integrale kindcentra
(IKC) en multifunctionele accommodaties. Deze knelpunten zitten met name in de verhouding
tussen private en publieke middelen. Onderwijsbekostiging is namelijk alleen bedoeld
voor onderwijs, de uitdaging zit hem in het samenbrengen van verschillende vormen
van financiering. Maar er bestaan ook andere knelpunten, bijvoorbeeld in eigendomsvraagstukken,
fiscaliteit en toezicht. Hierdoor is het moeilijk voor IKC’s om daadwerkelijk één
organisatie te worden. De PO-raad, de VO-raad en de brancheorganisatie Kinderopvang
stellen een handreiking op om IKC’s hierbij te ondersteunen. Voor vragen over onderwijshuisvesting
kan men terecht bij Ruimte-OK.
Vraag 2
Op dit moment wordt jaarlijks 1,33% van alle schoolgebouwen vervangen. Om op tijd
aan de klimaatdoelstellingen te voldoen moet dit vervangingstempo opgeschroefd worden
naar 3,33%. Welke mogelijkheden worden gezien om het vervangingstempo te verhogen?
Antwoord
Om dat te realiseren is als eerste een soepel samenspel tussen Rijk, gemeenten en
schoolbesturen nodig. Gemeenten en schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor nieuwbouw,
verbouw en onderhoud en hebben hier betrekkelijk veel autonomie in. Ze beschikken
echter niet allemaal over voldoende financiële draagkracht om het vervangingstempo
op te hogen of ze maken andere keuzes met hun budgetten (zoals investeren in onderwijskwaliteit).
Arcadis heeft becijferd dat om aan alle eisen te voldoen, waaronder duurzaamheidseisen,
gedurende 30 jaar circa € 700 miljoen per jaar meer moet worden besteed aan onderwijshuisvesting
door betrokken partijen dan nu het geval is. Die kosten kunnen nog afnemen, door bijvoorbeeld
meer te standaardiseren en ander doelmatigheidsverbeteringen toe te passen
Vraag 3
Het IBO1 adviseert om eisen aan schoolgebouwen mee te laten bewegen met de bekostiging voor
schoolgebouwen. In het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) staan veel doelstellingen die invloed hebben op wat er van het gebouw vereist wordt,
zoals het verhogen van de onderwijskwaliteit, het vergroten van kansengelijkheid,
een goede start voor ieder kind, investeren in leerkrachten, streven naar inclusief
onderwijs, toegankelijkheid de norm, een rijke schooldag, klassen verkleinen, bouwen
aan een groene toekomst, verduurzaming maatschappelijk vastgoed, meer sporten en bewegen.
Hoe wordt dit vertaald naar de bekostiging van schoolbesturen en gemeenten?
Antwoord
Bij het uitwerken van de doelstellingen in het coalitieakkoord zal ook rekening worden
gehouden met de impact op schoolgebouwen en wat dit vraagt aan extra bekostiging.
Dit zal worden meegenomen in de bestedingsvoorstellen. Met deze middelen kan een deel
van de opgave gerealiseerd worden zoals benoemd in het IBO maar dit is bij lange na
niet toereikend.
Vraag 4
Door het IBO is benoemd dat naast de reguliere bekostiging via de lumpsumbekostiging
en het Gemeentefonds, het mogelijk is voor schoolbesturen of gemeenten om via andere
kanalen aan (aanvullend) budget te komen. Dit krijgt over het algemeen vorm via tijdelijke
subsidies op het gebied van bijvoorbeeld verduurzaming. Hoe kijkt u naar deze manier
van bekostigen? Hoe ziet u de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de gemeenten
en het Rijk?
Antwoord
Het Rijk is verantwoordelijk voor de inrichting van het stelsel. Dat betreft de toewijzing
van verantwoordelijkheden, het stellen van voorwaarden en het verstrekken van voldoende
middelen aan de verantwoordelijke partijen. Daarmee is het Rijk ook verantwoordelijk
voor het toezien op de goede werking van het stelsel. De gemeenten zorgen er voor
dat alle scholen een passend schoolgebouw hebben. De schoolbesturen zijn verantwoordelijk
voor het onderhoud en de exploitatie van het schoolgebouw. Als blijkt dat specifieke
problemen binnen het stelsel niet kunnen worden opgelost, kan het Rijk ingrijpen,
bijvoorbeeld door subsidie te verlenen. Een voorbeeld is de Specifieke Uitkering Ventilatie
in Scholen die is geïntroduceerd om de ventilatieproblemen in relatie met COVID-19
het hoofd te bieden.
Vraag 5
Bij het stroomlijnen van de budgetten wordt enerzijds voorgesteld om schoolbesturen
verantwoordelijk te maken om een MJOP2 op te stellen. Anderzijds wordt voorgesteld om de gemeenten budget te geven en verantwoordelijk
te maken voor onderhoud. Welke lijn heeft uw voorkeur omtrent de verdeling van verantwoordelijkheden
tussen schoolbesturen en gemeenten over het onderhoud in de praktijk?
Antwoord
In het Nederlandse stelsel van onderwijshuisvesting zijn gemeenten en schoolbesturen
samen verantwoordelijk voor de huisvesting van scholen. Daarmee ligt het eigenaarschap
dichtbij de eindgebruikers: schoolbesturen kunnen keuzes maken die passen bij de behoeftes
van de school en gemeenten hebben een integrale blik op lokale maatschappelijke opgaven.
Gemeenten en schoolbesturen kunnen dus samen integraal onderwijshuisvesting organiseren
die past bij het onderwijs en de (leef)omgeving. Die gezamenlijke verantwoordelijkheid
zal blijven bestaan en is ook onderdeel van de IBO-voorstellen. Momenteel werk ik
ook aan een wetsvoorstel om onder andere het Integraal Huisvestingsplan (IHP) wettelijk
te verankeren. Het meerjarenonderhoudsplan geschreven door het schoolbestuur is daar
een onderdeel van.
Het IBO stelt wel vast dat het huidige stelsel een total-cost-of-ownership-benadering
onvoldoende stimuleert. Door de scheiding van budgetten voor nieuwbouw en uitbreiding
(gemeenten) aan de ene kant en (klein) onderhoud aan de andere kant (schoolbesturen),
slaan de baten en lasten van investeringen bij verschillende partijen neer (de zogenaamde
split incentive). Ook komen tussentijdse verbeteringen aan het gebouw door deze scheiding
moeizaam (of helemaal niet) tot stand. Daarom stelt het IBO voor om alle verantwoordelijkheden
en middelen in de basis gebundeld en geoormerkt aan de gemeenten over te dragen, met
daarbij een verstevigde wettelijk verankerde zorgplicht. Schoolbesturen en gemeenten
kunnen gezamenlijk besluiten om de middelen en verantwoordelijkheden door te decentraliseren
aan schoolbesturen.
Vraag 6
Kunt u aangeven wanneer de laatste evaluatie van de bekostiging van de materiële instandhouding
heeft plaatsgevonden, wat de uitkomsten hiervan waren en welk effect dit heeft gehad
op de bekostiging van scholen?
Antwoord
In 2017 heeft Berenschot de uitgaven van de materiële instandhouding in het PO onderzocht
op basis van de jaarrekeningen van de onderwijsinstellingen en deze afgezet tegen
de normbedragen die scholen hiervoor ontvangen vanuit OCW.3 In deze evaluatie werden vier Programma’s van Eisen (PvE’s) onderzocht: onderhoud
van gebouwen, schoonmaak, verbruik van gas en elektra en leermiddelen. Het onderzoek
liet zien dat schoolbesturen in de periode 2010–2014 gemiddeld 11 procent meer geld
uitgaven aan de onderzochte PvE’s dan de vastgestelde normbedragen. De hogere uitgaven
waren onder ander het gevolg van de oude schoolgebouwen en complexe installaties in
nieuwe gebouwen. De meeruitgaven waren het gevolg van eigen keuzes van schoolbesturen
om de door hen gewenste kwaliteit van het voorzieningenniveau te realiseren. Het was
niet vast te stellen of deze meeruitgaven nodig zijn geweest om een voldoende voorzieningenniveau
te bewerkstelligen of dat schoolbesturen ambitieuzere plannen hebben nagestreefd.
Zo stelde Berenschot ook dat niet automatisch de conclusie kan worden getrokken dat
de vergoeding per PvE ontoereikend is.
Het kabinet besloot om een aantal redenen niet over te gaan tot bijstelling van de
materiele instandhouding.4 De geconstateerde meeruitgaven uitgedrukt ten opzichte van de totale bekostiging
bedroegen ongeveer 1 procent en de financiële staat van het onderwijs was positief.
De omvang van het eigen vermogen was in de jaren daarvoor toegenomen, net als de liquiditeit
en solvabiliteit. Bovendien waren er na de evaluatieperiode middelen uit onder andere
het toen geldende Regeerakkoord toegevoegd aan de lumpsum, waardoor de financiële
positie van schoolbesturen verder was versterkt.
Vraag 7
Het IBO geeft aan dat veel schoolgebouwen verouderd zijn en daarom niet voldoen aan
de eisen van deze tijd (zie: p. 3, p. 8, p. 10, p. 11, p. 13, p. 24, p. 25, p. 42,
p. 44, p. 46, p. 47, p. 48, p. 49). Kunt u aangeven wat de definitie is van «een verouderd
schoolgebouw»? In het IBO wordt gesproken over de noodzakelijke aanpak van de verouderde
voorraad (zie p. 3, p. 10, p. 11, p. 13, p. 24, p. 44, p. 47). Dit lijkt erop te duiden
dat er bij de aanpak vooral naar de leeftijd van de schoolgebouwen gekeken moet worden
en niet naar de staat van het gebouw en de bruikbaarheid voor het onderwijs. Kunt
u aangeven of de term ‘verouderd’ betrekking heeft op de staat van het gebouw, of
meer op de leeftijd van het gebouw?
Antwoord
De term verouderd heeft betrekking op zowel de staat van het gebouw als de mate waarin
gebouwen voldoen aan allerlei eisen, bijvoorbeeld t.a.v. functionaliteit en duurzaamheid.
Er wordt gesproken over verouderd, omdat de gemiddelde leeftijd van de gebouwen hoog
is. En tegelijkertijd sluit de kwaliteit van de schoolgebouwen niet langer aan bij
maatschappelijke verwachtingen en voldoen niet alle gebouwen aan de wettelijke eisen.
Dit betekent niet dat een oud gebouw per definitie niet voldoet aan de eisen en een
jonger gebouw wel. Per gebouw zal gekeken moeten worden of en in welke mate het gebouw
voldoet.
Vraag 8
Op pagina 5 van het IBO-rapport Onderwijshuisvesting funderend onderwijs wordt aangeraden
dat het Rijk een commissie de opdracht geeft om samen met schoolbesturen en gemeenten
een catalogus uit te brengen met schoolgebouwen. Binnen welke termijn acht u het mogelijk
om dit uit te voeren?
Antwoord
Er wordt aan de catalogus gewerkt. Het is de bedoeling dat het een dynamisch document
wordt. Er wordt lering getrokken uit pilots en projecten uit het verleden. Het document
wordt verrijkt met ervaringen uit lopende en komende projecten. Een eerste versie
komt nog dit jaar gereed.
Vraag 9
Het IBO Onderwijshuisvesting constateert dat schoolgebouwen in het funderend onderwijs
gemiddeld 40 jaar oud zijn en na 69 jaar vervangen worden, terwijl de vernieuwingscyclus
van gebouwen in het hoger onderwijs bijvoorbeeld 15 jaar is. Hoe verklaart u dit verschil?
Antwoord
69 jaar is de gebruikstijd van een schoolgebouw, berekend op basis van de vervangingsgraad
van schoolgebouwen. 40 jaar is in de vastgoedsector een algemeen aanvaarde termijn
voor de afschrijving van een gebouw, 15 jaar is een redelijke termijn voor grondig
onderhoud.
Vraag 10
In 1997 is de wettelijke zorgplicht voor onderwijshuisvesting van het Rijk overgedragen
aan de gemeenten. Destijds is het budget hiervoor overgeheveld naar het Gemeentefonds.
Hoe is de bijdrage aan het Gemeentefonds, naast de gebruikelijke aanpassing van het
accres, voor deze zorgplicht door de jaren heen aangepast aan veranderende wettelijke
eisen zoals het bouwbesluit, de extra toegenomen bouwkosten en maatschappelijke opgaven
en verwachtingen ten aanzien van onderwijshuisvesting?
Antwoord
Sinds 1997 hebben diverse mutaties plaatsgevonden in de algemene uitkering die gemeenten
vanuit het gemeentefonds ontvangen. Bij de decentralisatie is een efficiencykorting
toegepast oplopend tot ƒ 125 miljoen structureel in 2020. Een ander voorbeeld is de
toevoeging van € 25,6 miljoen in 2006 voor het realiseren van meer praktijkgerichte
lokalen in het voortgezet speciaal onderwijs. In verband met de verkleining van de
groepsgrootte voor de 4- tot en met 7-jarige leerlingen van basisscholen die op 1 maart
2000 van kracht werd en de daaruit voortvloeiende toenemende huisvestingskosten is
het budget voor de onderwijshuisvesting structureel verhoogd met ƒ 180 miljoen. Een
belangrijke mutatie was verder de overheveling van de verantwoordelijkheid voor buitenonderhoud
en aanpassingen van schoolgebouwen voor primair onderwijs en scholen voor speciaal
onderwijs van de gemeenten naar de schoolbesturen. Dit heeft geleid tot een structurele
verlaging van het budget met € 158,8 miljoen vanaf 2015. Daarnaast is in 2015 een
bedrag van € 256 miljoen structureel uit het gemeentefonds overgeheveld naar de lumpsum
voor scholen van primair en voortgezet onderwijs in verband met onderbesteding van
gemeenten voor onderwijshuisvesting (motie van Kamerlid Haersma-Buma). Tot slot, wijzigingen
in landelijke regelgeving die niet alleen specifiek voor gemeenten en provincies gelden,
zoals wijzigingen in Arbowetgeving en regelgeving met betrekking tot bouwnormen, leiden
landelijk tot extra uitgaven. Als gevolg van de trap-op trap-af systematiek (normeringssystematiek)
neemt de omvang van het gemeente- en provinciefonds dan navenant toe.
Vraag 11
Kunt u een toelichting geven op de stand van zaken betreffende de uitvoering van de
zes genoemde maatregelen die behoren tot «de basis op orde»?
Antwoord
De beleidsdoelstellingen en de wettelijke eisen zijn goed in beeld. Ruimte-OK beheert
het Kwaliteitskader huisvesting, dat alle elementen van scholenbouw bevat en inzicht
geeft in de wettelijke eisen. Daarnaast is in opdracht van het Rijk het Programma
van Eisen Frisse Scholen opgesteld, dat opdrachtgevers helpt om bij nieuwbouw en renovatie
te zorgen voor een optimaal binnenklimaat. Het kwaliteitskader verwijst waar nodig
naar het Programma van Eisen Frisse Scholen.
Het wetsvoorstel onderwijshuishuisvesting waarvoor binnenkort de internetconsultatie
start biedt een wettelijke basis om via de integrale huisvestingsplannen van de gemeenten
op zijn vroegst in 2024 inzicht te krijgen in de staat van de scholengebouwen. Aan
de gemeenten wordt gevraagd of zij nu al een aantal van belang zijnde gegevens willen
delen om de staat van de schoolgebouwen op landelijk niveau in kaart te brengen. Daarmee
wordt in 2022 een overzicht gemaakt (zie ook vraag 2).
Het gebruik van het integraal huisvestingsplan en een meerjarig onderhoudsplan ter
bevordering van total-cost-of-ownership wordt geregeld in de huisvestingswet die nu
voor internetconsulatie wordt voorgelegd. De wet wordt naar verwacht in 2024 van kracht.
Om monitoring en toezicht goed te regelen is inzicht nodig in de staat van de gebouwen
en is een wettelijk basis voor toezicht nodig. Er is overleg nodig met PO-Raad, VO-raad
en VNG om vast te stellen op welke aspecten van de huisvestingsopgave het toezicht
betrekking heeft. Daarna moet de wettelijke basis voor toezicht worden geregeld. Op
wie en door wie het toezicht wordt uitgevoerd, hangt samen met de vraag hoe de bundeling
van de financiering, het toekennen van de verantwoordelijkheid voor nieuwbouw, renovatie
en onderhoud en het recht op doordecentralisatie worden geregeld. Zoals aangegeven
bij vraag 2, zal dit waarschijnlijk niet voor 2025 zijn geregeld.
Ruimte-OK en het Kennis en Innovatieplatform werken aan versterking van de kennis
bij gemeenten en schoolbesturen. Zij verzamelen informatie uit pilots en projecten
en delen die informatie. Zij geven adviezen en zorgen voor kwaliteitskaders en handreikingen.
Er wordt gewerkt aan standaardisering door de ontwikkeling van een bouwcatalogus,
waar nog dit jaar een eerste versie van beschikbaar komt en dat als dynamisch document
in de komende jaren verder wordt uitgebouwd.
Om er voor te zorgen dat de budgetten meebewegen met de eisen zal er bij er het wijzigen
van beleid en het aanscherpen van de eisen steeds geld nodig zijn om gemeenten en
schoolbesturen in de gelegenheid te stellen aan de nieuwe eisen te voldoen of het
nieuwe beleid uitvoeren. Daarvoor zal bij toekomstige aanpassing in de eisen, of toekomstig
nieuw beleid steeds inzichtelijker moeten worden gemaakt wat de gevolgen zijn voor
de onderwijshuisvesting en hoe die gevolgen financieel moeten worden opgevangen. Als
dat niet gebeurt, kan niet aan de nieuwe eisen worden voldaan en kan het beleid niet
worden uitgevoerd. Hiermee kan direct worden gestart.
Vraag 12
Kan u een nadere toelichting geven op de noodzaak van een geschillencommissie en de
achtergrond waarom dit bij voorkeur een landelijke geschillencommissie zou moeten
zijn? Is er al meer bekend over de exacte invulling en specificaties van de geschillencommissie?
Per wanneer moet deze zijn ingericht?
Antwoord
In het beleidspakket Budgetten stroomlijnen worden de verantwoordelijkheden en budgetten
voor onderwijshuisvesting toegewezen aan de gemeente. Dit versterkt de zorgplicht
voor onderwijshuisvesting van de gemeente, maar vergroot ook de afhankelijkheid van
het schoolbestuur ten opzichte van de gemeente. Gelet op deze afhankelijkheidsrelatie
is het van belang dat er een plek is om op een laagdrempelige wijze een mogelijk geschil
neer te leggen of in appèl te gaan. Een landelijke geschillencommissie kan zich specialiseren
in huisvestingsgeschillen en zorgen voor een consistente toetsing van de geschillen
over de verschillende gemeenten heen. Hiermee wordt voorkomen dat de uitspraken over
geschillen te grote verschillen vertonen.
Het stroomlijnen van deze budgetten betekent het bundelen en oormerken van deze twee
geldstromen. Een optie is volgens de IBO om de gebundelde geldstroom naar de gemeente
te laten lopen met een recht van schoolbesturen om de geldstroom over te nemen. Dit
is een vrij ingrijpende optie en beperkt de bestedingsvrijheid van zowel gemeenten
als schoolbesturen en verlegt de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de gebouwen
van schoolbesturen naar gemeenten. Ook maakt het de mogelijkheid die gemeenten nu
hebben om de verantwoordelijkheid voor nieuwbouw te verleggen naar het schoolbestuur,
tot een recht van het schoolbestuur op het verleggen van die verantwoordelijk. De
wijze waarop dat vorm kan krijgen moet met vertegenwoordigers van gemeenten en schoolbesturen
worden verkend, waarna wetswijziging nodig is. Een dergelijk proces vraagt tijd. Een
wettelijke regeling die zorgt voor een bundeling van geldstromen en een recht op doordecentralisatie
kan in 2025 gereed zijn. De bedoelde geschillencommissie zal voor die tijd zijn geregeld.
Vraag 13
Er moet eerst aan de slag worden gegaan met het op orde brengen van de basis en de
aanpak van de verouderde voorraad, voor er aan de slag kan worden gegaan met de aanbevelingen
over stelselwijzigingen en bouwcatalogus. Hoeveel tijd wordt er uitgetrokken om de
verouderde voorraad aan te pakken?
Antwoord
Om de verouderde voorraad blijvend aan te pakken zal het tempo van vervanging en renovatie
structureel omhoog moeten. Als nu eerst de oudste gebouwen worden aangepakt, verouderen
de resterende gebouwen verder. Daarom kan het probleem alleen worden opgelost als
het percentage vervanging en renovatie gedurende meerdere decennia structureel wordt
verhoogd.
Vraag 14
Kunt u aangeven wat wordt bedoeld met de zin «Afhankelijk van het verplichtende karakter
van de catalogus is deze mogelijkheid niet verenigbaar met de beleids- en bestedingsvrijheid
van bekostiging via het Gemeentefonds»?
Antwoord
Middelen uit het gemeentefonds zijn niet geoormerkt en dus vrij besteedbaar. Dit geeft
gemeenten de vrijheid om eigen beleidsdoelstellingen te formuleren en de middelen
volgens die beleidsdoelstellingen uit te geven. Wanneer de gemeenten worden verplicht
enkel op basis van de bouwcatalogus schoolgebouwen te bouwen, met vastgestelde tarieven
en gestandaardiseerde ontwerpen, dan verdwijnt een groot deel van of de gehele gemeentelijke
ruimte voor eigen beleidsafwegingen. Bekostiging via een specifieke uitkering (SPUK)
zou in dat geval passender zijn.
Vraag 15
De eisen aan schoolgebouwen vallen onder zes ministeries, namelijk OCW5 (onderwijshuisvestingsstelsel, Uitvoeringsbesluit voorzieningen in de huisvesting
po/vo), VWS6 (toegankelijkheid gebouwen), BZK7 (utiliteitsbouw en leefbaarheid), SZW8 (arbeidsomstandigheden en kindvoorzieningen), EZK9 (energie en duurzaamheid) en IenW10 (Wet milieubeheer). Dit maakt het voor schoolbesturen en gemeenten niet helder en
transparant waar de verantwoordelijkheid ligt en welk eisen er gelden. Kunt u de verantwoordelijkheden
per ministerie schetsen? Bent u voornemens één ministerie hoofdverantwoordelijke te
maken? Zo nee waarom niet? Zo ja, welk ministerie? Welke stappen zijn eerder gezet
om te komen tot duidelijker inzicht in deze wettelijke kaders en onderlinge afstemming
van deze kaders? Bent u voornemens naar aanleiding van het IBO stappen op dit terrein
te zetten?
Antwoord
OCW gaat over het onderwijsstelsel en kan specifieke eisen stellen aan onderwijshuisvesting
omdat goede huisvesting cruciaal is voor de kwaliteit van onderwijs. SZW is verantwoordelijk
voor goede arbeidsomstandigheden in Nederland, dus ook die van docenten. Daarnaast
gaat SZW over kinderopvang, een voorziening die ook in schoolgebouwen kan worden aangeboden.
VWS is verantwoordelijk voor de gelijke behandeling van gehandicapten en chronisch
zieken en de toegankelijkheid van schoolgebouwen maakt hier deel van uit. BZK is actief
op het gebied van het binnenklimaat en de duurzaamheid van gebouwen in Nederland.
EZK en IenW zijn actief op het terrein van energie, duurzaamheid en milieu. Al deze
beleidsterreinen zijn heel specifiek voor deze verschillende departementen. Ik acht
het niet wenselijk om onderwijshuisvesting los te trekken van de beleidsterreinen
van een van deze ministeries juist om het overzicht op regelgeving met betrekking
tot gebouwen in Nederland te bewaren en te voorkomen dat regelgeving m.b.t. onderwijshuisvesting
niet meer in de pas loopt met algemene regelgeving voor gebouwen.
Om het voor scholen gemakkelijker te maken inzicht te krijgen in de wettelijke kaders
m.b.t. huisvesting ondersteunt het kenniscentrum Ruimte-OK het primair en voortgezet
onderwijs bij het verduurzamen van vastgoed. Hiervoor hebben zij een kwaliteitskader
Onderwijshuisvesting opgesteld waarin ook aandacht is voor het binnenklimaat en inclusiviteit.
Daarnaast helpt het Programma van Eisen (PvE) Frisse Scholen 2021 schoolbesturen en
gemeenten in hun rol als opdrachtgever van verbouw of nieuwbouw.
Vraag 16
Zijn alle scholen wettelijk verplicht om een goede luchtkwaliteit te bewerkstelligen
in het klaslokaal?
Antwoord
Ja, de voorzieningen voor luchtverversing (ventilatie) en spuivoorzieningen moeten
aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012 voldoen (bestaande bouw of nieuwbouw). Het Bouwbesluit
2012 gaat over de minimumeisen waar een gebouw aan moet voldoen, dus alleen over de
beschikbaarheid van de voorzieningen. Hoe ze gebruikt moeten worden is geregeld in
o.a. de Arbowet en aanvullende regelingen en richtlijnen. Werkgevers en werknemers
in het primair- en voortgezet onderwijs hebben daarnaast in de CAO afspraken gemaakt
over arbeidsomstandigheden, ziekteverzuimpreventie en personeelszorg. Daarbij wordt
verwezen naar de Arbocatalogus waarin ook ventilatie en binnenklimaat is beschreven.
Vraag 17
Valt goede ventilatie wat het kabinet betreft onder de zorgplicht voor fysieke veiligheid
op scholen zoals die neergelegd is in de Wet op het primair onderwijs? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord
De zorgplicht voor veiligheid op school is geregeld in artikel 4.c van de Wet op het
Primair Onderwijs. Dit artikel is in 2015 in de wet gekomen. In de memorie van toelichting
bij dit artikel staat: «Dit wetsvoorstel richt zich op sociale veiligheid van leerlingen
op school. Hieronder wordt ten minste verstaan: een school is veilig als de psychische,
sociale en fysieke veiligheid van leerlingen niet door handelingen van andere mensen
wordt aangetast.» Ondeugdelijke ventilatie valt daar niet onder. Zoals bij vraag 16
aangegeven is daar andere regelgeving voor.
Vraag 18
Wie houdt er toezicht op de staat van de ventilatie op scholen? Op hoeveel scholen
is de ventilatie niet op orde?
Antwoord
Het toezicht op de deugdelijkheid van een gebouwen en de installaties (waaronder ventilatie)
ligt bij de gemeenten. Het toezicht op het naleven van de arbeidsomstandighedenwet,
waaronder voorzien in voldoende ventilatie ligt bij de Arbeidsinspectie. Uit het verdiepend
onderzoek naar ventilatie op scholen van Ruimte-OK blijkt dat bij ongeveer 1.700 scholen
de ventilatie niet op orde is.
Vraag 19
Bent u bekend met de problematiek van de 150+-gemeenten die door de huidige bekostiging
per leerling voor onderwijshuisvesting een onevenredig zware last op hun gemeentelijke
begroting hebben?
Antwoord
Ja de situatie is bekend, de gemeenten met een regiofunctie krijgen ook meer geld
om scholen te bouwen. De subsidieregelingen om klimaat- en duurzaamheidsmaatregelen
te nemen vormen een vast percentage van de totale projectkosten.
Vraag 20
Hoe neemt u de problematiek van de 150+-gemeenten mee in de verdere uitwerking van
het stelsel voor onderwijshuisvesting, zodat ook zij kunnen voldoen aan hun onevenredig
grote onderwijshuisvestingsvraagstuk?
Antwoord
De middelen die gemeenten ontvangen om te zorgen dat elke school een passend schoolgebouw
krijgt worden voor de scholen van het voortgezet onderwijs en het speciaal onderwijs
verstrekt op basis van het feitelijk aantal leerlingen dat de scholen bezoekt. De
reden is dat scholen van voortgezet onderwijs en speciaal onderwijs vaak een regionale,
gemeentegrens overschrijdende functie vervullen.
Door de noodzakelijke aanvullende investeringen in verband met klimaat- en duurzaamheidseisen,
kan de reguliere bekostiging ontoereikend zijn. Daar hebben alle gemeenten last van,
maar het is duidelijk dat gemeenten met een groot aantal leerlingen in het voortgezet
onderwijs of het speciaal onderwijs in verhouding tot de omvang van de gemeente, minder
mogelijkheden hebben om die ontoereikende bekostiging aan te vullen.
Vraag 21
Liggen er inclusieve richtlijnen klaar voor nieuwbouw van scholen, zodat deze direct
aan alle bouweisen voldoen? Zo ja, wat voor richtlijnen zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De richtlijnen voor nieuwbouw van scholen met betrekking tot toegankelijkheid zijn
vastgelegd in de Wet gelijke behandeling handicap of chronische ziekte. De wet gebiedt
scholen dat zij naar gelang de behoefte doeltreffende aanpassingen verrichten, tenzij
deze een onevenredige belasting vormen. Dit is in lijn met art. 24 van het VN gehandicaptenverdrag
dat stelt dat onderwijsinstellingen aanpassingen moeten doen naar gelang de behoefte
van de persoon in kwestie. Bij nieuwbouw en renovatie van scholen worden deze regels
in acht genomen.
Vraag 22
Heeft het tegengaan van uitsluiting van leerlingen met een beperking in het onderwijs
net zoveel urgentie als het behalen van gestelde klimaatdoelen, kijkende naar het
aanpakken van verouderde gebouwenvoorraad? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Goede onderwijshuisvesting is een randvoorwaarde voor kwalitatief goed onderwijs,
inclusief onderwijs en het ondersteunen van verschillende onderwijsconcepten. Met
de onderwijshuisvesting worden op dit moment verschillende beleidsdoelen nagestreefd,
waaronder inclusief onderwijs en duurzame schoolgebouwen. Bij het vervangen en vernieuwen
van de verouderde voorraad is het belangrijk dat er een integrale aanpak komt, die
naar alle aspecten kijkt. De lokale situatie of de komst van wettelijke eisen op het
gebied van duurzaamheid kunnen voor extra urgentie zorgen. Bij het vervangen en vernieuwen
van de verouderde voorraad is het belangrijk dat er een aanpak komt die naar alle
aspecten kijkt. Voor nieuwbouw geldt dat het nieuwe schoolgebouw aan alle huidige
eisen moet voldoen.
Vraag 23
Het IBO Onderwijshuisvesting constateert dat er veel verouderde schoolgebouwen zijn
en dat een slecht schoolgebouw het ziekteverzuim onder leerlingen en personeel doet
toenemen. Is aannemelijk dat een deel van de personeelsuitval het resultaat is van
een slecht schoolgebouw?
Antwoord
Het IBO heeft niet onderzocht of een deel van de personeelsuitval het resultaat is
van een slecht schoolgebouw. Een direct causaal verband tussen de kwaliteit van een
gebouw en ziekteverzuim in Nederland is daarom nu niet vast te stellen. Met de uitbraak
van het coronavirus is dat nog ingewikkelder. Wel benoemt het IBO onderzoek waaruit
blijkt dat een lage ventilatie zorgt voor een stijging van de CO2-concentratie in de binnenlucht van een ruimte. Shendell, et. al. (2004) stellen dat
een verhoging van 1.000 ppm CO2, ten opzichte van de buitenlucht concentratie, geassocieerd is met een verhoging
van het ziekteverzuim van leerlingen met 0,5 tot 0,9%. Naast de luchtkwaliteit wordt
oververhitting genoemd als een belangrijke factor.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
D. de Jong-van de Graaf, adjunct-griffier