Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de reactie op verzoek commissie om een juridische analyse openstelling Wlz voor jeugdigen met een psychische stoornis
34 104 Langdurige zorg
Nr. 355 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 21 april 2022
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief
van 1 februari 2022 inzake de reactie op verzoek commissie om een juridische analyse
openstelling Wlz voor jeugdigen met een psychische stoornis (Kamerstuk 34 104, nr. 351).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 20 april 2022. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Smals
De adjunct-griffier van de commissie, Heller
Vraag 1
Hoe gaat u monitoren of gemeenten ook gehoor geven aan uw oproep om langdurige beschikkingen
af te geven in plaats van kortdurende beschikkingen? Hoe bent u van plan dit probleem
te monitoren?
Antwoord 1
Beschikkingsduur is niet een van de jeugdhulpindicatoren die samen met de maatschappelijke
indicatoren de Benchmark Jeugdhulp vormen en wordt daarmee niet landelijk gemonitord.
Gemeenten kunnen de beschikkingsduur wel zelf monitoren via het berichtenverkeer in
de Informatiestandaard iJW. Bij signalen kan er door het Ministerie van VWS geacteerd
worden, een voorbeeld hiervan is de brief (kenmerk 3289229-1020783-J) die op 2 december
2021 naar alle wethouders jeugd is gestuurd. Het verzamelen van de data over toewijzingen
in het berichtenverkeer (o.b.v. door gemeenten afgegeven beschikkingen) is een onderwerp
dat in het kader van hervormingsagenda bezien zal worden.
Vraag 2
Wat kunnen de redenen zijn voor gemeenten om geen langdurige beschikkingen af te geven?
Is dit bestaand beleid? Is het een financiële kwestie?
Antwoord 2
Juridisch gezien bestaan er géén belemmeringen om langdurige beschikkingen af te geven.
Gemeenten kunnen dit echter risicovol vinden: zij vrezen tussentijds niet bij te kunnen
sturen of langdurige financiële of contractuele verplichtingen aan te gaan. Langdurige
beschikkingen betekenen echter niet dat gemeenten niet kunnen sturen op inhoud en
omvang van de beschikking. Het college is altijd bevoegd tussentijds zorgvuldig en
in samenspraak met de jeugdige, het gezin en de betrokken hulpverleners te onderzoeken
of de voorziening nog passend en toereikend is. Dit is ook voor pgb's expliciet in
de wet vastgelegd (artikel 8.1.3 Jeugdwet). Door in de verordening, beleidsregels
en contracten op te nemen dat bij gewijzigde omstandigheden de beschikking aangepast
kan worden, nemen de risico’s voor gemeenten af. Om sturing bij langdurige beschikkingen
mogelijk te maken is tussentijds contact (gepland en naar aanleiding van signalen)
tussen alle betrokkenen gewenst. Dit contact vraagt tevens om het proactief communiceren
van een gewijzigde zorg- en ondersteuningsvraag door de jeugdige, het gezin en de
aanbieder(s) aan de gemeente.
Er kunnen ook inhoudelijke redenen zijn voor het kiezen voor korter durende beschikkingen.
Bij voorzieningen waarvoor langere tijd nodig is en waarbij de inhoud en omvang relatief
stabiel is, is een langdurige beschikking passend. Een herindicatie op korte termijn
zal dan immers niet tot andere uitkomsten leiden. In geval van de inzet van een tijdelijke
voorziening, bijvoorbeeld vanwege een maximale effectieve behandelduur of een tijdelijke
situatie die meer zorg vraagt, is een lange beschikkingsduur niet passend. De verwachting
is immers dat er op een korte termijn een verandering zal optreden in zorgaanbod of
zorgvraag. Een korter durende beschikking zou in dat geval onderdeel moeten uitmaken
van een langdurig zorg- en ondersteuningsplan. Idealiter volgen beschikkingen hier
elkaar naadloos op en wordt er gezorgd voor zo min mogelijk administratieve en emotionele
belasting van de jeugdige en het gezin. Bijvoorbeeld door het zo min mogelijk opvragen
van additionele informatie en het tijdig beschikken op vervolgzorg zodat voorkomen
wordt dat de zorg en ondersteuning niet op elkaar aansluit.
Vraag 3
Is in beeld hoe vaak gemeenten wél langdurige beschikkingen geven aan jeugdigen? Zo
ja, hoe vaak gebeurt dit? Zo niet, waarom niet?
Antwoord 3
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 1.
Vraag 4
Welke steun kan het Ministerie van VWS geven om gemeenten te ondersteunen in het afgeven
van langdurige beschikkingen?
Antwoord 4
KPMG1 heeft zes leidende principes omschreven voor de toegang tot de Jeugdwet voor jeugdigen
die te maken hebben met aandoeningen, disposities of gebeurtenissen die levenslang
en levensbreed (verregaand) van invloed zijn op hun levensloop (Triple L, waaronder
ook jeugdigen met een ernstige, chronische psychiatrische aandoening). Gemeenten kunnen
deze leidende principes gebruiken om hun toegang in te richten en/of aan te passen.
Significant publiceert daarnaast in het tweede kwartaal van 2022 een rapportage naar
de kenmerken en omvang van de doelgroep en goede voorbeelden uit de praktijk.
In 2022 wordt, samen met o.a. de VNG en belangenbehartigende organisaties en op basis
van bovenstaande onderzoeken, een plan van aanpak ontwikkeld om de leidende principes
toe te passen in de gemeentelijke toegang en uitvoering. Het thema beschikkingen maakt
hier ook onderdeel van uit. Er kan hierbij gedacht worden aan het verspreiden van
goede voorbeelden en het uitwisselen van kennis en ervaring rondom langdurige beschikkingen.
Vraag 5
Komt deze doelgroep ook in aanraking met de bovenregionale expertisecentra? Hoe staat
het met de ontwikkeling van de acht expertisecentra? Zijn ze inmiddels allemaal opgericht?
Hoe functioneren ze? Hoeveel jongeren zijn al daadwerkelijk geholpen in de expertisecentra?
In hoeveel expertisecentra zijn er ook daadwerkelijk plekken/bedden voor jongeren
die hulp zoeken?
Antwoord 5
De acht bovenregionale expertisecentra zijn bedoeld voor alle jongeren met complexe
hulpvragen die tussen wal en schip vallen, dus ook voor deze doelgroep indien dat
het geval is. Omdat het gaat om bovenregionale samenwerkingen tussen zorgaanbieders,
jeugdhulpprofessionals, regionaal expertteams en jeugdhulpregio’s, spreekt het veld
zelf van bovenregionale expertisenetwerken. Ik wil hier graag op aansluiten.
Alle bovenregionale expertisenetwerken zijn bereikbaar voor zorgpartijen en regionale
expertteams en zijn actief in de regio’s.2 Voor ouders met een hulpvraag is in eerste instantie het regionale expertteam beschikbaar.3 Zij schakelen het bovenregionale expertisenetwerk in wanneer er extra ondersteuning
nodig is om een casus op te lossen. Het bovenregionale expertisenetwerk sluit aan
op bestaande structuren en neemt de regie van een casus niet over, maar ondersteunt
de jeugdhulpregio’s en de regionale expertteams om samen met jeugdigen, ouders, hulpverleners
en gemeenten een onvoorwaardelijke oplossing te vinden. Dit doen zij onder andere
door het bieden van consultatie en advies of het organiseren van hulp.
De expertisenetwerken hebben tot nu toe in meer dan 115 casussen voorzien in consultatie
en advies bij vastgelopen casuïstiek. Dit varieert van de inzet van inhoudelijk experts
of ervaringsdeskundigen die mee kunnen denken voor een passende oplossing tot aan
het helpen van lokaal team waar zij terecht kunnen met hun vraag.
Ook is er tot nu toe bij 124 vastgelopen zorgvragen zorg georganiseerd of zijn betrokken
partijen geholpen om dit te realiseren. De manier waarop dit is gedaan, is zeer divers
omdat aangesloten wordt wat bij die specifieke zorgvraag nodig is om verder te komen.
Er wordt vaak een procesregisseur ingezet: iemand die alle betrokken partijen om tafel
brengt en zorgt dat er, samen met ouders en de jongere, een passende oplossing gevonden
wordt. Het gezin wordt dan niet losgelaten totdat er een duurzame oplossing is gevonden.
Ook wordt in sommige gevallen voorzien in een garantie voor financiering of voorfinanciering
wanneer er tussen partijen onduidelijkheid is over wie verantwoordelijk is voor de
financiering en gezinnen/jongeren hiervan de dupe dreigen te worden. Hierdoor kan
zorg direct van start gaan. Tot slot is er in specifieke gevallen voorzien in maatwerkfinanciering.
Het bovenregionale expertisenetwerk brengt ook in beeld voor welke jongeren het in
het gebied nog niet goed lukt om passende hulp te organiseren en waarom dit niet lukt.
Indien er voor groepen jongeren géén passende plek is of ontoereikende zorg, dan ondersteunt
het netwerk de doorontwikkeling van bestaande zorg óf de realisatie van nieuwe voorzieningen.
Zo zijn er inmiddels 48 nieuwe plekken gerealiseerd. Veelal gaat het hierbij om intensief
kleinschalige woonvormen voor jongeren met ernstige externaliserende gedragsproblematiek
in combinatie met autisme. Ook zijn er (nieuwe) zorgvormen ontwikkeld, zodat zorg
beter aansluit bij de behoefte van de jongere, zoals intensieve ambulante gezinshulp.
Echter, uit de analyse van de bovenregionale expertisenetwerken en de expertteams
waarom jongeren geen passende hulp ontvangen, blijkt ook vaak dat er géén verklarende
analyse is gemaakt, samenwerkingen niet goed verlopen, er te weinig vertrouwen is
in elkaars professionaliteit, of jongeren en hun ouders onvoldoende betrokken worden.
Een nieuwe plek creëren is daarmee géén duurzame oplossing. De bovenregionale expertisenetwerken
zetten daarom ook in op leren en verbeteren met elkaar: door intensiveren en verbeteren
van samenwerkingen, het trainen van professionals in het maken van een verklarende
analyse én het gezamenlijk evalueren en leren van casussen. Dit is van groot belang
om te voorkomen dat casuïstiek onnodig escaleert en het jeugdhulpstelsel en -landschap
blijvend te verbeteren.
Vraag 6
Hoe vaak moeten ouders gemiddeld een nieuwe herindicatie aanvragen voor jongeren met
een langdurige zorgvraag?
Antwoord 6
Er is geen landelijk representatief kwantitatief onderzoek uitgevoerd naar de hoeveelheid
(her)indicaties die jeugdigen met een langdurige zorgvraag gedurende hun jeugd binnen
de Jeugdwet ontvangen. Er zijn mij wel signalen van jeugdigen en ouders bekend die
de frequentie als te hoog ervaren.
Vraag 7
Wat kunnen jongeren en hun ouders doen als gemeenten weigeren een langdurige beschikking
te geven voor een levenslange en levensbrede hulpvraag?
Antwoord 7
Wanneer een jeugdige en zijn/haar ouders van mening zijn dat de beschikkingsduur niet
passend is, kunnen zij dit met de betrokken indicatiesteller bespreken. Als dit gesprek
niet tot overeenstemming leidt kunnen de jeugdige en ouders binnen de bezwaartermijn
in bezwaar gaan bij het college (artikel 7:1 Awb, bezwaar is ook mogelijk zonder voorafgaand
gesprek). Als de jeugdige en ouders het na de bezwaarprocedure niet eens zijn met
de beslissing op bezwaar, kunnen zij in beroep gaan bij de rechter.
Vraag 8
In hoeverre kunt u – met de huidige status van het jeugdzorgstelsel – passende zorg
garanderen voor alle jongeren met een psychische stoornis die door uw beslissing nu
niet in aanmerking kunnen komen voor de Wlz?
Antwoord 8
Deze jongeren met psychische stoornissen en hun ouders ontvangen op dit moment hulp
en ondersteuning op basis van de Jeugdwet. Nu de Wlz niet wordt opengesteld voor jongeren
met ernstige psychische stoornissen, blijft dit zo: de gemeente is en blijft voor
deze zorg verantwoordelijk. In veel gemeenten is de kwaliteit van de toegang verbeterd,
is de hulpverlening beter op orde, en slaagt men er steeds beter in kinderen die langdurig
zorg nodig hebben goed te helpen. Het gaat hierbij altijd om maatwerk. Gemeenten zijn
daarbij gehouden aan de in de Jeugdwet opgenomen jeugdhulpplicht.
Gemeenten kunnen met behulp van het regionale expertteam sneller passende zorg organiseren.
Alle Jeugdhulpregio’s hebben een aanpak voor schadelijke wachttijden. Het Ondersteuningsteam
Zorg voor de Jeugd ondersteunt jeugdhulpregio’s bij deze aanpak. Om passende hulp
beter te organiseren voor jongeren met meervoudige en complexe problematiek zijn de
acht bovenregionale expertisenetwerken actief. In mijn beantwoording op vraag 5 heb
ik aangegeven op welke manier en met welk doel deze bovenregionale expertisenetwerken
werken.
Vraag 9
Met welk niveau van inzicht was in uw ogen wel voldaan aan de voorwaarden voor openstelling
van de Wlz uit het amendement van het lid Bergkamp c.s. (Kamerstuk 35 146, nr. 16) en wat zou nodig zijn om dat niveau van inzicht te bereiken?
Antwoord 9
Zoals mijn ambtsvoorganger in de brief van 15 oktober 2021 (Kamerstuk 34 104, nr. 344) heeft toegelicht zit het grootste knelpunt in de onduidelijkheid over de grootte
en aard van de doelgroep. Dit heeft directe gevolgen voor de andere voorwaarden uit
het amendement waarbij het gaat over de uitvoeringsconsequenties en de financiële
gevolgen. Het is niet haalbaar om de doelgroep die in aanmerking komt voor de Wlz
vooraf volledig in beeld te hebben. De bandbreedte die nu is gesteld, naar aanleiding
van onderzoek, voor de grootte van de doelgroep, 300–800 jeugdigen die daadwerkelijk
in aanmerking komen voor de Wlz, bevat nog te veel onzekerheden. In de bandbreedte
is de groep jeugdigen die zorg thuis ontvangen niet meegenomen. Het is onduidelijk
hoe groot deze groep is. Daarnaast is de verwachting dat het aantal aanvragen nog
vele malen hoger zal liggen, ook gezien de ontwikkelingen bij de instroom van de volwassenen
ggz in de Wlz waar dit het geval is. Deze aanvragen moeten allemaal door het CIZ behandeld
worden. Deze combinatie van onduidelijkheden maakt dat in de voorbereiding onvoldoende
kan worden ingespeeld op de beschikbare capaciteit voor de indicatiestelling en het
aantal benodigde plekken voor passend zorgaanbod. Er ontstaat pas zicht op de groep
als de overheveling naar de Wlz daadwerkelijk start. Daarmee kan op voorhand niet
worden voldaan aan de voorwaarden uit het amendement en kan er onvoldoende een zorgvuldige
overgang voor jeugdigen en hun ouders gerealiseerd worden.
Vraag 10
Kunt u toelichten waarom u stelt dat de Wlz zich niet leent voor deze vorm van zorg
en of dat ook niet het geval is voor kinderen en jongeren die 24 uur per dag toegang
tot zorg nodig hebben vanwege een psychische stoornis die niet verdwijnt?
Antwoord 10
In mijn brief van 1 februari 2022 in reactie op het verzoek van de commissie om een
juridische analyse op te stellen4 heb ik aangegeven dat de zorgbehoefte bij deze jeugdigen meestal niet alleen de jeugdige
zelf betreft, maar ook het gezin waartoe hij/zij behoort.
Hiervoor leent de Wlz zich niet, maar het past wel in het uitgangspunt van de Jeugdwet:
brede jeugdhulp, niet alleen aan de jeugdige maar ook aan het gezin. Daarnaast ben
ik ingegaan op het criterium in de Wlz dat uitgaat van een blijvende behoefte aan
24 uur zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen. Hiervoor wil ik u verwijzen
naar de antwoorden op vraag 11 en 12.
Vraag 11
Op basis van welke informatie stelt u dat het moeilijk te bepalen is in hoeverre het
kind blijvend zal voldoen aan de toegangscriteria van de Wlz? Kent die stelling ook
cijfermatige onderbouwing?
Antwoord 11
In aanloop naar de wetswijziging is er gesproken met experts, waaronder ggz-behandelaren,
over het openstellen van de Wlz. In die gesprekken is ook het Wlz-criterium «blijvendheid»
aan de orde geweest.
In de gesprekken kwam naar voren dat het met name bij kinderen moeilijker is vast
te stellen in hoeverre er sprake is van een blijvende behoefte aan 24 uur per dag
zorg in de nabijheid omdat juist kinderen zich nog sterk kunnen ontwikkelen. Vanwege
het ontbreken van een lange levensloop en behandelgeschiedenis is dit voor kinderen
complexer te beoordelen. Het CIZ baseert zich bij de indicatiestelling op het oordeel
van de betrokken behandelaren en andere professionals.
Er is geen cijfermatige onderbouwing beschikbaar.
Vraag 12
Hoe groot is het deel van de jongeren met een psychische stoornis in deze doelgroep
dat na 5, 10 of 20 jaar de psychische stoornis zodanig veranderd is dat intensieve
zorg niet meer nodig is en er dus geen sprake is van blijvendheid?
Antwoord 12
Het is ingewikkeld gebleken om de groep jeugdigen die in aanmerking komt voor de Wlz
vooraf in beeld te brengen. Het is om die reden ook niet mogelijk om in beeld te brengen
hoe groot het deel van deze groep is waarbij na 5, 10 of 20 jaar de stoornis zodanig
veranderd is dat intensieve zorg niet meer nodig is en er geen sprake is van blijvendheid.
Vraag 13
Kunt u op basis van gegevens uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aangeven
wat de omvang en de kosten waren van deze groep in dit regime en dit extrapoleren
naar het heden?
Antwoord 13
Op basis van data van het CBS uit 2014 gaat het ongeveer om 8.000 jeugdigen met psychische
problematiek die op grond van de AWBZ toegang hadden tot verblijf of tijdelijk verblijf.
Er is geen beeld van de kosten beschikbaar. De Wlz is echter een andere wet dan de
AWBZ, met andere uitgangspunten en voorwaarden. Het criterium van een blijvende behoefte
aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid was bijvoorbeeld geen criterium in de AWBZ.
Ook de systematiek van bekostiging was anders. Dit betekent dat de AWBZ-cijfers daardoor
niet bruikbaar zijn voor het maken van een inschatting van de grootte van de groep
die nu toegang zou krijgen tot de Wlz en de kosten. Daarnaast geeft het ook geen goed
beeld van de zorgbehoefte van de jeugdigen die nu toegang zouden krijgen tot de Wlz.
Vraag 14
Welke andere mogelijkheden ziet u om deze groep beter in beeld te kunnen brengen?
Is bijvoorbeeld al gedacht aan een aanvullende uitvraag bij gemeenten (G4)? Biedt
het HHM rapport uit 2020 aanknopingspunten om dit verder uit te zoeken?
Antwoord 14
De afgelopen jaren is op meerdere manieren geprobeerd om de groep jeugdigen in beeld
te krijgen. HHM heeft onderzoek uitgevoerd waarbij er gegevens zijn opgevraagd bij
zorgaanbieders (o.a. Accare, De Bascule en Ipse de Bruggen) en in verschillende expertsessies
is gesproken met partijen zoals het CCE, VNG, CIZ en MIND. Daarnaast zijn er bijeenkomsten
georganiseerd met zeven jeugdregio’s5 en het CIZ. Dit heeft geresulteerd in een globale inschatting van de omvang en zorgbehoefte
van de groep jeugdigen. Er is gebleken dat het niet mogelijk is de groep vooraf in
beeld te krijgen. Een aanvullende uitvraag bij gemeenten acht ik daarom weinig zinvol,
ook omdat gemeenten de doelgroep cijfermatig niet gedetailleerd in beeld hebben omdat
zij niet registreren op onderliggende diagnose en zorgvraag. In de Jeugdwet gaat het
om jeugdhulp in brede zin.
Vraag 15
Welke mogelijkheden zijn er tot het afbakenen van de groep, bijvoorbeeld op basis
van de leeftijd 16–18 jaar?
Antwoord 15
Het afbakenen van de groep, bijvoorbeeld op basis van leeftijd, zal niet leiden tot
andere inzichten ten aanzien van de randvoorwaarden. Er zullen nog steeds vragen zijn
over de aard en omvang van de afgebakende doelgroep, waardoor ook de benodigde voorbereiding
vanuit de uitvoeringspartijen onzeker blijft. Hetzelfde geldt voor het financiële
inzicht. Het afbakenen van de doelgroep kan tevens leiden tot extra onduidelijkheden
tussen de Jeugdwet en de Wlz en daardoor onzekerheden voor jeugdigen en ouders.
Vraag 16
Welke lessen worden door u (en het CIZ) getrokken uit de indicatiestelling van de
volwassen-ggz en welk beeld komt daaruit in relatie tot de zorginhoudelijke criteria?
Hoe zouden deze van toepassing kunnen zijn op het wetsvoorstel waarin de jeugd-ggz
wordt overgeheveld naar de Wlz?
Antwoord 16
Significant heeft in opdracht van VWS een evaluatie6 gedaan naar de overgang van de volwassen ggz naar de Wlz. In de Kamerbrief van 15 oktober
2021 is hier verder op ingegaan. De lessen uit de overgang van de volwassenen ggz
naar de Wlz hebben niet tot andere inzichten geleid voor de overgang van de jeugd
ggz. Er is geen aanleiding om de zorginhoudelijke toegangscriteria van de Wlz aan
te passen. Het CIZ voert de indicatiestelling voor de Wlz op uniforme, objectieve
en onafhankelijke wijze uit, ook voor mensen met een psychische stoornis. Er is geen
onderscheid in de toegangscriteria tussen kinderen en volwassenen. In 2021 is wel
zichtbaar geworden dat er veel meer aanvragen bij het CIZ zijn ingediend dan verwacht
als het gaat om volwassenen met een psychische stoornis. Dit heeft geleid tot vertraging
bij de afhandeling van de aanvragen bij het CIZ. Deze vertraging is inmiddels verholpen.
Vraag 17
Wat zou wel een realistische termijn zijn – volgens het CIZ en de zorgkantoren – voor
de invoering van dit wetsvoorstel en de openstelling van de Wlz?
Antwoord 17
Zowel het CIZ als de zorgkantoren hebben aangegeven dat zij pas tot een zorgvuldige
voorbereiding kunnen komen als er meer bekend is over de grootte van de groep en de
zorgbehoefte. Het gaat bij de groep jeugdigen om een zeer heterogene groep waarbij
in veel gevallen multidisciplinaire zorg nodig is.
Als er wel voldoende informatie over de omvang van de groep en de zorgvraag voorhanden
zou zijn, dan hebben partijen in het meest snelle scenario ongeveer anderhalf tot
twee jaar nodig om zich voor te bereiden. Het CIZ zal op basis van de informatie het
personeel tijdig moeten scholen en inwerken en de processen zo goed mogelijk moeten
voorbereiden. De zorgkantoren hebben de informatie nodig om tijdig de zorginkoop voor
te bereiden en op zoek te gaan naar de juiste, meest passende zorg voor deze jeugdigen.
Ook een zorgvuldige overdracht door gemeenten vraagt om een adequate aanpak met de
nodige tijdsinvestering.
Vraag 18
Kunt u onderbouwen waarom de Wlz wel opengesteld is voor jongeren met een handicap
en niet voor jongeren met psychische problematiek?
Antwoord 18
Bij kinderen met een verstandelijke beperking is het vaak eerder en duidelijker vast
te stellen in hoeverre het kind blijvend zal voldoen aan de toegangscriteria van de
Wlz. Er is minder perspectief op een dusdanige ontwikkeling dat het kind in de toekomst
geen blijvende behoefte aan 24 uur zorg in de nabijheid meer nodig heeft. Dit heeft
ertoe geleid dat bij de hervorming van de langdurige zorg is besloten de Wlz voor
kinderen met een (ernstige) verstandelijke beperking open te stellen. De zorg voor
jeugdigen met een licht verstandelijke beperking maakt wel onderdeel uit van de Jeugdwet.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 11 al aangaf, is het bij jeugdigen met een psychische
stoornis ingewikkeld om vast te stellen wanneer zij een blijvende behoefte aan 24
uur zorg nabij hebben. Daarnaast is het kenmerkend voor deze groep dat ze op meerdere
levensterreinen ondersteuning nodig hebben, waar ook de ondersteuning aan het gezin
een belangrijk onderdeel van is. Onder de Jeugdwet kunnen verbindingen gemaakt worden
tussen alle vormen van jeugdhulp alsmede met de hulp die het gezin nodig heeft. Hiervoor
leent de Wlz zich niet.
Vraag 19
Hoe komt het dat er te weinig zicht is op het aantal jeugdigen dat thuis zorg ontvangt?
Antwoord 19
Het CBS registreert jaarlijks hoeveel jongeren jeugdhulp zonder verblijf ontvangen.
Er is daarmee wel zicht op het aantal jongeren dat thuis zorg ontvangt, maar het is
niet duidelijk om welk type jeugdhulp en in welke intensiteit dat thuis plaats vindt.
Vraag 20
Staan de beleidsinhoudelijke overwegingen om de zorg voor jeugdigen met ernstige psychische
problemen onder de Jeugdwet te behouden los van de bezwaren van het CIZ en de zorgkantoren?
Antwoord 20
De bezwaren van het CIZ en zorgkantoren zitten op de onduidelijkheid aan de voorkant
over de omvang en zorgbehoefte van de doelgroep, waarmee het proces in de keten niet
zodanig kan worden ingericht dat de processen van de organisaties op elkaar aansluiten.
Daarmee kan er geen zorgvuldige overheveling worden gegarandeerd. Dit is een van de
voorwaarden uit het amendement die is meegenomen in de afweging om de Wlz open te
stellen. Deze praktische uitvoeringsknelpunten liggen in het verlengde van de meer
principiële argumenten om de Wlz niet open te stellen voor deze doelgroep. De beleidsinhoudelijke
overwegingen waardoor mijn ambtsvoorganger in 2019 besloot de Wlz voor deze jeugdigen
niet open te stellen, staan hier los van en zien meer op de uitgebreidere mogelijkheden
van zorg en ondersteuning voor de jeugd-ggz voor de jongere en diens gezin onder de
Jeugdwet.
Vraag 21
Biedt de Jeugdwet de garantie op een passend zorgaanbod voor de (kleine) groep jongeren
met een psychische stoornis, een blijvende behoefte aan 24 uur zorg in de nabijheid?
Zo ja, waaruit blijkt dit?
Antwoord 21
Zoals hierboven aangegeven in het antwoord op vraag 8, ontvangen deze jongeren en
hun ouders op dit moment al zorg op basis van de Jeugdwet.
Vraag 22
Hebben gemeenten vanuit de Jeugdwet voldoende financiële middelen om een passend zorgaanbod
voor jongeren met een ernstige psychische stoornis te organiseren? Zo ja, waaruit
blijkt dit?
Antwoord 22
Bij de decentralisatie van de jeugdzorg in 2015 zijn ook de financiële middelen die
besteed werden aan kinderen met een ernstige psychische stoornis overgeheveld naar
gemeenten. Gemeenten ontvangen het jeugdzorgbudget als een ongedeeld budget. Het is
aan gemeenten om te bepalen hoeveel budget ingezet moet worden om een passend zorgaanbod
voor jongeren met een ernstige psychische stoornis te kunnen creëren. Gemeenten zijn
daarbij gehouden aan de jeugdhulpplicht. Ook wanneer de uitgaven hoger zijn dan hun
budget.
In de afgelopen jaren zijn de uitgaven van gemeenten aan de Jeugdwet veel harder gestegen
dan dat het budget is gegroeid. Voor 2022 heeft het kabinet in totaal € 1,614 miljard
aan extra middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten. Voor de komen de jaren wordt
gewerkt aan de Hervormingsagenda waarin, door middel van een combinatie van extra
financiële middelen en maatregelen, een nieuw evenwicht van budget en uitgaven dient
te ontstaan.
Vraag 23
Kunt u aangeven wat jeugdigen met ernstige psychische problemen merken van de extra
financiële middelen die beschikbaar zijn gesteld? Kunt u een aantal concrete voorbeelden
geven? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 23
Sinds 2020 zijn er middelen beschikbaar voor acht bovenregionale expertisenetwerken,
€ 10 miljoen in 2020 en vanaf 2021 structureel € 26 miljoen. In mijn beantwoording
op vraag 5 heb ik aangegeven op welke manier en met welk doel deze middelen ingezet
worden. Concrete voorbeelden van kleinschalige verblijven die zijn gerealiseerd zijn
bijvoorbeeld: ’t Huis en de Lodge van Entrealindenhout, of Onvoorwaardelijk wonen
van Pactum en Karakter.
Ook heeft het kabinet vanwege de signalen over een toename en verergering van ernstige
psychische problematiek, mede als gevolg van corona, op 22 april 2021 € 50 mln. beschikbaar
gesteld. In mijn brief over de actuele ontwikkelingen in het jeugdbeleid van 18 maart
2022, Kamerstuk 31 839, nr. 816, geef ik diverse voorbeelden over hoe dit geld is ingezet voor jongere met ernstige
psychische problematiek zoals eetstoornissen en suïcidaliteit.
Vraag 24
Kunt u een indicatie geven van tijd en geld die kortdurende beschikkingen gemeenten
jaarlijks kosten? Kunt u tevens een indicatie geven welke onnodige kosten bespaard
kunnen worden indien er langdurige beschikkingen af kunnen worden gegeven in plaats
van achtereenvolgens kortdurende beschikkingen?
Antwoord 24
Er is geen onderzoek bekend naar de kosten van (her)indicaties en de financiële voor-
en nadelen van een korte versus lange beschikkingsduur. De kosten zullen per gemeente
en per jeugdige en gezin verschillen en worden mede bepaald door de wijze waarop de
toegang in een gemeente is ingericht en de complexiteit van de zorg- en ondersteuningsvraag.
Een (eventuele) besparing door het afgeven van langdurige beschikkingen is dan ook
afhankelijk van verschillende factoren.
Vraag 25
Hoe wordt er bij langdurige beschikkingen zicht gehouden op de geboden hulp c.q. de
invulling van zorg? Zijn er gemeenten waar dit zicht er niet is en zo ja, hoe kunnen
gemeenten dit verbeteren?
Antwoord 25
De jeugdige en het gezin bepalen samen met de zorgaanbieder de invulling van de zorg,
gebaseerd op de beschikking en de daarin genoemde doelen en resultaten. Zij evalueren
tussentijds samen welke aanpassingen er nodig zijn.
Bij het afgeven van langdurige beschikkingen moet er idealiter een balans zijn tussen
het doel van de langdurige beschikking (rust en zekerheid, minder administratieve
lasten) en de sturing die gemeenten noodzakelijk achten. Gemeenten kunnen hierop beleid
maken, waarin er aandacht is voor welke vormen van tussentijds contact mogelijk zijn,
wanneer dit contact plaatsvindt en met welke frequentie (periodiek en/of signaal gestuurd).
Factoren die hierbij een rol spelen zijn de (emotionele) belasting van het gezin en
de beschikbare tijd en capaciteit van de zorgaanbieder en gemeente.
Vraag 26
Welke acties kunnen cliënten ondernemen indien zij een kortdurende beschikking ontvangen,
maar de aandoening langdurig is?
Antwoord 26
Zoals bij vraag 2 is omschreven, kunnen er redenen zijn waarom er een kortdurende
beschikking wordt afgegeven, ondanks de aanwezigheid van een langdurige/chronische
aandoening of beperking. Jeugdigen en ouders kunnen dan met de gemeente bespreken
hoe deze kortdurende beschikking past binnen het langdurige zorg- en ondersteuningsplan.
Als dit plan er nog niet is, is het aan te raden om dit gezamenlijk op te stellen.
Daarnaast bestaat de mogelijkheid tot bezwaar en beroep, zoals ook onder vraag 7 omschreven
is.
Vraag 27
Hoe is de oproep van uw voorganger in december 2021 om te kijken naar de mogelijkheden
voor het afgeven van langdurige beschikkingen door wethouders ontvangen? Zijn er in
verschillende gemeenten reeds stappen hiertoe gezet?
Antwoord 27
Het is aan gemeenten om naar aanleiding van de brief hun beleid onder de loep te nemen
en te onderzoeken of aanpassingen nodig zijn en daartoe stappen te zetten. Dat kost
tijd en zij zullen hierbij ondersteund worden, zoals ook omschreven onder vraag 4.
Wethouders zelf hebben naar mij niet gereageerd, echter hierom is ook niet verzocht
in de brief. Daarnaast hebben de belangenbehartigende organisaties positief gereageerd
op de brief. Zo hebben onder andere Ieder(in) en Per Saldo een nieuwsbericht aan de
brief gewijd. Ook Binnenlands Bestuur heeft aandacht aan het thema besteed.
Er zijn mij wel voorbeelden bekend van gemeenten die op basis van de Jeugdwet de ruimte
nemen om langer durende beschikkingen af te geven. Zo heeft de gemeente Rotterdam
in zijn beleidsregels opgenomen dat het wijkteam kan kiezen uit verschillende termijnen,
afhankelijk van de specifieke situatie en zorgvraag. De regio Hart van Brabant biedt
diverse arrangementen waarbij een richtlijn van twee jaar wordt aangehouden, met daarbij
de vermelding dat «de beschikkingsduur zo lang is als nodig is om het resultaat uit
het Plan van Aanpak te behalen». Dit zijn slechts twee voorbeelden, in de praktijk
passen meer gemeenten de mogelijkheid al toe om langer durende beschikkingen af te
geven.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier