Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Arib over het naleven van de Wet openbaarheid van bestuur en rechterlijke uitspraken
Vragen van het lid Arib (PvdA) aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Infrastructuur en Water over het naleven van de Wet openbaarheid van bestuur en rechterlijke uitspraken (ingezonden 24 februari 2022).
Antwoord van Minister Harbers (Infrastructuur en Waterstaat), mede namens de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 12 april 2022). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2120.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Ministerie houdt documenten over veiligheid Schiphol
bewust achter»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat openbaarheid van bestuur de norm zou moeten zijn en dat het
achterhouden van stukken, waarvan de rechter heeft beslist dat die openbaar moeten
worden gemaakt, daar mee in strijd is? Zo ja, waarom worden er dan toch stukken achtergehouden?
Zo nee, waarom deelt u die mening niet en bedoelt u dan dat de Wet openbaarheid van
bestuur eerder dient om stukken achter te houden dan openbaar te maken?
Antwoord 2
Ik deel uw mening. Het uitgangspunt is dat de gevraagde informatie wordt gegeven,
tenzij de in de wet vastgelegde zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten. 17
documenten van de 54 documenten waarvan de rechter heeft geoordeeld dat ze integraal
openbaar gemaakt moeten worden, zijn documenten die naar mijn mening op grond van
de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid (Rijkswet Ovv) en de Europese Verordening
(EU) 376/20142 niet openbaar gemaakt mogen worden. Deze wet- en regelgeving kent namelijk een eigen
openbaarmakingsregime dat derogeert van het openbaarmakingsregime onder de Wob. Teneinde
te voorkomen dat ik in strijd met deze regelgeving handel, heb ik die vraag voorgelegd
aan de hoogste bestuursrechter.
Vraag 3
Is het waar dat u stukken achterhoudt omdat het om stukken zou gaan die volgens de
Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid niet verstrekt hoeven te worden, terwijl de
rechter van mening is dat daar stukken bijzitten die wel openbaar mogen worden? Zo
ja, waarom houdt u ze dan toch achter? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Antwoord 3
Zie ook mijn antwoord onder vraag 2. 37 documenten zijn na het oordeel van de rechter
alsnog openbaar gemaakt omdat deze niet vielen onder een weigeringsgrond dan wel onder
de Rijkswet Ovv. Echter, voor 17 documenten geldt naar mijn mening wel dat ze onder
de Rijkswet Ovv vallen en een deel van één document valt eveneens onder de Europese
Verordening (EU) 376/2014. De Rijkswet Ovv bepaalt dat concepten van rapporten en
informatie, die ten behoeve van een onderzoek zijn verzameld en/of door de raad aan
anderen zijn verstrekt, niet openbaar zijn. Dat geldt ook voor dat deel van één document
op grond van de Europese Verordening (EU) 376/2014.
Vraag 4
Welk concreet belang heeft u om de stukken, waarvan de rechter heeft bepaald dat die
openbaar moeten worden, toch achter te houden?
Antwoord 4
Ik kan de 17 documenten niet openbaar maken omdat ik de regelgeving wil naleven die
ervoor zorgt dat informatie uit onderzoek naar voorvallen in de burgerluchtvaart wordt
beschermd, teneinde de luchtvaartveiligheid te verbeteren. De bescherming moet ervoor
zorgen dat medewerkers aan dergelijk onderzoek onbelemmerd deelnemen. Alle andere
door de rechter genoemde documenten zijn integraal openbaar gemaakt.
Vraag 5
Bent u van mening dat de rechter in zijn uitspraak over de openbaarmaking onvoldoende
rekening heeft gehouden met andere belangen of regels die zich tegen die openbaarmaking
verzetten? Zo ja, welke belangen of regels betreft dat? Zo nee, waarom houdt u deze
stukken dan wel achter?
Antwoord 5
Ja, zoals aangegeven in antwoord 2 heb ik daarom die vraag voorgelegd aan de hoogste
bestuursrechter. Ook moet rekening worden gehouden met de regels neergelegd in de
Rijkswet Ovv en met de Europese Verordening (EU) 376/2014.
Vraag 6
Deelt u de mening dat het aanhangig maken van deze zaak bij de Afdeling bestuursrecht
van de Raad van State geen opschortende werking heeft ten aanzien van de uitspraak
van de rechter? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Antwoord 6
Het klopt dat er geen schorsende werking van het hoger beroep uitgaat. Aan de advocaat
van EenVandaag is dan ook de vraag voorgelegd of EenVandaag bereid is om het oordeel
van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State af te wachten. Indien dit
niet het geval is, wat overigens het goed recht is van EenVandaag, zal ik een voorlopige
voorziening moeten aanvragen bij de Raad van State.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede namens
H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.