Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over o.a. de voortgang realtime Vervoersbewijs Dierlijke Meststoffen (rVDM)
33 037 Mestbeleid
Nr. 438
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 11 april 2022
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief
van 9 februari 2022 inzake voortgang realtime Vervoersbewijs Dierlijke Meststoffen
(rVDM) (Kamerstuk 33 037, nr. 435), over de brief van 16 februari 2022 inzake de CBS Monitor fosfaat- en stikstofexcretie
in dierlijke mest – Vierde kwartaal 2021 en reactie op de motie van de leden Van der
Plas en Bisschop over onderzoeken hoe de omvang van de afromingsvrije lease het beste
kan aansluiten bij de landbouwpraktijk in Nederland (Kamerstuk 35 949, nr. 22), over de brief van 20 januari 2022 inzake voortgang 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn
en derogatie (Kamerstuk 33 037, nr. 434), over de brief van 20 januari 2022 inzake Mogelijke scenario’s met betrekking tot
de inzet van de fosfaatbank (Kamerstuk 35 334, nr. 173), over de brief van 24 december 2021 inzake voortgang diverse onderwerpen mestbeleid
(Kamerstuk 33 037, nr. 432), over de brief van 14 december 2021 inzake opvolging onderzoek veiligheid emissiearme
vloeren (Kamerstuk 29 383, nr. 365), over de brief van 13 december 2021 inzake de stand van zaken derogatie van de Nitraatrichtlijn
(Kamerstuk 33 037, nr. 433), over de brief van 26 november 2021 inzake de zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn
(Kamerstuk 33 037, nr. 431) en over de brief van 15 november 2021 inzake de monitor fosfaat- en stikstofexcretie
in dierlijke mest – Derde kwartaal 2021 (Kamerstuk 35 334, nr. 168).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 april 2022. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Geurts
Adjunct-griffier van de commissie, Meijer
1
Is er in het kader van het realtime Vervoersbewijs Dierlijke Meststoffen (rVDM) aan
gedacht om in beeld te brengen waar de internetverbinding in Nederland zwakke plekken
kent zodat daarop geanticipeerd kan worden?
Antwoord
De mobiele netwerkdekking1 in Nederland is van zeer goed niveau (Kamerstuk 24 095, nr. 558). Om die dekking toch naar een nóg hoger niveau te krijgen is in juli 2020 een dekkingseis
opgelegd via de 700 MHz-vergunningen die toen zijn geveild. Die verplicht de vergunninghouders
tot het realiseren van 98% geografische buitenhuisdekking in elke Nederlandse gemeente
(enkele uitzonderingen daargelaten).2 Daarbij moet worden opgemerkt dat mobiele netwerkdekking onmogelijk 100% kan worden
gemaakt, vanwege onder andere natuurkundige beperkingen en atmosferische omstandigheden
(Kamerstuk 24 095, nr.558). De handreiking mobiele bereikbaarheid van Agentschap Telecom3 kan gemeentebesturen helpen de mobiele bereikbaarheid in hun gemeente verder te verbeteren.
2
Op welke wijze houdt u rekening met de gehaltes nitraat en fosfaat in water dat vanuit
het buitenland Nederland binnen stroomt en fors over de Nederlandse normen in het
kader van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Nitraatrichtlijn voor fosfaat en nitraat
heen gaat?
Antwoord
De normen voor stikstof en fosfor zijn gericht op het goed functioneren van de ecologie.
Hierbij verwijs ik tevens naar eerder gegeven antwoorden op vragen van het lid Edgar
Mulder over het artikel «Stikstofnormen boerensloten veel strenger in Nederland'4. De Kaderrichtlijn Water gaat uit van een stroomgebiedbenadering, waarbij het niet
toegestaan is dat er afwenteling plaats vindt. In de Nederlandse Stroomgebiedbeheerplannen
2022–2027, die recent aan uw Kamer gestuurd zijn (bijlage bij Kamerstuk 35 325, nr. 5)5, is aangegeven bij welke regionale wateren sprake is van een te hoge concentratie
nutriënten van het water dat de grens over komt. Ook heeft Nederland inspraakreacties
gegeven op de stroomgebiedbeheerplannen van de buurlanden. Wanneer sprake is van te
hoge concentraties treden de waterbeheerders (waterschappen en Rijkswaterstaat) in
contact met de betreffende autoriteiten. Wanneer blijkt dat er meer nodig is dan de
voorgenomen plannen van deze landen, is dat onderwerp van internationaal overleg.
Indien nodig zal dit uiteindelijk worden besproken met de Europese Commissie.
3
Welke gevolgen heeft het voor de Nederlandse opgave als er water het land in stroomt
dat niet aan de Nederlandse normen voldoet?
Antwoord
Indien het water dat ons land binnenstroomt niet voldoet aan de Nederlandse normen,
dan kan dat er toe leiden dat aan Nederlandse zijde de doelen niet worden gehaald.
Dit geldt niet alleen voor de doelen voor stikstof en fosfor zelf, maar heeft ook
doorwerking naar de biologie. De uitgevoerde Nationale analyse waterkwaliteit (Kamerstuk
27 625, nr. 497) en de Ex ante-analyse waterkwaliteit (Kamerstuk 27 625, nr. 555) wijzen uit dat dit van grensregio tot grensregio varieert. In het derde kwartaal
van dit jaar zal de Minister van Infrastructuur en Water, zoals toegezegd tijdens
het Wetgevingsoverleg Water van 22 november 2021, uw Kamer hier uitgebreider over
informeren.
4
Hoe wordt de invloed van eutrofiëring door vallende bladeren gescheiden van invloed
door bemesting?
Antwoord
In het oppervlaktewater komen veel bronnen van nutriënten samen, bijvoorbeeld vanuit
de landbouw, stedelijk gebied, rioolzuiveringsinstallaties en mogelijk ook vanuit
het buitenland. Dit is afhankelijk van waar in het watersysteem een oppervlaktewater
zit en door welke waterstromen het oppervlaktewater daar gevoed wordt. Bij metingen
aan bijvoorbeeld totaal fosfor is niet zomaar onderscheid te maken waar de fosfor
precies vandaan is gekomen.
Vallende bladeren bevatten relatief weinig nutriënten, omdat de bomen deze nutriënten
terugtrekken in de wortels voorafgaand aan het afvallen van de bladeren als voorbereiding
op de winter. In het huidige landbouwsysteem, waar het aantal bomen langs sloten vaak
beperkt is, zal daarmee de impact van bladeren op de hoeveelheid nutriënten in het
oppervlaktewater beperkt zijn.
5
Hoeveel ruimte hebben waterschappen om eigen normen op te leggen voor nitraat en fosfaat
in het oppervlaktewater?
Antwoord
Normen voor nutriënten (stikstof en fosfor) in oppervlaktewater zijn vastgesteld om
de gewenste ecologische toestand te bereiken en eutrofiëring te voorkomen. Voor een
snelstromende beek gelden daarbij andere normen dan voor een meer waarvan de doorstroming
beperkt is.
De normen voor stikstof en fosfor zijn per natuurlijk watertype landelijk vastgelegd
en gericht op het behalen van een goede ecologische kwaliteit. Voor sterk veranderde
en kunstmatige wateren zijn afgeleide doelen vastgesteld, waarbij het uitgangspunt
is dat de chemische waterkwaliteit in brede zin voldoet aan de eisen. Dit betekent
dat ook deze wateren aan dezelfde nutriëntennormen moeten voldoen. In specifieke gevallen
kan een waterschap eigen normen voor stikstof en fosfor opleggen. Dit kan het geval
zijn indien er sprake is van verhoogde achtergrondwaarden door natuurlijke oorzaken
of door een veranderde hydromorfologie (bijvoorbeeld kwelstromen in diepe polders).
Voor een sterk veranderd of kunstmatige water kan een waterschap alleen aangepaste
normen vastleggen, indien dat geen invloed heeft op de biologische doelen en potenties.
Daarnaast mag dat geen invloed hebben op andere waterlichamen (afwenteling). Dit vereist
in alle gevallen een gedegen onderbouwing.
6
In hoeverre gaat het instrument van opkoop en uitkoop gebruikt worden om de normen
van de KRW te halen?
Antwoord
In de uitvoering van de integrale gebiedsgerichte aanpak van de transitie van het
landelijk gebied, zoals beschreven in het coalitieakkoord, zullen (vrijwillige) opkoop
van veehouderijbedrijven of afwaardering landbouwgronddeel uitmaken van het in te
zetten instrumentarium om integraal en gebiedsgericht de natuur-, water en klimaatdoelen
te halen. Dat geldt daarmee ook voor het behalen van de doelen van de Kaderrichtlijn
Water voor zover het de landbouw betreft. (vrijwillige) Opkoop van landbouwbedrijven
of afwaardering van gronden kan daarnaast ook gericht zijn op akkerbouwbedrijven,
indien uit de gebiedsanalyse blijkt dat dit benodigd is om de waterkwaliteitsdoelen
te halen. Aanvullend draagt dat ook bij aan het verminderen van de mestdruk. Welke
maatregel waar zal moeten worden toegepast, is onderdeel van de uitwerking van deze
integrale en gebiedsgerichte aanpak. De precieze uitwerking hiervan is afhankelijk
van de omstandigheden in en doelstellingen voor het gebied.
7
Wordt er een onderscheid gemaakt tussen het halen van KRW-doelen in natuurlijke wateren
en niet natuurlijke wateren?
Antwoord
Nee, daar wordt geen onderscheid in gemaakt.
8
Is het waar dat het vaststellen van normen voor niet natuurlijke wateren in het kader
van de KRW een politieke afweging is?
Antwoord
Nee, de KRW geeft een vrij strikt kader voor het bepalen van normen voor stikstof
en fosfor voor zowel natuurlijke als niet natuurlijke wateren.
9
Is er in beeld gebracht wat de gevolgen zijn van het addendum op het zevende actieprogramma
voor de voedselproductie in Nederland en de gevolgen daarvan wereldwijd?
Antwoord
De maatregelen zoals gepresenteerd in het coalitieakkoord betreffende de transitie
in de landbouw en de verdere doorvertaling in het addendum van het 7e actieprogramma
zijn gebaseerd op wetenschappelijke studies6. Voor het 7e actieprogramma zelf is daarbij de impact op de sector doorgerekend (Kamerstuk
33 037, nr. 404). De gevolgen van het 7e actieprogramma en het addendum op de voedselproductie in
Nederland en wereldwijd zijn niet in beeld gebracht.
10
Is er een overzicht van de hoeveelheid hectare die als gevolg van het zevende actieprogramma
niet meer bemest kan worden?
Antwoord
De maatregelen in het 7e actieprogramma richten zich onder meer op de invoering van
duurzame bouwplannen en daarmee op het verminderen van uitspoeling door de toepassing
van vanggewassen en rustgewassen. Deze maatregelen richten zich niet op een verbod
op bemesting. Dit geldt wel in de teeltvrije zones, waar bemesting niet is toegestaan.
Dit was al zo opgenomen in het Activiteitenbesluit Milieubeheer en is daarmee geen
wijziging ten opzichte van het 6e actieprogramma. Wel zal op basis van het 7e actieprogramma
worden voorzien in bredere bemestingsvrije zones dan de huidige teeltvrije zones.
Daarmee zal het areaal dat niet bemest mag worden groter worden. Waar deze verbreding
nodig is en waar de huidige teeltvrije zones afdoende is, is afhankelijk van o.a.
watertype, waterkwaliteit en effectiviteit en de mogelijkheden binnen het Gemeenschappelijk
landbouwbeleid (GLB). Hiertoe wordt momenteel een openbare, wetenschappelijk onderbouwde,
leidraad voor waterschappen opgesteld.
In het addendum is daarnaast benoemd dat grootschalig herstel van beekdalen op zandgronden
in centraal, – oost,- en zuid Nederland een belangrijke maatregel is voor het behalen
van de doelen van de KRW. Deze stroken grond ten behoeve van beekdalherstel kunnen
op twee wijzen worden ingevuld. Ten eerste als natuurinclusief grasland met uitmijnregime,
gericht op het afvoeren van fosfor met het gewas. Hierbij wordt niet bemest met fosfor,
maar wel met andere nutriënten. En ten tweede als natuurgrond. In beide gevallen kan
bemesting onderdeel zijn van het beheer, afhankelijk van de gestelde voorwaarden door
de landeigenaar (bij beheersregime) en de geldende gebruiksnormen. Wel zal de hoeveelheid
toegestane bemesting lager zijn dan bij reguliere landbouwgronden.
11
Is het waar dat Nederland de nitraatconcentratie in de wortelzone beoordeelt in het
kader van de Nitraatrichtlijn, terwijl andere landen dieper in de bodem meten?
Antwoord
Er zijn geen wettelijke eisen voor de precieze invulling van de Europese monitoringverplichtingen
in het kader van de Nitraatrichtlijn. Wel zijn een aantal doelen bepaald waaraan een
netwerk moet kunnen voldoen.7 Het gaat hierbij om trendbepaling (de ontwikkeling in de tijd van de waterkwaliteit
in relatie tot die van de landbouwpraktijk dient in beeld te worden gebracht) en toestandsbepaling
(het vaststellen van de huidige toestand van de landbouwpraktijk en de waterkwaliteit
is nodig voor het in beeld brengen van de mate waarin de doelen worden gerealiseerd).
Landen zijn dan ook vrij om de methode te kiezen die, gelet op de specifieke bodemkenmerken
van dat land, voldoet aan de doelen. Nederland maakt in het kader van de Nitraatrichtlijn
gebruik van twee meetnetten: Het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) en het
Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit (LMG). In het LMM wordt de nitraatconcentratie
gemeten in de uitspoeling uit de wortelzone8. Omdat in Nederland het grondwater relatief hoog ligt ten opzichte van andere landen,
zijn metingen in de bovenste meter van het grondwater (het jongere grondwater) een
goede manier om de relatie tussen milieukwaliteit en landbouwkundig handelen – en
daarmee de effectiviteit van het mestbeleid – in beeld te brengen.9 De nitraatconcentraties die in het LMM worden gemeten, zijn een indicatie van wat
er op grotere diepte in het grondwater en verderop in het oppervlaktewater verwacht
kan worden. Snel inzicht in de kwaliteit van het bovenste grondwater kan problemen
in diepere grondwaterlagen voorkomen. In het LMG wordt het diepere (oudere) grondwater
gemeten. Het LMG maakt gebruik van vaste putten.
Het RIVM heeft in 2009 een onderzoek gepubliceerd met daarin een overzicht van meetnetten
in 12 landen (15 gebieden) uit Noordwest- en midden-Europa.10 Uit dit overzicht blijkt dat, naast Nederland, ook andere landen meetnetten hanteren
die zijn gericht op het meten van uitspoeling uit de wortelzone en in de bovenloop
van kleine beekjes die landbouwgebied afwateren. Dit betreft Denemarken, Engeland,
Ierland en Zweden. Na 2009 is ook in Noord-Ierland een dergelijk programma opgezet.
Omdat er vanuit Europa geen specifieke voorschriften zijn voor de manier waarop wordt
gemeten, en de bodemkenmerken van de verschillende landen zeer verschillend zijn,
worden er in Europa meerdere meetmethoden worden gebruikt, en meerdere frequenties
per meetmethode. De manier waarop landen hun meetnet inrichten hangt samen met welke
wateren het meest kwetsbaar zijn voor de normen in Nitraatrichtlijn. De keuze voor
de meetmethode is gerelateerd aan de mate van belasting door de landbouw van het grond-
en oppervlaktewater, de specifieke geohydrologische omstandigheden en de infrastructuur
van meetnetten waarover men historisch beschikt.
12
Hoe gaat u de voorgenomen eis van volledige grondgebondenheid voor melkveebedrijven
in het kader van de aanvullende maatregelen voor het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn
invullen, ofwel wat verstaat u in dit verband onder volledige grondgebondenheid?
Antwoord
Eén van de uitgangspunten van een grondgebonden melkveehouderij is dat de geproduceerde
mest op een melkveehouderijbedrijf past binnen de mestplaatsingsruimte die de melkveehouder
tot zijn beschikking heeft, zoals beschreven in de Kamerbrief met de routekaart voor
het toekomstig mestbeleid (Kamerstuk 33 037, nr. 395). Zoals in mijn brief van 25 februari jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 437) aangekondigd zal ik uw Kamer in juni nader informeren over de inhoud en het proces
om binnen tien jaar te komen tot een volledig grondgebonden melkveehouderij.
13
Welke gevolgen hebben de voornemens in het zevende actieprogramma en het addendum
daarop, zoals bufferzones, teeltvrije zones en bemestingsvrije zones, op de grondgebondenheid
in de melkveehouderij?
Antwoord
In het antwoord op vraag 12 heb ik aangegeven uw Kamer in juni nader te informeren
over het komen tot een grondgebonden melkveehouderij binnen tien jaar. Bij deze uitwerking
zal ik ook ingaan op bufferzones, teeltvrije zones en bemestingsvrije zones.
14
Vallen onder milieudoelstellingen, die verder gaan dan die welke op grond van de voor
de betrokken ondernemingen verplichte Europese Unie-normen zouden zijn bereikt, ook
een lager dan gemiddelde emissieafdruk per eenheid product?
Antwoord
Nee, emissieafdruk per eenheid product, zoals bijvoorbeeld ammoniakemissie per kilogram
melk, valt niet onder de bedoelde milieudoelstellingen. Hier zijn namelijk op dit
moment geen Europese en/of Nederlandse normen voor vastgesteld.
15
Kan een lage emissieafdruk per eenheid product vallen onder de voorwaarden om een
ontheffing of vrijstelling, bedoeld in artikel 38a, eerste lid, van de Meststoffenwet,
toe te kennen?
Antwoord
Op dit moment wordt dat voor de Regeling fosfaatbank niet voorzien, zie ook het antwoord
op de vorige vraag.
16
Welke mogelijkheden zijn er om bedrijven tegemoet te komen nu er fors onder productieplafonds
geproduceerd wordt?
Antwoord
Op 16 februari 2022 heb ik uw Kamer de publicatie «Monitor fosfaat- en stikstofexcretie
in dierlijke mest Vierde kwartaal 2021» van het Centraal Bureau voor de Statistiek
toegezonden over de productie van dierlijke meststoffen (Kamerstuk 35 949, nr. 22). Deze publicatie laat zien dat met name de excretie van fosfaat in mest door de
Nederlandse veestapel aanzienlijk lager is dan het nationale productieplafond en de
sectorale productieplafonds, maar dat met name de stikstofproductie door de melkveehouderij
maar net onder het sectorplafond uitkomt. Dat betekent dat ik, naast de maatregelen
die al voorzien zijn, geen mogelijkheden zie om bedrijven tegemoet te komen. De maatregelen
die voorzien zijn betreffen het verlagen van het afromingspercentage bij overdracht
van fosfaatrechten van 20% naar 10% op het moment dat het aantal fosfaatrechten onder
het sectorale fosfaatplafond voor de melkveehouderij zijn gebracht. Ook is het met
de Wet van 23 februari 2022 tot wijziging van de Meststoffenwet in verband met het
begrip melkvee en enkele andere wijzigingen betreffende het stelsel van fosfaatrechten
(Stb. 2022, nr. 102) mogelijk voor melkveehouders afromingsvrij maximaal 100 kg fosfaatrecht te leasen.
Een andere maatregel is gericht op het openstellen van de fosfaatbank. Tot slot biedt
de eerder genoemde wetswijziging de grondslag voor het mogelijk maken en uitwerken
van een andere uitzondering op de afromingsplicht (renovatielease) bij algemene maatregel
van bestuur.
17
Is er een ondergrens aan de omvang fosfaatrechten die minimaal in de vrije markt over
moeten blijven?
Antwoord
Nee, er geldt geen ondergrens op basis van de Meststoffenwet of de staatssteunbeschikking
(State Aid SA.46349 (2017/N)) aan de omvang fosfaatrechten die minimaal in de vrije
markt moet blijven.
18
Kan het afromen van fosfaatrechten een prijsopdrijvend effect op fosfaatrechten in
de vrije markt hebben?
Antwoord
Als het aanbod van fosfaatrechten op een gegeven moment wordt beperkt door het afromen
van fosfaatrechten, dan heeft dit bij een gelijkblijvende vraag een prijsverhogend
effect. Wel is het fosfaatrechtenstelsel er op gericht de onder het melkveefosfaatplafond
afgeroomde fosfaatrechten via de fosfaatbank opnieuw beschikbaar te stellen aan melkveehouders
door het verlenen van tijdelijke ontheffingen. Met het verstrekken van ontheffingen
via de fosfaatbank kan het effect van de prijsstijging mogelijk gemitigeerd worden.
19
Mag de overheid volgens staatssteunregels een prijsopdrijvend effect op verhandelbare
rechten veroorzaken?
Antwoord
De afroming bij overdracht van fosfaatrechten maakt deel uit van het fosfaatrechtenstelsel
dat door de Europese Commissie is beoordeeld – ook op economische aspecten en effecten
– en is goedgekeurd bij staatssteunbeschikking.
20
Hoeveel bedrijven hebben in 2021 fosfaat moeten leasen en hadden meer dan 100 kilogram
fosfaat extra nodig om hun productie te verantwoorden?
Antwoord
In 2021 zijn ruim 10.000 overgangen van fosfaatrechten ontvangen bij de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (RVO) met een overdracht van 5,8 miljoen kg fosfaat. Hiervan
betroffen ongeveer 3.800 overgangen lease transacties waarvan circa 1.900 transacties
heen en circa 1.900 transacties terug. De hoeveelheid kg heenlease betrof hierbij
ruim 700.000 kg en de teruglease circa 550.000 kg. Het verschil wordt verklaard doordat
bij lease op de heenlease 20% afroming van toepassing is. Op basis van de teruglease
is het gemiddelde fosfaatrecht dat per transacties door een bedrijf wordt geleased
in 2021 290 kg. Het is niet bekend of de lease het gevolg is van een onverwacht hogere
productie of dat dit onderdeel is van de bedrijfsvoering van het leasende bedrijf.
Sommige bedrijven hebben een bedrijfsvoering waarbij ze meer dieren houden dan dat
zij fosfaatrechten in eigendom hebben en daarom jaarlijks de resterende benodigde
rechten leasen. Dat bedrijven leasen of fosfaatrechten kopen heeft dus niet altijd
te maken met een onverwacht hogere productie waar bedrijven mogelijk mee te maken
kunnen hebben en waar de 100 kg lease voor in het leven is geroepen.
21
Wat is de beoogde einddatum van het stelsel van fosfaatrechten?
Antwoord
In de Meststoffenwet is hiervoor geen einddatum opgenomen.
22
Klopt het dat bewerkte dierlijke mest voor een boer thans meetelt voor zijn of haar
totale gebruiksruimte van dierlijke mest? Klopt het dat boeren daardoor in de praktijk
hun overschot aan dierlijke mest afvoeren en vervolgens kunstmest aanvoeren om hun
land te bemesten?
Antwoord
Ja. Bewerkte mest valt onder de definitie voor dierlijke mest uit de Meststoffenwet
en de Europese Nitraatrichtlijn,. De producten van dierlijke mest zijn ook dierlijke
mest. De gebruiksnorm voor stikstof uit dierlijke mest is daarom ook op bewerkte mestproducten
van toepassing. Daarnaast kent de Meststoffenwet een gebruiksnorm voor totaal stikstof,
die het gebruik van zowel stikstof uit dierlijke mest als de stikstof uit andere meststoffen
maximeert. Daardoor moeten veel boeren dierlijke mest afvoeren, omdat deze niet binnen
de plaatsingsruimte voor dierlijke mest op het bedrijf geplaatst kan worden. Boeren
voeren kunstmest aan omdat dit nog wel binnen gebruiksruimte voor totaal stikstof
past.
23
Wat zijn mogelijk nadelige gevolgen van gebruik van bewerkte organische meststoffen
en kunstmestvervangers – zoals opgewerkt digestaat of mineralenconcentraat – voor
bijvoorbeeld bodemkwaliteit, uitspoelingsrisico en duurzaamheid ten opzichte van kunstmest?
Antwoord
De nadelige gevolgen van het gebruik van bewerkte organische meststoffen en kunstmestvervangers
voor bodemkwaliteit, uitspoelingsrisico en duurzaamheid zijn beperkt mits deze producten
van voldoende kwaliteit zijn. Uit onderzoek van Wageningen Universiteit bij pilot
projecten in Noord-Brabant en de Achterhoek zijn geen verschillen geconstateerd tussen
percelen die bemest zijn met stikstofkunstmest en herwonnen meststoffen in nitraatconcentraties
in het uitspoelende grondwater. Mogelijk kan bemesting met herwonnen meststoffen,
die vaak ammonium bevatten leiden tot verhoogde uitstoot van ammoniak, maar als deze
meststoffen met emissie-arme techniek bemest worden, dan is dit risico beperkt. Er
is geen onderzoek gedaan naar de effecten op bodemkwaliteit, maar de verwachting is
dat dit niet zal verschillen met gangbare kunstmest.
24
Wat zijn mogelijk positieve gevolgen van gebruik van bewerkte organische meststoffen
en kunstmestvervangers – zoals opgewerkt digestaat of mineralenconcentraat – voor
bijvoorbeeld bodemkwaliteit, uitspoelingsrisico en duurzaamheid ten opzichte van kunstmest?
Antwoord
De positieve gevolgen van het gebruik van bewerkt organische meststoffen en kunstmestvervangers
zijn dat er meer gebruik gemaakt wordt van lokaal beschikbare grondstoffen en dat
dierlijke mest niet geëxporteerd hoeft te worden, maar lokaal kan worden ingezet zonder
dat er fossiele grondstoffen nodig zijn om kunstmest te maken. Een analyse door het
Joint Research Centre11 heeft uitgewezen dat de broeikasuitstoot door de productie en gebruik van deze herwonnen
meststoffen naar verwachting beduidend lager zijn dan voor kunstmeststoffen. Tenslotte
hoeft een boer geen kunstmest meer aan te schaffen en maakt hij gebruik van grondstoffen,
die reeds op zijn bedrijf of in de regio aanwezig zijn en die goedkoper zijn. Dit
heeft positieve economische effecten.
25
Welke nationale en Europese wet- en regelgeving normeert op dit moment de maximale
plaatsingsruimte van dierlijke mest? Welke nationale en Europese wet- en regelgeving
zou moeten worden aangepast om de plaatsingsruimte voor kunstmestvervangers te vergroten?
Antwoord
Dat is de Europese Nitraatrichtlijn. Deze maximeert het gebruik van stikstof uit dierlijke
mest op 170 kg stikstof per hectare. Die norm is geïmplementeerd in het gebruiksnormenstelsel
in de Nederlandse meststoffenregelgeving.
26
Wat is uw huidige inzet omtrent het verkleinen van het kunstmestgebruik in Nederland?
Antwoord
Nederland kent geen expliciet beleid om het gebruik van kunstmest tegen te gaan, maar
streeft naar vergroting van de mogelijkheden om alternatieven voor kunstmest te kunnen
gebruiken. De huidige kunstmestprijzen zorgen bij landbouwers voor voldoende stimulans
om alternatieven te overwegen.
27
Wat is uw huidige inzet omtrent het algemeen toestaan van het gebruik van kunstmestvervangers
in Nederland?
Antwoord
In het vijfde en zesde Nitraat Actieprogramma heeft Nederland ervaring opgedaan met
kunstmestvervangers in de pilot Mineralenconcentraat en de pilot Kunstmestvrije Achterhoek.
Deze pilots maakten het mogelijk meststoffen uit dierlijke mest van voldoende kwaliteit
te gebruiken als kunstmest. Deze pilots hebben gegevens, kennis en ervaring opgeleverd,
die hebben bijgedragen aan het Europese onderzoeksproject SAFEMANURE, dat door het
Joint Research Centre is uitgevoerd en in september 2020 aan de Europese Commissie
is aangeboden.
Mijn inzet is dat kunstmestvervangers uit dierlijke mest, die voldoen aan een aantal
essentiële kwaliteitscriteria en die borgen dat het product ook daadwerkelijk als
kunstmestvervanger ingezet kan worden, in Nederland geproduceerd en gebruikt kunnen
worden binnen de gebruiksruimte voor totaal stikstof.
28
Wat is de huidige stand van zaken omtrent het contact met Brussel over het vraagstuk
om het gebruik van kunstmestvervangers uit dierlijke mest voor alle boeren toe te
staan?
Antwoord
Nederland heeft in de afgelopen vier ambtelijke expert groepen van de Europese Commissie
let de Lidstaten over de implementatie van de Nitraatrichtlijn dit punt steeds geagendeerd
en aan de Europese Commissie gevraagd hoe men de conclusies van het JRC-rapport wil
implementeren binnen het huidige rechtskader van de Nitraatrichtlijn. Nederland heeft
dit punt ook naar voren gebracht in de Landbouw en Visserijraad van 21 maart 2022
en hiermee invulling gegeven aan de motie Van der Plas, Bisschop en Boswijk (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1403).
29
Wanneer verwacht u een appreciatie van de Europese Commissie over de positieve uitkomsten
van de Nederlandse pilots omtrent het maken van hoogwaardige mestverwerkingsproducten
als vervanging van kunstmest?
Antwoord
Een dergelijke appreciatie verwacht ik niet van de Europese Commissie. Wel is de informatie
over deze pilots met de Europese Commissie gedeeld in het eerder genoemde JRC-rapport.
30
Wanneer verwacht u een appreciatie van de Europese Commissie over het advies van het
Joint Research Centre omtrent het onder voorwaarden toestaan van stikstofmeststoffen
afkomstig uit dierlijke mest (renure) boven de gebruiksnorm van dierlijke mest?
Antwoord
De appreciatie van dit rapport is mondeling reeds gegeven in de Nitraat expertgroup
van 25 september 2020. De Commissiediensten hebben toen aangeven dat het onder voorwaarden
toestaan van stikstofmeststoffen afkomstig uit dierlijke mest (renure) boven de gebruiksnorm
van dierlijke mest niet leidt tot extra milieurisico’s.
De Commissie onderzoekt momenteel de opties voor de toepassing van dit criterium binnen
het huidige rechtskader van de Nitraatrichtlijn. In de laatste Landbouw en Visserijraad
op 21 maart 2022 is gemeld dat de Europese Commissie op technisch niveau wil doorpraten
hoe hieraan invulling kan worden gegeven.
31
Wanneer heeft voor het laatst een beleidsdoorlichting plaatsgevonden van het nationale
mestbeleid?
Antwoord
De Meststoffenwet bepaalt in artikel 46 dat tenminste eenmaal in de vijf jaar een
evaluatie van de wet moet plaatsvinden. De laatste uitgebreide evaluatie is begin
2017 door het Planbureau voor de Leefomgeving uitgebracht als «Syntheserapport evaluatie
Meststoffenwet 2016», gebaseerd op ex post (terugkijken) en ex ante (vooruitkijken)
rapporten. Op 19 juli 2019 heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(LNV) aan uw Kamer gemeld een evaluatie van de Meststoffenwet in 2022 niet functioneel
te vinden in het licht van de herbezinning op het mestbeleid en de totstandkoming
van het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 360). Daarbij is aangekondigd dat de eerstvolgende vijfjaarlijkse evaluatie, die eigenlijk
in 2027 uitgevoerd zou worden, naar voren zou worden gehaald. In het 7e actieprogramma
Nitraatrichtlijn is opgenomen dat deze evaluatie uitgevoerd zal worden in 2024, zodat
de effectiviteit van de (aanpassingen van de) wet- en regelgeving uit het 7e actieprogramma vroegtijdig in beeld wordt gebracht en benut kan worden voor het te
zijner tijd op te stellen 8e actieprogramma nitraatrichtlijn.
32
Wat is de huidige stand van zaken omtrent de Nederlandse implementatie van de EU-meststoffenverordening
2019/1009 die grotendeels op 16 juli 2022 in zal gaan?
Antwoord
De Europese Meststoffenverordening EU 2019/1009 is in juli 2019 aangenomen. De periode
tot 16 juli 2022 is een overgangsfase naar de volledige inwerkingtreding van de nieuwe
verordening. Deze periode wordt gebruikt voor de ontwikkeling van standaarden, een
conformiteitsbeoordelingsstructuur en wettelijke implementatie in nationale regelgeving.
De Europese Commissie heeft de Europese Standaardiseringsorganisatie (CEN) gevraagd
om voor alle normen, die in de verordening genoemd staan, geharmoniseerde standaarden
te ontwikkelen. De verwachting is dat het CEN dit voorjaar een eerste document zal
presenteren met technische specificaties. Nederland heeft in april 2020 de uitvoeringsregeling
Meststoffenwet (Urm) aangepast en daarmee de NVWA als aanmeldende autoriteit aangewezen.
Daarnaast heeft Nederland een aanmeldingsprocedure voor aanmeldende instanties (Nobo’s)
gepubliceerd. Inmiddels is de eerste Nederlandse aanmeldende instantie definitief
in Brussel aangemeld, waarmee de eerste bemestingsproducten via de nieuwe verordening
beoordeeld kunnen worden. Er wordt momenteel gewerkt aan de implementatie van de Europese
Meststoffenverordening in een ministeriële regeling, om de handel in deze EU-bemestingsproducten
mogelijk te maken. Gestreefd wordt naar publicatie van deze regeling in juni 2022.
Voor andere bemestingsproducten zal op langere termijn worden bezien of harmonisatie
van de Nederlandse meststoffenregelgeving met de EU-regelgeving wenselijk is.
33
Hoe gaat u toetsen of de veiligheid van (nieuwe) emissiearme stalsystemen door fabrikanten
voldoende geborgd is?
Antwoord
In de Kamerbrief van 14 december 2021 over de opvolging van het onderzoek naar de
veiligheid van emissiearme vloeren (Kamerstuk 29 383, nr. 365) heeft de Staatssecretaris van IenW mede namens de Minister van LNV het volgende
laten weten aan de Tweede Kamer: «Uit gesprekken met betrokken partijen is naar voren
gekomen dat al maatregelen worden genomen bij de ontwikkeling, implementatie en gebruik
van emissiearme vloersystemen. Het risico van hoge methaanconcentraties bij mestmixen
is bekend en het management van de veehouders is van belang om risico’s bij hoge concentraties
te mitigeren. Vloerfabrikanten beschikken over de informatie om risico’s van mestgassen
te verkleinen. Een vloerfabrikant moet aan RVO voortaan laten weten hoe de veiligheid
van de emissiearme vloer gewaarborgd is bij de aanvraag om de vloer te laten opnemen
op de lijst van de bijlage van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav).»
34
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van het lid
Bisschop c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 414)?
Antwoord
Het lid Bisschop c.s. heeft verzocht de regering de voorgestelde eis van minimaal
60 tot 70% rustgewassen en 50% permanent grasland bij graasdierbedrijven in overleg
met betrokken sectoren tenminste zo vorm te geven dat recht wordt gedaan aan de lastige
positie van gemengde bedrijven en bedrijven in de vleesveehouderij en ervoor te zorgen
dat het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn (7e AP) hier ruimte voor biedt.
In de definitieve versie van het 7e AP is hier toe ruimte geboden en het ontwerp is
op dit punt als volgt verandert: eisen voor een aandeel (permanent) grasland op graasdierbedrijven
worden alleen opgelegd aan de melkvee- en rundvleesveehouderij (zoog- en weidekoeien).
Inmiddels is gestart met het leggen van de koppeling tussen grondgebondenheid en het
aandeel (permanent) grasland waarover een melkvee- of rundvleesveebedrijf (zoog- en
weidekoeien) dient te bezitten. Hierbij zijn de sectorpartijen nauw betrokken.
35
Welke partijen worden betrokken bij het opstellen van de integrale gebiedsplannen
in het kader van het zevende actieprogramma? Wie is verantwoordelijk voor de samenstelling?
Antwoord
De integrale gebiedsplannen worden opgesteld in het kader van de integrale aanpak.
De provincies staan voor de oplevering van de gebiedsplannen aan de lat, en zijn hier
samen met gebiedspartners al mee bezig vanuit de verplichting in de Wet stikstofreductie
en natuurverbetering. Ten aanzien van het proces om te komen tot gebiedsplannen is
het van belang dat de kaders en procedures helder zijn en betrokken partijen gelijkwaardig
aan tafel zitten. Met de provincies worden afspraken gemaakt over de wijze waarop
Rijk en medeoverheden hier gezamenlijk zorg voor dragen.
36
Heeft u een impactanalyse gemaakt van de voornemens uit het addendum van het zevende
actieprogramma?
Antwoord
De maatregelen zoals gepresenteerd in het coalitieakkoord betreffende stikstof en
in het addendum van het 7e actieprogramma zijn zoals gezegd gebaseerd op wetenschappelijke
studies. De impact op de sector als gevolg van het addendum is in deze rapporten niet
doorgerekend. Dit is wel gebeurd voor het 7e actieprogramma zoals in november gepresenteerd12.
Op 1 april jl. heeft uw Kamer een brief ontvangen waarin nader is ingegaan op de hoofdlijnen
van de integrale gebiedsgerichte aanpak (Kamerstukken 33 576 en 35 334, nr. 265). Hierin zal onder andere nader worden ingegaan op de doorvertaling van de doelen
voor integrale gebiedsgerichte aanpak, de inzet van het transitiefonds, vergunningsverlening
en de ecologische autoriteit. Bij de uitwerking van de gebiedsplannen zal ook een
ecologische toets worden gedaan en aandacht worden besteed aan de sociaaleconomische
effecten.
37
Wat is de verwachte omvang in hectare van de inrichting van 100 tot 250 meter brede
bufferstroken in beekdalen?
Antwoord
Op dit moment is nog niet bekend waar precies en hoe breed de inrichting van de brede
stroken13 in beekdalen op zandgronden in centraal-, Oost- en Zuid-Nederland zal zijn. Uit de
analyse van Wageningen Universiteit en Research ten behoeve van bepaling van de kansen
van de stikstofaanpak voor het doelbereik van de KRW voor nutriënten, komt naar voren
dat het inrichten van 100–250 meter brede bufferstroken in beekdalen in de zandgebieden
van Centraal Nederland, Oost Nederland en Zuid Nederland een belangrijke maatregel
is voor de KRW met veel effect op het verbeteren van de waterkwaliteit (Kamerstuk
35 334, nr. 170 en Kamerstuk 33 037, nr. 431). In deze analyse gaat de WUR uit van een omvang van 27.000 – 79.000 ha tot 17.000
– 44.000 ha. De realisatie en precieze uitwerking hiervan wordt onderdeel van de integrale
gebiedsgerichte aanpak, zoals opgenomen in het Coalitieakkoord, waarin een breed palet
aan instrumenten beschikbaar is. Als onderdeel van deze integrale, gebiedsgerichte
aanpak zal worden bepaald welke breedte noodzakelijk is voor doelbereik van de KRW
per gebied, waarbij ook de opgaven voor droogte en wateroverlast worden betrokken.
Dit is dus afhankelijk van de omstandigheden in het gebied en welke maatregelen het
meest effectief zijn onder de lokale omstandigheden. Daarmee is het precieze areaal
wat hieronder gaat vallen op dit moment nog niet bekend.
38
Wanneer verwacht u duidelijkheid te kunnen geven over de adviezen van de Commissie
Deskundigen Meststoffenwet (CDM) naar aanleiding van diverse aangenomen moties over
onder andere wintergewassen?
Antwoord
Ik heb aan de CDM adviezen gevraagd die betrekking hebben op diverse aangenomen moties
ten aanzien van het 7e AP. Ten eerste werkt de CDM inmiddels aan een advies over welke
teelten gezien kunnen worden als rustgewassen, wintergewassen en de gewassen welke
vroege bemesting nodig hebben. Hierbij betrekt het CDM ook welke gewassen gezien kunnen
worden als stikstofbehoeftige gewassen, en welke als vanggewas gebruikt kunnen worden.
Ik verwacht in de komende uiterlijk in mei duidelijkheid te kunnen verschaffen over
dit uiteindelijke advies en de wijze waarop ik invulling geef aan de motie van de
leden Grinwis en Van Campen over de definitie van winterteelten (Kamerstuk 33 037, nr. 419).
Daarnaast verwacht ik in de zomer een advies van de CDM over welke organische stof-rijke
meststoffen op welke wijze verminderd kunnen meetellen in de fosfaatgebruiksruimte.
Met dit laatste advies kan verder invulling gegeven worden aan de motie van de leden,
Boswijk, Grinwis en Van der Plas (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 46).
Ook zal de CDM de komende zomer advies uitbrengen over de hoogte van de kortingen
op de stikstofgebruiksnorm bij het later dan 1 oktober inzaaien van een vanggewas
op zand- en lössgronden volgend uit de implementatie van het 7e AP. Deze betrek ik
in een wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet waarvoor in het najaar
van 2022 een consultatie is voorzien in verband met de voorziene inwerkingtreding
per 1 januari 2023.
39
Kunt u een overzicht geven van uitspoelingsgevoelige en niet-uitspoelingsgevoelige
gewassen?
Antwoord
Ik verwijs hiervoor naar bijlage 1 van het rapport «Adviezen voor stikstofgebruiksnormen
voor akker- en tuinbouwgewassen op zand- en lössgrond bij verschillende uitgangspunten»
(Dijk, W. van & J. Schröder, 2007, PPO Publicatienummer 371, Wageningen, PPO, bijlage
1) waarin een overzicht is opgenomen van welke gewassen wel en niet als uitspoelingsgevoelig
zouden moeten worden gezien.
Ik wil hierbij opmerken dat de mestregelgeving geen onderscheid kent naar uitspoelingsgevoelige
of niet-uitspoelingsgevoelige gewassen. Wel wordt met de uitspoelingsgevoeligheid
rekening gehouden. Bij de bepaling van de hoogte van de gebruiksnormen vraag ik advies
aan de CDM en dat ligt vervolgens ten grondslag aan de vaststelling van de gebruiksnormen.
Zo heeft de CDM vanwege de sterke stijging in de opbrengsten van suikerbieten per
hectare, aangegeven dat dit gewas inmiddels niet langer als uitspoelingsgevoelig gezien
kan worden. Dit is aangegeven in het CDM-advies «relatie tussen bouwplan en nitraatuitspoeling»
uit 2020.
40
Wordt er op korte termijn een Europese evaluatie van de Nitraatrichtlijn verwacht?
Antwoord
Hierover is mij niets bekend.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.L. Geurts, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
S.F.F. Meijer, adjunct-griffier