Verslag van een commissiedebat : Verslag van een commissiedebat, gehouden op 30 maart 2022, over Passend onderwijs
31 497 Passend onderwijs
Nr. 434 VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
            
Vastgesteld 29 april 2022
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de vaste commissie voor
                  Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben op 30 maart 2022 overleg gevoerd met de heer
                  Wiersma, Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, over:
               
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 16 december
                           2021 inzake voortgangsrapportage verbeteraanpak passend onderwijs 2021 (Kamerstuk
                           31 497, nr. 422);
– de brief van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs d.d. 25 februari 2022
                           inzake rapport monitoronderzoek subsidieregeling (hoog)begaafden tweede meting over
                           2020–2021 (Kamerstuk 31 497, nr. 425);
– de brief van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs d.d. 17 februari 2022
                           inzake reactie op verzoek commissie over een e-mail met als onderwerp «Schoolbesturen
                           blokkeren de bekostiging van inclusief onderwijs» (Kamerstuk 31 497, nr. 424);
– de brief van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs d.d. 10 februari 2022
                           inzake reactie op verzoek commissie inzake de brief van Defence for Children met betrekking
                           tot de samenwerking tussen zorg en onderwijs (Kamerstuk 31 497, nr. 423);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 12 november
                           2021 inzake reactie op brief Dominicus College met betrekking tot bekostiging en fusie
                           afdeling Monnikskap (Kamerstuk 31 289, nr. 500);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 20 mei
                           2021 inzake reactie op verzoek commissie over de brief van de Nederlandse Vereniging
                           van Pedagogen en Onderwijskundigen over het rapport «Zicht op thuiszittende leerlingen»
                           (Kamerstuk 26 695, nr. 135);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 11 november
                           2021 inzake beantwoording vragen commissie over de reactie op verzoek commissie over
                           de brief van de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen over het
                           rapport «Zicht op thuiszittende leerlingen» (Kamerstuk 26 695, nr. 136);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 2 november
                           2021 inzake verzamelbrief moties en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs (Kamerstuk
                           31 293, nr. 598);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 21 mei
                           2021 inzake stand van zaken aanpassen van de ondersteuningsstructuur voor zieke leerlingen
                           (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 222);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 28 oktober
                           2021 inzake antwoorden op vragen commissie over de stand van zaken aanpassen van de
                           ondersteuningsstructuur voor zieke leerlingen (Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 16);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 5 oktober
                           2021 inzake eerste monitor afbouw bovenmatige vermogens samenwerkingsverbanden passend
                           onderwijs (Kamerstuk 31 497, nr. 418);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 14 september
                           2021 inzake reactie op verzoek commissie inzake zorgen over ongewenste situatie op
                           basisschool De Verbinding in Almere (Kamerstuk 31 293, nr. 587);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 17 augustus
                           2021 inzake reactie op verzoek commissie over een brief van een burger over stages
                           in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) in relatie tot de Wet langdurige zorg (Wlz)
                           (Kamerstuk 31 289, nr. 479);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 5 juli
                           2021 inzake reactie op verzoek commissie inzake de brief van de Sectorraad Praktijkonderwijs
                           met betrekking tot de bekostiging van het praktijkonderwijs (Kamerstuk 31 497, nr. 413);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 11 juni
                           2021 inzake stand van zaken betreffende de uitvoering van de aangenomen moties die
                           zijn ingediend bij het notaoverleg Passend onderwijs op 16 november 2020 (Kamerstuk
                           31 497, nr. 408);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 8 juni
                           2021 inzake reactie op verzoek commissie naar aanleiding van de ontvangen brief van
                           een groep ouders van OBS De Steiger aan Onderwijsgroep Perspecto met betrekking tot
                           hb-onderwijs (Kamerstuk 31 497, nr. 407);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 23 april
                           2021 inzake verlenging toelaatbaarheidsverklaringen in het speciaal onderwijs (Kamerstuk
                           31 289, nr. 462);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 20 april
                           2021 inzake reactie op verzoek commissie over de ZON-aanpak (2021Z06927);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 24 maart
                           2021 inzake uitvoering van de moties van de leden Westerveld en Van den Hul over een
                           garantie dat vso-leerlingen hun huidige opleiding mogen afmaken en over versoepeling
                           van de leeftijdsgrenzen in het vso en pro (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 209);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 12 juli
                           2021 inzake reactie op verzoek commissie inzake een overzicht van de uitvoering van
                           afspraken over de samenwerking tussen het collectieve onderwijssysteem en het individuele
                           (jeugd)zorgsysteem (Kamerstuk 31 497, nr. 415);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 25 november
                           2021 inzake antwoorden op vragen commissie over de reactie op verzoek commissie inzake
                           een overzicht van de uitvoering van afspraken over de samenwerking tussen het collectieve
                           onderwijssysteem en het individuele (jeugd)zorgsysteem (Kamerstuk 31 497, nr. 419);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 15 maart
                           2021 inzake Verbeteraanpak passend onderwijs: de voortgang van de afbouw van de reserves
                           bij samenwerkingsverbanden en de motie van de leden Van Meenen en Rog over een definitie
                           van de doelgroep van passend onderwijs (Kamerstuk 31 497, nr. 395);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 14 december
                           2021 inzake verzamelbrief moties en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs (Kamerstuk
                           31 293, nr. 607);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 8 maart
                           2021 inzake reactie op verzoek commissie over de burgerbrief met betrekking tot beschikbaar
                           stellen van middelen voor particulier onderwijs (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 205);
– de brief van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs d.d. 28 maart 2022 inzake
                           reactie op verzoek commissie over een afschrift van de brief aan de ouderraad en enkele
                           leerlingen van De Monnikskap naar aanleiding van de e-mail «Behoud inclusief onderwijs»
                           van 4 februari 2022 (2022Z05896);
– de brief van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma – Verzuimcijfers
                           2020–2021 en verzuimaanpak d.d. 28 maart 2022 inzake verzuimcijfers 2020–2021 en verzuimaanpak
                           (Kamerstuk 26 695, nr. 138);
– de brief van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs d.d. 28 maart 2022 inzake
                           tweede monitor afbouw bovenmatige vermogens samenwerkingsverbanden passend onderwijs
                           (Kamerstuk 31 497, nr. 427).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Michon-Derkzen
De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Smals
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler
Voorzitter: Michon-Derkzen
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Bisschop, Goudzwaard, De Hoop, Van
                  Meenen, Michon-Derkzen, Paul, Peters, Segers en Westerveld,
               
en de heer Wiersma, Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs.
Aanvang 10.02 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen allemaal, welkom. Welkom aan de leden van de vaste commissie van Onderwijs,
                     Cultuur en Wetenschap. In het bijzonder welkom aan Minister Wiersma voor Primair en
                     Voortgezet Onderwijs met zijn ondersteuning. We spreken hier vandaag over passend
                     onderwijs. We hebben een nieuw lid in ons midden, de heer Goudzwaard van JA21. Ik
                     heet hem in het bijzonder welkom. We hebben met elkaar afgesproken dat we zeven minuten
                     spreektijd hebben per fractie. We moeten even kijken hoe het loopt, maar mijn idee
                     is om na de eerste termijn van de Kamer te schorsen voor de voorbereiding van de Minister.
                     Wellicht hebben we dan het idee dat we hier geen marathonzitting hebben van 10.00
                     uur tot 14.30 uur, maar dat er nog ergens tussendoor een klein boterhammetje gegeten
                     kan worden. We gaan snel beginnen. Ik wil als eerste het woord geven aan de heer De
                     Hoop van de fractie van de PvdA.
                  
De heer De Hoop (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. De Partij van de Arbeid vindt dat onderwijs voor ieder kind
                     vrolijk, fijn en veilig zou moeten zijn. We willen dat ons onderwijs echt inclusief
                     is en dat er voor elk kind een goede plek op school is. Passend onderwijs, waarbij
                     ieder kind de juiste ondersteuning krijgt, moet het streven blijven. Maar het onderwijs
                     staat onder grote druk. We vragen heel veel van leraren. Dat maakt dat het onderwijs
                     voor een hoop individuele leerlingen nog steeds echt tekortschiet. Het verschijnsel
                     «thuiszitters» vormt bij uitstek een teken dat ons onderwijs nog altijd niet voor
                     alle leerlingen passend is. De Minister komt nu met een voorstel met onder andere
                     een versnellende aanpak in drie actielijnen. Het is goed om te zien dat er bij het
                     kabinet blijkbaar wel wat urgentie leeft, maar wat kunnen we concreet verwachten?
                     Want we hebben allemaal de verzuimcijfers van 2021 gezien. Die zijn echt enorm zorgelijk.
                     We kunnen ons bovendien afvragen hoe goed dat monitoren op dit moment lukt. Dat is
                     echt iets waar de Minister veel aandacht voor moet hebben. De vraag blijft dan toch
                     hangen welke randvoorwaarden er nodig zijn om het onderwijs écht passend te krijgen
                     voor iedereen. Hoe gaat de Minister daarin voorzien?
                  
Voorzitter. De Kinderombudsvrouw signaleert dat het belang van kwetsbare kinderen
                     niet goed wordt onderzocht. Dat is in strijd met het Kinderrechtenverdrag. Zij signaleert
                     ook dat kwetsbare kinderen het minst goed worden gehoord. Hierdoor worden de meest
                     kwetsbare kinderen niet goed ondersteund. Ook bij leerlingenorganisatie LBVSO heerst
                     het gevoel dat het er bij de Verbeteraanpak Passend Onderwijs telkens buiten wordt
                     gelaten. Kan de Minister bijvoorbeeld toelichten waarom er niet een leerlingenvertegenwoordiger
                     vanuit het voortgezet speciaal onderwijs is opgenomen in de kerngroep van het Steunpunt
                     Passend Onderwijs of in de vliegende brigade? Hoe wil deze Minister in het algemeen
                     rekening houden met de relevante bepalingen van het Internationaal Verdrag inzake
                     de Rechten van het Kind, waar de Kinderombudsvrouw op wijst?
                  
In de Verbeteraanpak Passend Onderwijs werd een stip op de horizon voor inclusiever
                     onderwijs in 2035 aangekondigd. Ook het coalitieakkoord volstaat met zo'n boterzachte
                     formulering; ik moet het toch zeggen. Daarin staat: we gaan verder met het streven
                     naar inclusief onderwijs. In het najaar presenteert de Minister de routekaart naar
                     inclusiever onderwijs. Hopelijk wordt het beleid daarmee toch iets minder vrijblijvend.
                     Is hij ook bereid om deze routekaart nadrukkelijk in het perspectief van de bepalingen
                     van het VN-verdrag Handicap te plaatsen? Hoe wil hij mensen met een beperking en hun
                     organisaties betrekken bij de ontwikkeling van de routekaart naar dat inclusieve onderwijs?
                  
Voorzitter. Het aantal vso-scholen voor cluster 4 neemt af, terwijl de instroom blijft
                     groeien. Hoe wil deze Minister faciliteren dat vso-scholen – of deze qua organisatie
                     nou klein of groot zijn – hun onderwijs in ieder geval kleinschalig kunnen organiseren,
                     opdat ook de menselijke maat niet voor deze kwetsbare doelgroep verloren gaat?
                  
Te vaak komt geld dat bedoeld is voor kinderen met een complexe zorgbehoefte, niet
                     goed terecht. Er is vanuit de Kamer al een voorbereidingsgroep bezig met de casus
                     van een ernstig meervoudig beperkte scholier bij de Tyltylschool de Maasgouw in Maastricht.
                     Deelt deze Minister de mening van Ieder(in), ouders, onderwijzers en Per Saldo dat
                     scholen niet het volledige persoonsgebonden budget van zo'n kind mogen claimen, als
                     dat ten koste gaat van het budget dat er overblijft voor de inkoop van zorg thuis?
                  
Het Ministerie van OCW werkt aan centralisatie van de ondersteuningsstructuur voor
                     ernstig zieke leerlingen. Zeventien ouders- en leerlingen vertegenwoordigende organisaties
                     hebben ons laten weten hiervan weinig heil te verwachten; die centralisatie doet thuiszitters
                     tekort, creëert capaciteitsproblemen en er zijn belemmeringen voor flexibel onderwijs.
                     Houdt de Minister nog altijd vast aan dit voornemen? Welke overwegingen liggen hier
                     specifiek aan ten grondslag? Welke mogelijkheden ziet de Minister om het huidige systeem
                     te verbeteren, in plaats van een geheel nieuw systeem te creëren?
                  
Wij willen juist de normering van basisondersteuning centraliseren, maar dat wilde
                     de vorige Minister niet. De Kamer heeft deze Minister nu nog gevraagd om een stand-van-zakenbrief.
                     De Minister geeft aan dat het complex is gebleken om een norm te ontwikkelen, omdat
                     sommige partijen een soort afvinklijst willen en andere partijen de ruimte willen
                     behouden, zonder zo'n restrictief lijstje.
                  
OCW heeft nu de regie naar zich toe getrokken, door de opdracht uit te zetten bij
                     een onafhankelijke partij die een ontwikkelgroep gaat vormen. Die groep moet de norm
                     ontwikkelen voor drie verschillende gebieden: dyslexie, hoogbegaafdheid en leergedrag.
                     De verwachting is dat deze groep in mei van start kan gaan en eind 2022, begin 2023
                     klaar zal zijn. De Minister geeft aan dat de groep zal bestaan uit onafhankelijke
                     deskundigen. Maar hoe neemt dat de onenigheid of onverenigbaarheid van de verschillende
                     visies op de norm weg? Hoe gaan we daarmee aan de slag? Hoe zorgen we ervoor dat de
                     norm die wordt ontwikkeld ook daadwerkelijk in de praktijk zal werken, zodat we niet
                     in 2023 met een onbruikbare norm zitten? Ik wil dat weten, omdat de motie-Kwint, die
                     daarom vroeg, dan alweer vier jaar oud is.
                  
Voorzitter. Als woordvoerder Onderwijs en woordvoerder Openbaar vervoer maak ik mij
                     ernstig zorgen over het leerlingenvervoer. Dat dit nog te veel te wensen overlaat,
                     kwam afgelopen week opnieuw duidelijk naar voren in een artikel van Trouw. Kinderen
                     hebben vaak een lange reistijd, als gevolg van de spreiding van scholen. Chauffeurs
                     wisselen vaak. Dat kan voor kinderen met een beperking moeilijk zijn. Het brengt een
                     hoop drukte mee voor kinderen. Hoe kijkt de Minister naar de vraag om een landelijke
                     richtlijn voor reistijd, afhankelijk van de leeftijd van het kind en de afstand van
                     huis naar school? En welke verdere mogelijkheden tot verbetering ziet hij?
                  
Voorzitter, ten slotte. Het is erg mooi dat deze Minister zondag aangaf er alles aan
                     te willen doen om alle vluchtelingenkinderen zo meteen onderwijs te gaan bieden. Maar
                     hoe is hij dit van plan? Er zijn namelijk een hoop kinderen die nu al langs de zijlijn
                     staan.
                  
Dank.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer De Hoop. Overigens hebben we voorafgaand aan het debat niets afgesproken
                     over interrupties. Volgens mij is het goed gebruik in deze commissie om twee interrupties
                     in tweeën te doen. Ik wil dat dus maar als uitgangspunt nemen.
                  
Dan geef ik het woord aan mevrouw Paul. Zij spreekt namens de fractie van de VVD.
Mevrouw Paul (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Voordat ik losbrand, heb ik even een woord van geruststelling
                     voor alle collega's. Ik sluit niet uit dat ik ga hoesten en proesten tijdens mijn
                     betoog, maar ik heb geen corona. Ik heb gisteren en vandaag uitgebreide tests gedaan,
                     dus we're safe.
                  
Voorzitter. Elk kind verdient de kans om het beste uit zichzelf te halen, volop mee
                     te doen en iets moois van zijn of haar leven te maken. Een van de belangrijkste instrumenten
                     om dit te realiseren, is onderwijs. Of je nou een beperking of een chronische ziekte
                     hebt, een taalachterstand hebt vanwege je migratieachtergrond of hoogbegaafd bent,
                     het zou niet moeten uitmaken. Je hebt recht op onderwijs dat aansluit bij jouw behoefte,
                     beperkingen, capaciteiten, ambities en dromen. Het is de taak van de overheid om te
                     zorgen voor dat passend onderwijs voor ieder kind.
                  
Vandaag wil ik inzoomen op de groep van hoogbegaafde kinderen, die vaak tussen wal
                     en schip vallen. Ruim 5.000 van hen zijn uit ons schoolsysteem gevallen en zitten
                     thuis. Het zijn kinderen waarover veel misvattingen bestaan, van «die zijn superslim,
                     dus die komen er wel» tot «hoogbegaafdheid komt vooral voor in welgestelde gezinnen».
                     Heel eerlijk: vroeger dacht ik ook «die redden zich wel, want ze zijn superslim».
                     Inmiddels weet ik beter, dankzij onderzoek van experts, maar vooral dankzij gesprekken
                     met kinderen, ouders, grootouders, leraren en schoolleiders. Het waren confronterende
                     gesprekken, die ik vaak eindigde met een knoop in mijn maag en een brok in mijn keel,
                     want het leed en verdriet dat ik tegenkwam, is haast onbeschrijflijk.
                  
Ik waag toch een poging tot beschrijven, en gebruik hiervoor de woorden van Esmee,
                     een tiener die mij tijdens een bijeenkomst over hoogbegaafdheid aansprak en mij een
                     brief meegaf. Esmee schrijft: «Binnen school was ik de hele dag bezig om me aan te
                     passen aan de klas en de hoge verwachtingen van anderen. Ik hou erg van bergbeklimmen.
                     Ik ben minder kapot als ik op één dag twaalf uur loop en bergen beklim, dan dat ik
                     één dag acht uur op school zit. Hoogbegaafden kunnen niet alles in één keer. Ook wij
                     hebben hulp nodig. Op de basisschool kreeg ik allerlei opdrachten, zonder tekst en
                     uitleg. Leraren verwachtten dat ik het in één keer kon, maar natuurlijk kon ik dat
                     niet. Hierdoor kreeg ik faalangst. De psycholoog zei: «Esmee heeft autisme, dus ze
                     kan niets leren». Ik ben hierdoor zo ongelukkig geweest, dat ik mijn armen kapotmaakte
                     door te krassen. Doordat school zo veel energie kost, had ik geen ruimte in mijn hoofd
                     voor leuke dingen. Hierdoor kwam ik nog meer in een negatieve spiraal. Ik vond niks
                     meer leuk.» Dan ben je een tiener en vind je het leven niet meer leuk. Hoe heftig
                     is dat?
                  
Inmiddels gaat het gelukkig beter met Esmee, maar haar verhaal staat helaas niet op
                     zichzelf. Ik heb er honderden gehoord en gelezen; dat is nog maar een fractie van
                     de 5.000 hoogbegaafde thuiszitters. De VVD vindt het ongelofelijk belangrijk dat we
                     hier werk van maken, meer dan nu het geval is. Daarom heb ik een aantal concrete aandachtspunten
                     en vragen voor de Minister.
                  
Wat mijn fractie betreft houden we de verbeteraanpak passend onderwijs vast en werken
                     we aan een goed aanbod voor hoogbegaafden binnen elk samenwerkingsverband. Kan de
                     Minister ervoor zorgen dat de inspectie hier strakker op stuurt? Zo garanderen we
                     dat de mogelijkheden binnen een samenwerkingsverband optimaal worden benut en dat
                     ook hoogbegaafde kinderen binnen hun regio passend onderwijs kunnen genieten.
                  
Voor hoogbegaafde kinderen die dreigen uit te vallen wanneer ze vijf dagen per week
                     op school moeten zijn, bijvoorbeeld doordat ze totaal overprikkeld raken, wil de VVD
                     een gedeeltelijke uitzondering van de schoolplicht. Dit mag alleen als andere opties,
                     zoals overplaatsing naar een hb-school, al uitgeput zijn. Door geen volledige vrijstelling
                     van de school- of leerplicht toe te staan, houden we beter zicht op deze leerlingen
                     en hun voortgang, en voorkomen we dat ze volledig uitvallen. Kan de Minister aangeven
                     of en hoe hij deze gedeeltelijke uitzondering van de schoolplicht wettelijk mogelijk
                     gaat maken? Hierbij een suggestie. De implementatie van de digitale school, zoals
                     opgenomen in het regeerakkoord, biedt mogelijkheden om deze leerlingen, maar ook andere
                     leerlingen met bijvoorbeeld een kwetsbare gezondheid of een angststoornis, goed thuisonderwijs
                     te geven. Graag verzoek ik de Minister om op korte termijn te komen met een nadere
                     uitwerking van die digitale school.
                  
Voorzitter. Vanuit het werkveld bestaat de behoefte aan een doorlopende leerlijn hoogbegaafdheid
                     van het p.o. tot en met het vo. Dat is heel logisch, want hoogbegaafdheid stopt natuurlijk
                     niet bij het afronden van de basisschool. Ik vind het belangrijk dat de Minister dit
                     onderzoekt en met een plan van aanpak bij ons terugkomt. Kan de Minister dit toezeggen?
                  
Uit alle gesprekken en informatie van kinderen, ouders, leraren en experts wordt duidelijk
                     dat hoogbegaafdheid vaak niet wordt herkend. Dat is geen kwade wil van de meester
                     of de juf, maar een gebrek aan kennis en concrete handvatten. De VVD vindt het daarom
                     essentieel dat er in alle lerarenopleidingen meer en verplicht aandacht wordt besteed
                     aan hoogbegaafdheid. Daarnaast is het belangrijk dat in de opleiding voor andere beroepen
                     – denk aan consultatiebureauartsen en wijkverpleegkundigen – ook aandacht wordt besteed
                     aan hoogbegaafdheid. Als hoogbegaafdheid op jonge leeftijd herkend en erkend wordt,
                     kan een kind op de juiste manier worden begeleid en raakt het niet beschadigd. Hiermee
                     voorkomen we een hoop leed voor kinderen en hun families.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Paul ...
Mevrouw Paul (VVD):
Ik rond af, voorzitter. We equiperen professionals beter en we besparen zelfs kosten
                     doordat kinderen gewoon passend onderwijs volgen en een gelukkig leven leiden in plaats
                     van verzeild raken in allerlei onnodige zorgtrajecten.
                  
Dan had ik nog een laatste punt. Dat ga ik niet helemaal behandelen, maar ik zou ook
                     graag aan de Minister willen vragen te reflecteren op het rapport van Loek Zonnenberg
                     over zijn situatieanalyse van hb-scholen.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Mevrouw Paul, u was nog helemaal niet door uw tijd heen, maar ik zag de heer De Hoop
                     voor een interruptie.
                  
Mevrouw Paul (VVD):
O, dan ga ik zo meteen weer door. Sorry.
De voorzitter:
Ik zat in uw tekst te zoeken wanneer ik u zou kunnen onderbreken. Dat was nog best
                     ingewikkeld. Maar goed, dat is aan mijn kant ook nog allemaal onervarenheid. Ik geef
                     het woord aan de heer De Hoop voor zijn interruptie.
                  
De heer De Hoop (PvdA):
Er is in de bijdrage van mevrouw Paul veel aandacht voor hoogbegaafdheid. Ik denk
                     dat dat terecht is, omdat een groot deel van de thuiszitters hoogbegaafde leerlingen
                     zijn. Waar ik even over viel, is dat mevrouw Paul met name dat digitale aspect heel
                     erg benadrukte. Dat snap ik, want je wil dat leerlingen ook vanuit thuis op een zo
                     goed mogelijke manier betrokken kunnen zijn. Maar mijn vraag aan mevrouw Paul is:
                     is zij het met de Partij van de Arbeid eens dat wanneer het kan, de norm wel zo veel
                     mogelijk zou moeten zijn dat het onderwijs op school plaatsvindt? Het is namelijk
                     echt belangrijk dat kinderen met elkaar in aanraking komen. Dat digitale onderwijs
                     zou niet een soort excuus of alternatief moeten zijn door de druk die er al is. De
                     norm moet blijven dat we zo veel mogelijk kinderen op school krijgen. Dat digitale
                     onderwijs kan zeker een rol spelen, maar het moet niet een soort norm worden. Is zij
                     dat met de Partij van de Arbeid eens? Dat is mijn vraag aan de VVD.
                  
Mevrouw Paul (VVD):
Dank voor deze vraag van de heer De Hoop. Ik ben het helemaal met de heer De Hoop
                     eens. Het uitgangspunt bij wat leerlingen op school doen, is dat ze van alles leren.
                     Zo leren ze met elkaar om te gaan. Ze leren ook om te gaan met kinderen die ze misschien
                     in hun normale thuisomgeving niet tegenkomen. Dat is dus een belangrijke voorbereiding
                     op het samenleven in een samenleving, zoals we doen. Ik vind dat dus ongelofelijk
                     belangrijk. In de afgelopen periode heb ik gesproken met veel hoogbegaafde kinderen,
                     maar het geldt ook voor andere kinderen. Dat gaf ik ook aan. Het zou een manier kunnen
                     zijn voor kinderen, bijvoorbeeld met een chronische ziekte of met een bepaalde stoornis,
                     voor wie het ongelofelijk lastig is om in de klas les te krijgen, om toch mee te kunnen
                     blijven doen. Maar het is zeker geen excuus om dan maar te zeggen: dit lukt even niet
                     binnen de schoolsetting, dus hoppa, een digitale oplossing.
                  
Maar ik neem nog even het voorbeeld van bepaalde hoogbegaafde kinderen. Sommigen zijn
                     gewoon gebaat bij het reguliere onderwijs, via een plusklas. Anderen worden echt alleen
                     maar gelukkig op een school voor hoogbegaafden, waar voltijds hoogbegaafdenonderwijs
                     wordt gegeven. Weer anderen zouden heel prima in het reguliere onderwijs hun weg kunnen
                     vinden, als ze maar niet die volle vijf dagen in die klassetting zitten. Voor hen
                     kunnen al die prikkels in de klas soms namelijk gewoon te veel zijn. Dan biedt die
                     digitale oplossing een hele mooie uitkomst.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Paul, ik zag ook een interruptie van de heer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Nou, die was eigenlijk bedoeld om mevrouw Paul haar laatste punt te kunnen laten maken,
                     dus het was meer courtesy. Het is blijkbaar niet nodig, want ze heeft nog tijd over.
                     Dan zie ik er dus van af.
                  
De voorzitter:
Akkoord. En anders geef ik haar nog tijd, zeg ik richting de heer Van Meenen, want
                     de vriendelijkheid van deze commissie kent geen grenzen! Mevrouw Westerveld heeft
                     ook een interruptie.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
In aanvulling op de vraag van de heer De Hoop, want de bijdrage van mevrouw Paul gaat
                     inderdaad heel erg over hoogbegaafde kinderen. De eerste twee oplossingsrichtingen
                     die zij noemde, waren dat de inspectie strakker moet sturen en dat er wellicht een
                     gedeeltelijke uitzondering op de schoolplicht moet komen. Ik zou mevrouw Paul het
                     volgende willen vragen. Zouden we niet juist voor veel meer kennis moeten zorgen over
                     leerlingen die hoogbegaafd zijn? Zouden we niet moeten zorgen dat leerkrachten de
                     tijd en aandacht hebben om goed te kunnen zorgen voor deze kinderen? Zouden we niet
                     moet zorgen dat sommige klassen wat kleiner zijn? Zou daar niet veel meer de focus
                     op moeten liggen in plaats van op een uitzondering op de schoolplicht en op het strakker
                     sturen van de inspectie?
                  
Mevrouw Paul (VVD):
Ik denk dat het en-en-en is. Ik begrijp dat ik nog wat tijd over heb, dus ik kan straks
                     doorgaan over het punt van het verankeren van kennis. Maar ik ben het er helemaal
                     mee eens dat als je met kleinere groepen werkt, je inderdaad meer aandacht kunt besteden
                     aan kinderen. Als er meer kennis voorhanden is, heb je meer concrete handvatten voor
                     leraren. Het woord «inspectie» alleen al klinkt heel erg bedreigend en alsof we iedereen
                     achter de broek willen zitten, maar ik wil vooral dat de mogelijkheden binnen samenwerkingsverbanden
                     beter worden benut dan op dit moment het geval is. Daarin heeft de inspectie dus een
                     rol, maar verder sluit ik me aan bij wat mevrouw Westerveld zegt.
                  
De voorzitter:
Een vervolgvraag van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik denk dat we het in deze hele commissie eigenlijk wel met elkaar eens zijn over
                     de rol van samenwerkingsverbanden. We hebben daar de afgelopen jaren, toen mevrouw
                     Paul nog niet in deze commissie zat, regelmatig gesprekken met elkaar over gevoerd.
                     Maar dat geldt natuurlijk wel voor alle vormen van passend onderwijs. Dat geldt voor
                     kinderen die hoogbegaafd zijn, maar dat geldt natuurlijk net zo goed voor kinderen
                     die extra zorg nodig hebben om op die manier onderwijs te kunnen volgen. Ik zou mevrouw
                     Paul willen vragen: is zij het dan ook met me eens dat we misschien wat verder moeten
                     kijken dan de bestaande wettelijke kaders, waaraan de afgelopen regeringsperiode niet
                     werd getornd? Zouden we niet moeten kijken of op bepaalde plekken toch wetten en regels
                     moeten worden aangepast om er echt voor te kunnen zorgen dat kinderen die of hoogbegaafd
                     zijn of op een andere manier extra ondersteuning nodig hebben, dat ook kunnen krijgen,
                     ook al past het niet precies binnen de huidige wettelijke kaders?
                  
Mevrouw Paul (VVD):
Het korte antwoord is: ja. Die wetten zijn namelijk geen doel op zich. Die wetten
                     zijn er om in dit geval de kinderen te dienen en om ervoor te zorgen dat zij het juiste
                     onderwijs, de juiste zorg en de juiste aandacht krijgen. En wat dat dan precies betekent
                     qua aanpassing van wetten, weet ik ook niet. Maar ik kan me zo voorstellen dat we
                     ons daar in deze commissie in de komende periode over gaan buigen. Dat is het antwoord.
                  
Ik heb het in mijn introductie ook al proberen te doen, maar ik wil nog even benadrukken
                     dat ik nu inzoom op het thema hoogbegaafdheid en hoogbegaafde kinderen, omdat ik vind
                     dat daar te weinig aandacht voor was. Maar dat doet geen enkele afbreuk aan het feit
                     dat ik vind dat echt ieder kind passend onderwijs moet krijgen.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Paul, u heeft nog zeker een minuut om uw bijdrage af te maken. Daarvoor wil
                     ik u het woord nog geven als dat nog nodig is.
                  
Mevrouw Paul (VVD):
Super. Dank u wel, voorzitter. Nog even ingaand op dat verankeren van kennis en aandacht
                     in opleidingen, niet alleen voor leraren maar dus ook voor andere professionals: mijn
                     vraag aan de Minister is heel concreet of hij hierover in gesprek wil gaan met zijn
                     collega van hoger onderwijs en VWS, om ervoor te zorgen dat kennis over hoogbegaafdheid
                     op de juiste plekken wordt verankerd, en de Kamer te informeren over concrete vervolgstappen.
                  
Tot slot is mijn vraag om te reflecteren op het rapport van Zonnenberg over voltijdonderwijs
                     voor hoogbegaafden in Nederland. Er is onvoldoende capaciteit. Er zijn enorme wachtlijsten.
                     Sluiting dreigt voor bepaalde scholen en dat zou zomaar kunnen leiden tot een additioneel
                     aantal van 2.000 tot 3.000 thuiszitters. Dat kunnen we wat mij betreft niet laten
                     gebeuren. Wat de VVD betreft moet daar dus wat aan gedaan worden om het huidige voltijdonderwijsaanbod
                     in stand te houden en de capaciteit verder uit te breiden, in lijn met de geconstateerde
                     overduidelijke behoefte aan dit type onderwijs.
                  
Voorzitter, tot zover. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Paul. Dan geef ik het woord aan de heer Van Meenen. Hij spreekt
                     namens de fractie van D66.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Voordat ik met mijn bijdrage begin, wil ik eerst zeggen dat mij gedachten
                     uitgaan naar de heer Kwint, onze collega, en zijn gezin, die zich in een zeer moeilijke
                     situatie bevinden. Hij zou hier normaal gesproken geweest zijn en zijn bijdrage geleverd
                     hebben. Dat houdt me gewoon bezig en dat wil ik zeggen. Dat zal ongetwijfeld voor
                     iedereen hier gelden.
                  
Voorzitter. Dat gezegd hebbende: elk kind verdient de beste kans op een mooie toekomst
                     en een kans om te leren, zich te ontwikkelen en zich te ontplooien. D66 is dan ook
                     blij dat we in het coalitieakkoord goede afspraken hebben gemaakt om die beste kans
                     te realiseren. We werken toe naar inclusief onderwijs, waarbij kinderen met en zonder
                     beperking samen naar school gaan, zodat alle kinderen samen opgroeien, spelen en van
                     elkaar leren. Ook gaan we door met de verbeteraanpak van passend onderwijs. Dat is
                     ook broodnodig. Vorige week nog sprak ik twee ouders en hun zoon. De jongen in kwestie
                     zou eigenlijk in 3 vwo moeten zitten, maar om verschillende redenen is het regulier
                     onderwijs voor hem geen optie, waardoor hij nu gedwongen thuiszit. Hij was een van
                     die hoogbegaafde kinderen waar mevrouw Paul net zulke wijze en mooie woorden aan wijdde.
                     Ik sluit mij kortheidshalve bij alles aan wat zij daarover gezegd heeft en ook bij
                     haar vragen.
                  
Voorzitter. Helaas is dit geen incident. Er zitten in Nederland zo'n 15.000 kinderen
                     thuis zonder passend onderwijsaanbod. 15.000 kinderen zonder klasgenoten, juf of meester,
                     omdat ze bijvoorbeeld langdurig ziek zijn of hoogbegaafd zijn, en de school voor hen
                     niet de ideale plek is om te leren of in ieder geval niet vijf dagen per week. Om
                     te zorgen dat dit verleden tijd wordt en dat we stoppen met bijvoorbeeld onnodige
                     vrijstellingen van de leerplicht – daarmee zeggen we eigenlijk: «Wij nemen afscheid
                     van jou; veel succes met je leven. Wij zullen je niet meer lastigvallen, maar voor
                     jou geen onderwijs» – werkt D66 al enige tijd aan een initiatiefwet Leerrecht, zodat
                     we elk kind het recht geven op onderwijs en ontwikkeling. Eind 2020 presenteerden
                     wij hier de eerste versie van. Daar hebben we heel veel goede feedback op gekregen.
                     We zijn teruggegaan naar de tekentafel, samen met jongeren, ouders en deskundigen,
                     om de best mogelijke versie van deze wet te realiseren. Vandaag deel ik graag met
                     de commissie de hoofdlijnennotitie die ten grondslag zal liggen aan die wet, die ik
                     rond de zomer verwacht te kunnen aanleveren voor behandeling in de Kamer. Ik geef
                     de collega's daar graag een exemplaar van. De notitie is onder een heel lange titel
                     ook op onze website te vinden.
                  
Voorzitter. Ook de Minister heeft wetsvoorstellen aangekondigd rond leerrecht en hoorrecht.
                     Ik zou hem willen vragen om de krachten te bundelen, zodat we zo snel mogelijk en
                     zo effectief mogelijk de goede dingen voor ieder kind in Nederland kunnen gaan doen.
                  
Voorzitter. Dan de verbeteraanpak passend onderwijs. Het is geen geheim dat D66 nooit
                     voorstander is geweest van het systeem van passend onderwijs. Inmiddels is, denk ik,
                     de hele Kamer wel doordrongen van het feit dat passend onderwijs in ieder geval tot
                     nu toe zijn naam niet heeft kunnen waarmaken. Ik zei het al: we hebben duizenden thuiszitters,
                     leraren kampen met een hoge werkdruk en ouders en kinderen staan vaak buitenspel of
                     verzanden in bureaucratie, en het geld bereikt de klas niet. Daarom is het goed dat
                     de Minister 25 verbeteracties heeft aangekondigd, maar daar is in de anderhalf jaar
                     tijd tot nu toe weinig vooruitgang mee gemaakt. Zo wordt de zorgplicht bijvoorbeeld
                     nog niet toegepast, zijn scholen en leraren nog steeds handelingsverlegen en worden
                     er steeds meer Veilig Thuismeldingen gedaan. D66 vindt dat alles zeer zorgelijk. Mijn
                     vraag aan de Minister is hoe hij deze trend denkt te keren de komende tijd, specifiek
                     voor deze drie zaken. Ik vind het mooi dat de Minister het belang ziet van het afbouwen
                     van bovenmatige reserves bij samenwerkingsverbanden en dat hij daar de vinger aan
                     de pols houdt. Maar wat D66 betreft zijn die reserves liever vandaag dan morgen afgebouwd.
                     Ik heb nog wel twee andere vragen over de samenwerkingsverbanden.
                  
Ik zie dat u iets van mij wilt, voorzitter.
De voorzitter:
Daarmee wordt het wel beter. De heer Peters heeft op dit punt een interruptie voor
                     u, meneer Van Meenen.
                  
De heer Peters (CDA):
Ik werd een beetje getriggerd door die Veilig Thuismeldingen. Er zijn bij Veilig Thuis
                     namelijk ongelofelijk veel meldingen. Die komen grotendeels van drie groepen: ten
                     eerste van de wijkagent, ten tweede van de hulpverleners die reeds in het gezin aanwezig
                     zijn en ten derde van het onderwijs. Mijn vraag is: hoe weegt de heer Van Meenen dat?
                     Misschien komen de meldingen iets meer vanuit de jeugdzorg dan vanuit het onderwijs.
                     Dan moet hij dat meteen aangeven. Maar hoe weegt u dat? Wat vindt u van de rol van
                     Veilig Thuis? Zouden we dat op die manier moeten willen? Of moet het misschien anders?
                  
De heer Van Meenen (D66):
Ik denk dat wij als overheid de plicht hebben om te zorgen voor een veilige samenleving,
                     in het bijzonder voor kinderen. Dat gaat breder dan het onderwijs. Dat geldt dus overal,
                     thuis, maar ook op school. Je ziet – dat is waarom ik het hier naar voren breng –
                     dat het moeras van handelingsverlegenheid, van bureaucratie et cetera, soms leidt
                     tot een ongewenste vrijstelling van de leerplicht en dat partijen daarin uiteindelijk
                     meer tegenover elkaar komen te staan dan naast elkaar. Dat leidt soms tot een Veilig
                     Thuismelding. Als ouders die ten einde raad zijn en alles geprobeerd hebben om hun
                     kind onderwijs te laten krijgen, dus ook buiten school en soms op particuliere scholen,
                     daar niet de bekostiging voor krijgen en daar stranden, dan eindigt het soms in een
                     Veilig Thuismelding. Dat levert alleen maar angst op. Dat levert partijen op die tegenover
                     elkaar staan, terwijl ze juist naast elkaar moeten staan. Daarom zult u in mijn wetsvoorstel
                     zien dat ik de leerplichtambtenaar graag omvorm tot een leerambtenaar, die naast ouders
                     kan gaan staan, om te zorgen dat dat onderwijs tot stand gaat komen. Ik maak me grote
                     zorgen om de toename van de Veilig Thuismeldingen, want dat zie ik als een falen van
                     passend onderwijs.
                  
De heer Peters (CDA):
Ik wou zeggen dat ik het gruwelijk met hem eens ben dit keer. Daar wou ik het maar
                     bij laten.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Het begint echt een gewoonte te worden.
De heer Peters (CDA):
Wen er niet aan, zeg ik dan.
De voorzitter:
Goed.
De heer Van Meenen (D66):
Het is wederzijds.
De voorzitter:
Meneer Van Meenen, u vervolgt uw betoog.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Ik had nog twee vragen over de samenwerkingsverbanden. Hoeveel samenwerkingsverbanden
                     hebben inmiddels een ouder-en-jeugdondersteuningspunt? Kan de Minister toezeggen dat
                     dit voor de zomer realiteit is bij elk samenwerkingsverband? Hoe staat het met de
                     wettelijke verplichting van de regionale doorbraakaanpak?
                  
Daarnaast hoor ik graag wat de concrete resultaten zijn van de gesprekken met de lerarenopleidingen,
                     zodat leraren beter worden voorbereid op het bieden van ondersteuning. Hoe staat het
                     met de landelijke norm voor basisondersteuning? Wanneer kan de Kamer hier concrete
                     resultaten van verwachten?
                  
Dan heb ik nog een vraag over de thuiszitters. Soms kunnen kinderen geen passend aanbod
                     vinden in het bekostigd onderwijs, maar wel in het particulier onderwijs. Helaas mag
                     het budget dat normaal gesproken beschikbaar is voor een kind in het regulier onderwijs,
                     daarvoor niet worden ingezet. Wordt dit opgelost door de algemene maatregel van bestuur
                     voor onderwijs-zorgarrangementen? Zo nee, hoe gaat de Minister dit dan mogelijk maken?
                     Het zit ook wel in mijn wetsvoorstel. Eigenlijk merk ik dat overal in het land mensen
                     het willen gaan doen, maar dat ze zich laten tegenhouden door ons of door wat ze denken
                     dat wij ervan vinden. Daar wil ik graag een reactie van de Minister op.
                  
Ook ben ik benieuwd hoe het staat met het bieden van passend onderwijs in het vervolgonderwijs.
                     Dat heb ik nog netjes opgeschreven, want ik maak me er eigenlijk grote zorgen om.
                     Ik krijg vaak signalen dat het niet op orde is. Ik zou de Minister willen vragen om
                     in gesprek te gaan met zijn collega Dijkgraaf en ons naar aanleiding van de brief
                     van LBVSO schriftelijk te laten weten hoe het daarmee staat. Ik zou de Minister dus
                     willen vragen om een complete reactie op die brief. Daar zit dit element ook heel
                     sterk in, want je beperkingen houden niet op na je examen.
                  
Voorzitter. Twee weken geleden was ik bij de openbare basisschool De Botter in Ridderkerk,
                     een school waar inclusief onderwijs wordt geboden. Zorg- en onderwijsaanbod binnen
                     een reguliere school: zij laten zien dat het gewoon kan. Ik zou de Minister willen
                     uitnodigen om daar gewoon eens te kijken. Je wordt daar helemaal blij van. Zij gaan
                     tegen de stroom in, want het is niet onze stroom, zal ik maar zeggen, en tegen de
                     wind in. Wat D66 betreft wordt dit zo snel mogelijk realiteit op veel meer scholen
                     in Nederland. Mijn vraag is: wat worden nu de eerste stappen van de Minister, op weg
                     naar inclusief onderwijs, dat stappenplan, die weg naar de toekomst? Wat zijn in zijn
                     ogen de eerste stappen en hoe staat het met de uitvoering van mijn motie die oproept
                     tot het ontschotten van onderwijs en ondersteuning en zorg? Kan de Minister op korte
                     termijn zorgen dat dit soort initiatieven wordt gestimuleerd en op veel meer plekken
                     mogelijk wordt gemaakt? En is hij het met D66 eens dat we de experimenten met onderwijs-zorgarrangementen,
                     die minimaal vijf jaar duren, niet moeten afwachten voordat we de wetgeving gaan aanpassen?
                  
Voorzitter. Dan de Monnikskap.
De voorzitter:
Er is op dit punt een interruptie van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ja, want die interruptie sluit precies aan op de zinnen van de heer Van Meenen. Vandaar
                     dat ik maar niet wachtte totdat zijn betoog was afgerond. In de vorige periode stonden
                     we eigenlijk met deze hele commissie aan dezelfde kant van de lijn. Iedereen vond
                     namelijk dat passend onderwijs de naam niet waar had gemaakt. Iedereen zei ook: kom,
                     laten we nou eens wat sneller gaan met de verbeteraanpak. Toch duurde dat best wel
                     lang. Ook de heer Van Meenen zag niet altijd kans om in te stemmen met heel vergaande
                     moties, omdat het regeerakkoord daar gewoon geen mogelijkheid voor bood. In dit regeerakkoord
                     zie ik een aantal zinnen over passend onderwijs staan. Er wordt gestreefd naar inclusief
                     onderwijs, maar ik zou de heer Van Meenen willen vragen of hij denkt dat er de komende
                     jaren wel ruimte is om echt aan de slag te gaan en om, als dat nodig is, wetten en
                     regels aan te passen en af en toe eens flink met de vuisten op tafel te slaan om er
                     echt voor te kunnen zorgen dat alle kinderen goed onderwijs krijgen.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Zeker, dat vertrouwen heb ik volledig, ook omdat ik gevoeld heb ... Daar kan ik verder
                     niks over zeggen, maar ik heb in die onderhandelingen niet gevoeld dat we hierover
                     aan de onderhandelingstafel met elkaar in strijd waren. Ik heb daar, anders dan ook
                     wel in het verleden, echt een gezamenlijk gevoel gevoeld en dat voel ik nog steeds.
                     Dat is één. Twee: we hebben ook echt middelen beschikbaar om dat allemaal mogelijk
                     te maken, want inclusiviteit, om die stap bijvoorbeeld maar te noemen, is niet gratis.
                     Zij levert uiteindelijk veel meer op dan dat zij kost, maar ik ben ervan overtuigd
                     dat we nu echt fors vooruit kunnen. Ja, daar geloof ik in. Dat is zeker ook een gevoel
                     dat veel breder in de Kamer leeft dan alleen bij de coalitie.
                  
De voorzitter:
Meneer Van Meenen, u vervolgt uw betoog.
De heer Van Meenen (D66):
Ja, voorzitter. Helaas is nog niet alles opgelost, want ik was bij de Monnikskap,
                     een afdeling van een school in Nijmegen, waar kinderen met en zonder beperking samen
                     naar school gaan. Dat is onderwijs zoals we dat eigenlijk op veel meer plekken in
                     Nederland willen zien. Maar helaas zijn er serieuze zorgen over het voortbestaan van
                     de afdeling. De verhalen zijn echt verschrikkelijk. Mensen maken zich zorgen. Je hebt
                     een kind waar je al zulke zorgen over hebt en je bent blij en tevreden omdat het kind
                     een goede plek heeft gevonden, maar dat wordt ter discussie gesteld, ook al zijn er
                     allerlei mooie beloftes gedaan. Dat is verschrikkelijk. Ik weet niet hoe het met mijn
                     tijd zit, maar ik zou dit heel graag even willen afmaken; het is heel kort. Dit is
                     ook een aspect van passend onderwijs dat te weinig aan de orde komt: passend onderwijs
                     is regionaal georganiseerd. We hebben samenwerkingsverbanden. Daar gaat de bekostiging
                     naartoe, maar dit soort voorzieningen heeft een bovenregionale werking. Daar komen
                     kinderen van alle kanten. Was het maar zo dat we in elk samenwerkingsverband meerdere
                     van die scholen hadden, maar zo is het nu niet. Het is echt een bovenregionale voorziening.
                     We hebben zelfs sommige nationale voorzieningen. Ik heb in het verleden nog gestreden
                     voor het behoud van het doveninternaat in Haren. Dat is gebleven en dat is een nationale
                     voorziening. Dat red je niet met dat ene samenwerkingsverband waarbinnen het toevallig
                     staat. Daarom was er een aparte bekostiging door het ministerie voor de Monnikskap.
                     Die gaat nu weg. Dat is heel slecht. Dat is precies tegenover de lijn die we willen.
                     Ik begrijp dat de bestuurlijke verantwoordelijkheden daar liggen, maar wij moeten
                     toch ook als Kamer nog wel iets vinden van de weg die we op willen. Ik zou er echt
                     voor willen pleiten dat we alles doen om die directe bekostiging voor de Monnikskap
                     in stand te houden en daarmee ook deze school.
                  
Voorzitter, dan nog heel kort het leerlingenvervoer.
De voorzitter:
Heel kort. U bent ruim over de tijd.
De heer Van Meenen (D66):
Ja, echt heel kort; zó kort. Ouders & Onderwijs heeft vorige of deze week een rapport
                     gepubliceerd over leerlingenvervoer, met een aantal zeer zorgelijke conclusies en
                     voorbeelden. Mijn vraag is wat de eerste reactie van de Minister op dit rapport is,
                     maar vooral of hij ons naar aanleiding van dit rapport een uitgebreide reactie op
                     schrift kan sturen.
                  
Ten slotte het gvo, het gespecialiseerd voortgezet onderwijs. Ik ben blij dat ik tijdens
                     de begrotingsbehandeling niet voor niets met mijn collega Paternotte in een witte
                     hoody op het spreekgestoelte heb gestaan; ik heb er genoeg last van gehad, maar het
                     heeft ook wel iets opgeleverd, want we hebben in het coalitieakkoord afgesproken om
                     dat vso zo snel mogelijk om te zetten in gespecialiseerd voortgezet onderwijs. Ik
                     ben benieuwd wat de eerste stappen van de Minister zijn en wanneer we die kunnen verwachten.
                     Misschien zijn ze er al, maar graag ontvang ik een stand van zaken.
                  
Ik dank u zeer voor uw begrip, voorzitter.
De voorzitter:
U heeft een interruptie van de heer Segers.
De heer Segers (ChristenUnie):
Die witte hoody staat nog op mijn netvlies gegrift. Dat waren schokkende beelden.
                     Daar komen we nooit meer van af, maar dat terzijde. Veel dank aan de heer Van Meenen
                     voor zijn hoofdlijnennotitie over de initiatiefwet. We zien echt uit naar die wet.
                     Het denken vanuit leerrechten vind ik heel erg interessant. Ik heb gewoon een informatieve
                     vraag, ook in relatie tot het thema van thuiszitters, dat hij ook aanraakte. Zo'n
                     leerplichtambtenaar moet geen leerplichtambtenaar worden, maar een leerambtenaar die
                     langszij komt. Wat zou die aanpak, dus het denken vanuit leerrechten en een andere
                     invulling van de taak van die ambtenaar, in de context van thuiszitters betekenen?
                  
De heer Van Meenen (D66):
Dank voor die vraag. De opdracht die leerplichtambtenaren nu hebben, is om ervoor
                     te zorgen dat aan de schoolplicht wordt voldaan. Dat is de voornaamste invulling.
                     Dat leidt daar waar dat niet kan, bijvoorbeeld als gevolg van het niet tot stand komen
                     van dat passend onderwijs, tot het – ik zou haast zeggen – vervolgen van ouders. Dat
                     is het voornaamste aspect. Dat is voor de leerplichtambtenaren – we hebben ook met
                     hen en hun organisatie gesproken – eigenlijk heel frustrerend, want ook zij hebben
                     een beeld van wat er eigenlijk zou moeten gebeuren om dat onderwijs wel tot stand
                     te brengen. Daarvoor ontbreekt de ruimte in de wet. De ruimte ontbreekt om, zoals
                     mevrouw Paul dat passend en mooi zei, andere vormen te vinden dan óf vijf dagen naar
                     school óf vijf dagen thuis; denk aan iets daartussenin. Daar waar dat niet vanzelf
                     tot stand komt als we die mogelijkheid eenmaal geopend hebben, zou de leerambtenaar
                     een belangrijke rol kunnen spelen, wellicht ook door uiteindelijk, als het onverhoopt
                     nodig is, een aanwijzing te geven.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Segers voor zijn bijdrage in de eerste
                     termijn. Hij spreekt namens de ChristenUnie.
                  
De heer Segers (ChristenUnie):
Zeker. Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Ik sluit me aan bij de eerste woorden van
                     de heer Van Meenen richting de heer Kwint. Ik zag op Twitter dat hij zijn bijdrage
                     al had geleverd, maar die nu omzette in schriftelijke vragen. De Staatssecretaris
                     kan dus nog steeds kennisnemen van de inzet van ... O, sorry, ik bedoel de Minister.
                     Zei ik «Staatssecretaris»? Excuus, dat is een groot verschil. Van deze kant wil ik
                     de heer Kwint, zijn familie en kleine Evi heel veel sterkte toewensen. Ik hoop dat
                     ze snel gezond wordt.
                  
Mevrouw de voorzitter. Bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen zijn wij de strijd
                     in gegaan met de slogan «samen recht doen». Recht doen kun je ook heel goed toepassen
                     in het passend onderwijs. Je wil recht doen aan kinderen. Het woord «samen» verraadt
                     een mensvisie en een samenlevingsvisie waarin het uitgangspunt echt is dat je elkaar
                     ook heel hard nodig hebt. Dat geldt ook voor het passend onderwijs.
                  
In de voorbereiding op dit debat stuitte ik op een zeer boeiend interview met Bert
                     Wienen, onderwijsdeskundige en lector bij Windesheim. Dat was wel een beetje een provocerend
                     interview. Ik hoorde in de bijdrage van de collega's: ieder kind heeft recht op passend
                     onderwijs; we moeten het kind centraal stellen en inzoomen op het kind. Hij stelt
                     eigenlijk de vraag: moet dat wel? Moeten we echt eindeloos doorgaan op de behoefte
                     van dat ene kind? Slaan we dan niet een weg in van veel medicalisering, psychologisering
                     en heel veel interventies? Hij zegt: moet je niet veel meer de groep centraal stellen
                     en het onderwijs aan de groep? Hij heeft daarvoor een mooie metafoor, namelijk: «De
                     meesten van ons zijn paardenbloemen. Dat zijn makkelijke planten; ze kunnen overal
                     groeien, onafhankelijk van de omstandigheden. Maar sommigen van ons zijn orchideeën.
                     Die hebben specifieke afstemming en context nodig. Maar om nou tegen al die orchideeën
                     te zeggen dat ze zieke, afwijkende of mislukte paardenbloemen zijn, gaat wat ver.
                     Het gaat ook wat ver om continu aan die orchidee te vragen: wat heb jij nodig om een
                     paardenbloem te worden? Dat is het plaatje en geen inclusiviteit.» Dat vond ik eigenlijk
                     een zeer interessante gedachte: stel nou de groep centraal, stel de klas centraal,
                     stel het onderwijs centraal en niet eindeloos de individuele behoefte van dat ene
                     kind. We zien namelijk waar dat toe leidt.
                  
De voorzitter:
U heeft op dit punt een interruptie van de heer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Nou, ik weet niet of het betoog over de paardenbloemen en de orchideeën al klaar was,
                     maar het gevaarlijke van dit soort vergelijkingen is altijd het volgende. Was het
                     maar waar dat die orchidee ook echt een orchidee wordt. Dan zou je je eerder afvragen:
                     hoe kunnen we ervoor zorgen dat we allemaal orchideeën worden in plaats van allemaal
                     paardenbloemen? Maar dat even terzijde. Ik vraag de heer Segers of hij het niet met
                     me eens is dat het punt juist is dat die orchidee daar ten onder staat te gaan. Die
                     komt namelijk helemaal niet tot bloei. Was het maar waar dat die orchidee die orchidee
                     was. Dat is het grote probleem van het ontbreken van onderwijs en passend onderwijs
                     voor deze kinderen. Dat is echt iets heel anders dan elk individueel kind centraal
                     stellen. Inderdaad, ik ben het ermee eens: de meeste kinderen in Nederland redden
                     zich wel, ongeacht het systeem. Maar wij zijn er om de meest kwetsbaren te beschermen;
                     dat is denk ik ook de houding van de heer Segers. Dat zijn de kinderen die misschien
                     wel een orchidee zouden willen worden, maar ook daar de kans niet toe krijgen. Ze
                     zijn niet alleen geen paardenbloem, ze zijn ook geen orchidee. Graag zijn reactie
                     daarop.
                  
De heer Segers (ChristenUnie):
Ja, in principe moeten we niet verdwalen in zo'n metafoor, maar wat hij zegt is dat
                     wij er heel vaak van uitgaan dat een kind eerst een gevoel van welbevinden moet hebben
                     en dat het dan goed onderwijs zal hebben. Hij zegt dat dat ook weleens andersom kan
                     zijn, namelijk dat we goed onderwijs moeten aanbieden, dat dan leidt tot welbevinden.
                     Dat is in mijn optiek echt een andere aanpak dan eindeloos ingaan op die individuele
                     behoefte en die individuele problemen, specialiseren, kinderen labelen, kinderen een
                     pad op duwen waarop zij geproblematiseerd worden, terwijl kinderen terugbrengen in
                     de context, in de klas, soms meer de oplossing dan het probleem zou kunnen zijn.
                  
De voorzitter:
Vervolgvraag van de heer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Daar ben ik het wel mee eens. Ik heb het vaker in het verleden gezegd en ik wil dat
                     hier nog best een keer herhalen: wij zitten in een situatie waarin we vaak meer naar
                     diagnostisering op zoek zijn dan naar didactiek. Het is soms makkelijker om iets als
                     een probleem te definiëren en op zoek te gaan naar een uitgebreide diagnosestelling,
                     dan te kijken naar wat je zelf aan het doen bent, ook als onderdeel van het probleem.
                     Daar vinden wij elkaar. Laten we elkaar dus niet verliezen op dat punt en ook niet
                     in die metaforen. Maar de heer Segers is er, neem ik aan, toch ook niet op uit dat
                     we alle kinderen hetzelfde bieden en dan wel zien wie zich redt?
                  
De heer Segers (ChristenUnie):
Nee, ik ben voor vrijheid van onderwijs. Ik wil zeker niet dat iedereen als een soort
                     modelliberaal het onderwijs uitgaat. Dus inderdaad, wij hebben die diversiteit nodig,
                     ook in talenten en karakteristieken. Daar ben ik het mee eens. En natuurlijk kan zo'n
                     metafoor ook een beetje misgaan; als die orchidee geen orchidee kan zijn, dan is dat
                     inderdaad een probleem. Maar medicalisering en psychologisering kunnen ook te ver
                     doorgevoerd worden. In die zin vond ik het een heel interessant interview. Dus ik
                     stel aan de Minister de vraag om daar eens op te reflecteren, om één stap naar achter
                     te doen en eens even naar dat grotere plaatje te kijken. Dat kan wellicht later, maar
                     als dat nu kan, zou dat ook mooi zijn.
                  
Dat denken vanuit de context leidde in Assen tot gezinsklassen. Daar stuitte ik op
                     in gesprekken tijdens de voorbereiding. Dat vond ik een heel mooi voorbeeld van een
                     aanpak in de context. Daar krijgen ouders en kinderen een dagdeel onderwijs, leren
                     ze van elkaar. Daar worden ouders meegenomen, dus die context wordt ook meegenomen.
                     Ik begon met «samen recht doen». Dat «samen» zou ik ook hier heel erg willen onderstrepen.
                     Ik kwam dat ook veel tegen in het denken over passend onderwijs in de zin van: kijk
                     nou niet alleen maar naar dat ene kind, maar kijk ook naar de context van dat kind.
                  
Maandag kwam er nog een brief naar de Kamer waarin de Minister schrijft dat ouders
                     ook geholpen worden in de zoektocht naar een passend aanbod. Dat moet dan vanuit een
                     steunpunt. Dat is hulp vanuit een steunpunt. We moeten even kijken hoe dat wordt vormgegeven.
                     Dat kan ook wat bevoogdend of paternalistisch overkomen in de zin van: wij gaan u
                     vertellen welke steun u nodig hebt. Maar het kan ook een ontmoetingsplek zijn voor
                     gelijkgestemden, een plek waar ouders samenkomen, met elkaar in gesprek kunnen gaan
                     en elkaar kunnen ondersteunen. Is de Minister bereid om met bijvoorbeeld Ouders &
                     Onderwijs maar ook met Ieder(in) te onderzoeken hoe die steunpunten zo kunnen worden
                     ingericht dat ouders en kinderen ook echt kunnen samenkomen, zodat het meer is dan
                     een informatiepunt?
                  
In deze periode is er veel extra geld vanwege het Nationaal Programma Onderwijs. Dat
                     leidt tot extra handen. Dat is echt een sleutel voor goede zorg en een goede aanpak,
                     zodat de paardenbloemen en de orchideeën allemaal kunnen bloeien, maar het is ook
                     eindig. Gelukkig is er in het coalitieakkoord extra geld geregeld, dus er zijn ook
                     structurele middelen, maar de incidentele middelen zijn eindig. Hoe voorkomen we dat
                     daar een klif komt? Hoe voorkomen we dat wat nu goed gaat, waar mensen nu heel blij
                     mee zijn – goede zorg aan kinderen die dat nodig hebben – ophoudt? Graag een reflectie
                     van de Minister daarop.
                  
In de samenwerking tussen schoolbesturen en gemeenten gaat er veel goed, maar het
                     gaat niet altijd goed. Soms zijn er ook echt wel problemen over afspraken, over financiering,
                     over de wisselwerking tussen regulier en speciaal onderwijs, passend onderwijs. Heeft
                     de Minister zicht op waar de drempels liggen en hoe die kunnen worden weggenomen?
                  
Ik heb nog een vraag over de thuiszitters. Dat is echt een heel groot probleem. Om
                     allerlei redenen raken kinderen soms echt vervreemd van school, en hoe langer dat
                     duurt hoe moeilijker het ook wordt om terug te keren en hoe hoger die drempel kan
                     zijn. Ook hebben we leerplicht, schoolplicht. Collega Paul, die nu binnenloopt, zei
                     al: moet dat niet wat gerelativeerd worden? Moeten we niet wat anders naar die plicht
                     kijken? We hebben in coronatijd veel ervaring opgedaan met hybride onderwijs. Zo'n
                     verbinding kan de drempel om terug te keren verlagen en kan kinderen die lang thuiszitten,
                     ook weer wat dichter bij de schoolklas brengen, weliswaar digitaal maar toch. Zouden
                     we inderdaad niet wat soepeler met dat soort situaties kunnen omgaan? Kunnen de ervaringen
                     van het hybride onderwijs ons niet helpen om ook de thuiszitters van dienst te zijn,
                     zodat zij goed onderwijs krijgen maar ook wat dichter bij die klas komen?
                  
Dan praktijkonderwijs. In het coalitieakkoord is afgesproken dat het kabinet gaat
                     toewerken naar rechtstreekste bekostiging van het praktijkonderwijs – dat is mooi –
                     maar wel behoudens lopend onderzoek. Ik zou de Minister willen vragen wanneer dat
                     onderzoek naar de directe bekostiging is afgerond. Welk tijdpad ziet hij voor zich
                     op dat punt?
                  
Tot slot, mevrouw de voorzitter. Ik ben blij dat de Minister voortvarend te werk gaat,
                     afgaande op zijn brief, ook wat betreft de samenwerking tussen onderwijs en zorg,
                     tussen OCW en VWS. Ik ben ook blij dat hij samen met de Staatssecretaris van VWS bekijkt
                     wat echt nodig is om die samenwerking tussen onderwijs en zorg verder te verbeteren.
                     Ik zou de Minister daar ook in willen aanmoedigen. Een groot knelpunt in het passend
                     onderwijs is dat dat verschillende departementen raakt en dat je daar soms echt schotten
                     tussen ziet. Ik geloof dat collega Van Meenen net ook zei: we moeten die schotten
                     weghalen en echt toe naar een integrale aanpak. In dat kader mijn vraag wat het betekent
                     dat het Preventieakkoord met mentale weerbaarheid uitgebreid wordt. We hebben ook
                     in deze tijd gezien hoe belangrijk mentale weerbaarheid is en dat die onder druk staat.
                     Wat betekent dat voor het onderwijs en hoe kan de samenwerking daarbij tussen zorg
                     en onderwijs, tussen OCW en VWS, verder verbeterd worden?
                  
Voorzitter, ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Segers. Dan geef ik nu het woord aan ... Ik heb u zelfs een hand
                     gegeven. Ik moet even nadenken: de heer Goudzwaard namens de fractie van JA21. Nogmaals
                     welkom in deze commissie en aan u het woord.
                  
De heer Goudzwaard (JA21):
Dank u wel, voorzitter. Passend onderwijs hoort geen feestje te zijn van politici
                     die daarmee willen scoren. Inclusie hoort geen losgezongen idee te worden van idealisten
                     die nog ver van de werkvloer afstaan. Een evenwichtige benadering vraagt soms meer
                     dan een zonnige blik waarbij zo veel mogelijk kinderen zo snel mogelijk samen naar
                     school kunnen en moeten gaan.
                  
Het stapelen van goede voornemens is eenvoudiger dan ze uit te voeren, zoals blijkt
                     uit de brief van de Kinderombudsman. Zeker, idealen om zonder onderscheid samen naar
                     dezelfde school te gaan, worden door veel mensen gedragen. Maar we gaan al snel aan
                     de uitvoering en de uitvoerbaarheid voorbij. Zo vraag ik aandacht voor een groep leerlingen
                     die niet kan en waarschijnlijk ook niet zal aarden in regulier onderwijs. In een aantal
                     situaties bevestigt al deze extra aandacht voor leerlingen ongewild en juist onbedoeld
                     dat deze leerlingen niet op hun plaats zijn in de reguliere school. De voortdurende
                     extra aandacht zorgt soms voor veel onrust in de klas. Daar hoeft de betreffende leerling
                     niet bij gebaat te zijn, de leraar ook niet en de klas schiet er veelal weinig mee
                     op. Er zijn en blijven nu eenmaal leerlingen voor wie «passend onderwijs» «speciaal
                     onderwijs» betekent. Want passend onderwijs mag er nooit toe leiden dat de weg naar
                     speciaal onderwijs lichtvaardig wordt afgesneden. Ik vraag de Minister of er wordt
                     onderkend dat passend onderwijs een grote, wellicht een te grote druk kan leggen op
                     een klas, zodat de gehoopte inclusiviteitswinst onverhoopt teniet wordt gedaan.
                  
Passend onderwijs leent zich voor grote lappen tekst. Ik kom in de verleiding om een
                     passend stukje bloemrijk proza voor te lezen uit een inbreng voor dit debat van twee
                     belangenbehartigers voor onderwijs. In begrijpelijk Nederland vertaald, staat er het
                     volgende: «Passend onderwijs vraagt net wat meer van leraren en hun organisatie. Daarvoor
                     is een samenhangende aanpak nodig. Succes staat of valt met de houding van alle betrokkenen.
                     Die integrale aanpak betekent dat passend onderwijs al bij de opleiding goed in de
                     verf moet worden gezet». VGS en VOS/ABB stellen dat lerarenopleidingen onvoldoende
                     presteren op het gebied van inclusief onderwijs. Ik wijs erop dat het gaat om dezelfde
                     opleidingen die alles op alles moeten zetten om leerkrachten af te leveren die de
                     basics beheersen om geloofwaardig voor de klas te staan. Is de Minister bereid in
                     gesprek te gaan met de pabo's en de lerarenopleiding over het bijbrengen van vaardigheden
                     voor inclusief onderwijs, en wel op zo'n manier dat het voor aanstaande leerkrachten
                     bij te benen is? Hoe kijkt de Minister aan tegen het overbelasten van leerkrachten
                     die steeds meer en steeds complexere taken krijgen toegeschoven? Dat is iets wat eigenlijk
                     al in die opleiding begint. Ik stel die vragen met een reden, want scholen worden
                     overladen met allerlei verwachtingen. Rijk en gemeenten kennen het onderwijs veel
                     taken toe. Er worden ook steeds hogere en steeds bredere eisen gesteld aan het onderwijs.
                     Durf daar dan maar eens een kritische noot bij te plaatsen. Maar de extra handen zijn
                     er niet of nauwelijks, want er is nog altijd een enorm lerarentekort.
                  
Vanuit het onderwijsveld wordt dan ook aangedragen dat de maatregelen uit de verbeteraanpak
                     slechts in de marges zullen bijdragen aan passend onderwijs. En waarom? Omdat de huidige
                     benadering voorziet in accentverschuivingen binnen het bestaande bestel. Volgens AOb,
                     CNV Onderwijs en het Lerarencollectief is er een fundamentele koerswijziging nodig,
                     zodat de randvoorwaarden op orde worden gebracht. Ze houden deze commissie voor dat
                     scholen in de overlevingsstand staan door de oplopende tekorten en hoge werkdruk en
                     dat dat het zetten van betekenisvolle stappen onhaalbaar maakt.
                  
Ik roep de Minister op om door een realistische bril naar passend onderwijs te kijken.
                     Daar heb ik nog een aantal vragen bij. Is de Minister het met de onderwijsbonden eens
                     dat de ambitie van inclusie zeker in relatie tot de situatie en het draagvlak op scholen
                     en het al gegeven krappe tijdpad onrealistisch is, en grote druk op alle betrokkenen
                     legt? Hoe kijkt de Minister ertegen aan dat kleinere klassen nodig zijn, voldoende
                     bevoegde collega's, extra handen in de klas en voldoende expertise op schoolniveau?
                     Dus hoe kijkt hij aan tegen de stelling dat inclusief onderwijs pas geloofwaardig
                     valt in te voeren als deze basis op orde is? En is de Minister ...
                  
De voorzitter:
Meneer Goudzwaard, u heeft op dit punt een interruptie van de heer Peters.
De heer Peters (CDA):
Ik vind het een heel interessant en mooi verhaal. Ik begrijp het ook. U zegt: willen
                     we iets waarmaken, dan zijn randvoorwaarden nodig, zoals meer collega's, extra handen
                     in de klas, kleinere klassen. Tegelijkertijd geeft de heer Goudzwaard ook aan dat
                     die mensen er dus niet zijn. Want we hebben een enorm lerarentekort. Kleinere klassen
                     betekent dat je meer leraren nodig hebt, meer handen in de klas betekent dat je meer
                     leraren nodig hebt. Ze moeten ook nog hoger opgeleid worden, aldus meneer Goudzwaard.
                     Wat is zijn conclusie? Dat inclusief onderwijs mooi opgeschreven maar kansloos is?
                     Of ziet hij iets in de woorden van de heer Segers: jongens, laten we het nou eens
                     wat minder individualistisch bekijken en keihard gaan werken aan ontzettend goed onderwijs
                     dat passend is voor bijna alle leerlingen, zodat er nog tijd, geld en energie overblijft
                     om die enkele orchidee – ik blijf in zijn beeldspraak – ontzettend goed te helpen?
                  
De voorzitter:
Meneer Goudzwaard, even voor de techniek. Het is altijd prettig als er maar één microfoon
                     aanstaat. Dus als er een interruptie is, zet u hem uit en op het moment dat u zelf
                     spreekt zet u hem weer aan.
                  
De heer Goudzwaard (JA21):
Voorzitter, ik zag het net te laat. Excuus daarvoor; ik zal er rekening mee houden.
                     Meneer Peters, u heeft gelijk. Ik vond dat meneer Segers een hele nuttige inbreng
                     had op dat punt. Dus om even heel kort tot de kern te komen: nee, mijn partij vindt
                     niet dat inclusief onderwijs op voorhand al een verloren zaak is. Wij geloven echter
                     wel in kleinere klassen, maar dat is echt een traject van de lange adem. We vinden
                     zeker niet dat het inclusief onderwijs op voorhand moet worden afgeschreven, maar
                     wij vinden wel dat er op een gegeven moment een pas op de plaats moet worden gemaakt.
                     Althans – laat ik het zo zeggen – de Minister dient toch de tijd en ruimte te nemen
                     voor de implementatie van inclusief onderwijs. Ik had nog een notitie gemaakt van
                     wat de heer Segers daarover zei, namelijk dat de medicalisering en problematisering
                     nu we heel erg ver wordt doorgevoerd. Ja, daar sluit ik mij graag bij aan.
                  
De heer Peters (CDA):
Ik had nog een vervolgvraag. Als ik zie wat leraren tegenwoordig bijvoorbeeld moeten
                     weten over dyslexie, dyscalculie, ADD, ODD en noem het allemaal maar op – alles heeft
                     een individueel maatwerktraject nodig – is de heer Goudzwaard het dan met mij eens
                     als ik zeg: als wij dát allemaal van een leerkracht verwachten, dan kan die niet eens
                     meer normaal lesgeven, laat staan dat die een kind met een écht probleem gaat helpen?
                     Is dat de richting die u ook voorstaat?
                  
De heer Goudzwaard (JA21):
Ik denk dat dat inderdaad wel redelijk aansluit bij de denkwijze van mijn fractie.
                     Ja, dat klopt.
                  
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
De heer Goudzwaard (JA21):
Ik was bij de een-na-laatste vraag aan de Minister. Is de Minister bereid om bij het
                     traject naar inclusief onderwijs een pragmatische benadering te hanteren?
                  
Voorzitter. Lijn ambities uit naar een niveau dat haalbaar is en accepteer dat het
                     tijdpad – daar hadden we het net ook al over – naar passend onderwijs wat langer zal
                     zijn. Het gaat niet om het systeem en het gaat niet om ego's. Idealen zonder gevoel
                     voor de praktijk geven een goed gevoel maar ze brengen ons nu, op dit moment, niet
                     verder. In plaats van telkens een theoretisch schepje erbovenop te doen is volgens
                     mij een dosis realisme geboden. Het gaat niet zozeer om de randvoorwaarden in de organisatie
                     van passend onderwijs, maar om de kern. Het gaat om datgene wat kan en ook om wat
                     er níet kan in en voor de klas.
                  
Voorzitter, tot slot nog een praktisch punt. Volgens mij hoorde ik de heer Van Meenen
                     er net ook al iets over zeggen. Leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs voelen
                     zich nu nog niet goed vertegenwoordigd. Hun belangenbehartiger LBVSO geeft aan al
                     een jaar bezig te zijn om bij het ministerie voet aan de grond te krijgen om in een
                     kerngroep of een vliegende brigade te mogen plaatsnemen. Is de Minister dus genegen
                     om LBVSO een passende plaats te geven bij het vormgeven van inclusief onderwijs?
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Goudzwaard. Dan geef ik het woord aan mevrouw Westerveld. Zij spreekt
                     namens de fractie van GroenLinks.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Voordat ik begin, wil ik me graag aansluiten bij de woorden
                     die eerder zijn gesproken: volgens mij zijn we allemaal met ons hart bij de heer Kwint.
                     Ik ga ook mijn best doen om een aantal vragen te stellen, waarvan ik weet dat hij
                     die ook graag aan de Minister zou willen stellen. Ik hoorde in de bijdrage van een
                     aantal andere collega's overigens ook al goede vragen.
                  
Voorzitter. Tien jaar geleden, in 2012, was ik bij de massale staking van leerkrachten
                     tegen de invoering van passend onderwijs. Dat was in de Amsterdam Arena. Deze leraren
                     staakten daar niet omdat ze tegen het idee zijn dat kinderen zo veel mogelijk met
                     elkaar in de klas moeten zitten, maar wel omdat ze vonden dat de randvoorwaarden daarvoor
                     niet op orde waren. Het stelsel van passend onderwijs zou namelijk worden ingevoerd
                     met een bezuiniging. De klassen waren toen al vol en leerkrachten voorzagen dat, als
                     zij ook nog onderwijs moesten geven aan meer studenten met een beperking of een onderwijsachterstand,
                     het werk hun dan weleens boven het hoofd zou groeien. Laten we heel eerlijk zijn:
                     tien jaar na dato blijkt dat die stakende docenten best wel gelijk hebben gekregen.
                  
Voorzitter. Het nadeel van al een tijdje meedraaien in de onderwijswereld – ik was
                     toen bij die staking omdat ik bij de Algemene Onderwijsbond werkte – is dat je na
                     een aantal jaren patronen gaat zien; patronen en soms ook herhaling. Daar moest ik
                     aan denken toen ik de plannen van deze Minister las. Deze Minister wil heel voortvarend
                     beginnen – complimenten daarvoor – maar toch moest ik ook terugdenken aan die andere
                     VVD-Onderwijsminister, die met zijn Thuiszitterspact uit 2016 al de ambitie had om
                     per 2020 nul thuiszitters te realiseren. Datzelfde doel staat nu, zes jaar na dato,
                     opnieuw in het coalitieakkoord. In de brief van deze nieuwe Minister lees ik ook dat
                     de verzuimregistratie beter moet worden. Ook dat werd in 2014 al geconstateerd. Ik
                     lees ook in de brief dat afstandsonderwijs moet worden ingezet om thuiszittende leerlingen
                     te helpen. Dat is hartstikke goed natuurlijk, maar ook dat zijn suggesties die al
                     veel vaker door leden van deze commissie, waaronder mijzelf, zijn gedaan. Waarom worden
                     dit soort dingen nu pas opgepakt?
                  
Voorzitter. Ik zeg dit niet om zuur of kritisch te doen, maar omdat het zo'n belangrijk
                     onderwerp is. Omdat we met elkaar moeten willen dat alle kinderen goed onderwijs krijgen,
                     dat docenten dat ook echt kunnen geven en dat ze daarvoor kleinere klassen hebben.
                     Bij passend onderwijs moet ik constateren dat we eigenlijk allang weten waar de problemen
                     zitten. Niet alleen wisten die leraren dat in 2012 al, maar in de afgelopen jaren
                     is ook rapport na rapport afgeleverd waarin de problemen heel goed staan benoemd,
                     maar waarin ook staat dat er soms veel te weinig is doorgezet. En als er dan zaken
                     veranderd moesten worden, ging dat vaak in de vorm van proeftuinen of van experimenten.
                     Heeft deze Minister ook echt het lef om, als dat nodig is, bestaande wetgeving te
                     veranderen en om structuren te doorbreken? Volgens mij is dat nodig om ervoor te zorgen
                     dat passend onderwijs echt zo wordt uitgevoerd.
                  
Ik geef een paar voorbeelden. Ik vraag al een aantal jaren aandacht voor Samen naar
                     Schoolklassen. Dat is een onderwijsvorm waarbij kinderen met en zonder een beperking
                     zo veel mogelijk samen naar school gaan – de naam zegt het al – waarbij deze kinderen
                     soms in een aparte klas zitten waar ze meer begeleiding krijgen en dan een of twee
                     uurtjes per dag naar de andere klassen gaan. Dat is voor zowel kinderen met als kinderen
                     zonder beperking ontzettend leerzaam. Want ook kinderen zonder beperking leren heel
                     erg veel van het spelen met kinderen die wel in een rolstoel zitten of een leerachterstand
                     hebben.
                  
Samen met de heer Kwint heb ik daarover al een aantal keren moties ingediend en gevraagd
                     om deze vorm als onderwijs te erkennen. Zorg ervoor dat deze mooie initiatieven ook
                     aanspraak kunnen maken op onderwijsgeld. Maar ik lees in de brieven die wij hierover
                     krijgen van initiatiefnemers van Samen naar Schoolklassen en van de stichting Het
                     gehandicapte Kind dat het veel te weinig van de grond komt. Ik wil de Minister vragen
                     of hij die brieven ook heeft gelezen, of hij daarop wil reageren en wat hij kan doen
                     om ervoor te zorgen dat dit soort mooie initiatieven echt worden erkend als onderwijs.
                  
Vanuit het ministerie wordt vaak gezegd dat het niet binnen de bestaande kaders past.
                     Maar dat is nou precies de reden waarom deze Samen naar Schoolklassen maar ook bijvoorbeeld
                     een school als de Monnikskap – waar de heer Van Meenen een mooi pleidooi over hield,
                     waar ik me heel graag bij wil aansluiten – zo goed werken. Zij werken juist goed omdat
                     ze soms niet binnen de bestaande kaders passen. Ik wil over de combinatie van onderwijs
                     en zorg ook nog het volgende zeggen. In het verleden hebben we gevraagd om twee keer
                     per jaar een debat te hebben met ook de Minister van zorg erbij. Dat is nu de Staatssecretaris
                     geworden. Ik wil deze Minister vragen hoe hij daarnaar kijkt, want het lijkt me goed
                     om met beide bewindspersonen vaker door te praten en ook te werken aan ontschotting.
                  
Voorzitter. Ik heb de voortgangsrapportage en de verbeteraanpak gelezen en ben wat
                     teleurgesteld over het tempo. Ik begrijp heel goed dat corona soms roet in het eten
                     gooide, maar corona kan natuurlijk niet het excuus zijn om overal maar vertraging
                     bij op te lopen. En dat kan al helemaal niet als het over dit soort belangrijke onderwerpen
                     gaat. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat er de komende jaren wel tempo wordt gemaakt?
                  
Dat geldt ook voor inclusief onderwijs. We lezen in de verbeteraanpak dat er een stip
                     op de horizon wordt gezet en dat er het idee is om in 2035 inclusief onderwijs te
                     realiseren. Hier lees ik ook weer dat als gevolg van corona de prioriteiten de afgelopen
                     tijd soms bij andere zaken lagen. Inclusief onderwijs is niet iets wat we er even
                     bij moeten doen. We moeten ervoor zorgen dat het wordt gerealiseerd. Het is ontzettend
                     belangrijk voor zowel kinderen met als kinderen zonder handicap om samen te leren,
                     samen op te groeien en samen te spelen. Ook volgt uit het Verdrag inzake de rechten
                     van het kind en het Gehandicaptenverdrag dat ieder kind recht heeft op onderwijs.
                  
Voorzitter. Omwille van de tijd heb ik nog een aantal kortere vragen. De eerste gaat
                     over het leerlingenvervoer. Ouders & Onderwijs presenteerde afgelopen week een enquête
                     waaruit blijkt dat leerlingen vaak veel te lang onderweg zijn van en naar school.
                     Wat gaat de Minister met de uitkomsten van deze enquête doen? Ik zeg nogmaals dat
                     dit niet nieuw is. Ook hierover hebben we het in de afgelopen jaren al heel vaak gehad.
                     Is deze Minister om daar harde afspraken over te maken? Is hij bijvoorbeeld bereid
                     om een maximumreisduur te realiseren, zodat deze kinderen niet soms urenlang in busjes
                     zitten. Ik zeg het nogmaals: de echte oplossing is natuurlijk dat kinderen gewoon
                     in de eigen buurt naar school kunnen gaan, en niet meer opgehaald hoeven te worden
                     met busjes.
                  
Tijdens de laatste behandeling van de Onderwijsbegroting is een motie van mij aangenomen
                     om 3 miljoen vrij te maken op de OCW-begroting en die aan te wenden voor het versnellen
                     van de verbeteraanpak passend onderwijs. Is dat gebeurd? Waar is dat geld heen gegaan?
                     En hoe staat het met mijn eerdere motie over extra financiële ondersteuning voor onderwijs
                     aan jongeren in kleinschalige woonvoorzieningen?
                  
Mijn volgende vraag luidt: is de Minister bereid om een persoonlijke aanpak te realiseren
                     voor kinderen die nu thuis zitten? Is hij bereid om ervoor te zorgen dat er een persoonlijk
                     gesprek wordt gevoerd met kinderen die nu thuis zitten en dat hun opnieuw een aanbod
                     wordt gedaan waardoor zij wellicht daadwerkelijk naar school zouden kunnen gaan?
                  
Ik heb nog een paar laatste opmerkingen. Dat betreft allereerst de WNT-normen, de
                     normen op grond van de Wet normering topinkomens. Dat is een opmerking die ik wel
                     vaker maak bij de debatten. Ik heb in de trein op weg hiernaartoe een aantal jaarverslagen
                     van samenwerkingsverbanden doorgelezen en gekeken naar wat mensen eigenlijk verdienen.
                     Dan lees ik dat de meeste bestuurders zich prima houden aan de norm, maar ik schrik
                     ervan dat je als bestuurder van een samenwerkingsverband volgens de Wet normering
                     topinkomens zo rond de 2 ton kunt verdienen. Ik vind dat gewoon heel erg veel, helemaal
                     als ik dat vergelijk met wat mensen op de werkvloer verdienen. Zou deze Minister daar
                     dus nog eens wat beter naar kunnen kijken?
                  
Dan heb ik nog één laatste opmerking, voorzitter, over de tweede onderwijs- of zorgopleiding.
                     Als je in het hoger onderwijs een zorgopleiding of een onderwijsopleiding doet als
                     tweede opleiding, dan betaal je daar het wettelijk collegegeld voor. Maar als je eerste
                     opleiding ook een zorg- of onderwijsopleiding was, dan betaal je daar een hoger collegegeld
                     voor. Het is juist onbetaalbaar voor mensen die bijvoorbeeld leerkracht zijn maar
                     aanvullend een opleiding fysiotherapie willen doen om ervoor te zorgen dat ze echt
                     klaar kunnen staan voor kinderen met een zorgbehoefte die ook onderwijs nodig hebben.
                     Het is een beetje een zeurpuntje van mij, want ik begin er in debatten heel vaak over,
                     maar zou deze Minister in de komende tijd willen kijken of we dat collegegeld voor
                     die opleidingen kunnen verlagen?
                  
Dank u wel, voorzitter, ook voor de coulance.
De voorzitter:
Zo is het. Dank u wel, mevrouw Westerveld. Ik geef het woord aan de heer Bisschop.
                     Hij spreekt namens de fractie van de SGP.
                  
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Het is goed dat we het weer over het passend onderwijs hebben,
                     want als je op de afgelopen jaren terugkijkt, dan heb je soms de indruk dat de term
                     «passend onderwijs» een wat andere invulling heeft gekregen. Schoolleiders hebben
                     maandenlang geworsteld om alleen al het rooster sluitend en op orde te krijgen, en
                     om de leerlingen op school te houden in plaats van naar huis te sturen. Leraren hebben
                     ongelofelijk veel extra inzet gepleegd om ervoor zorgen dat alle leerlingen fysiek,
                     digitaal of hybride les, en daarmee een passend onderwijsaanbod, konden krijgen. Daar
                     kwam dan nog de opdracht bij om de achterstanden als gevolg van de lockdowns zo veel
                     mogelijk weg te werken.
                  
Voorzitter. Wij praten over passend onderwijs in een andere zin. Het is goed om dit
                     onderwerp met een zekere regelmaat aan de orde te hebben. In het verlengde van passend
                     onderwijs wordt ook regelmatig gesproken over het inclusiever maken van onderwijs.
                     Dat zou ook nog wat versneld moeten gaan gebeuren. Ik snap dat, maar ik vraag me wel
                     af of je daarmee de goede keuze maakt en of het verstandig is. Ik zou aan de Minister
                     willen vragen hoe hij reageert op de stelling van de onderwijsbonden en het Lerarencollectief
                     dat inclusief onderwijs te veel een doel op zichzelf geworden is en dat de zorgen
                     en de problemen van professionals die nu in de overlevingsstand staan, te veel genegeerd
                     worden. Ik ontvang hier graag een reactie op. Het is in ieder geval van belang dat
                     er een duidelijk en realistisch beeld is, zodat er niet onnodig frustraties gaan groeien.
                  
Voorzitter, dan de voortgangsrapportage. Dank daarvoor. De rapportage is uitgebreid
                     en kleurrijk, maar op onderdelen had ik haar graag wat concreter gewild. Ik noem één
                     treffend voorbeeld, over maatregel 18. Die gaat over administratievelastendruk voor
                     leraren en scholen. Als ik die tekst lees – het is niet zo veel tekst – dan staat
                     er het volgende: «In het voorjaar van 2021 is een werkgroep gestart die een inventarisatie
                     moet doen van toelaatbaarheidsverklaringen. De werkgroep vergadert maandelijks. Na
                     deze zomer zou er informatie moeten komen over de uitkomsten.» Nou, dan heb je inderdaad
                     een voortgangsrapportage, maar er staat eigenlijk niks inhoudelijks. Dat vind ik jammer.
                     Het is te vaag en te rekbaar, terwijl het om een grote ergernis voor het personeel
                     gaat. Wat gebeurt er nu aan een praktische, stapsgewijze vermindering van die papieren
                     rompslomp in de verschillende samenwerkingsverbanden? En spreekt de inspectie de samenwerkingsverbanden
                     daar ook actief op aan? Misschien worden er na de zomer concrete stappen voorgesteld,
                     maar ik zou daar dus echt een stevigere lijn in willen hebben.
                  
Voorzitter. De situatie van hoogbegaafde leerlingen is zorgelijk. Een derde van alle
                     thuiszitters in het basisonderwijs zou hoogbegaafd zijn. Ik ontvang graag een reactie
                     van de Minister op dergelijke berichten. We krijgen inmiddels van directeuren en ouders
                     de nodige noodsignalen over de scholen die passend onderwijs voor deze leerlingen
                     kunnen bieden. Veel scholen die een voltijdonderwijsprogramma hebben voor hoogbegaafde
                     leerlingen, staan onder druk, terwijl deskundigen juist aangeven dat bepaalde groepen
                     hoogbegaafden niet binnen het reguliere onderwijs tot hun recht komen, zelfs niet
                     met plusklassen. Collega's hebben daar ook aandacht voor gevraagd. Ik sluit me daar
                     graag bij aan. Mijn vraag is ook: hoe kan het nou dat daarvoor zo moeizaam financiering
                     vanuit het samenwerkingsverband te krijgen is, terwijl het gaat om een noodzakelijk
                     aanbod? Klopt het dat in veel samenwerkingsverbanden geen voltijdsonderwijs voor hoogbegaafden
                     beschikbaar is? En vindt de Minister dat acceptabel? De SGP hoort graag zijn reactie
                     op de analyse die verschillende scholen hebben laten ontwikkelen. Is dit niet zo'n
                     specifieke doelgroep dat afzonderlijke bekostiging nodig is, zeker als we letten op
                     het hoge aandeel binnen de thuiszitters? Dan zou ik zeggen: hier schuurt inclusiever
                     onderwijs met passend onderwijs. Misschien wil de Minister ook daar eens op reageren.
                     Er wordt vaak gedaan alsof inclusiever onderwijs passender onderwijs is, maar het
                     kan ook schuren met elkaar. Ik zou daar graag een reflectie op willen.
                  
Voorzitter. De SGP is benieuwd wat de Minister gaat doen naar aanleiding van de kritiek
                     op het leerlingenvervoer. Ik sluit mij aan bij de collega's. Veel burgers kijken dan
                     eerst naar de Minister en menen dat de Minister iets moet doen of de regering. Maar
                     het is goed als de Minister straks zegt dat de primaire taak daarin bij de gemeenten
                     ligt. Als ik de analyses ook van Ouders & Onderwijs lees, dan is er wel aanleiding
                     om ons af te vragen of er niet ... Zal ik maar even een moment wachten tot de bel
                     ophoudt?
                  
De voorzitter:
Dat is prima. Wat beginnen we laat vandaag in de plenaire zaal.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Ik was gebleven bij het punt van het leerlingenvervoer. Dat is primair
                     de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Eens, alleen als ik kijk naar de uitkomsten
                     van dat onderzoek, dan kun je je wel afvragen of daar niet algemene kaders voor gesteld
                     moeten worden ten aanzien van afstand of tijdsduur of wat dan ook. Maar de Minister
                     zal daar ongetwijfeld al naar aanleiding van de vragen van collega's op ingaan.
                  
Voorzitter. Het afstemmen van zorg en onderwijs blijft een zorgenkind. Ouders maken
                     zich zorgen of voldoende budget voor zorg thuis overblijft als zij zorgfinanciering
                     op school moeten inzetten. De financieringsconstructies zijn soms schimmig en de bestuurlijke
                     verantwoording lijkt niet altijd transparant. Dat voedt wantrouwen. Wat kunnen het
                     ministerie en de inspectie betekenen om ervoor te zorgen dat alle betrokkenen gewoon
                     voldoende duidelijkheid geven en krijgen? De casus-Maasgouw is al genoemd. Daar verdiepen
                     wij ons ook als commissie in, juist om ervan te leren waar het precies knelt. Het
                     is een heel complexe toestand, maar dat krijgt dan wel een vervolg.
                  
Voorzitter. Ik sluit af, en wel met de meldingen bij Veilig Thuis. Er zijn berichten
                     dat geschillen over passend onderwijs soms leiden tot meldingen bij Veilig Thuis.
                     De conclusie is vorig jaar duidelijk getrokken dat dat niet het geval mag zijn, maar
                     de voortgangsrapportage maakt niet duidelijk wat nu precies de stand van zaken is.
                     Kan de Minister bevestigen dat zulke meldingen niet toelaatbaar zijn en kan de Minister
                     ook inzicht geven in hoe zich dat nu ontwikkelt? Graag daarop een reactie.
                  
Voorzitter. Ik wilde het in eerste termijn hierbij laten. Dank u zeer.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Bisschop. Dan geef ik als laatste spreker in de eerste termijn
                     het woord aan de heer Peters. Hij spreekt namens de fractie van het CDA.
                  
De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. De aanmeldingen zijn weer voorbij en de leerlingen zijn weer
                     ingeschreven. Tijdens de open dagen en voorlichtingsavonden zijn stevige beloftes
                     gedaan. Het kind staat bij ons centraal. Hier maken we werk van gepersonaliseerd leren.
                     Hier hebben we een professionele zorgstructuur voor iedere ondersteuningsbehoefte
                     voor ieder kind. Maar laten we eerlijk zijn: deze mooie beloften zijn geen beleidsdoelen;
                     het zijn eigenlijk kerstwensen. Ze zijn mooi, wekken het goede gevoel bij ons op,
                     maar ze zijn volstrekt onrealistisch. Sterker nog, dit soort beloftes maakt het onderwijs
                     niet beter.
                  
Voorzitter. De bedoelingen zijn goed, maar een combinatie van doorgeslagen individualisme,
                     maakbaarheidsdenken en verkeerd begrepen marktwerking, waardoor scholen zich als elkaars
                     concurrenten zijn gaan gedragen en vechten om de gunst van ouders en kinderen, zorgt
                     niet voor beter onderwijs. Het is andersom. Het maakt onderwijs dat voor verreweg
                     het grootste deel van de kinderen passend zou kúnnen zijn, hier en daar tot een diffuse
                     ruimte zonder heldere kaders en zonder betekenisvolle relaties. Dat is niet goed voor
                     leerlingen, dat is niet goed voor docenten, dat is niet goed voor ouders, en er blijft
                     te weinig tijd, te weinig geld en vooral ook te weinig energie over voor leerlingen
                     met een echt ingewikkelde ondersteuningsbehoefte.
                  
Voorzitter. Wat zou er nou gebeuren als we passend onderwijs niet langer zouden verstaan
                     als het best mogelijke maatwerk voor ieder individueel kind, maar als heel, heel goed
                     onderwijs dat passend is voor vrijwel iedereen? Duidelijke structuren, een kloppend
                     lesrooster zonder dagelijkse wijzigingen, heldere afspraken, voorspelbare, uitstekend
                     opgeleide docenten en niet te veel keuzemogelijkheden, zodat de klassen ook wat kleiner
                     kunnen worden. Niet te veel toetsen en zeker niet te veel herkansingen, want onderwijs
                     als teamsport, elkaar ondersteunen, samen beter worden, een schoolleiding die zelf
                     ook voor de klas staat en vooral veel lessen bezoekt. Wat zou er gebeuren als we de
                     zin die bij heel veel scholen op de muur geschreven staat – het kind staat bij ons
                     centraal – zouden vervangen door een andere zin: wij houden van ontzettend goed lesgeven?
                  
Voorzitter. Voor het CDA is het kraakhelder. Niet alles is maakbaar en we moeten stoppen
                     met de indruk wekken dat het wel zo is. Dat gaat alleen maar tegenvallen. Het maakt
                     ouders boos, het maakt docenten overspannen en het helpt kinderen niet. Niet ieder
                     menselijk ongemak is oplosbaar en bovendien is een mens echt geen individu, maar een
                     persoon in relatie tot de ander. Scholen die onderwijs benaderen als een vechtmarkt,
                     hebben het wat mij betreft ook niet goed begrepen, want voor het CDA is onderwijs
                     geen vechtmarkt, maar zijn scholen waardegemeenschappen. Onderwijs zou eenvoudig en
                     eenduidig kunnen zijn en dan blijft er tijd, geld, energie en menskracht over om kinderen
                     met een ingewikkelde ondersteuningsvraag echt goed te bedienen.
                  
Voorzitter. Een paar voorbeelden. «Ernstige enkelvoudige dyslexie» zijn moeilijke
                     woorden voor het hebben van weinig talent voor lezen en schrijven. Het woord insinueert
                     dat zo iemand resistent zou zijn tegen remediale activiteiten. Vervolgens gaan we
                     dat oplossen met heel goede instructie en heel veel oefenen. Geef die instructie dan
                     aan alle kinderen, zou ik zeggen, en niet alleen aan kinderen van hoopopgeleide roomblanke
                     ouders.
                  
Een ander voorbeeld. Sommige kinderen vertonen druk gedrag, andere kunnen zich lastig
                     concentreren. Die kinderen zijn enorm gebaat bij voorspelbaarheid, bij een rustig
                     schoolklimaat en heldere kaders. Geef die kaders dan aan iedereen, zou ik zeggen,
                     enzovoorts enzovoorts. In de woorden van Bert Wienen – collega Segers haalde hem al
                     aan: «Stel niet langer het individuele kind centraal. Onderwijs moet starten bij de
                     vraag hoe je goed onderwijs biedt aan de hele populatie op school.»
                  
Voorzitter, tot slot. Natuurlijk is een generieke aanpak niet voor ieder kind voldoende.
                     Helemaal niet zelfs. Haal voor die kinderen de jeugdzorg naar de school. De vindplaats
                     van een probleem als de werkplaats voor de oplossing. 2014 was ik wethouder en we
                     zeiden niet anders. Niet omdat de school een vindplaats is van potentiële klanten
                     voor commerciële bedrijven. Niet om jeugdwerkers met docenten samen ingewikkelde rapporten
                     te laten opstellen, maar om een docententeam te versterken met praktische hulp. Maak
                     ook gebruik van leerplichtambtenaren. Niet om mentorgesprekjes te voeren die de school
                     zelf niet heeft gevoerd, niet om straf uit te delen, maar om samen met de school een
                     goedwerkend verzuimbeleid en eigenlijk leerbeleid op te zetten, door vroeg problemen
                     te herkennen en daar samen met ouders oplossingen voor te bedenken.
                  
Afrondend, voorzitter. En dan nog zijn er kinderen die veel meer nodig hebben en die
                     moeten dat ook krijgen, zonder mitsen en maren. Juist voor die kinderen moeten geld,
                     kennis, aandacht en menskracht beschikbaar zijn. Passend onderwijs is namelijk niet
                     het best mogelijke maatwerk voor ieder individueel kind. Het is excellent onderwijs
                     dat passend is voor vrijwel iedereen.
                  
Tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik zie een interruptie van de heer Van Meenen en ook een van mevrouw Westerveld,
                     maar ik heb er al twee bij haar naam staan. Ik begin met de heer Van Meenen.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Ik begrijp wel wat de heer Peters zegt. Ik weet niet helemaal of ik het met hem eens
                     ben. Maar laat ik het vertalen in een vraag. Een van de voornemens is om de basisondersteuning
                     die scholen bieden te standaardiseren, om daar landelijke afspraken over te maken.
                     Is hij met mij eens dat dat in ieder geval iets is wat je ook vanuit zijn redenering
                     onmiddellijk zou moeten doen?
                  
De heer Peters (CDA):
Sorry, ik druk ook te snel op het knopje. Ik zit hier al langer dan de heer Goudzwaard
                     en zou dat moeten weten; sorry daarvoor. Nee, daar ben ik het mee eens. Mijn stelling
                     is heel simpel. Het is eigenlijk ook binnen de jeugdzorg altijd mijn stelling en hier
                     dus ook: wij zijn zo veel tijd, geld en energie kwijt aan lichte problemen van individuele
                     kinderen – problemen die we ook met generieke maatregelen zouden kunnen oplossen –
                     dat in dit geval de docenten, ook al hebben ze ondersteuning, gewoon de tijd en energie
                     niet hebben om kinderen met ... Die worden helemaal gek! We doen beloftes aan ouders
                     die we nooit waarmaken. Daar komen klachten van en ellende. Daarom is er geen energie
                     over voor kinderen met echt ingewikkelde problemen. Dus ja, ik ben voor standaardondersteuning,
                     die gewoon op een goed niveau zou moeten zijn. Het zou op gemeentelijk niveau kunnen.
                     Betrek ook de leerplicht en jeugdzorg erbij. Dat kan allemaal.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Is dat ook de benadering waar we naar moeten zoeken? Of zegt de heer Peters eigenlijk
                     iets over hoe leraren hun werk moeten doen? Zegt hij: stop maar met die individuele
                     aandacht voor leerlingen, doe het gewoon frontaal voor de klas en hoop dan dat er
                     zo veel mogelijk kinderen meegaan? Want zo kan ik het ook verstaan, maar dat spoort
                     niet helemaal met hoe ik hem ken. Ik ben er dus een beetje naar op zoek wat de overheid
                     gaat doen om te bewerkstelligen wat hij beoogt. Wat zou er moeten gebeuren?
                  
De heer Peters (CDA):
Dat is een hele goeie. Ik zeg twee dingen. Ik zeg trouwens de hele dag iets over hoe
                     leraren het zouden moeten doen. Dat is een handicap die ik nou eenmaal heb. Ik ben
                     het zelf geweest. Ik vind er iets van. We moeten in ieder geval stoppen met allemaal
                     beloftes doen aan ouders. Laat ik het voorbeeld pakken van preteaching. U kent dat,
                     meneer Van Meenen. We zeggen: preteaching is hartstikke goed, want kinderen hebben
                     structuur nodig. Van tevoren wordt dan met een kind in vijf minuten de les doorgenomen.
                     Maar als je dat voor drie kinderen in een klas moet doen, ben je een kwartier verder,
                     is de les nog niet begonnen en breekt de rest de tent af. We moeten dat soort beloftes
                     dus gewoon niet doen. We moeten het zo goed structureren dat het voor bijna alle kinderen
                     passend is, zodat we een enkel kind heel veel individuele hulp kunnen bieden. En natuurlijk
                     is een docent niet iemand die voor de klas zijn verhaaltje houdt. Een docent moet
                     individuele aandacht geven aan kinderen. Dat is de kern natuurlijk: ieder kind zien
                     zoals het is. Dat is wel iets anders dan dat we individuele beloftes doen en afspraken
                     maken met ouders over wat we allemaal wel niet gaan doen. Want dat gaan we dan niet
                     doen. Daar komt dan alleen maar ellende van. Dat is mijn stelling. Vanuit Den Haag
                     zouden we ook moeten stoppen met pleiten voor een uitzondering op een uitzondering
                     op een uitzondering, voor maatwerk voor die en die. Dat is dan allemaal mooi voor
                     onze achterban, maar het is gewoon niet werkbaar voor de klas. Dat is mijn stelling.
                  
De heer De Hoop (PvdA):
Ik snap enigszins wat de heer Peters zegt, maar ik zit ook een beetje te zoeken. Ik
                     vind het wel moeilijk als de heer Peters zegt: we doen het voor de achterban. Het
                     is met name voor het kind, aan wie je de juiste ondersteuning wil bieden. Af en toe
                     is dat ook echt nodig. Ik vind het dan te kort door de bocht om te zeggen: we halen
                     de jeugdzorg binnen, die moet het oplossen, de leerlingen moeten basisondersteuning
                     hebben en daar valt zo nu en dan iemand buiten. Dat voelt voor mij toch nog iets te
                     kortzichtig. Volgens mij moet het streven wel blijven dat we ieder kind, voor zover
                     het mogelijk is, passend onderwijs bieden. Ik ben gewoon op zoek naar dat evenwicht
                     bij de heer Peters. Ik vind toch dat hij misschien iets te makkelijk door de bocht
                     gaat. Als je het wegzet als «maakbaarheid», is dat misschien een verschil in hoe het
                     CDA en de Partij van de Arbeid hiernaar kijken. Maar het streven zou toch moeten zijn
                     dat we een kind passend onderwijs blijven bieden?
                  
De heer Peters (CDA):
Ik ben er in ieder geval van overtuigd dat ik niet per spreadsheet hier vanuit Den
                     Haag bijvoorbeeld pesten in de klas ga oplossen. We proberen het wel, maar dat gaat
                     gewoon niet gebeuren. Hoe harder we dat proberen, hoe meer verwachtingen we wekken
                     bij mensen, die dan zeggen: weer een meldpunt, weer al die ellende. Dat komt niet
                     goed. Ik ben voor excellent onderwijs voor ieder kind, meneer De Hoop. We kunnen niet
                     alles als individuele oplossing zien, dus niet ieder kind met dyslexie individueel
                     laten leren lezen als die dat zelfstandig niet kan, via in dit geval de jeugdzorg.
                     De oplossing is dan generiek: geef iedereen excellente instructie en excellente oefening.
                     Dan is het niet zo dat alleen roomblanke kinderen uit de rijke wijken leren lezen.
                     Dan leren ze het in de Bijlmer ook een keer. Daar ben ik voor. We moeten niet de verwachting
                     wekken dat een docent het kan waarmaken om 30 keer een individueel leerplan met een
                     kind af te spreken. We moeten het gewoon excellent doen voor bijna iedereen. Dat kan,
                     want bijna iedereen is hetzelfde. Het zijn allemaal paardenbloemen, in de woorden
                     van de heer Segers. Voor die ene orchidee kunnen we excellent zorgen. Dan mag je een
                     orchidee zijn. Dan wordt niemand chagrijnig. Dat is wel mijn probleem met wat wij
                     hier in Den Haag doen. We zien ergens een orchidee en een paardenbloem met een klein
                     blaadje minder. Daar moeten we dan ook een oplossing voor hebben. Die ouders worden
                     blij en denken: mijn kind wordt geholpen. De leraar denkt: mooi, dat is mijn probleem
                     niet meer. Ondertussen wordt het keiduur en ingewikkeld, en loopt het allemaal gewoon
                     gierend in de soep. Dat is mijn stelling.
                  
De heer De Hoop (PvdA):
Ik probeer de heer Peters toch nog een beetje te bewegen. Ik wil ook niet dat 30 kinderen
                     allemaal een individueel traject doorlopen. Het gaat juist om diegenen die het echt
                     nodig hebben en om echt ongelijk investeren zodat je hun betere kansen kan bieden.
                     Daarbij kan passend onderwijs een cruciale rol spelen. Ik wil dat niet zomaar overboord
                     gooien. Ik hoop dat de heer Peters dat toch wel enigszins met mij eens is, dus dat
                     er een nuance in zit. Dat proefde ik aan het eind van zijn betoog, maar ik vind het
                     wel belangrijk om hier het gesprek over te blijven voeren, want volgens mij is het
                     doel echt niet verkeerd, zolang we niet 30 verschillende dingen doen. We moeten niet
                     30 verschillende dingen doen, maar juist voor diegenen waar het echt voor nodig is,
                     moeten we wel ongelijk blijven investeren.
                  
De heer Peters (CDA):
Zo mooi had ik het niet kunnen zeggen. Zo is het natuurlijk! 30 is misschien overdreven,
                     maar het punt is dat we wel degelijk vijftien individuele trajecten hebben afgesproken.
                     Daardoor wordt iedereen overspannen en knettergek. En dan heb je echt een kind met
                     een individuele ondersteuningsbehoefte, waar passend onderwijs voor nodig is, en dan
                     zeggen we: sorry, maar dat kunnen wij niet. Daar zijn we dan niet voor, met alle ellende
                     van dien. Dat krijgen we er dan gewoon niet bij.
                  
Politiek bedrijven is voor mij dus kiezen in schaarste en laat ik nou denken dat scholen
                     dat ook zouden moeten doen. En ja, dan vind ik er maar iets van hoe we dat op school
                     moeten doen. Ik vind niet dat we moeten zeggen: wij gaan hier gepersonaliseerd leren
                     voor iedereen mogelijk makken en we hebben voor iedere individuele ondersteuningsbehoefte
                     een passend antwoord. Dat hebben we gewoon niet. Dat hebben we nergens. We hebben
                     daar gewoon de tijd, het geld, de energie en het opgeleide personeel niet voor. Als
                     we dat dan gewoon eerlijk toegeven en we gaan het ontzettend goed doen voor bijna
                     alle kinderen, dan hebben we voor die paar kinderen, die het echt niet kunnen en die
                     onze ondersteuning nodig hebben, wel de tijd, het geld, de energie en de menskracht.
                  
Dat dáár het passend onderwijs voor is, ben ik met de heer De Hoop ongelooflijk eens.
                     Als we dat een beetje zouden kunnen maken, want dat krijg ik niet met spreadsheets
                     vanuit Den Haag voor elkaar, dan ... Als dat de focus is die we als school doen, dan
                     komen we er samen wel.
                  
De voorzitter:
Ik zie een hand van de heer Van Meenen, maar hij is door zijn interrupties heen. Ik
                     wil de eerste termijn afsluiten en daarom kijkt hij mij licht teleurgesteld aan. Maar
                     mooier is het niet!
                  
Ik dank u allen voor uw bijdrage in eerste termijn en zoals aangekondigd gaan we iets
                     ruimer schorsen. Ik had immers aangekondigd en beloofd dat we ook een boterhammetje
                     zouden kunnen eten. We schorsen voor drie kwartier, wat betekent dat we elkaar om
                     12.15 uur terugzien in deze zaal.
                  
De vergadering wordt van 11.31 uur tot 12.23 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. We zitten hier vandaag bijeen met de vaste commissie voor
                     Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor een commissiedebat over passend onderwijs. De
                     eerste termijn van de Kamer hebben we voor de schorsing gehad en we gaan nu luisteren
                     naar de eerste termijn van de zijde van het kabinet. Ik geef de Minister voor Primair
                     en Voortgezet Onderwijs het woord.
                  
Minister, het is aan u.
Minister Wiersma:
Voorzitter, dank. Dank aan de leden van uw Kamer. Ik begin ook met de heer Kwint sterkte
                     en beterschap te wensen: iets met je kind is een van je grootste nachtmerries. Ik
                     begreep van hem dat hij in het zonnetje naar de huisarts liep en van het ene op het
                     andere moment in een ambulance met gierende sirenes zat. Hij zit nu al een paar nachten
                     in een heel moeilijke situatie en hopelijk gaat het snel beter.
                  
Voorzitter, ik heb een korte inleiding en dan een aantal blokjes. Het eerste blokje
                     is meer mogelijk maken, waaronder de aanpak van verzuim en hoogbegaafdheid. Daarna
                     komt de verbetering in de school. Dat gaat onder andere over de basisondersteuning
                     en luisteren naar de leerling. Dan volgt een blokje over inclusiever onderwijs en
                     tot slot een blokje overig. Daar zit best wel veel in, onder andere het leerlingenvervoer
                     en een aantal andere punten.
                  
«Je krijgt hier de hulp die je nodig hebt.» «Ik krijg hier veel aandacht.» «Ik kan
                     me goed concentreren.» «Iedereen is lief voor elkaar.» Dat schreven Ayoub, Simeon,
                     Jaylin en Finn op een grote plaat, die ik vorige week van hen en hun medeleerlingen
                     kreeg. Zij zitten op de 2e Van der Huchtschool en dat is een reguliere basisschool
                     in Soest. Zij hebben daar het dispuut tussen de orchideeën en de paardenbloemen al
                     een beetje beslecht, want daar krijgen deze leerlingen les in groep Aarde. Dat is
                     een speciale groep voor kinderen die een extra steuntje in de rug nodig hebben. Het
                     zijn kinderen die anders naar het speciaal onderwijs zouden moeten. Maar juist nu
                     kunnen ze zo het maximale uit zichzelf halen, op hun eigen school en in de buurt.
                     En ondertussen zijn ze op sport en op het schoolplein met alle kinderen van de school
                     één groep en één geheel.
                  
Voorzitter. Dat is waar het om draait bij passend onderwijs. Het draait erom dat je
                     je niet alleen maar gezien en gehoord voelt wanneer je naar school gaat en dat je
                     niet langer overprikkeld raakt als je in de klas zit, maar rust en ruimte krijgt om
                     je goed te concentreren. Het draait erom dat je je als hoogbegaafde leerling niet
                     langer verveelt en door de lesstof afhaakt en dat er leraren zijn die naar je luisteren
                     en hun best doen om jou extra uitleg te geven of om je extra uit te dagen.
                  
Voorzitter. In Soest zag ik dat het kan en dat het werkt. Ik zag hoe het werkt als
                     leraren dag in dag uit tijd en ruimte maken om te vragen hoe het met je gaat en wat
                     je nodig hebt. Die leraren doen dan ook hun best om dat voor je te regelen. Ik zag
                     ook hoe goed het werkt als een samenwerkingsverband het geld goed durft uit te geven
                     aan extra ondersteuning voor leerlingen en leraren, en het geldt niet oppot in onnodige
                     reserves.
                  
Voorzitter. Als ik op pad ben zie ik ook waar dat allemaal niet lukt. Er zijn eigenlijk
                     veel te veel plekken waar dat gewoon niet lukt. Misschien had het ook al wel veel
                     verder moeten zijn, want we bieden nog niet overal die ondersteuning of de extra uitdaging
                     die mensen soms nodig hebben. We luisteren ook nog niet altijd goed genoeg naar leerlingen
                     en ouders. Het is ook niet altijd duidelijk genoeg wat ouders en leerlingen nou mogen
                     verwachten. En ook nog te vaak is het lastig om onderwijs en zorg goed te combineren.
                     Ik kom daar in dit debat op terug. Dat leidt tot schrijnende situaties. Je zou maar
                     thuis komen te zitten, omdat je de hele tijd gepest wordt op school of omdat je het
                     gevoel hebt dat niemand op school echt naar je luistert. Je zou als ouder maar de
                     hoop moeten opgeven, omdat je steeds tegen muren aan loopt als je vragen of ideeën
                     hebt over de ontwikkeling van je kind. Dat moeten we voorkomen en dat lukt nog onvoldoende.
                  
Maar het lukt op heel veel plekken gelukkig wel. We zien op heel veel plekken dat
                     ieder kind moet kunnen leren, ook als het extra zorg nodig heeft, en dat het wel lukt
                     om dat bij elkaar te brengen. Zoals de heer Segers zei: dat lukt door het samen te
                     doen, door samen te werken. Dat is hier eigenlijk toch wel het grote recept. Het is
                     dus hoog tijd dat we in die geest doorpakken en meer actie zetten op de maatregelen
                     die we allemaal al hebben aangekondigd, maar die toch ook nog een beetje in de lucht
                     zweven.
                  
Voorzitter. Voordat ik de vragen van de Kamer ga beantwoorden, wil ik kort schetsen
                     waar we staan en waar we naartoe zouden moeten gaan. Het wordt een korte reflectie
                     van mijn kant, want als je net komt kijken op zo'n thema, dan heb je een voordeel
                     en een nadeel. Het nadeel is dat je niet alles weet. Ik zeg tegen u, maar ook tegen
                     het veld: ik ben ook leerling en help mij het beter te snappen wanneer ik denk dat
                     ik het weet, maar ik het toch nog niet weet. Maar het heeft ook een voordeel, want
                     je kijkt ook met verwondering over wat we nou eigenlijk allemaal met elkaar gedaan
                     hebben en waar dat dan staat. Ik deel de verwondering die mevrouw Westerveld had.
                     Wat hebben we in de lucht hangen? 25 maatregelen. Het was een speurtocht op het ministerie,
                     maar we hebben 12 wetsvoorstellen in de lucht hangen die ergens een keer naar u toe
                     komen. Maar wanneer? Dat was mijn verwondering. Voor mij is dit debat dus ook een
                     moment van coördinatie en deels ook van dilemma's. We hebben dat met elkaar te delen.
                     Die mogelijkheid grijp ik graag aan. We zitten in het begin, dus we kunnen er een
                     goede start mee maken. U zou mij daar in ieder geval goed mee helpen. Die 25 maatregelen,
                     die 12 wetstrajecten moeten we bij elkaar brengen. Wij willen het bundelen en versnellen.
                     Ik heb een aantal speerpunten waar we het verder in dit debat op de verschillende
                     onderwerpen over gaan hebben.
                  
Het eerste speerpunt is die landelijke norm voor basisondersteuning. Dat heeft heel
                     lang geduurd. Ik zal er bij de beantwoording van de vragen meer over zeggen, maar
                     het heeft veel te lang geduurd. Dat moeten we regelen. Daarnaast moeten we echt naar
                     leerlingen luisteren. Dat betreft onder andere het hoorrecht, inclusiever onderwijs,
                     de verzuimcijfers die echt omlaag moeten, de onderwijs-zorgarrangementen die we veel
                     sneller en groter willen verankeren, de hoogbegaafde leerlingen, de schoolbesturen
                     en de samenwerkingsverbanden zelf, die soms nog meer hun verantwoordelijkheid zouden
                     moeten nemen.
                  
Dan hebben we een heel overzicht van die wetsvoorstellen. Ik heb er twaalf genoteerd
                     en ik ben voornemens om ze te gaan bundelen. Voor de zomer gaan we in ieder geval
                     met twee wetsvoorstellen richting de internetconsultatie. Het ene is het combineren
                     van voorstellen over de aanpak van verzuim, dus het onderwijskundig perspectief, ook
                     bij vrijstelling volgens artikel 5a, het vereenvoudigen van het verzuim, en de inzage
                     in de verzuimgegevens door de samenwerkingsverbanden. Dat waren drie losse voorstellen
                     die we nu in één voorstel bundelen. Dat doen we voor de zomer, dus daar maak ik haast
                     mee.
                  
Het tweede wetsvoorstel is een combinatie van de voorstellen waarin de leerlingen
                     worden gezien, het hoorrecht, de schoolondersteuningsprofielen in de schoolgids en
                     het hebben van een ouder- en jeugdsteunpunt. Ook dat voorstel wil ik voor de zomer
                     in consultatie brengen. Daarin bundelen we ook drie wetsvoorstellen.
                  
Dan hebben we er zes gehad, maar nog een aantal te gaan. Het is nog even zoeken, maar
                     ik zal u spoedig informeren over mijn planning. De opmerkingen die we in dit debat
                     nog gaan horen, neem ik daarin mee. Ik denk ook aan de prioriteiten die wij zouden
                     moeten kiezen.
                  
Het bundelen van die wetsvoorstellen, het versnellen van een aantal punten en die
                     zeven prioriteiten betreft maatregelen die leerlingen en leraren het meest zullen
                     helpen. Daar moeten we onze aandacht en energie op richten. We moeten goed in de gaten
                     houden wat er in de praktijk echt verbetert. Sommige dingen zullen daarmee misschien
                     ook minder aandacht krijgen, ook in de verbeteraanpak. Daar moet ik de Kamer ook eerlijk
                     over informeren. Dat zal ik doen in de planning die ik u na dit debat zal sturen.
                     Dat is dus ook het gesprek dat ik vandaag wil voeren. Welke richting moeten we met
                     elkaar verder verstevigen en versnellen, zodat we ook echt iets betekenen voor leraren
                     en ouders? En wat betekent het voor de Kamer en het kabinet als we echt bepaalde keuzes
                     maken?
                  
Ik kom op de blokjes, allereerst het blokje meer mogelijk maken. De heer De Hoop vroeg
                     naar de thuiszitters. De cijfers daarover zijn zorgelijk. Dat gevoel deel ik met de
                     heer De Hoop. De cijfers laten zien dat nog te veel kinderen niet naar school gaan.
                     Ik heb de Kamer daarover geïnformeerd en ik zie dat iedereen zich inspant, maar soms
                     is het blijkbaar niet genoeg dat we met z'n allen ons best doen. Dat is hier het geval.
                     De optelsom van de inzet is gewoon onvoldoende om het aantal kinderen dat niet naar
                     school gaat, te laten dalen. Een trendbreuk is nodig en daarvoor is denk ik een verscherpte
                     aanpak nodig. In de brief heb ik die aanpak aangekondigd. We moeten ieder kind zien
                     door de aanwezigheid centraal te stellen. We moeten een passend aanbod bieden waar
                     dat nodig is. En we moeten onlineonderwijs inzetten voor kinderen en jongeren die
                     geen onderwijs op school kunnen volgen. Deze aanpak wordt nu uitgewerkt, ook met partijen
                     in het veld. Het is belangrijk dat het wel draagvlak heeft. Om de snelheid erin te
                     houden, komen we er voor de zomer op terug. Ik heb de contouren geschetst. De verdere
                     uitwerking ziet u voor de zomer terug.
                  
De heer Segers vroeg naar hybride onderwijs. Kan dat gebruikt worden om de drempel
                     te verlagen? Kunnen we daar soepel mee omgaan? Kunnen we ervaringen gebruiken om te
                     zorgen dat kinderen weer dichter bij die klas komen? Ik vind het terechte vragen.
                     We hebben gezien dat tijdens de coronapandemie afstandsonderwijs een belangrijke functie
                     had en soms voor leerlingen die eerder dat onderwijs al langer misten, zelfs een uitkomst
                     was. Het kwam juist voor hen weer dichterbij. Daar moeten we van leren. We komen voor
                     de zomer met een nadere uitwerking van de acties voor die digitale school. Dat moeten
                     we snel doen en daar gelden wat mij betreft een aantal ingrediënten voor.
                  
Ten eerste het duidelijk maken van de mogelijkheden die er nu al zijn voor afstandsonderwijs,
                     ook voor de afwijking van onderwijstijd. Als je het niet weet, denk je dat het niet
                     kan, maar het kan wel. Wij zullen verduidelijken waar dat al kan.
                  
Twee: het verspreiden van goede voorbeelden via het Steunpunt Passend Onderwijs. We
                     zien al plekken waar het gebeurt met goede aanbieders. Dat zullen we delen, zodat
                     we het groter kunnen maken.
                  
Drie. Ook succesvolle bestaande initiatieven zullen we gebruiken om zo snel mogelijk
                     tot een landelijk dekkend aanbod voor zo'n digitale school te komen. We kunnen het
                     helemaal zelf opnieuw gaan uitvinden, maar we kunnen ook kijken waar het al goed gebeurt.
                     Dat kunnen we dan wat meer in regels legaliseren, want niet alles mag, en omarmen.
                     Daarmee zetten we zo'n digitale school sneller op dan dat we er nu weer drie jaar
                     over gaan nadenken. In de tussentijd zullen we initiatieven waar al onlineonderwijs
                     wordt gegeven, aanmoedigen. Via dit debat roepen wij mensen op om zich te melden en
                     om te helpen. We hebben een ambitie die duidelijk in het coalitieakkoord staat en
                     het is goed om die snel gestalte te geven. Ik wil er graag tempo mee maken. Alle ingrediënten
                     die we nu ophalen, brengen we samen tot een concreet voorstel net voor de zomer. Dat
                     komt dan ook naar de Kamer toe.
                  
De voorzitter:
Op dit punt heeft de heer Segers een vraag voor u.
De heer Segers (ChristenUnie):
Dank voor de richting die de Minister schetst. Er wordt meer mogelijk gemaakt en er
                     wordt soepeler omgegaan met digitaal onderwijs. Betekent dat ook dat in de tussenliggende
                     tijd, als het nog niet gelegaliseerd is, soepel met de handhaving wordt omgegaan?
                     Wordt er maatwerk geleverd, wordt er naar het kind gekeken, wordt er naar de context
                     gekeken waarin het kind zich bevindt?
                  
Minister Wiersma:
Jazeker, dat zou ik graag willen. Het zou helpen als wij weten welke initiatieven
                     daar zich het beste voor lenen. Dan kunnen wij er wat richting in geven en kunnen
                     wij hulp bieden aan scholen die er nog naar zoeken. Het zou helpen als wij een beetje
                     kunnen gidsen.
                  
De voorzitter:
De Minister vervolgt zijn betoog.
Minister Wiersma:
Voorzitter. Dan kom ik op hoogbegaafdheid. Mevrouw Paul vroeg of ik kan aangeven hoe
                     de Minister deze gedeeltelijke uitzondering op de schoolplicht wettelijk mogelijk
                     gaat maken. Er moet een passend aanbod zijn, niet alleen voor de groep hoogbegaafde
                     leerlingen of leerlingen met autisme, maar voor alle leerlingen die dit echt nodig
                     hebben. Er is ook al veel mogelijk voor leerlingen, ook voor hoogbegaafde. Ik heb
                     er in de afgelopen periode een flink aantal gesproken. Ik heb ook een aantal dingen
                     in ontvangst kunnen nemen waar hele grote zorgen onder zitten voor het beschikbaar
                     maken maar vaak ook beschikbaar houden van aanbod. Die zorgen zie ik. Er is al veel
                     mogelijk, ook om het niet volledig naar school gaan door af te wijken van de onderwijstijd.
                     Dat noemde ik net al in het kader van digitaal onderwijs. Maar we werken ook aan ruimte
                     voor de onderwijs-zorgarrangementen om kinderen met een intensieve zorgondersteuningsbehoefte
                     beter maatwerk te bieden op het gebied van onderwijs en zorg.
                  
Ook in de verzuimaanpak heb ik aangekondigd dat we structureel geschikt onlineonderwijs
                     mogelijk willen maken, ook voor leerlingen die al dan niet tijdelijk niet volledig
                     naar school kunnen. Als daarvoor de wet gewijzigd moet worden, dan gaan we dat doen,
                     natuurlijk in afstemming met leerlingen, ouders, professionals en de Kamer. Ik vind
                     het ook in de aanpak van verzuim en voor hoogbegaafden belangrijk dat wij dit snel
                     verder brengen en uitwerken. Dat neem ik dus mee. Ik denk dat het wetsvoorstel waarmee
                     de heer Van Meenen bezig is en waarvan hij de contouren heeft gedeeld – veel dank
                     daarvoor – daar ook een hele belangrijke bijdrage aan gaat leveren.
                  
Daarnaast heeft de heer Van Meenen gevraagd om een plan van aanpak. Ik denk ook dat
                     dat belangrijk is en ik zou dat dus heel graag willen toezeggen. Ik wil dat hoogbegaafdheid
                     snel wordt herkend, want we weten dat juist dat veel problemen kan voorkomen. Dat
                     vraagt om consultatiebureauartsen, huisartsen en wijkverpleegkundigen, die snel en
                     preventief kunnen werken. Zij hebben de kennis over hoogbegaafdheid en we moeten het
                     dan ook samen met hen doen, want daarmee voorkom je misdiagnoses.
                  
Ik vind het bijvoorbeeld ook belangrijk dat we samenwerken met de collega's van VWS
                     en het hoger onderwijs om gezamenlijk die acties te maken. Dus ik gebruik de input
                     van vandaag op hoogbegaafdheid en uw verzoek om een plan van aanpak om dat plan van
                     aanpak ook te gaan maken. Ik wil er ook een beetje haast mee maken en ik zou daarom
                     zeggen: voor de zomer.
                  
Voor de zomer krijgt u heel veel, voorzitter. En er komt nog veel meer aan. Maar we
                     hebben haast en we gaan het dus wel doen.
                  
Mevrouw Paul (VVD):
Goed om te horen dat er concrete plannen gemaakt gaan worden, ook in samenspraak met
                     de andere verantwoordelijke bewindslieden, want mijn uitgangspunt is: voorkomen is
                     beter dan genezen. Op de juiste punten zorgen voor versterking van kennis en kunde,
                     waardoor alle kinderen goed geholpen kunnen worden, is veel beter dan wachten tot
                     problemen zich aandienen. Ik heb nog wel een vraag over dat digitale onderwijs en
                     de mogelijkheden die de Minister schetst. Hij zegt daarover: eigenlijk is dat nu al
                     mogelijk. Maar dat is niet het signaal dat wij krijgen van ouders, leraren, schoolleiders
                     en kinderen zelf. Het gaat er mij niet om dat we extra werk moeten gaan doen en ik
                     ben ook heel blij met al het werk dat collega Van Meenen al gedaan heeft. Ik weet
                     dat dat ook soelaas gaat bieden, maar ik zou toch wel vragen om te kijken naar mijn
                     verzoek om daar nú al heel serieus naar te kijken. Zie dat dan maar als huiswerk in
                     voorbereiding op wat nog komen gaat voor het initiatiefvoorstel van de heer Van Meenen.
                     Ik denk dat we anders kansen missen en dat kinderen kansen missen.
                  
Minister Wiersma:
Ja, ik ben het daarmee eens. Ik vind dat we dat heel duidelijk voor de zomer moeten
                     communiceren. We moeten niet alleen communiceren wat er kan, maar ook hoe we ervoor
                     zorgen dat het ook lukt. Ik wil niet alleen communiceren «in de onderwijstijd kan
                     je er op een manier mee omgaan die maakt dat dit zou kunnen», want als dat in de praktijk
                     te weinig gebeurt, hebben we er weinig aan. We willen zorgen dat we er wél wat aan
                     hebben. We kennen dan ook de lacunes, waar we met de regels inderdaad echt niet uit
                     de voeten kunnen. Die zullen we dan ook noteren. Dus: verduidelijken wat kan, helpen
                     om het onder de aandacht te brengen en toe te passen, en de lacunes laten zien waar
                     er werk aan de winkel is op de regelgeving. Die zullen we dan ook benoemen en die
                     nemen we ook mee in het plan van voor de zomer. Dus het zijn eigenlijk twee dingen,
                     hè. We komen met een uitwerking van de digitale school, maar we komen ook met een
                     plan van aanpak op hoogbegaafdheid. En we zetten ook overal in op dit punt.
                  
De heer Peters (CDA):
Ik zie wederom een enorm daadkrachtige Minister vol goede moed en goede plannen. Hij
                     heeft ook haast. Hij geeft ook aan ik weet niet hoeveel wetsvoorstellen hij allemaal
                     gaat bundelen en versnellen. Hij heeft verder zeven prioriteiten en gaat die ook nog
                     eens allemaal in de gaten houden om te zorgen dat het allemaal gebeurt. Ik hoor ook
                     over steunpunten, delen, plannen van aanpak, preventie enzovoort, enzovoort. Dat is
                     mooi en ik wacht dat af. Maar is de Minister ook bereid om ook richting het onderwijs
                     aan te geven dat niet alles hoeft en dat niet ieder individueel probleem van iedere
                     individuele leerling individueel hoeft te worden opgepakt? We moeten ook niet doen
                     of we dat überhaupt zouden kunnen. Het verbeteren en het excellent maken van het gewone
                     onderwijs zou namelijk voor heel kinderen eigenlijk voldoende moeten zijn. Als we
                     dat doen, dan hebben die zeven prioriteiten en al die wetsvoorstellen echt meerwaarde.
                     Als ik leraar was en ik hier thuis naar zat te luisteren, dan zou de moed me eerlijk
                     gezegd in de schoenen zakken.
                  
Minister Wiersma:
Dat is niet mijn doel. We hebben heel veel lopen en heel veel wacht nog ergens op.
                     Soms weten we niet eens waar het nou precies op wacht, maar iedereen vindt er dan
                     wel iets van, waardoor het niet heel veel verder komt. We herhalen dat hier vervolgens
                     keer op keer. Dat kost heel veel energie, ook van het veld. Het veld kan dan denken
                     «nou ja, het zal zo'n vaart wel niet lopen», maar we zien dat er bij de problemen
                     die we hier zien, wel vaart zou moeten worden gemaakt. Dan moeten we dus ook zeggen
                     waar er wel vaart gemaakt moet worden.
                  
Ik ben het met de heer Peters eens dat we dan ook heel duidelijk, nog duidelijker,
                     moeten zeggen wat we dan niet doen en waar we niet om vragen. Dat betekent dat er
                     in dat verbeterplan ook maatregelen kunnen zitten waar we dan wat minder haast mee
                     maken. Die zullen we ook benoemen. Het zijn dus trade-offs. We hebben ook maar beperkte
                     capaciteit, en al helemaal in het onderwijs. Leraren hebben al helemaal een beperkte
                     capaciteit om dat te kunnen verwerken. Daar waar iets écht nodig is en ook écht moet
                     verbeteren, wil ik dus echt wat zien. Maar nu zijn er heel veel plekken waar iets
                     nodig is en waar we ook echt wat willen zien maar we het op de een of andere manier
                     niet zien. Ik ben het eens met de schets van de heer Peters van het eindplaatje. Dan
                     hoop ik dat we heel dicht komen bij wat de heer Peters zegt. Maar ik zal daar zo meteen
                     bij inclusief onderwijs ook nog een aantal dingen over zeggen, omdat meerdere partijen
                     hier iets over gezegd hebben. Ik kom daar dus iets uitgebreider terug op dat vlak.
                  
De voorzitter:
De Minister vervolgt zijn betoog.
Minister Wiersma:
In dit blokje heb ik nog de vraag van de heer Van Meenen over de experimenten met
                     onderwijs-zorgarrangementen. Moeten we daarmee nou wachten en moet het minimaal vijf
                     jaar duren voor we wet- en regelgeving gaan aanpassen? Ik ben het met u eens dat we
                     het liefst niet die vijf jaar wachten tot we overgaan van wet- en regelgeving. Ik
                     moet ook zeggen dat ik een beetje kriegelig word van alles wat vaak genoemd wordt
                     aan onderzoeken, pilots en experimenten. Dat heb ik hierbij ook. Ik zou dit dus eigenlijk
                     parallel aan de uitvoering in de wetgeving willen verwerken. We waren voornemens om
                     dat na drie jaar te doen en om dus na het derde experimentjaar te kijken en evalueren
                     of dat ook eerder kan. Maar ik deel het ongeduld van de heer Van Meenen, dus ik vind
                     drie jaar ook wel een beetje lang. Ik zou dus zeggen: laten we dat in ieder geval
                     al na één jaar doen en zo mogelijk sneller. Wat mij betreft starten we het parallel
                     aan elkaar, maar we gaan in ieder geval na één jaar kijken of het dan moet. De uitkomst
                     staat voor mij redelijk vast, maar ik ben natuurlijk altijd bereid om iets aan te
                     passen als het echt niet werkt. Maar ik deel dit met de heer Van Meenen, dus we gaan
                     dat in ieder geval na één jaar al bekijken, en zo mogelijk nog sneller. Tot zover
                     het blokje meer mogelijk maken.
                  
Dan kom ik op de verbeteringen in de school, onder andere de basisondersteuning en
                     het luisteren naar de leerlingen.
                  
De heer De Hoop vroeg: welke randvoorwaarden zijn nodig om het onderwijs nou echt
                     passend te krijgen voor iedereen en hoe gaat de Minister daarin voorzien? Deze vraag
                     en de vragen van een aantal andere partijen verwijzen ook naar zorgen in het veld.
                     Passend onderwijs werkt natuurlijk alleen op het moment dat de school goed functioneert
                     en ook de ruimte heeft, ook in het hoofd en bij leraren, om dat passende onderwijs
                     te kunnen bieden. Daarom willen we daar natuurlijk aan twee kanten nog meer aan doen.
                     Enerzijds is er de kant van de onderwijskwaliteit; daar doen we bijvoorbeeld met het
                     masterplan basisvaardigheden wat aan, om te zorgen dat die basis van lezen, rekenen,
                     schrijven en meedoen in de samenleving bij scholen voldoende geborgd is. We zien daarin
                     gewoon grote verschillen tussen scholen in Nederland, dus dat moet beter. Daar investeren
                     we gelukkig ook heel veel geld in in deze periode. Daar komt ook heel spoedig een
                     plan voor naar de Kamer.
                  
Daarnaast is er de tweede lijn. Daarvoor kom ik ook spoedig naar de Kamer. Die lijn
                     is het investeren in goede leraren en schoolleiders. Die zijn ook onmisbaar voor passend
                     onderwijs. Dat is dus een extra motivatie om heel ambitieus te zijn en om, als je
                     extra vraagt van leraren, hen ook extra ruimte te bieden zodat zij zich daarop kunnen
                     voorbereiden en de begeleiding kunnen bieden. Dat vraagt dus ruimte voor leraren,
                     maar ook focus. Ik denk dat het soms ook verschuiving van een focus vraagt.
                  
De overladenheid is volgens mij ook al vaak genoemd. We zullen soms dus ook beter
                     moeten kiezen. Daar moeten we ook mee helpen. Dat zal ik meenemen in dat plan. Maar
                     ook los daarvan kan in de huidige situatie ook al heel veel beter. Laten we het ook
                     niet als excuus gebruiken om stil te zitten. Ik zie genoeg plekken waar het wel lukt
                     om kinderen te helpen ondanks de uitdagingen die er zijn. We kunnen dus ook nu al
                     flinke stappen zetten in het passend onderwijs, vandaar ook de aanpakken die ik daarvoor
                     geschetst heb. Daarom is de verbeteraanpak ook versneld door een paar wetsvoorstellen
                     te bundelen, zodat we dit voor de zomer af kunnen hebben en naar het veld kunnen sturen.
                  
Dat haakt een beetje in op de vraag van de heer Van Meenen over de voortgang van de
                     verbeteraanpak. Hij vroeg: hoe gaat de Minister deze trend nou keren de aankomende
                     tijd? Dat ging ook specifiek over deze drie zaken: de zorgplicht, handelingsverlegen
                     scholen en leraren, en te veel Veilig Thuismeldingen. Daar zeg ik dan meteen bij dat
                     er het afgelopen anderhalf jaar heel hard gewerkt is aan die verbeteraanpak. Dat heb
                     ik ook bij ons gezien. Tegelijkertijd zijn er inderdaad omstandigheden geweest waarbij
                     dat niet de snelheid heeft gehad die we wilden. Dan is corona één omstandigheid, maar
                     we hebben er wel meer gehad, zoals personeelstekort, en nog een aantal. Maar dat zijn
                     ook een beetje facts of life. Wij zullen verbeteringen dan toch ook wel moeten realiseren.
                     In dat kader vind ik het leuk om u de Handreiking passend onderwijs aan te bieden.
                     Die is gemaakt door de combibaners bij de OCW, mensen die én in het onderwijs werken
                     én bij ons. Die hebben heel veel leraren gesproken en zeiden: moeten we niet eens
                     een boekje, een tastbaar gidsje, maken waar dat allemaal in staat voor de leraren
                     en andere mensen op school? Je zou dat ook nog voor de ouders en voor leerlingen kunnen
                     doen. Dat gidsje hebben zij, onder andere de combibaners, gemaakt. Er staat een mooi
                     citaat in van Guido, een leraar die ik gisteren sprak en die daaraan meewerkt. Dat
                     is volgens mij een mooie stap. Het gaat vandaag online en per brief naar alle scholen
                     die dit nodig kunnen hebben. Dat helpt dus ook en maakt ze hopelijk minder handelingsverlegen,
                     zo zeg ik tegen de heer Van Meenen. Daarnaast hebben we het toezicht op de zorgplicht
                     geïntensiveerd. Er is ook een brief over die zorgplicht naar schoolbesturen gestuurd.
                     Ook de landelijke norm voor basisondersteuning gaat in de nabije toekomst helpen om
                     leraren en scholen meer handvatten te geven voor hoe ze moeten handelen.
                  
Voor wat betreft de Veilig Thuismeldingen zijn de scholen er nogmaals op gewezen dat
                     het doen van of dreigen met zo'n melding niet een standaardstap mag zijn bij een meningsverschil
                     over alleen passend onderwijs. Wat de stappen wél zijn en vooral ook hoe we samen
                     met ouders uit de impasse raken, dat werken we nu ook met de ouderorganisaties uit.
                     We werken aan duidelijke informatie voor ouders en scholen die kan helpen bij het
                     doorlopen van de geijkte stappen die je bij een conflict over passend onderwijs moet
                     zetten. Hierbij wordt ook een link gelegd met de meldcode. Het gidsje hier biedt al
                     ondersteuning voor scholen, en we gaan dat nog een slag verder brengen met ouders
                     en ouderorganisaties.
                  
De vraag van de woordvoerder van GroenLinks heb ik deels beantwoord. Zij stelde: als
                     er toch iets werd gedaan, waren dat experimenten en proeftuinen; is de Minister bereid
                     om wetgeving te veranderen, bestaande structuren te doorbreken? Ja, daar ben ik zeker
                     toe bereid. Ik wil de wetgeving dus ook bundelen en versnellen. Ik kom voor de zomer
                     al met voorstellen naar buiten. Het betreft twee bundels: de aanpak van verzuim en
                     het wetsvoorstel over onder andere het hoorrecht, zodat we leerlingen ook zien en
                     horen en ze de goede informatie krijgen. Dan kan de inspectie ook optreden als scholen
                     en samenwerkingsverbanden hun rol niet nakomen. Daar hebben we die wetgeving gewoon
                     bij nodig. Ik denk dat het initiatiefwetsvoorstel van de heer Van Meenen daar ook
                     heel goed aan bijdraagt.
                  
Mevrouw Westerveld heeft ook gevraagd wat er is gebeurd met de 3 miljoen voor de verbeteraanpak
                     en hoe het zit met de eerdere motie over extra financiële ondersteuning voor onderwijs
                     aan jongeren in kleinschalige woonvoorzieningen. Wij zijn heel druk bezig met de uitvoering
                     van die motie voor extra middelen. Dat ligt nu ook voor bij de voorjaarsbesluitvorming.
                     We hebben ook nagedacht over hoe we dat dan willen inzetten in 2022, 2023 en 2024.
                     Het betreft een combinatie van een externe inzet van de middelen, maar ook een vergroting
                     van de capaciteit bij OCW om de acties die daarvoor nodig zijn ook op te kunnen pakken.
                     De onderwerpen waar we op inzetten, zijn de onderwijs-zorgarrangementen, de verzuimaanpak,
                     het versnellen van de landelijke norm basisondersteuning, het doorontwikkelen van
                     de ouder- en jeugdsteunpunten, de evaluatie van de wet inzake kwaliteit en inclusiever
                     onderwijs. Als de Voorjaarsnota eind mei aan de Tweede Kamer is verzonden, zal ik
                     de Kamer direct een update geven, en gaan we ook direct van start met die plannen.
                     We gaan 1,9 miljoen beschikbaar stellen voor de samenwerkingsverbanden om het onderwijs
                     rondom kleinschalige woonvoorzieningen te organiseren. Dat doen we al in 2022.
                  
De heer Bisschop heeft gevraagd hoe het staat met de uitvoering van maatregel 18 van
                     de verbeteraanpak passend onderwijs. Dat zijn de administratieve lasten. Er zijn flinke
                     stappen gezet en er is ook overeenstemming over bijvoorbeeld een applicatie voor de
                     aanvraag van de toelaatbaarheidsverklaring. Er komt één format voor scholen, zodat
                     ze ook niet meer met verschillende formulieren te maken krijgen. Ook wordt de aan
                     te leveren informatie beperkt tot wat echt strikt noodzakelijk is. Het formulier zal
                     nog voor de zomervakantie beschikbaar zijn. Daarmee wordt ook onnodige bureaucratie
                     voorkomen.
                  
De vraag van de heer D66 ... Ik bedoel natuurlijk de heer Van Meenen van D66, «meneertje
                     66». Voorzitter, humor bindt. Dus ik dacht: ik breng er wat humor in.
                  
Wat zijn de concrete resultaten van de gesprekken met de lerarenopleiding, zodat leraren
                     ook beter worden voorbereid op het bieden van ondersteuning? Uit de gesprekken met
                     leraren is gebleken dat toch nog onvoldoende duidelijk is wat zij nodig hebben om
                     passend onderwijs te geven. Wij zijn daar nu ook over in gesprek. Ik denk dat het
                     verstandig is dat ik dat even oppak met mijn collega Dijkgraaf. Dan nemen wij dit
                     mee voor de zomer, zodat u hoort hoe wij dat doen. Het is ook een beetje zoals mevrouw
                     Westerveld al zei: het is niet voor het eerst dat wij dit noemen; wij zijn daar al
                     heel lang mee bezig. Er nog langer over praten wil niet automatisch zeggen dat we
                     meer weten, dus we moeten net iets meer toepassen. Ik zal dus mijn collega Dijkgraaf
                     en de collega's van de andere hoeken in het ministerie verzoeken om dat uit te werken.
                     Dat zeg ik dus toe.
                  
De heer Van Meenen vroeg naar het bundelen van de krachten bij het wetstraject hoor-
                     en leerrecht. Ja, dat doe ik graag. Het wetsvoorstel hoorrecht gaat voor de zomer
                     in internetconsultatie. Het is even spannend of de heer Van Meenen eerder is of ik,
                     maar we zullen elkaar van tevoren weten te vinden om dat goed op elkaar af te stemmen.
                     Ik noemde de bundeling van die wetsvoorstellen. Ik ga er ook voor zorgen dat u dat
                     gaat zien na dit debat. Dat zijn zes wetsvoorstellen die we in twee bundels nog voor
                     de zomer presenteren. Eigenlijk komt een aantal wetsvoorstellen samen in het wetsvoorstel
                     van de heer Van Meenen. Zijn wetsvoorstel gaat over het verankeren van het leerrecht,
                     de doorbraakaanpak, de verscherpte zorgplicht en de bindende uitspraken van de geschillencommissie.
                     Die vier wetsvoorstellen komen eigenlijk samen in het wetsvoorstel van de heer Van
                     Meenen. Dus als wij het slim doen, dan hebben we voor de zomer niet zes, zoals ik
                     net zei, maar negen wetsvoorstellen gebundeld in drie wetsvoorstellen, die daarna
                     ook nog snel naar de Kamer gaan. Dan zijn we echt een heel eind. Dan hebben we er
                     nog een paar over, waar ik zo op kom. Mevrouw Westerveld heeft ons aangemoedigd om
                     met wetgeving te komen. Nou, die zal ze dan krijgen ook.
                  
Voorzitter. De heer Van Meenen heeft gevraagd naar de samenwerkingsverbanden. We hebben
                     inmiddels een ouder- en jeugdsteunpunt. Kan de Minister toezeggen dat dit voor de
                     zomer realiteit is bij elk samenwerkingsverband? Ja, dat laatste zeg ik toe. Dat moet.
                     Hoever is dat inmiddels? Omdat iedereen weet dat het moet, zijn ze druk bezig. We
                     hebben ook het beeld dat dat gebeurt. Het verschilt een beetje per dag waar dat nou
                     precies staat, maar wij zitten daar wel bovenop. We helpen die samenwerkingsverbanden
                     ook met een team van experts om dat op te kunnen zetten.
                  
Hoe staat het met de landelijke norm basisondersteuning wanneer de Kamer hier concrete
                     resultaten op verwacht? Dat is een vraag van de heer Van Meenen van D66 maar volgens
                     mij ook van de heer De Hoop. Ik weet dat de heer Kwint mij zijn vragen schriftelijk
                     gaat doen toekomen. Ik vermoed dat die bijna allemaal hierover gaan. Dat is zeer terecht,
                     want het betreft zijn motie uit 2019. Eerlijk gezegd voel ik me daar ongemakkelijk
                     bij, want het duurt natuurlijk veel te lang voordat die norm is vastgelegd. Ik begrijp
                     wel waarom dat zo lang heeft geduurd. Er is heel veel over gepraat. Dat gebeurde weliswaar
                     met goede bedoelingen en intenties, want er waren – zoals samengevat door de Kamerleden –
                     verschillende wensen en ideeën, maar ik denk dat het onverstandig is geweest dat het
                     na 2019 zo veel tijd heeft gekregen om alleen maar bediscussieerd te worden.
                  
Ik heb daar nu ook wel last van; de heer De Hoop zei dat ook. Wij gaan een ontwikkelgroep
                     met specialisten in het leven roepen. Die gaat die norm ontwikkelen. Dat gaan we dan
                     wel snel doen, voor het eind van dit jaar. Maar ik wil in die opdracht best zetten
                     dat het dit najaar of oktober moet zijn. We kunnen dus best kijken of we het nog kunnen
                     versnellen. Dan hebben we aan het eind van het jaar die norm, die daarna nog in een
                     wetsvoorstel moet worden gegoten en daarna in internetconsulatie naar de Kamers moet,
                     en voor je het weet is het 1 januari 2025, misschien net schooljaar 2024–2025. Ik
                     vind dat zelf heel erg lang. Ik zeg dit niet als therapie voor de Kamer. Ik zeg het
                     omdat ook ik heb gekeken, op ons ministerie, of het niet wat sneller kan. Dat blijkt
                     echt ingewikkeld te zijn, omdat er blijkbaar toch te weinig ligt om de norm nu vast
                     te stellen. Het wordt als verstandig gezien om de ontwikkelgroep daarmee te laten
                     komen. Dit is dus het pad dat we nu voor ogen hebben. Als de Kamer daar andere suggesties
                     voor heeft, dan kijk ik daar zeer graag naar. In ieder geval willen we het nu snel
                     gaan opzetten en in gang zetten, maar andere ideeën daarvoor zijn zeer welkom. Maar
                     het wetsvoorstel zal dus echt later komen. Eind 2022 hebben we de norm en begin 2023,
                     denk ik, het wetsvoorstel. Dan is er nog een internetconsultatie. Misschien is het
                     dan net na de zomer van 2023 hier. Dan moet het nog behandeld worden; u weet dat dat
                     lang duurt. We gaan maximaal versnellen, maar andere ideeën zijn zeer welkom. Ongetwijfeld
                     heeft de heer Kwint daar in zijn vragen nog ideeën voor, dus daar kijk ik naar uit.
                  
Voorzitter. Dan de ChristenUnie, die een aantal vragen had, of eigenlijk was het meer
                     een beschouwing op wat de heer Bert Wienen zei, ook over de metafoor. Ik vond dat
                     wel mooi, want er ontstond een mooi gesprek. Gek genoeg was dat bijna een soort hoefijzer,
                     waarbij de twee kanten van de discussie misschien juist heel dicht bij elkaar zaten.
                     Natuurlijk zouden we – dat hoor ik ook als ik op andere plekken ben – aan heel veel
                     kinderen meer willen bieden. Heel veel leraren zeggen dat ook. Maar als de klassen
                     heel groot zijn, dan is dat heel moeilijk. Als de oplossing is dat we de helft uit
                     de klas halen, in een ander hokje op een andere plek zetten en dat allemaal passend
                     onderwijs noemen, dan vraag ik me af waar we mee bezig zijn. Dan zijn we iets aan
                     het doen wat niet haalbaar is, ook gewoon qua capaciteit en menskracht. Het is ook
                     niet fair voor al die leerlingen die, denk ik, gewoon excellent onderwijs zouden willen
                     hebben, zoals de heer Peters dat mooi zei. Excellent onderwijs is dus ook het doel.
                     Ik zie ook voorbeelden waarbij het gebeurt; daarom noemde ik de groep Aarde. Ik zie
                     dat ze daar best veel aanmoedigingen geven, niet alleen in het samenwerkingsverband
                     in hun regio, maar ook aan andere partijen. Ze hebben mij verteld dat ze al jarenlang
                     maandelijks door allerlei partijen worden uitgenodigd om te vertellen wat zij doen.
                     En toch lukt het bij heel veel andere partijen, gewone scholen, niet. Bij de school
                     die de heer Van Meenen noemde, lukt het ook. Het is toch zonde dat wij die scholen
                     hier bij naam kunnen noemen, want eigenlijk zouden we er veel meer moeten hebben.
                     Dat is het ideaal dat de heer Peters heeft, dat ik deel. Dat zit eigenlijk ook onder
                     de vraag die de heer Segers stelde, en onder wat Bert Wienen zei. Dat ideaal deel
                     ik.
                  
De voorzitter:
De heer Segers heeft op dit punt een interruptie voor u, Minister.
De heer Segers (ChristenUnie):
Het is best een fundamenteel debat. Collega Peters opende dat debat. Als we uitgaan
                     van een vorm van maakbaarheid waarin we elk kind tot op de vierkante millimeter passend
                     onderwijs bieden en helemaal bij de hand nemen, dan zou dat weleens vooral een weg
                     kunnen zijn van – ik zei het al – medicalisering, heel veel interventies en heel veel
                     zorg. Het weer gewoon maken van onderwijs voor iedereen, is niet helemaal een breuk,
                     maar wel echt een ander accent. Hoe verhoudt zich dat dan tot de eerdere interruptie
                     van collega Peters? Hij zei: ik hoor nu over actieplannen, wetgeving enzovoort. Er
                     staat heel veel op stapel. Gaat dat toch in de richting van steeds verdere en steeds
                     specifiekere zorg voor dat ene kind? Of doen we toch even een stap terug en zeggen
                     we: hoe kan het weer samen, hoe kunnen ouders elkaar en hun kinderen helpen en hoe
                     kan het meer in die context plaatsvinden?
                  
Minister Wiersma:
Laten we beginnen met de conclusie die het dan voor mij heeft. Als we afwegen wat
                     we kunnen versnellen en bundelen, en dus ook wat we niet kunnen gaan doen, zullen
                     we het langs deze zeef houden: waar voegt het iets toe, en waar ontnemen we ouders
                     en de school eigenlijk het belangrijke gesprek en de verantwoordelijkheid om het met
                     elkaar te doen? De versnelling zit dus heel specifiek waar de extra behoefte zit.
                     Dat zei de heer Peters ook. Dat moeten we dus wel weten met elkaar, zodat we daarnaar
                     kunnen handelen. De vaagheid die nu vaak ontstaat – de heer Segers noemde dat – ontstaat
                     dan niet meer. Heel eerlijk: dat gaat ook om een cultuur die ontstaat. Het gaat ook
                     om de toon in de discussie, ook om de toon die wij in dit debat hebben. Daarom vond
                     ik het heel interessant wat hier gebeurde. Die toon gaat namelijk ook in de hoofden
                     van ouders zitten. Ik heb ook een dochter op school. Als zij een beetje druk is, ga
                     ik ook aan de juf vragen: is er niet iets? Ik ben dan heel blij dat ik een juf heb
                     die zegt: nee hoor, dat hebben alle kinderen. Maar voor hetzelfde geld had ze al een
                     stempeltje gekregen.
                  
Ik was maandag met Maarten van Ooijen, de Staatssecretaris van VWS, op bezoek bij
                     een school waar die stempeltjes soms al gedrukt worden. Ik vind het dan heel moeilijk
                     om het gevoel te hebben of dat nou wel of niet verstandig is, zeker als kinderen nog
                     zo jong zijn. Voor je het weet, word je daar ook als ouder in meegesleept. Dan is
                     dat de realiteit en de werkelijkheid waar je op dat moment in zit, en kan je niet
                     meer zeggen: het is niet waar. Maar heel grote groepen zitten daar nu in en die moeten
                     we wel helpen. Daar hebben we een verbeteraanpak voor, dus dat moeten we wel doen.
                     Dat betekent natuurlijk ook dat we sommige dingen niet moeten doen. Dat was de conclusie
                     waar ik mee begon en ook mee eindig. Dat moeten we wel scherper gaan maken, ook naar
                     de Kamer toe, denk ik, want we hebben ook beperkte capaciteit.
                  
Het gaat ook om de wenselijkheid. Daarom vind ik deze zeef wel interessant. Het is
                     voor mij een soort hoefijzer, waarbij de kanten echt dicht bij elkaar zitten. Daarbij
                     gaat het erom dat we ook echt de hulp en het maatwerk bieden waar die nodig zijn,
                     maar dat we niet opdringen dat het de standaard voor iedereen is. Want dan is het
                     nog steeds niet voor iedereen de standaard, maar wel voor de vijftien leerlingen in
                     een klas die de heer Peters noemde, en gaan we een hele gekke spiraal in. Dat moeten
                     we volgens mij niet doen. Ik zou ook niet willen dat we alleen de discussie voeren
                     en geen stappen zetten voor de groep waarvoor we dat wél moeten doen. Ik heb wel de
                     behoefte om wat dingen duidelijk te maken en sneller te laten lopen. Even simpel gezegd:
                     dan zijn die wetsvoorstellen ook maar uit de lucht; dat hebben we dan maar gedaan.
                     Bij de behandeling kunnen we dan kijken of ze het doel dienen dat alle partijen vinden
                     dat ze moeten dienen. Die discussie moeten we ook hier verder brengen. Wij kunnen
                     het ons niet permitteren om hier eens in het jaar een beetje te keuvelen over passend
                     onderwijs. Dat moeten we echt niet doen.
                  
De heer Segers (ChristenUnie):
Maar zegt de Staatssecretaris: die wetsvoorstellen liggen er nog, dus die moeten we
                     even aftikken, en daarna kunnen we echt door? Of passen ze in het kader van «toch
                     een herbezinning»? Ik herken het beeld wel heel erg. Soms denk ik: als ik vroeger
                     ergens op een sofa had gelegen, dan zou er misschien ook ergens een labeltje op zijn
                     geplakt. Nou ja, ik ben nog redelijk terechtgekomen en de Minister ook. Nou, nou,
                     nou, hoor ik. Dat wordt hier dus betwijfeld! Wat er mogelijk allemaal met de heer
                     Van Meenen mis blijkt te zijn geweest – hij verschijnt soms in een witte hoody – dat
                     weet ik ook niet; ik weet niet wat voor labels daar allemaal bij passen! Toch even
                     een stap terug. Ik snap wat de Minister zegt – we moeten die herbezinning hebben –
                     maar in welk kader passen dan die plannen en wetsvoorstellen? Ik vraag dat om daar
                     toch nog even een scherp antwoord op te krijgen.
                  
Minister Wiersma:
Ik zal dat na dit debat verduidelijken in een brief aan de Kamer. Dan heeft u ook
                     het zicht op de wetsvoorstellen. De wetsvoorstellen an sich zullen wel tot herkenning
                     leiden. Er zal gedacht worden: o ja, dat zouden we inderdaad nog doen. Denk aan medezeggenschap.
                     We zouden voor leerlingen hoorrecht inbouwen, zodat zij mee kunnen praten als er op
                     school conclusies vallen en zij daar ook wat van kunnen vinden. In de schoolgids moet
                     ook duidelijke informatie worden opgenomen. Dat zijn een aantal dingen die wel gewoon
                     moeten gebeuren, want die dragen bij aan duidelijkheid over waar die nodig is. Denk
                     ook aan het aanpakken van verzuim. Het aantal vrijstellingen neemt steeds verder toe,
                     maar we hebben eigenlijk niet zo'n goed beeld van wat daar allemaal precies onder
                     zit. We hebben soms nog minder een beeld van de groepen die niet formeel een vrijstelling
                     hebben, maar wel ergens zweven. Ik vind dat we die niet moeten laten zweven, want
                     anders zien we die cijfers volgend jaar weer hoger en hoger worden. Dat vergt dus
                     een aanpak. Dat gaat over mensen die eigenlijk al zijn uitgevallen, die geen keuze
                     meer hebben om op school te zitten, maar al ergens zijn beland. Van de groep die nu
                     ergens last van heeft, kunnen we niet vaststellen of dat komt door bijvoorbeeld een
                     te snel opgeplakte diagnose of door te weinig aandacht, omdat we er geen informatie
                     over hebben. Dat moeten we verbeteren. Dat doen we met die aanpakken. Ik zal verduidelijken
                     hoe we in de totaliteit de bundeling van die twee wetsvoorstellen voor ons zien, zodat
                     u daar ook naar kunt kijken. Dan kunnen we dat meenemen en daar voor de zomer zelfs
                     nog eventueel een schriftelijk overleg over voeren.
                  
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Minister Wiersma:
De heer Segers vroeg of we bereid zijn om met Ouders & Onderwijs en Ieder(in) te spreken
                     over hoe ouders en leerlingen samen kunnen komen, zodat het gaat om meer dan een informatiepunt.
                     Vanaf de start van de uitwerking zijn Ouders & Onderwijs, maar ook Ieder(in) en lokale
                     oudervertegenwoordigingen nauw betrokken bij de vormgeving van die steunpunten. De
                     leidraad die er nu ligt om tot die steunpunten te komen, geeft ook aan dat ze meer
                     moeten zijn dan alleen een informatiepunt. Ik ben alleszins bereid om met de oude
                     partijen samen te komen, dus volmondig ja. We doen het ook al. Maar waar we het moeten
                     aanscherpen, doen we dat graag. Ik zal dat nog expliciet met deze partijen opnemen.
                  
De heer Segers stelde een wat bredere vraag. Die ging erover dat er veel geld naar
                     onderwijs is gegaan, maar dat het ook deels eindig is. Dat klopt. Maar er is gelukkig
                     ook – dat zegt de heer Segers terecht – geld vanuit het coalitieakkoord. Hij vroeg:
                     hoe voorkomen we dat we nu iets opbouwen met alleen incidenteel geld en dat sommige
                     dingen die in gang gezet zijn eigenlijk niet duurzaam bestendigd kunnen worden en
                     niet duurzaam door kunnen gaan, omdat scholen daar onzeker over zijn? Dat herken ik.
                     Dat is ook waarom we bijvoorbeeld over het nationaal programma hebben gezegd: dat
                     moeten we dan ook maar verlengen. Dan hebben we in ieder geval de scope van het programma
                     verlengd. Dan hebben we ook de mogelijkheid om het geld wat daar nog in zit voor scholen
                     te benutten. Maar dan hebben we ook de kans het grootst gemaakt dat alle maatregelen,
                     rondom basisvaardigheden bijvoorbeeld, die we gaan uitwerken voor het coalitieakkoord,
                     zo meteen in kunnen klikken als verlengstuk van het nationaal programma. Dat doen
                     we dan niet onder de noemer Nationaal Programma Onderwijs, want dat is eindig. Dat
                     stopt. Maar in die zin gaat het wel om het financieel vastklikken en verlengen, zodat
                     die middelen een doorgang kunnen vinden.
                  
Wij zullen die zekerheid natuurlijk wel snel aan scholen moeten geven, want dan durf
                     je nu ook iemand aan te nemen. Dat geldt ook bijvoorbeeld heel nadrukkelijk voor de
                     rijke schooldag; dat is een ander voorbeeld. Daar zeggen scholen van: «Ik wil best
                     tot een verlengde schooldag komen, maar dan moet ik wel weten dat het niet alleen
                     voor volgend jaar is. Kunt u mij die zekerheid bieden?» Ik vind dat wij dus vrij snel
                     – daar zijn we in de voorjaarsbesluitvorming ook mee bezig – die zekerheid moeten
                     kunnen bieden. Dat proberen we in ieder geval te voorkomen. Daar doen we ons best
                     voor.
                  
De voorzitter:
Ik zie dat de Minister een volgend mapje pakt. Dat betekent dat we naar een volgend
                     blokje gaan, denk ik.
                  
Minister Wiersma:
Ja.
De voorzitter:
Het blokje inclusiever onderwijs.
Minister Wiersma:
Ja, het blokje inclusiever onderwijs. Ik moet even wennen aan de mapjes.
Dan de vraag van de heer De Hoop over het Kinderrechtenverdrag en het gehandicaptenverdrag
                     bij de routekaart inclusiever onderwijs. Ik heb het een routekaart genoemd. Ik moet
                     er nog even over nadenken of ik dat een goed woord vind. Maar het gaat om waar wij
                     wat willen met inclusief onderwijs. Ik zal daar zo iets meer over zeggen, omdat daar
                     ook veel vragen over gesteld zijn, onder andere door de heer Goudzwaard. Even een
                     technisch antwoord op de vraag van de heer De Hoop: ja, we betrekken het College voor
                     de Rechten van de Mens en de Kinderombudsman bij het uitwerken van de routekaart,
                     zodat die aansluit bij het Kinderrechtenverdrag. We zijn ook bereid om dat dan extern
                     te laten toetsen aan het VN-verdrag.
                  
Hoe kijkt de Minister aan tegen de stelling dat inclusief onderwijs pas in te voeren
                     is als de basis op orde is? Dat was een vraag van de heer Goudzwaard. Er zit veel
                     in die discussie. In de basis – daar heb ik net ook al wat over gezegd – kan ik een
                     heel eind meekomen in de kanttekeningen die geplaatst zijn en vind ik het goed dat
                     wij dat hier doen. Ook de toon waarop we het debat voeren vond ik goed. Ik vond dat
                     de heer Peters en de heer Goudzwaard dat goed deden. We zien nu wel dat diverse scholen
                     en samenwerkingsverbanden al bezig zijn met inclusief onderwijs. Die hebben daar ook
                     al plannen voor. Ze vinden daarin een weg, soms ondanks de beperkingen die ze ervaren.
                  
Maar bij andere scholen is er gewoon meer ruimte nodig om te kunnen voldoen aan de
                     voorwaarden om les te kunnen geven aan een diverse groep; dat is waar. Voorbeelden
                     daarvan zijn voldoende handen in de klas, kleinere klassen, de beschikbaarheid van
                     ondersteuning, expertise van leraren, ruimte voor leraren om zich op te leiden, een
                     visie op inclusiever onderwijs en soms ook gewoon een toegankelijk schoolgebouw. Voor
                     elke school zal de route daarnaartoe en het tempo daarin verschillen. Daar moeten
                     we ruimte voor bieden. Daarom werken we toen naar dat inclusiever onderwijs in 2035.
                  
Maar om wel met elkaar een gemeenschappelijkheid te hebben en de stip op de horizon
                     scherp te maken – want het is uiteindelijk, naar 2035, niet alleen maar vrijblijvend –
                     moeten we denk ik wel duidelijk schetsen hoe we die stappen zien. Wat wij nu zagen,
                     is het volgende. Dit staat in het coalitieakkoord, maar wij roepen het al langer.
                     Hebben we nu ook wel voldoende scherp wat de belemmeringen zijn en wat de ambities
                     zijn die we echt willen realiseren? Hebben we ook een voldoende scherp debat daarover
                     gehad in de Kamer? Misschien is dat niet het geval; dat wijst dit eigenlijk een beetje
                     uit. Dan zweeft die discussie dus. Ik denk dat de mensen die snel gaan en de mensen
                     die meer beperkingen voelen in het onderwijs, wel tot een goed gesprek kunnen komen.
                     Dat zijn we nu onder elkaar aan het zetten. Het plan waar de heer De Hoop naar verwijst,
                     hopen we ergens in het najaar, eind dit jaar, op te leveren. Dat is een beetje het
                     stappenplan, de routekaart of het parcours dat wij zien richting 2035. Daarover kun
                     je dan ook met elkaar wisselen: is dat goed? Wat is niet goed? Wat is wel goed? Biedt
                     dat ruimte aan scholen die dit wel echt willen? Biedt het soms ook ruimte voor scholen
                     die niet willen? Er zijn nu overigens soms ook al mogelijkheden om meer te doen. Er
                     zijn experimenten waarmee dat nu al kan. We proberen de verschillende snelheden dus
                     wel bij elkaar te brengen. Maar we moeten het wat scherper maken; daar hoor ik dit
                     debat ook goed voor. Dat zullen we dus doen. Eind dit jaar komen we daarop terug.
                  
De voorzitter:
De heer Van Meenen heeft een interruptie voor de Minister op dit punt.
De heer Van Meenen (D66):
Van alle doelen die mij voor ogen staan in het onderwijs, is denk ik geen enkel doel
                     zo ver weg als inclusief onderwijs. Ik bedoel met ver weg dat we nu niet in een situatie
                     zitten die daar ook maar op lijkt. Hoewel er op sommige plekken echt goede dingen
                     gebeuren, is het heel erg tegen de stroom in. Ik begrijp alle ingewikkeldheden die
                     ermee samengaan en ook alle randvoorwaarden die nodig zijn om het uiteindelijk te
                     bereiken. Maar ik denk wel dat het belangrijk is om dat eindbeeld goed te schetsen.
                     Het mooie vind ik – voor meer componenten in het regeerakkoord geldt dit – dat dit
                     gaat over meerdere periodes. Het vraagt dus echt een langdurige inspanning van iedereen
                     om daar uiteindelijk terecht te komen. Mijn vraag bij de routekaart die we gaan krijgen,
                     is of de Minister dat einddoel goed wil schetsen. Waar gaan we nu uiteindelijk landen?
                     Je hoort de hele tijd twee woorden. Je hoort «inclusief onderwijs»; dat zeg ik en
                     dat zegt het regeerakkoord. Maar je hoort ook voortdurend «inclusiever onderwijs»;
                     dat zegt de Onderwijsraad. Ik denk dat het voor iedereen goed is om de stappen die
                     je in de tussentijd zet te kunnen beoordelen en om echt helder te worden over dat
                     einddoel.
                  
Minister Wiersma:
Eens. Het interessante is dat ik zelf toen ik binnenkwam dacht: kan dit niet een stuk
                     sneller? Dat denk ik bij heel veel dingen, dus dat is geen garantie dat het ook sneller
                     kan. Toen stuitte ik wel een beetje op deze discussie. Ik dacht: hoe kunnen we iets
                     bedenken waarmee we er wel komen en waar moeten we dan komen? Dat is helemaal in lijn
                     met wat u zegt. Dat is dus echt exact het doel van die exercitie.
                  
De heer De Hoop (PvdA):
Fijn dat de Minister goed wil kijken naar die VN-verdragen en bepalingen, ook binnen
                     het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind. De Kinderombudsvrouw wijst
                     met name op één bepaling binnen het Kinderrechtenverdrag. Dat is dat het belang van
                     de kwetsbaarste kinderen niet goed wordt onderzocht en dat zij het minst worden gehoord.
                     Het lijkt me ontzettend belangrijk om dat nu, in die routekaart naar het inclusiever
                     onderwijs, wel beter en goed te doen. Ik zou dus graag van de Minister horen hoe hij
                     daar in het algemeen wat beter rekening mee wil houden. Hoe wil hij juist de kinderen
                     die in die groep vallen beter horen? We hoorden er vanuit LBVSO ook klachten over
                     dat ze vonden dat ze daar niet goed genoeg in mee worden genomen. Als je echt inclusief
                     onderwijs wilt, dan is het natuurlijk van essentieel belang om hen zelf daar ook goed
                     in mee te nemen. Ik ben benieuwd hoe de Minister dat wil aanpakken.
                  
Minister Wiersma:
Ik heb één doel. Dat is wat de heer Van Meenen net schetste, namelijk om dit wel scherp
                     te maken en er niet jaren over te gaan doen. Maar ik heb natuurlijk ook het doel dat
                     het dan ook gedragen wordt en dat het echt wordt benut. Het is namelijk nogal een
                     langtermijnbeeld dat je neerlegt. Het gaat inderdaad over meerdere kabinetsperiodes.
                     Dat moet dan ook zo breed zijn dat het niet het geval kan zijn dat een paar partijen
                     in een volgende periode zeggen: we doen het toch maar niet. Het zal heel veel vergen:
                     aanpassingen in wet- en regelgeving, huisvesting en financiering. Er zit heel veel
                     in. Wij zullen al de partijen die u noemt daar heel graag bij betrekken. Dat zullen
                     we zelf doen. Dat doen we nu overigens ook al. Maar: heel graag. Dat is dus ook essentieel
                     om tot iets te komen wat gedragen is. Dat kunnen we dus bevestigen.
                  
De voorzitter:
Minister, vervolgt u uw betoog.
Minister Wiersma:
Dan kom ik, nog even in het verlengde hiervan, bij de vraag van de heer Goudzwaard.
                     We hebben daar eigenlijk al veel over gezegd. De heer Goudzwaard heeft wel iets moois
                     en interessants gedaan in zijn betoog. De antwoorden zitten eigenlijk een beetje door
                     de afgelopen antwoorden heen, maar ik vind het goed om er nog wel specifiek iets over
                     te zeggen. De vraag was: kunnen we een pragmatische houding hanteren? Ik denk dat
                     het antwoord dat ik net gegeven heb, daar wel op ziet. Dat ziet op een pragmatische
                     houding, maar wel een houding waarmee je levert en uiteindelijk ook duidelijk bent.
                     Als we daar een heel lange termijn aan koppelen, geeft dat scholen aan de ene kant
                     de tijd om daarnaartoe te werken en de ruimte te vinden, maar aan de andere kant geeft
                     het scholen die sneller willen de mogelijkheid om niet te wachten tot 2035. Volgens
                     mij is dat onderdeel van de pragmatische houding die de heer Goudzwaard bedoelt. Ik
                     bevestig die vraag dus.
                  
Dan kom ik bij de vraag van mevrouw Westerveld over de moties van GroenLinks en SP
                     over het initiatief «Samen naar Schoolklassen». Ik heb daar een best wel lang antwoord
                     op. Mijn conclusie is dat we dat gewoon moeten regelen, maar ik ga wel even een deel
                     van het antwoord aan u voordragen. Wij vinden Samen naar Schoolklassen een goed voorbeeld
                     van hoe leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte ook naar een basisschool in
                     de buurt kunnen gaan. Dat past ook in de stappen naar inclusiever onderwijs. Er zijn
                     de afgelopen jaar ook wel stappen gezet bij het uitvoeren van de moties. Er is ook
                     regelmatig contact geweest met de initiatiefnemers, maar die vinden het volgens mij
                     niet snel genoeg gaan. Voor het basisonderwijs geldt dat het mogelijk is om binnen
                     de geldende onderwijswetgeving de Samen naar Schoolklassen te organiseren en te bekostigen.
                     Om scholen daarbij te helpen hebben we de afgelopen periode gewerkt aan een handreiking.
                     Er is ook een verkenning uitgevoerd naar de wijze waarop de klassen nu zijn georganiseerd
                     en welke behoefte aan ondersteuning er is. Uit die verkenning blijkt dat de wijze
                     waarop de klassen zijn ingericht, heel erg varieert. De behoefte om de overstap te
                     maken naar een klas passend binnen de huidige onderwijsbekostiging verschilt ook,
                     maar er zijn mogelijkheden. Verder is een van de Samen naar Schoolklassen uitgekozen
                     als proeftuin voor onderwijs-zorgarrangementen. Dat start in januari.
                  
Het organiseren en bekostigen van de Samen naar Schoolklassen in het voortgezet onderwijs
                     past echter niet binnen de huidige kaders van de onderwijswetgeving, bijvoorbeeld
                     omdat deze leerlingen niet het onderwijsprogramma dat een vmbo-, havo- of vwo-school
                     aanbiedt kunnen volgen en ook geen diploma kunnen halen. Wij zijn dus aan het kijken
                     hoe dit initiatief en andere initiatieven ook de ruimte kunnen krijgen om in het voortgezet
                     onderwijs te starten. Ik voeg daaraan toe dat we dat willen regelen. We kunnen dus
                     uitwerken hoe we dat gaan doen.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik ben blij met de zin «we willen het regelen» van de Minister. Ik zeg erbij dat we
                     er daarmee nog niet per se zijn. Want ik denk dat heel breed, ook in deze commissie
                     en ook aan de kant van het ministerie, wordt gezien wat de waarden van Samen naar
                     Schoolklassen zijn. Voor de mensen die dit niet kennen, zeg ik dat het in het kort
                     erop neerkomt dat je vaak de gewone school hebt waar een aparte klas zit waarin kinderen
                     heel intensieve begeleiding krijgen. Het gaat dan bijvoorbeeld om kinderen met een
                     handicap of met een leerachterstand die een paar uur of in de pauze even met de andere
                     kinderen kunnen spelen. Ik ben een ontzettend groot fan van deze onderwijsvorm, omdat
                     die kinderen juist leert om met elkaar te spelen en te leren van verschillen. Het
                     dilemma hier is dat het heel erg vaak gaat om kinderen die ook een zorgondersteuning
                     hebben. Die wordt gefinancierd via zorggeld, dus via verschillende wetgeving en via
                     de gemeente. Het is vaak ontzettend ingewikkeld voor scholen en ook voor ouders. Een
                     ander dilemma is ook dat dit vaak kinderen zijn die niet fulltime naar school kunnen,
                     omdat ze snel overprikkeld raken of sneller moe zijn. Ze voldoen dus niet aan de vereisten
                     van de Leerplichtwet. Dat is de reden dat veel van deze kinderen daar niet onder vallen.
                     Hier komt dus ontzettend veel wet- en regelgeving bij elkaar. Wat willen de initiatiefnemers
                     van die Samen naar Schoolklassen nu? Dat is eigenlijk heel simpel: een financiële
                     regeling om ervoor te kunnen zorgen dat dit wordt erkend als onderwijs en dat deze
                     kinderen, zonder dat ze zelf iedere keer maar weer moeten gaan leuren voor potjes
                     met geld, gewoon in de buurt naar school kunnen.
                  
Voorzitter. Dit was misschien een wat lange inleiding; sorry daarvoor. De problematiek
                     is best wel bekend op het ministerie. Ik zou de Minister willen vragen wanneer er
                     echt duidelijkheid komt, want dit speelt al een aantal jaren. De goede voornemens
                     zijn er al een paar jaar, maar wij horen telkens van de initiatiefnemers dat er nog
                     steeds geen goede oplossing is om deze initiatiefnemers echt te ontzorgen. Dat staat
                     ook heel erg goed verwoord in de brief van Het Gehandicapte Kind.
                  
Minister Wiersma:
Het is heel terecht dat mevrouw Westerveld dat zegt. Ik begrijp ook wel dat dit nogal
                     een grote ingreep is om te doen. Op korte termijn willen wij dit mogelijk maken via
                     de onderwijs-zorgarrangementen. Dat is in ieder geval goed. Maar als je het wilt regelen,
                     zien we dat het probleem in het voortgezet onderwijs is dat het vraagt om een wijziging.
                     Je zou het natuurlijk mee kunnen laten lopen in een soort routekaart naar inclusief
                     onderwijs. Daar zouden we die in kunnen brengen, maar ergens voel ik de behoefte om
                     dat sneller te doen. Maar ik weet dus ook niet helemaal wat dan kan en wat dat dan
                     betekent, dus ik weet niet wat we overhoophalen. Laten we het in ieder geval op korte
                     termijn meenemen in de onderwijs-zorgarrangementen en mee laten lopen in de routekaart
                     naar inclusiever onderwijs. Als we er al eerder iets op bedenken, komen we daarop
                     terug in de brief, die we voor de zomer nog naar de Kamer gaan sturen.
                  
De voorzitter:
Er is een vervolgvraag van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik zal deze vraag iets korter houden. In de brief van het Gehandicapte Kind doen de
                     initiatiefnemers van Samen naar Schoolklassen – dat is een vrij brede coalitie – zelf
                     ook al een aantal suggesties. Een daarvan is: erken nou dat het kind in die Samen
                     naar Schoolklassen een ondersteuningsbehoefte heeft die vergelijkbaar is met die van
                     leerlingen op scholen voor speciaal onderwijs. Daar heb je de toelaatbaarheidsverklaringen,
                     de tlv's. De initiatiefnemers zeggen ook: zorg er nou voor dat hier een budget beschikbaar
                     wordt gesteld, vergelijkbaar met de tlv's. Ik wil de Minister vragen om specifiek
                     deze oplossing, die zij zelf aankaarten, mee te nemen en hopelijk nog iets eerder
                     dan voor de zomer aan ons terug te koppelen of dat een oplossing is. Nogmaals, het
                     Ministerie van Onderwijs is al langer met deze mensen in gesprek, dus de dilemma's
                     zouden bekend moeten zijn op het ministerie.
                  
Minister Wiersma:
Volgens mij zijn de dilemma's bekend. Dit hebben we gisteren nog besproken. Ik begrijp
                     dat de tweede optie uit de brief mogelijk uitvoerbaar is en dat wij dat zouden kunnen
                     regelen. Ik ga hier voor de zomer sowieso op terugkomen in de brief die we nog naar
                     de Kamer gaan sturen over een aantal dingen die ik heb toegezegd. We gaan daarvoor
                     het gesprek met hen vervolgen om te kijken welke opties we verder kunnen brengen,
                     met de aanmoediging van ons beiden naar hen, bij dezen.
                  
De voorzitter:
De Minister vervolgt zijn betoog.
Minister Wiersma:
De laatste vraag in dit blok was de vraag van de heer Bisschop. Hij zat nog even op
                     zijn telefoon, maar hij is er weer helemaal bij.
                  
De heer Bisschop (SGP):
Ik luister ademloos, Minister.
Minister Wiersma:
Niet te ademloos hoop ik, meneer Bisschop. We hebben u nog wel nodig.
De heer Bisschop vroeg: hoe reageert de Minister op de stelling van onderwijsbonden
                     dat inclusief onderwijs te veel een doel op zichzelf is geworden? We hebben daar eigenlijk
                     al wat over gezegd. Het is aan het veld om gezamenlijk te bepalen wat inclusief onderwijs
                     is, welke stappen we nodig achten en welke we eerder kunnen zetten. Daarom zei ik
                     in antwoord op een aantal vragen al: moeten we dat niet bij elkaar leggen om tot een
                     wat duidelijker spoorboekje te komen? Dat is er nu niet. Dat maakt het ook vaag. Daardoor
                     kan je er een gek gevoel bij hebben en denken «het gaat heel langzaam» of juist «het
                     gaat te snel». Maar het is eigenlijk te vaag; daar komt het op neer. Ook voor de druk
                     op professionals en andere benodigde voorwaarden moeten we eerst heel wat regelen, en daar
                     moeten we ons ook bewust van zijn. Dus dat is een aandachtspunt dat wij meenemen bij
                     het uitwerken van de routekaart, zeg ik tegen de heer Bisschop.
                  
Dan kom ik op het blokje overig. Dat zijn toch best wel veel vragen. Ik heb één ding
                     gebundeld: het leerlingenvervoer. Daar zijn een paar vragen over gesteld. Er was gisteren
                     natuurlijk een bericht van Ouders & Onderwijs. Het is heel goed dat zij daar scherp
                     op zijn en dat ze dat ook gedaan hebben. Stel je voor dat je iedere dag uren in een
                     busje moet reizen om naar school te gaan en dat je je daar soms ook niet veilig in
                     voelt. Het onderzoek van Ouders & Onderwijs maar ook LBVSO laten zien dat dit te vaak
                     het geval is. Dat vind ik zorgelijk. Die signalen moeten we ook serieus nemen.
                  
Er zijn een aantal stappen te zetten. Eén: om dit aan te pakken, moeten we ervoor
                     zorgen dat er zo dicht mogelijk bij het huis van de leerling aanbod is. Daar is passend
                     onderwijs natuurlijk voor bedoeld. Met die beweging naar inclusief onderwijs willen
                     we ervoor zorgen dat nog meer leerlingen dicht bij huis naar school kunnen, met ondersteuning
                     waar nodig. Soms is het echter ook nodig dat leerlingen wat verder reizen naar school.
                     Dan is het belangrijk dat er leerlingenvervoer is. Het is goed dat het er is. Het
                     is ook goed dat er gekeken wordt of leerlingen soms bij elkaar kunnen zitten. Dat
                     kan soms gezellig zijn en het is goed voor de ontwikkeling. Maar het is ook belangrijk
                     dat leerlingen niet te lang hoeven te reizen, en zeker dat het op een veilige manier
                     gebeurt. De heer Bisschop zei terecht dat de gemeenten hiervoor verantwoordelijk zijn.
                     Dat betekent echter niet dat ik er niks van vind en ook niet dat ik vind dat er niks
                     moet gebeuren. Dat vind ik namelijk wel. Ik ga het verkorten van de maximaal acceptabele
                     reistijd van 1,5 uur naar 45 minuten met hen bespreken. Dat gaat om een enkele reis
                     voor leerlingen in de basisschoolleeftijd. Om de veiligheid van het vervoer te vergroten,
                     zal ik de gemeenten hier nadrukkelijk op aanspreken en ze dringend vragen om ook deskundigheidseisen
                     voor chauffeurs op te nemen in het programma van eisen voor de aanbesteding. Ik zal
                     ze ook wijzen op de cursussen die chauffeurs kunnen volgen, bijvoorbeeld via het Sociaal
                     Fonds Mobiliteit. Ik wil ook de signalen nader analyseren om te bezien of er gemeenten
                     zijn die hier vaker in terugkomen. Ik vind het dus fijn om die signalen te krijgen.
                     Ik zal de gemeenten waar grote problemen zijn, ook expliciet daarop aanspreken.
                  
Daarnaast ga ik een reguliere monitor opzetten om het leerlingenvervoer beter in beeld
                     te brengen. Die hebben we nu niet, maar die hebben we wel incidenteel gehad. Volgens
                     mij was de laatste keer in 2017. Dit onderzoek laat zien dat we dat eigenlijk regulier
                     moeten doen. Dat gaan we blijven herhalen, zodat we de signalen snel kunnen opvangen
                     en waar nodig extra actie kunnen ondernemen. Over hoe we dat precies gaan doen, voer
                     ik gesprekken met ouders, het onderwijs, LBVSO, de VNG en de Kinderombudsman. Ik zal
                     daar binnenkort bij uw Kamer op terugkomen.
                  
De heer Peters (CDA):
De Minister weet dat de gemeenten het leerlingenvervoer gaan betalen. Dat doen ze
                     ook. Als de Minister per decreet gaat vertellen aan welke kwaliteitseisen de gemeenten
                     moeten voldoen en ze daar vervolgens niet aan voldoen, dan weet ik al hoe dat gesprek
                     met de VNG gaat. Dan wordt er gezegd: mooi, put your money where your mouth is. Mijn
                     vraag is: waar komt de money dan vandaan?
                  
De voorzitter:
De Minister, over het geld.
Minister Wiersma:
Ik ga eerst het gesprek met de gemeenten voeren. Ik heb verteld wat mijn inzet is.
                     Ik redeneer vanuit wat ik denk dat verstandig en nodig is voor deze leerlingen. Dat
                     is mijn uitgangspunt. Vervolgens gaan we kijken hoe we daar komen. Om heel eerlijk
                     te zijn, denk ik dat het in heel veel gevallen excessen zijn. Dat hoop ik dan maar.
                     Daar gaan we achter komen via de signalen. Maar dat zal niet overal het geval zijn.
                     Als er gemeenten uitspringen en het geen excessen blijken te zijn, dan is dit gesprek
                     broodnodig. Als daar een geldvraag uit komt ... Deels zou ik dan tegen de gemeenten
                     kunnen zeggen: dat is een beetje een zwaktebod; dat hadden we dan eerder willen horen,
                     in plaats van dat we daar nu achter komen. Deels zal het soms ook een terecht punt
                     zijn. Maar daar moeten we heel specifiek met de gemeenten naar kijken, want elke gemeente
                     maakt hierin haar eigen afweging. We kunnen hier eigen kaders aan ontlenen en we kunnen
                     die zelf bedenken. Dat weet de heer Peters ongetwijfeld ook. Het zal een zoektocht
                     zijn met de gemeenten, maar ik denk dat iedereen er baat bij heeft als we kijken of
                     de kaders nog strak genoeg zijn en, zo nee, of we daar wat aan kunnen doen. Dat zal
                     de gemeenten ook helpen, want ik neem aan dat zij het ook niet heel prettig vinden
                     dat ze dit moeten doen. Wij hebben echt wel mogelijkheden richting de gemeenten. Zij
                     hebben nu ook al budget om dat goed te regelen. Er zal automatisch worden gezegd dat
                     het geld kost. Dat snap ik. Dat zou ik zelf ook altijd zeggen, maar ik denk dat we
                     eerst een gesprek moeten hebben om te weten waar het over gaat. Mijn inzet is om het
                     aan te scherpen, dus dat gesprek ga ik met ze aan.
                  
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag van meneer Peters.
De heer Peters (CDA):
Ik begrijp dat de Minister het gesprek aangaat. Dat is heel nobel, mooi en prima geredeneerd
                     vanuit de kinderen. Het is flauw van mij om te zeggen dat dat geld gaat kosten, maar
                     de Minister gaat er eenvoudigweg niet over. De gemeenten gaan daarover. Wij hebben
                     een lokale democratie. Zij zijn geen uitvoeringsinstanties van het Rijk, en zeker
                     niet van het Ministerie van Onderwijs. Ik wens de Minister heel veel succes; daar
                     komt het eigenlijk op neer.
                  
Minister Wiersma:
Je kunt discussies hard tegen hard voeren. Dat gebeurt ongetwijfeld vaak met de VNG,
                     maar het is niet mijn insteek om dat hierbij te doen. Als we dat zouden doen, zou
                     ik meteen naar BZK gaan om te zeggen dat we een grotere discussie hebben te voeren.
                     Dat kan allemaal, maar ik geloof in het goede van mensen, zeker op gemeentelijk niveau.
                     Als zij problemen zien, dan geloof ik erin dat zij die willen aanpakken. Wij willen
                     hen daarbij helpen. We verzinnen ongetwijfeld een oplossing. Maar het feit dat we
                     door ouders, onderwijs en LBVSO met onze neus op de feiten zijn gedrukt, helpt ons
                     om ons werk en het werk in de gemeenten beter te doen. Als iets net niet helemaal
                     goed is gelopen en er problemen zijn, dan moeten we die oplossen. Daarvoor zitten
                     wij allemaal in de politiek. Daar helpt dit gewoon bij. Ik denk dat het ook helpt
                     als ik met de gemeenten in gesprek ga. Het zou daarnaast helpen als zij vervolgens
                     zeggen: we zien het punt en we gaan helpen om dit te versnellen.
                  
De heer De Hoop (PvdA):
Ik denk dat de heer Peters heel goed blootlegt waar het probleem zit, namelijk dat
                     er heel veel ongelijkheid is tussen de verschillende gemeenten. Ik was gisteren op
                     het VierTaal College Schagen, een school voor cluster 2-leerlingen, voor passend onderwijs.
                     Een docent vertelde aan mij: de ene leerling woont in een gemeente die heel veel voor
                     hem wil doen, terwijl de andere leerling kilometers moet fietsen omdat het leerlingenvervoer
                     in zijn gemeente niet goed geregeld is. Er is dus echt sprake van ongelijkheid. Er
                     zijn gigantische verschillen en dat is ontzettend vervelend, juist voor leerlingen
                     die kwetsbaar zijn. Ik zou dan ook het volgende aan de Minister willen vragen. Ik
                     snap dat hij het gesprek aangaat. Dat is ook heel goed, maar ik denk dat ook de tijd
                     is gekomen om het niet te vrijblijvend te laten zijn en echt toe te werken naar een
                     landelijke richtlijn. De Minister noemt die ook. Hij wil daar het gesprek over voeren.
                     Dat vind ik superpositief. Kunnen we met bijvoorbeeld de Minister van IenW ook kijken
                     naar andere alternatieven, bijvoorbeeld naar een combinatie van vervoerstromen, maar
                     dan wel op een manier die prettig is voor de mensen? Kunnen wij ook creatiever nadenken
                     hoe we dit juist in de landelijke gebieden op een toegankelijke manier kunnen borgen?
                     De Minister en ik weten beiden dat de verschillen daar soms veel groter zijn dan in
                     de Randstad qua afstand van scholen. Zou hij daar het gesprek over willen voeren met
                     de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat? In de gesprekken met de gemeentes
                     moet duidelijk ook gekeken worden of we iets kunnen doen aan de ongelijkheid.
                  
Minister Wiersma:
Dat gesprek wil ik zeker voeren. Daarom heb ik net ook gezegd wat ik heb gezegd over
                     de inzet en wat ik denk. Ik denk dat het waar is dat er grote verschillen zijn in
                     gemeenten. Daarom zeg ik ook dat ik heel specifiek ga kijken naar de signalen en of
                     dit beeld bij een aantal gemeenten naar voren komt. Want dan moet ik niet alleen bij
                     de VNG zijn, maar ook bij een aantal gemeenten en dan moet ik dat ook gaan doen. Ik
                     denk dat het een beetje en-en is. We gaan het dus proberen langs die weg, want dat
                     gaat eerlijk gezegd het snelst. Als iedereen coöperatief zegt: we moeten het inderdaad
                     verbeteren, want we zijn op iets gewezen wat we niet scherp genoeg hebben gehad en
                     we zijn geholpen als we informeel een soort richtlijn krijgen. Want dat doe ik eigenlijk
                     op deze manier. Eigenlijk geef ik nu een basisrichtlijn van wat ik vind dat zou moeten.
                     Dat ga ik natuurlijk met hen bespreken. De heer Peters heeft ook gelijk dat het niet
                     automatisch betekent dat ze dan halleluja gaan roepen, maar ze zullen wel zeggen dat
                     ze het probleem zien en dat ze wel willen kijken naar een oplossing. Ik kan me voorstellen
                     dat het in dat gesprek helpt om er op een gegeven moment een ander ministerie bij
                     te betrekken. Maar ik wil het ook niet onnodig complex maken als het sneller en makkelijker
                     kan.
                  
Dat van die richtlijnen zou kunnen; tenminste, het kan in mijn hoofd. Maar wij vragen
                     ons af we echt de bevoegdheid hebben om dat te doen en op basis waarvan dan? Daarom
                     zei ik net een beetje grappend: dan zouden we naar BZK moeten, want dan moeten we
                     echt even verder kijken wat we richting gemeentes kunnen doen. Het kan een heel ingewikkeld
                     traject worden. Dat kan, maar ik hoop het niet. De inzet zijn de zorgen van die leerlingen.
                     Mijn inzet daarop heb ik aangegeven.
                  
De voorzitter:
De Minister vervolgt zijn betoog. Ik kijk stiekem naar de klok, want ik wil ook graag
                     nog een tweede termijn aan de leden geven. U bent bij het laatste mapje. Dat is nog
                     wel een pakje papier.
                  
Minister Wiersma:
Ik kan ook proberen er snel doorheen te gaan. Als het te snel gaat, wordt er wel aan
                     de bel getrokken. Ik doe dat dan niet bewust. Nou ja, wel een beetje bewust, maar
                     niet om te schofferen.
                  
Mevrouw Westerveld zei dat er in het verleden is gevraagd om een of twee keer per
                     jaar een debat te voeren met de Minister van Zorg erbij. Zij vraagt hoe ik daarnaar
                     kijk. De Kamer gaat er zelf over wie zij uitnodigt, maar ik zou het een prima idee
                     vinden.
                  
Dan vraagt D66 hoe het staat met de motie die oproept tot het ontschotten van het
                     onderwijs. Dat is eigenlijk hetzelfde als de vraag van de ChristenUnie over de samenwerking
                     tussen onderwijs en zorg. Samen met mijn collega van VWS werk ik aan het ontschotten
                     van de middelen voor zorg in onderwijstijd. Dat doen we op een aantal manieren. De
                     zorgarrangeurs ondersteunen 50 vso-scholen bij de financiering van zorg in onderwijstijd.
                     De huidige inzet en bekostiging van zorg en onderwijsondersteuning wordt onderzocht.
                     Er zijn twee pilotregio's: Tilburg en Twente. Daar wordt gewerkt aan de collectieve
                     inzet en financiering van zorg in onderwijstijd gewerkt. Dit najaar verwachten we
                     een eindrapportage daarvan. Op basis daarvan maken we samen met VWS een aantal keuzes.
                     Eind dit jaar informeer ik u daarover.
                  
De heer Van Meenen zegt dat kinderen soms geen passend aanbod kunnen vinden in het
                     voortgezet onderwijs, maar wel in het particuliere onderwijs. Hij vraagt: wordt dit
                     opgelost door de AMvB onderwijs-zorgarrangementen? Zo nee, hoe gaan we dat dan mogelijk
                     maken? Ik vind het belangrijk dat ieder kind naar school kan, ook in de buurt. Er
                     moet dus een dekkend en passend bekostigd aanbod zijn in elke regio. Ik volg het advies
                     van de Onderwijsraad daarin om geen publiek geld naar het particulier onderwijs te
                     laten gaan. Volgens de raad zou een risico van uitholling van het publieke stelsel
                     ontstaan als de bekostiging wordt overgeheveld, ook als het gaat om een tijdelijke
                     uitbesteding. In de AMvB onderwijs-zorgarrangementen bieden we dus niet de mogelijkheid
                     om publiek budget in het private onderwijs in te zetten.
                  
Nu de vraag van de heer De Hoop of het niet-volledig persoonsgebonden budget geclaimd
                     mag worden van een kind ten opzichte van de kosten van inkoop van zorg thuis. Het
                     pgb is bedoeld voor de zorg die het kind nodig heeft. Dat betekent de zorg die een
                     kind nodig heeft gedurende de dag, dus zowel thuis als op school. Er mag een deel
                     van het pgb op school worden ingezet, waar dat nodig is voor de zorg op school; dit
                     als aanvulling op de middelen die de school geeft. Dat moet wel altijd in overleg
                     tussen de ouders, de school en de gemeentezorg worden afgesproken. En er zijn nu voor
                     nagenoeg alle kinderen, met ouders afspraken gemaakt over de inzet van pgb's voor
                     onderwijsondersteuning.
                  
Ook een vraag van de heer De Hoop: mooi dat de Minister zondag aangaf wat hij zou
                     doen om alle vluchtelingenkinderen onderwijs te bieden, maar wat doet hij als er nu
                     nog een hoop kinderen langs de zijlijn staan? Tja, voorzitter, dat snap ik; dat is
                     een terechte vraag. Het is natuurlijk allebei. We willen dat geen enkel kind – daar
                     hebben we het ongeveer het hele debat over gehad – buiten de lijn valt, en tegelijkertijd
                     willen we ook voorkomen dat in de toekomst, om welke reden je hier ook in Nederland
                     bent, zeker in het geval dat je op de vlucht voor oorlog en geweld je huis, je haard,
                     je school, je vriendjes, je vader, alles achterlatend ... We willen dat hier ook organiseren,
                     dus ik ben dat hier ook aan het doen. Maar dat is geen kwestie van of-of, het is dus
                     écht en-en. Het is allebei essentieel. En met alles wat we vandaag gewisseld hebben
                     met elkaar en de inzet die ik heb, ga ik ook mijn uiterste best doen om daar alles
                     aan te doen. En zo niet, dan moeten we dat gewoon met elkaar hier delen, en dan gaan
                     we dat weer oplossen.
                  
Dan een vraag van de heer Van Meenen: het bieden van passend onderwijs in het vervolgonderwijs,
                     gaat de Minister hierover in gesprek met de heer Dijkgraaf, en kan hij daarnaast schriftelijk
                     reageren op de brief van LBVSO? Eigenlijk op beide vragen: ja. Dus ik zal op de gehele
                     brief van LBVSO reageren, en ik zal dat ook samen doen met mijn collega Dijkgraaf.
                  
De vraag van de heer Van Meenen: in het coalitieakkoord is afgesproken om het vso
                     zo snel mogelijk om te zetten in het gespecialiseerd voortgezet onderwijs; ik ben
                     benieuwd wat hier de stappen zijn en wanneer we die kunnen verwachten. Er is afgesproken
                     dat de loonkloof tussen p.o. en vo wordt gedicht. Hiermee zal ook de beloning van
                     alle medewerkers in het vso omhooggaan naar het niveau van het vo. Dat is voor mij
                     de eerste stap in dat kader. Ik ben over de uitwerking in gesprek met de sociale partners.
                     Daarop kom ik zeer binnenkort bij u terug. En het verder onderbrengen van het gespecialiseerd
                     voortgezet onderwijs bij het vo brengt ook een wat fundamentelere vraag, of eigenlijk
                     vragen, met zich mee: wat betekent dit bijvoorbeeld voor andere arbeidsvoorwaarden,
                     zoals het aantal lesgebonden uren waarin er verschillen zijn; hoe verhoudt dit zich
                     tot het lerarentekort; wat betekent het voor bevoegdheden van docenten? Dat zijn vragen
                     die we nu niet een-twee-drie hebben opgelost, en die ook verregaande consequenties
                     kunnen hebben. Die bespreken we nu met alle betrokkenen, maar die willen we nu wel
                     in een ingroeipad plannen en zetten, zodat wel duidelijk is waar dat naartoe gaat.
                     En om te laten zien dat we daar wel haast mee hebben, kom ik daar ergens rond de zomer,
                     dus voor of mogelijk misschien na de zomer, op terug.
                  
Dan het praktijkonderwijs. Een vraag van de heer Segers: hoe wordt toegewerkt naar
                     rechtstreekse, dus directe bekostiging, maar behoudens het lopend onderzoek; wanneer
                     is dat afgerond en wat is het tijdspad? Het onderzoek naar rechtstreekse financiering
                     is waarschijnlijk begin april afgerond, dus dat is vrij vlot. Dat gaan we daarna bespreken
                     met alle partijen, en dan kunnen we ook het verdere proces in gang zetten. Het onderzoeksrapport
                     zal dan, met een beleidsreactie, ook nog voor de zomer naar de Kamer komen. En dan
                     gaan we aan de slag met de wetswijziging. Nog een wetswijziging, dus dat wordt leuk!
                     Ja, we hebben heel wat te doen. Nog maar drie jaar, dus dat wordt wat.
                  
Dan de vraag van de heer Goudzwaard: aandacht voor passend onderwijs en de lerarenopleidingen;
                     is de Minister bereid om in gesprek te gaan met de pabo's en de lerarenopleidingen?
                     Dit ligt eigenlijk in het verlengde van de vraag van de heer Van Meenen. Ja, dat gaan
                     we doen. Daarmee zijn we al in gesprek, maar ik vind ook wel dat dat iets moet opleveren.
                     Dus ik zal ook dit punt meenemen in de brief die ik net heb toegezegd, samen met mijn
                     collega Dijkgraaf.
                  
Dan de vraag van de heer Goudzwaard over de werkdruk: hoe kijkt de Minister aan tegen
                     het overbelasten van leraren, die steeds meer en ook complexere taken moeten uitvoeren?
                     Nou, het staat natuurlijk voorop dat we die overbelasting van leraren tegen willen
                     gaan en de werkdruk willen verlagen. Ik denk dat dat ook te maken heeft – maar daar
                     gaan we binnenkort een discussie over voeren, nadat ik een brief naar uw Kamer heb
                     gestuurd – met een verschuiving van focus voor leraren. Dus ik denk dat wij daarbij
                     nog meer moeten helpen. Een van de dingen waarmee we dat ook doen, is het investeren
                     in de aanpak van werkdruk, bijvoorbeeld in het primair onderwijs met de werkdrukmiddelen.
                     Maar ik zie ook daarvoor de roep in het voortgezet onderwijs. Ik denk dat we dat mee
                     moeten nemen. Een belangrijk punt is ook dat de scholen in het primair onderwijs in
                     overleg met het team bepalen wat er op een school nodig is om overbelasting van leraren
                     tegen te gaan en de werkdruk aan te pakken. Het is ook belangrijk dat dat goed gevoerd
                     wordt. We zien dat de werkdrukmiddelen in het primair onderwijs nu voornamelijk worden
                     ingezet voor extra personeel, voor onderwijsassistenten en vak- en invalleraren. Die
                     aanpak in het p.o. werkt. De werkdruk daalt daar. We zijn nu in gesprek om dat ook
                     in het vo te laten werken. Daar kom ik binnenkort op terug.
                  
Leerlingen in het vso voelen zich nu niet goed vertegenwoordigd. Is de Minister bereid
                     om LBVSO een passende plek te geven bij het vormgeven van passend onderwijs? We zijn
                     heel regelmatig in contact met de voorzitter van LBVSO voor een heleboel zaken, ook
                     rond de examens. LBVSO neemt ook deel aan de klankbordgroep en de werkgroep ouder-
                     en jeugdsteunpunten en wordt dus ook gevraagd om input bij de zaken die leerlingen
                     aangaan, zoals het hoorrecht. Ik ga op korte termijn opnieuw met ze in gesprek. Overigens
                     doen we dat heel regelmatig, volgens mij elke week maar in ieder geval vaak, maar
                     mogelijk bij het vso niet vaak genoeg. Dat betekent dat daar een behoefte zit waar
                     ik een verantwoordelijkheid bij voel om daaraan te voldoen. Wat wij kunnen, doen wij
                     voor dat overleg. Op korte termijn gaan we in gesprek over hoe ze er beter betrokken
                     bij kunnen worden. Rondom inclusief onderwijs zijn we al in gesprek.
                  
Voorzitter, ik ben er echt bijna. Mevrouw Westerveld vroeg of de Minister de komende
                     tijd wil kijken naar het aanbieden van tweede studies op het domein onderwijs en zorg.
                     Ik heb begrepen dat het een hobby horse van mevrouw Westerveld is. Ik begrijp de vraag,
                     omdat het specifiek gaat om leraren die zich willen opleiden in het leveren van zorg.
                     Het zou best wel prettig zijn als het kan tegen het wettelijk collegegeld, zeg ik
                     er maar bij. U weet dat deze afspraak is gemaakt om concurrentie tussen de tekortsectoren
                     onderwijs en zorg te voorkomen. In dit voorbeeld gaat dit echter niet op. Zoals vermeld
                     in de Kamerbrief over de mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming bij tweede
                     studies, kost de voorgestelde variant wel geld, namelijk 50 miljoen structureel. Dat
                     kan ik op dit moment niet toezeggen. Het is het deel van mijn buurman Minister Dijkgraaf.
                     Ik zal uw signaal onder zijn aandacht brengen en dus doorgeleiden.
                  
Dan een vraag van de heer De Hoop. OCW werkt aan de centralisatie van de ondersteuningsstructuur
                     voor ernstig zieke leerlingen. Welke mogelijkheden ziet de Minister om het huidige
                     systeem te verbeteren en welke overwegingen liggen hieraan ten grondslag? Moeten we
                     verbeteren of een heel nieuw systeem creëren? Oberon heeft onderzoek gedaan naar de
                     houdbaarheid van de huidige structuur. Daar kwam uit dat de huidige structuur niet
                     toekomstbestendig is. Daar komt de discussie vandaan, met name omdat de inzet van
                     de middelen niet flexibel genoeg is. Nu krijgen circa twintig verschillende organisaties,
                     onderwijsadviesbureaus en universitair medisch centra, subsidie voor de ondersteuning
                     en kan er niet geschoven worden tussen die subsidiestromen. Tegelijkertijd verschuift
                     de behoefte aan ondersteuning wel, bijvoorbeeld omdat er landelijk gespecialiseerde
                     kinderziekenhuizen ontstaan. Direct na het verschijnen van het rapport zijn die uitkomsten
                     met de stakeholders besproken. Met hen is de afgelopen jaren verkend hoe die nieuwe
                     structuur er het best kan uitzien, uiteraard wel met behoud van de positieve punten
                     van die structuur. In het voorstel en de beantwoording van eerdere vragen van de Kamer
                     zijn alle alternatieve scenario's beschreven en gewogen. Daar is dit scenario uit
                     naar voren gekomen: centralisatie van de middelen met een regionale uitvoering.
                  
Voorzitter, nog twee vragen. De heer Van Meenen vroeg of de Minister bereid is de
                     directe bekostiging aan de Monnikskap in stand te houden. Ik heb dit gezien en ik
                     weet dat daar eerder correspondentie over is geweest. Ik heb tegen de Monnikskap gezegd
                     dat ik er binnenkort wil langskomen, want het helpt mij wel om daar meer van te weten.
                     Er speelt heel veel: gevoeligheden maar vooral heel veel zorgen, die ik heel goed
                     snap. Dus ik sluit mij aan bij wat de heer Van Meenen daarover zei. Tegelijkertijd
                     zitten we in een bepaald jasje met keuzes die we gemaakt hebben. Aanvullende bekostiging
                     past bijvoorbeeld niet meer goed bij de ontwikkelingen richting een vereenvoudiging
                     van de bekostiging van het vo en het passend onderwijs. Die samenwerkingsverbanden
                     zijn verantwoordelijk, maar dat betekent niet dat wij niet de verantwoordelijkheid
                     voelen om ervoor te zorgen dat die verantwoordelijkheid dan ook wel echt wordt opgepakt
                     en dat het werkt. De uitkomst is duidelijk; daar verschillen wij niet van mening over.
                     In die aanvullende bekostiging zit nu ook een afbouw. Met de samenwerkingsverbanden
                     is ook afgesproken dat zij de ondersteuning van de leerlingen op de Monnikskap gaan
                     betalen. Zo gebeurt dat ook bij andere scholen. Het bestuur heeft die garantie gegeven.
                     Maar ik begrijp ook dat dat blijkbaar toch nog wel heel veel zorgen oproept. Die wil
                     ik heel serieus nemen. Ik ga daar dus ook voor openstaan in het gesprek dat ik met
                     ze heb, om te kijken: halen we op de goede manier de zekerheid binnen die daar nodig
                     is? Brengt dat ook rust, of is daar iets anders voor nodig? Ik denk dat alle ingrediënten
                     er zijn om dit goed en wel door te laten gaan. Maar wij moeten het wel garanderen.
                     Daar ga ik dus achteraan.
                  
Voorzitter. Dan de Wet normering topinkomens. De vraag was of de Minister beter zou
                     kunnen kijken naar de salarissen van samenwerkingsverbanden. Ik schrok wel van wat
                     mevrouw Westerveld daarover suggereerde. Ik vind dat dus ook een goed punt. Het moet
                     niet zo zijn dat de middelen die bedoeld zijn voor leerlingen naar bestuurders gaan
                     als het om exorbitante bedragen gaat. Boven de WNT is dat sowieso het geval, maar
                     ik ben het met mevrouw Westerveld eens dat je daar onder de WNT zeer je bedenkingen
                     bij kan hebben. Ik denk dus dat ik even na moet gaan wat de stand precies is, zodat
                     ik een beetje een steekproef kan doen. Anders ga ik hier voor de vuist weg wat zeggen.
                     Dat zou ik soms ook heel leuk vinden, maar misschien levert dat dan wel weer gedoe
                     op. Als we ergens gedoe moeten hebben, laten we het dan niet nu op dit punt hebben.
                     Ik kom er dus op terug.
                  
Dat was het einde van mijn beantwoording, tenzij ik natuurlijk vragen vergeten ben.
                     Ik zie de heer Van Meenen nog staan.
                  
De voorzitter:
Is dit een vergeten vraag, meneer Van Meenen? Uw antwoorden in het mapje «overig»
                     riepen hier en daar nog een vraag op bij de leden, maar die zou ik willen meenemen
                     in de tweede termijn. Ik hoop dat meneer Van Meenen even vriendelijk naar mij wil
                     knikken als teken dat hij het daarmee eens is. Dan geef ik de leden in de tweede termijn
                     twee minuten.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Ik kan het wel meenemen in de tweede termijn, maar dan ga ik weer zeggen wat ik ervan
                     vind. Ik wil eigenlijk de Minister iets vragen. Maar goed, dat kan dan ook in een
                     interruptie in de tweede termijn, als u dat wilt. Die gaat er wel komen, denk ik.
                  
De voorzitter:
Dan sta ik u die toe. Ik wil de leden voorstellen om in de tweede termijn maximaal
                     twee minuten spreektijd te hanteren met een interruptie, in ieder geval om de heer
                     Van Meenen nog even zijn punt te kunnen laten maken. Ik begin met de heer De Hoop.
                     Aan u het woord.
                  
De heer De Hoop (PvdA):
Dank, voorzitter. Ook dank aan de Minister voor de beantwoording. We zijn een heel
                     aantal zaken voorbijgelopen. Er is een goede discussie geweest over de dilemma's die
                     er spelen bij het bieden van passend onderwijs. Er zijn een aantal zaken die de Minister
                     voortvarend wil oppakken. Dat is ontzettend fijn en belangrijk. Er zijn een aantal
                     punten waar ik nog wel vragen over heb. Die gaan met name over de centralisatie van
                     de ondersteuningsstructuur. De Kamer heeft in een procedurevergadering wel nadrukkelijk
                     gevraagd om het on hold te zetten tot er een evaluatie komt. Dat is volgens mij qua
                     procedure eigenlijk niet helemaal goed gegaan. Er zijn toch nog wel een aantal zorgen,
                     ook vanuit het veld, over die centralisatie. Het is gedecentraliseerd. Het nu weer
                     centraliseren kan er ook voor zorgen dat er niet goed oog is voor specifieke noden
                     en maatwerk.
                  
Mijn fractie heeft in ieder geval nog wel vraagtekens over deze gang van zaken. Wij
                     zouden misschien toch vanuit het ministerie nog wat beter beargumenteerd willen krijgen
                     hoe het zit met het flexibele onderwijs en capaciteitsproblemen. Misschien kan de
                     Minister daarover een brief, of het onderzoek waarop het gefundeerd is, naar de Kamer
                     sturen. Dan kan dit proces op een goede en zorgvuldige manier verlopen. Ook wat betreft
                     het leerlingenvervoer zal ik de vinger aan de pols houden, ook vanuit mijn woordvoerderschap
                     vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Ik ben in ieder geval blij
                     dat de Minister deze bal oppakt. Ik zou graag een tweeminutendebat voeren over dit
                     onderwerp.
                  
Mijn vraag was eigenlijk ook: naar aanleiding van de commissie-Van der Staaij mag
                     iemand normaal gesproken niet meedoen aan een tweeminutendebat als diegene niet mee
                     heeft gedaan aan het commissiedebat. Ik denk dat het goed is om een uitzondering voor
                     de heer Kwint te maken in dit geval. Hij is ook nadrukkelijk heel erg bezig geweest
                     met dit onderwerp en heeft ook schriftelijke vragen gesteld aan de Minister. Ik wil
                     bij de commissie de vraag neerleggen of we kunnen kijken of de heer Kwint mee kan
                     doen aan het tweeminutendebat.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, meneer De Hoop.
De heer De Hoop (PvdA):
Er zijn nog een aantal punten waar ik vragen over heb en ik wil misschien ook wel
                     een beetje sturen op datgene waar de Minister in het najaar mee wil komen. Ik denk
                     dat het goed is als de Kamer via de mogelijkheid van een tweeminutendebat de ruimte
                     heeft om nog een beetje te sturen. Daar ga ik graag naar op zoek.
                  
De voorzitter:
Ik begrijp uw inzet op een tweeminutendebat, maar u laat in het midden wat de specifieke
                     reden daarvoor is. We hebben uw inbreng vandaag goed gehoord. Het woord is aan mevrouw
                     Paul voor haar tweede termijn.
                  
Mevrouw Paul (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Ik dank de Minister voor zijn antwoorden op al onze vragen.
                     Ik werd blij van zijn toezegging dat er tegen de zomer een plan van aanpak richting
                     de Kamer komt voor onderwijs aan hoogbegaafden.
                  
Om ervoor te zorgen dat ik tegen de zomer nog steeds blij ben, wil ik heel graag een
                     paar punten verifiëren die wat mij betreft in ieder geval in die aanpak zouden moeten
                     zitten. Ik noem ten eerste onderzoek naar een landelijke en doorlopende leerlijn voor
                     het p.o. en vo. Ik wil ook dat er gekeken wordt naar de combinatie digitale school
                     en hb-onderwijs. Vanuit de stellingname dat digitaal niet de heilige graal is, vind
                     ik het ook heel belangrijk dat de positie van voltijd-hb-scholen daarin wordt meegenomen.
                     Voor sommige kinderen is dat immers de enige oplossing om zich samen met hun sociale
                     peers, met hun gelijken, op een goede en gezonde manier te ontwikkelen. Het hb-onderwijs,
                     dat nu ernstig onder druk staat, is erg belangrijk voor al die kinderen. Ik noemde
                     in mijn betoog al dat zo'n 2.000 tot 3.000 kinderen mogelijk thuis komen te zitten
                     als dat voltijd-hb-onderwijs omvalt. Dat zou echt verschrikkelijk zijn. Dat moeten
                     we niet laten gebeuren. Die elementen zou ik dus in ieder geval heel graag terugzien.
                  
We hadden het al even over een aanpassing van de wet. Ik kan mij heel goed voorstellen
                     dat dat in het verlengde ligt van wat we gaan doen met de initiatiefwet van de heer
                     Van Meenen.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Paul. Ik geef het woord aan de heer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Ik dank de Minister opnieuw; ik blijf het maar zeggen. Ik zie op dit vlak
                     opnieuw een Minister vol ambitie, die in mijn ogen en in belangrijke mate de goede
                     dingen zegt. Ik kom zo nog even terug op de punten waarop hij dat niet doet, maar
                     dat zijn kleine dingen.
                  
Ik ben natuurlijk blij met zijn reactie op de initiatiefwet en de samenwerking die
                     we daarbij kunnen aangaan. Ik word helemaal vrolijk van een heleboel dingen. Ik denk
                     echt dat we mooie dingen met elkaar gaan doen.
                  
Ik wil het nog hebben over een paar kleine details. Ik heb het antwoord van de Minister
                     gehoord op mijn vraag of we in sommige gevallen kunnen toestaan dat niet-bekostigd
                     onderwijs wel bekostigd wordt vanuit samenwerkingsverbanden. Zijn reactie is: er moet
                     een dekkend aanbod zijn, dus het is niet nodig. Daar ben ik het mee eens, maar dat
                     is er op dit moment niet altijd. In het kader van mijn eigen initiatiefwet zal ik
                     het daar ook over hebben. Het hoeft nu niet uitgewerkt te worden, maar ik merk wel
                     dat er op allerlei plekken in het land sprake is van druk. Als kinderen eindelijk
                     hun plek hebben gevonden, ontstaat er toch allerlei gedoe over geld. Ik begrijp dat
                     het ingewikkeld is, maar ik vind het wel hard om zomaar te zeggen dat dat never nooit
                     kan. Het is zoals het is. Ik vraag niet opnieuw om een andere reactie, want die gaat
                     er nu niet komen. Maar ik denk wel dat we hierop terugkomen in het kader van de verschillende
                     wetten die we nog gaan behandelen.
                  
Dan wat betreft de Monnikskap. Velen hebben mooie woorden gesproken over het lange
                     pad dat we ingaan richting inclusief onderwijs. Ik vond het heel mooi dat de Minister
                     zei: hoe erg is het eigenlijk dat we de scholen in Nederland waar dat gebeurt, nog
                     steeds bij naam kennen? Ik noem bijvoorbeeld De Kroevendonk, De Botter in Ridderkerk
                     en zo zijn er nog een paar. In het vo hebben we de Monnikskap. Er is op z'n minst
                     sprake van hele grote onzekerheid voor de meest kwetsbare kinderen. Ik ben blij dat
                     de Minister zegt dat hij daarnaar gaat kijken. Ik beluister bij hem ook dat er ruimte
                     is om te doen wat nodig is. Voor mij is het één groot déjà vu met het doveninstituut
                     in Haren. Er was destijds ook al sprake van besluitvorming over afbouw. Het ging weg,
                     maar uiteindelijk hebben we als Kamer toch gezegd: nee, dit mag niet weg, juist vanwege
                     de weg die we met elkaar inslaan, want dit is de weg vooruit. Nogmaals, ik ben niet
                     zover dat ik al kan zeggen dat het terecht is geweest dat we die bekostiging hebben
                     ingetrokken. Ik zou willen dat de Minister de precieze gevolgen daarvan meeneemt in
                     zijn gesprekken, want de verwachtingen die hij op dat vlak heeft van de samenwerkingsverbanden
                     deel ik nog niet.
                  
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Van Meenen (D66):
Dat is een punt waar ik eventueel in het tweeminutendebat op terugkom.
Ten slotte zou ik nog één vraag willen stellen die ik niet in de eerste termijn heb
                     gesteld. We hebben de brief over de verzuimmeldplicht gelezen. Daar is nogal wat consternatie
                     over, omdat het lijkt alsof er nu een enorme bureaucratie komt en elk uurtje of dagje
                     dat een leerling afwezig is allemaal centraal gemeld en bekeken moet gaan worden.
                     Ik zie de Minister al een beetje kijken alsof hij het zo niet heeft bedoeld. Dat hoop
                     ik zo meteen ook te horen.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Segers voor zijn tweede termijn.
De heer Segers (ChristenUnie):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. We hebben het met dank aan Bert Wienen gehad over
                     orchideeën en paardenbloemen. Wat we daarmee bedoelen is dat we recht willen doen
                     aan alle kinderen. Zij hebben passend onderwijs nodig. Dat is de zoektocht. De Minister
                     heeft gezegd dat hij binnenkort ook met een brief komt, waarin hij aangeeft hoe die
                     wetsvoorstellen erin passen en wat er voor de zomer allemaal richting de Kamer komt.
                     Ik vraag hem of hij daarin eens kan opschrijven hoe hij de toekomst van passend onderwijs
                     ziet, als we die stap naar achteren zetten. Hoe ziet hij die toekomst in relatie tot
                     het spanningsveld tussen de individuele aanpak, waarmee we recht willen doen aan individuele
                     kinderen, en dat wat een hele groep of klas nodig heeft? Ook daar bestaat spanning.
                     Ik wil hem danken voor wat hij heeft gezegd over de besteding van de NPO-gelden en
                     hoe we die structureel doortrekken; hoe we in ieder geval voorkomen dat er een klif
                     komt. Over thuiszitters heeft hij gezegd dat we soepeler omgaan met handhaving van
                     de huidige wet- en regelgeving in aanloop naar een wat soepeler kader. Daar ben ik
                     blij mee. Ik ben ook blij met wat hij zei over praktijkonderwijs. Ik dank hem voor
                     de antwoorden en ik zie uit naar het vervolg van onze gesprekken en debatten over
                     dit belangrijke onderwerp.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Goudzwaard.
De heer Goudzwaard (JA21):
Voorzitter, dank u wel. Dank voor de uitgebreide beantwoording door de Minister. Het
                     nastreven van passend onderwijs is de moeite waard. De verbeteraanpak laat zien hoe
                     lastig het is om deze ambitie werkelijk vorm te geven. Als ik het zwart-wit zou stellen,
                     zijn er twee benaderingen mogelijk. De ene is om allerlei rechten te benadrukken en
                     de Minister te manen om in vliegende vaart zo inclusief mogelijk onderwijs te realiseren.
                     Maar JA21 is niet van die school. Wij zien dat er enorm veel op het onderwijs afkomt.
                     Er is een tekort aan leerkrachten en er zijn zorgen over de kwaliteit van de opleidingen
                     en van het onderwijs. Daar komt nog bij dat corona voor achterstanden heeft gezorgd.
                     Om zomaar een paar dingen te benoemen.
                  
De andere benadering is een wat meer terughoudende. Daarin voelt mijn fractie zich
                     beter thuis. In mijn bijdrage heb ik opgeroepen om door een realistische bril te kijken
                     en een pragmatische aanpak te hanteren. Want de uitdaging van passend onderwijs kan
                     alleen succesvol worden opgepakt als onderwijs over de gehele linie, dus voor alle
                     leerlingen, kwalitatief hoogwaardig is. Kleinere klassen vallen niet zomaar te realiseren.
                     Durf dan ook te erkennen dat inclusief onderwijs niet zomaar te verwezenlijken is.
                     Expertise is niet altijd op afroep beschikbaar en inzetbaar. Wees dan ook zo eerlijk
                     om toe te geven dat de mogelijkheid tot passend onderwijs er misschien niet altijd
                     is. Ik roep het kabinet op om passend onderwijs nuchter te benaderen. Het moet geen
                     doel op zich worden. Als de praktijk daarom vraagt, dan hoeft een pas op de plaats
                     geen ramp te zijn. Daar is het hele onderwijs volgens mij mee gediend. Ik overweeg
                     hierover een motie in te dienen.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, zwaait u voor uw termijn of wilt u nog een interruptie op de heer
                     Goudzwaard?
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Mag ik hier een vraag over stellen? Over dit laatste punt?
De voorzitter:
Dat is goed. Mevrouw Westerveld met een vraag richting de heer Goudzwaard.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
De heer Goudzwaard zegt: het moet geen doel op zich zijn. Maar het idee dat ieder
                     kind de mogelijkheid krijgt zich te ontwikkelen, via het reguliere onderwijs of op
                     een andere manier; dat zou toch wel ons doel moeten zijn? Dat wil ik aan de heer Goudzwaard
                     vragen.
                  
De heer Goudzwaard (JA21):
Absoluut. Ik kan helemaal onderschrijven dat dat inderdaad een doel is. Ik heb volgens
                     mij in mijn tweede toelichting net aangegeven dat wij daar ook zeker niet tegen zijn.
                     Maar we moeten het belang voor alle kinderen en het groepsproces wel in het oog houden.
                     Volgens mij kunnen dingen naast elkaar bestaan.
                  
De voorzitter:
Meneer Van Meenen. Dit is dus echt deze commissie. Meneer Van Meenen dan ook. We hebben
                     vier uur debat en dan aan het einde nog even een verduidelijking op de inbreng van
                     collega Goudzwaard van JA21. Het is op zich een scherpe en terechte vraag, dus ook
                     meneer Van Meenen op dit punt. Dit is allemaal voor u, meneer Goudzwaard.
                  
De heer Van Meenen (D66):
U bent te goed voor ons. Maar ja, ik maak daar dankbaar misbruik van. Wat de heer
                     Goudzwaard zegt is toch nogal iets. Hij zegt namelijk: passend onderwijs is geen doel
                     op zich. Dat is het volgens mij wél. Sterker nog, er is gewoon een wet. Daar kan je
                     wel iets van vinden, maar dat is een beetje laat, want die is in 2014 aangenomen;
                     ik heb ertegen gestemd. Maar het is dus wel een doel op zichzelf om kinderen zo veel
                     mogelijk recht te doen.
                  
De voorzitter:
En uw vraag?
De heer Van Meenen (D66):
Passend onderwijs en inclusief onderwijs lopen hier volgens mij een beetje door elkaar.
                     Inclusief onderwijs gaat veel meer over de plek waar dat onderwijs plaatsvindt. Is
                     de heer Goudzwaard het met mij eens dat wij voor inclusief onderwijs een heel lang
                     pad moeten bewandelen met allerlei randvoorwaarden, die hij allemaal noemt, maar dat
                     dat iets anders is dan passend onderwijs, en dat we op dit moment moeten proberen
                     om passend onderwijs aan kinderen te geven?
                  
De heer Goudzwaard (JA21):
Daar kan ik vrij kort over zijn. Daar kan ik zeker in meegaan, ja.
De voorzitter:
Akkoord. Dan is dat ook maar helder. Dat is toch prettig na zo'n lange tijd. Mevrouw
                     Westerveld, u krijgt het woord voor uw tweede termijn.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik zou graag willen beginnen met een korte beschouwing op
                     de manier waarop het traject is gegaan. Wees maar gerust, het wordt niet lang. Ik
                     volg al vanaf 2012 alle debatten. Toen ik nog bij de AOb werkte volgde ik ze vanaf
                     de publieke tribune en nu zit ik hier zelf als Kamerlid. In 2012 is dit stelsel ingevoerd,
                     met een grote nadruk op de samenwerkingsverbanden en met het idee dat we niet te veel
                     verplichtingen aan de samenwerkingsverbanden moeten opleggen, omdat de verschillende
                     onderwijsbestuurders die daarbij zijn aangesloten dat zelf wel kunnen.
                  
In de loop van de jaren is daar best wel wat verandering in aangebracht door deze
                     Kamer, en nu wordt daar ook door de plannen van de Minister verandering in gebracht.
                     Je ziet echt wel een paradigmaverschuiving, met ook andere taken en bevoegdheden voor
                     die samenwerkingsverbanden. Ik zeg dat hier omdat ik me afvraag of het dan ook niet
                     tijd wordt dat er nog eens goed wordt gekeken naar de visie van dit kabinet op passend
                     onderwijs. Is dat nog wel diezelfde visie als bij de invoering in 2012? Zouden we
                     dan niet opnieuw goed moeten kijken naar wat die doelen van passend onderwijs nou
                     zijn en hoe je die bevoegdheden daar goed op afstemt?
                  
Dat zeg ik ook even omdat we net een discussie hadden over leerlingenvervoer. Daarbij
                     zie je ook dat de heer Peters, die hier links van me zit, en meneer De Hoop, die helemaal
                     rechts zit, daar fundamenteel anders in zitten. Dan zegt de Minister: ik ga eens met
                     de VNG praten over leerlingenvervoer. De heer Peters heeft natuurlijk een goed punt
                     als hij zegt dat dit bij de gemeenten ligt, maar de heer De Hoop heeft ook een goed
                     punt als hij zegt: als het niet overal goed wordt geregeld, dan moet daar misschien
                     een landelijke norm voor komen. Mijn conclusie is dat dat dus vraagt om een hele duidelijke
                     afstemming in bevoegdheden. Wie heeft daar nou wat over te zeggen? Als je het dan
                     overlaat aan gemeenten, dan moeten zij natuurlijk wel voldoende middelen en mogelijkheden
                     hebben om dat goed te organiseren. Ik zie dat terug in meer decentralisaties, bijvoorbeeld
                     bij de jeugdzorg. De heer Peters weet daar ook alles van af. Daar is het ook gedecentraliseerd
                     en zie je ook dat de bevoegdheden en rollen vaak niet duidelijk zijn en dat heel veel
                     gemeenten de hele jeugdhulp ook niet kunnen uitvoeren, omdat ze simpelweg onvoldoende
                     middelen hebben.
                  
Volgens mij zouden we eens goed opnieuw moeten kijken naar passend onderwijs. We moeten
                     eens goed kijken of iedereen wel doet wat hij of zij zou moeten doen en of iedere
                     organisatie daar voldoende toe in staat gesteld wordt.
                  
De voorzitter:
Dank u wel.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik heb nog een punt over de Monnikskap, als dat mag. Ik sluit me heel erg aan bij
                     de heer Van Meenen. De Monnikskap ligt in Nijmegen, de gemeente waar ik woon. Ik ken
                     die school goed. Daar spelen twee dingen: een fusie tussen de verschillende scholen,
                     maar ook wel die financiering. Ik wil me wel aansluiten bij de heer Van Meenen: laten
                     we er nou voor uitkijken dat deze school, die goed functioneert, nu ook in die hele
                     bureaucratische molen terechtkomt en voortaan bij verschillende samenwerkingsverbanden
                     moet leuren om geld, zoals ook al zo vaak gebeurt bij de Samen naar Schoolklassen.
                     Daar is namelijk echt niemand bij gebaat. Ik zou de Minister willen vragen om daar
                     snel duidelijkheid over te geven, want dit loopt echt al best wel lang.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Peters voor zijn tweede termijn in dit
                     debat.
                  
De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Aan het begin van deze tweede termijn wil ik ook de complimenten
                     aan de Minister geven. Ik moet eigenlijk zeggen dat ik onder de indruk ben van wat
                     hij voor die kinderen wil. Hij pakt het perspectief van de leerlingen en dat siert
                     hem, denk ik. Hij is enorm daadkrachtig en wil van alles doen, eigenlijk het liefste
                     voor de zomer. En hij heeft haast, want we hebben maar drie jaar de tijd.
                  
Maar bij deze complimenten hoort ook een kleine waarschuwing, zeg ik erbij. Ik ben
                     mijn eerste termijn begonnen met hoe het eigenlijk gaat op scholen. We doen daar tijdens
                     open dagen en voorlichtingsavonden allemaal beloftes, bijvoorbeeld dat het kind centraal
                     staat, dat we werk maken van gepersonaliseerd leren en dat er een professionele zorgstructuur
                     is voor iedere ondersteuningsbehoefte van ieder kind enzovoort, enzovoort. Dat doen
                     we in de wetenschap dat we dat nooit gaan waarmaken. Dat kan namelijk niet. Wat er
                     wel gebeurt, is dat mensen er hartstikke zenuwachtig en overstuur van raken: de leraren
                     omdat ze het niet kunnen en de ouders omdat hun beloofd was dat hun kind een persoonlijke
                     benadering zou krijgen. Dat loopt helemaal niet goed. Ik zou toch willen vragen om
                     enige reflectie daarop.
                  
Ik heb geprobeerd om het bij te houden, maar het is zo veel: boekjes, bundels, handreikingen,
                     gecombineerde wetsvoorstellen, normen, versnellen, verbeteren, controleren, masterplannen,
                     zeven prioriteiten, in de gaten houden, verbeteren, steunpunten, delen enzovoorts.
                     Het is allemaal prachtig, maar het is ook heel veel. En uiteindelijk komt het neer
                     op maar één werkzame stof – de heer Van Meenen zal nu zeggen: daar hebben we ’m weer –
                     en dat is de docent voor de klas. Het moet vertaald worden in concreet waarneembaar
                     gedrag van de leraar voor de klas, en de rest is wel leuk, maar als het daarbij blijft
                     in principe flauwekul. Dat is mijn oprechte boodschap. Ik gun deze Minister en de
                     kinderen het succes van wat we hier met z'n allen willen, maar laten we mekaar niet
                     gek maken en bij de kern blijven.
                  
De voorzitter:
Dank aan de heer Peters. Ik kijk naar de Minister. Hij gaat direct aan zijn tweede
                     termijn beginnen, zie ik.
                  
Minister Wiersma:
Ja, voorzitter. Dank voor de flexibiliteit met de tijd, want we zijn al een beetje
                     uitgelopen. Ik ga het vlot proberen te doen ... O, we hebben tot 14.30 uur? Tien minuten
                     schorsing dan!
                  
Voorzitter. Omdat ik het zo'n mooi slot vond, begin ik even met wat de heer Peters
                     zei. Ik zal iets zeggen over mijn insteek in dit debat. Kijk, ik vind dat een bewindspersoon
                     ergens voor moet staan, omdat hij iets ziet waarvan hij denkt: dat moet beter. Ik
                     wil iets beter maken en ik denk dat je dan wat moet doen. Soms maak je ook iets beter
                     door iets niet te doen. Dat is ook zo. Maar ik doe nu iets omdat ik wat dingen zie
                     en daarboven hang. Dat is deels mijn verwondering. Een aantal van mijn verwonderingen
                     deelt u. Op het moment dat je daar iets in wil veranderen, moet je wat doen. Ik voer
                     het debat ook wel zo omdat ik benieuwd ben hoe de Kamer het ziet. Stuur mij dus bij,
                     en ook zo meteen met moties. Ik heb ook een richting van de Kamer nodig, hè. Ik vind
                     dat de Kamer mag weten wat ik ga doen en waar ik me voor inzet. Daar ga ik heel hard
                     voor strijden en knokken. Dat betekent heel, heel veel doen. Ik ga ook zeggen wat
                     we niet gaan doen; daar kom ik ook op terug bij de Kamer. Als de Kamer het daar niet
                     mee eens is, moeten we het daarover hebben. Ik heb die sturing en die betrokkenheid
                     dus wel nodig, want dan komen we verder. Ik ben niet zo van de school van: ik hoor
                     wat de Kamer zegt, ik maak er wel wat van en dan koppel ik wel weer terug wat ik ermee
                     gedaan heb. Ik ben van: dit vind ik dat er moet gebeuren.
                  
Datzelfde geldt voor het punt van het verzuim; ik neem gelijk even de vraag mee van
                     de heer Van Meenen daarover. Dat is ook een zoektocht van mij. Nee, we zijn natuurlijk
                     niet bezig om ieder verzuim te melden, maar als verzuim erg is, of te erg wordt en
                     de betrokkenheid juist afneemt, dan hebben we wel een probleem. Dan zitten er geen
                     dubbele checks in, niet bij de school en niet bij de leerambtenaar. Ik neem dat woord
                     even over van de heer Van Meenen, want ik vind het mooi. Dan moeten we die dubbele
                     checks dus wel gaan organiseren. Dan kun je wel zeggen dat ze beter moeten gaan overleggen,
                     en dat is ook waar, maar dat zeggen we al heel lang. Ik neem er dan geen genoegen
                     mee dat het dan maar wel moet werken op een andere manier als ik zelf geen interventie
                     kan doen op die andere manier. Ik heb dus de behoefte om een interventie te doen,
                     maar de richting van die interventie gaan we natuurlijk met elkaar bespreken en uitwerken,
                     en ook met het veld. Ik zag die discussie ook, maar heel nadrukkelijk zou ik de angst
                     die daaronder ligt niet willen realiseren. Ik zou iets willen realiseren voor waar
                     het probleem zit, en dat is het probleem dat veel mensen uit beeld raken en soms niet
                     eens in de vrijstelling komen. Die mensen zweven in het luchtledige en iedereen heeft
                     z'n handen van hen afgetrokken, en wij zeggen met z'n allen: het kan toch niet zo
                     zijn dat we elk jaar die cijfers zien toenemen? Daar word ik heel gefrustreerd van.
                     Dan moeten we dus íéts doen, en die poging doe ik. En als we iets anders moeten doen:
                     ook goed. Als we maar wat doen. Dat zou ik ook willen zeggen.
                  
Dan nog een aantal vragen die openstaan.
De heer De Hoop vroeg naar het wetsvoorstel over centralisatie van de ondersteuningsstructuur.
                     Dat stond on hold omdat het controversieel verklaard was. Ik begrijp nu dat het in
                     internetconsultatie is en het wetsvoorstel spoedig naar de Kamer komt. Dat zou dus
                     een moment zijn waarop u er wat van kan vinden. Dat is dan na de zomer. Ik zie ook
                     nog een andere optie. Hier is ook een schriftelijk overleg over gevoerd. Dat kunt
                     u nog aangrijpen om richting te geven als Kamer: een vervolgschriftelijkoverleg of
                     iets met moties; dat kan natuurlijk ook nog. Of u kunt wachten op het wetsvoorstel,
                     dat na de zomer komt en nu in internetconsultatie is. Dat zijn de twee smaken die
                     ik meedenkend zou kunnen bieden.
                  
De voorzitter:
Een verduidelijkende vraag van de heer De Hoop, zoals hij dat noemt.
De heer De Hoop (PvdA):
Ik noem het een verduidelijkende vraag. Deze inzet is gebaseerd op een rapport van
                     Oberon dat een tijdje geleden is gepubliceerd, iets van vijf jaar geleden. De korte
                     vraag is: kan dat meegestuurd worden met het wetsvoorstel? Ik weet namelijk niet zeker
                     of de Kamer dat überhaupt heeft gezien. Dan kunnen we namelijk nog wat beter op die
                     argumentatie ingaan.
                  
Minister Wiersma:
Dat zullen we doen. Er is ook een schriftelijk overleg over gevoerd. Ik heb het als
                     volgt begrepen, maar het is natuurlijk ook allemaal van voor mijn tijd. Op basis daarvan
                     is geconcludeerd dat we het wetsvoorstel gingen maken. Ik kan dus niet inschatten
                     wat uw inbreng bij dat schriftelijk overleg is geweest. Daarom zeg ik: als u dat nog
                     wil openbreken, probeer dat dan opnieuw op te pakken. En anders moet u wachten op
                     het wetsvoorstel. Dat zou ook nog een goede optie kunnen zijn, denk ik. Maar dat laat
                     ik aan u.
                  
Dan kom ik nog even terug bij de heer Van Meenen. Deels heb ik al antwoord gegeven.
                     Hij had een opmerking over dat niet-bekostigde onderwijs. Die hartenkreet heb ik opgeslagen.
                  
Hij vroeg mij rondom de Monnikskap om het gesprek open in te gaan. Ik heb daar iets
                     van gezegd. Ik denk dat ik er verder niet te veel over moet zeggen. Ik moet gewoon
                     daar op bezoek en met hen in gesprek. Ik denk dat het duidelijk is wat de wens van
                     ons allen is. De weg daarnaartoe moeten we met elkaar bekijken.
                  
Mevrouw Paul vroeg specifiek naar een aantal elementen en of we die meenemen. Ik noem
                     het landelijke onderzoek naar de doorlopende leerlijnen p.o. en vo, digitaal onderwijs,
                     en specifiek ook hoogbegaafdheid en de positie van voltijdhoogbegaafdheidsonderwijs.
                     Die zullen we alle drie expliciet meenemen. Het is goed dat u dat nog eens benadrukt.
                  
De heer Segers vroeg eigenlijk: neem nou die beschouwing op passend onderwijs mee.
                     Dat heeft mij wel aan het denken gezet. Een aantal sprekers hebben het gezegd, waaronder
                     bijvoorbeeld mevrouw Westerveld. Ik zit daarbij heel erg te zoeken. Ik moet er gewoon
                     maar eens even induiken en het er later misschien nog eens met u over hebben. We hebben
                     een evaluatie gehad en toen een verbeteraanpak. Ik denk dat heel veel elementen daarbij
                     besproken zijn, ook over de richting en de keuzes. Wat wij nu doen, is iets meer die
                     verantwoordelijkheid benadrukken, iets meer sturen, iets meer verwachten. We borgen
                     ook iets meer dat het dan ook ingeregeld wordt. Ik denk dat we dus wel wat scherper
                     aan de wind zeilen. Dat zien we wel, denk ik. Een deel van de conclusie van mevrouw
                     Westerveld was dat we misschien wel kunnen stellen dat het niet gelukt is. Ik zeg
                     niet dat dat mijn conclusie is, maar dat is natuurlijk wel de angst die je merkt.
                     Dat willen we dus wel aanpakken. Maar een bredere beschouwing op wat het verhaal nou
                     is bij passend onderwijs, vind ik een interessante gedachte. Ik ga eens kauwen op
                     hoe we dat zouden kunnen doen. In dit geval komt het natuurlijk aan de orde bij de
                     wetsvoorstellen die we naar de Kamer gaan sturen. Daar hoort dat verhaal dan bij.
                     Ik denk dus dat dat de eerste plek is waar we het terug gaan zien.
                  
De heer Goudzwaard deed eigenlijk een oproep tot nuchterheid. Die heb ik gehoord.
                     Ik heb daar in de eerste termijn ook iets over gezegd.
                  
Mevrouw Westerveld heeft de doelen genoemd. Daar heb ik ook iets over gezegd.
Voor wat betreft de Monnikskap sluit ik aan bij wat ik daar net over zei tegen de
                     heer Van Meenen.
                  
Volgens mij ben ik er dan, voorzitter. Ik dank de Kamer.
De voorzitter:
Dank u wel, Minister. Ik heb het idee dat mevrouw Westerveld een verduidelijkende
                     vraag heeft over de visie en de wetsvoorstellen. Het zou ook bij de toezeggingen kunnen,
                     mevrouw Westerveld. Dat is ook nog een haakje om wat te vragen. Ik geef het maar als
                     tip mee. Gooi het er maar vast in.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik wil graag een aanvulling op wat de Minister zegt over de verantwoordelijkheden
                     en de doelen. Ik zie dit namelijk op meer plekken gebeuren. Dat gaf ik net aan. Ik
                     zie het bijvoorbeeld ook bij jeugdhulp. Daar is het ook onduidelijk wie nou precies
                     waarvoor verantwoordelijk is, vind ik. Als wij richting inclusief onderwijs gedaan,
                     in 2035, en als dat ook het doel is van het kabinet, dan is het ook goed om in al
                     die voorstellen die we krijgen, heel scherp te hebben wie nou waarvoor verantwoordelijk
                     is. Wie krijgt welke middelen? Is het uiteindelijk de verantwoordelijkheid van deze
                     bewindspersoon? Is het de verantwoordelijkheid van schoolbesturen? Is het de verantwoordelijkheid
                     van gemeenten? Wie moet er zorgen voor inclusief onderwijs? Ik zeg dat omdat het op
                     meerdere plekken niet goed gaat, in wetten die de afgelopen jaren door de Kamer zijn
                     gegaan.
                  
De voorzitter:
Dit is dus nog een laatste hartenkreet van mevrouw Westerveld, want dit is allemaal
                     gezegd na de sluiting van de termijn van de Minister. Maar hij reageert hier toch
                     nog kort op.
                  
Minister Wiersma:
Ik wil er toch wel op reageren, voorzitter. We hebben tot 14.30 uur, heb ik begrepen.
                     We hebben de afgelopen jaren geleerd dat we eigenlijk scherper moeten zijn op wat
                     we nu moeten verwachten. Dat gaat over de samenwerkingsverbanden, dat gaat ook over
                     de schoolbesturen en dat gaat soms ook over leraren. Daar werken we nu aan, en dat
                     noemen wij dan het programma van eisen. Ik ben bereid om daarin ook de inbreng van
                     mevrouw Westerveld mee te nemen. Ik wil daarin dus laten toetsen of we daarmee ook
                     die doelen bereiken. We willen komen tot zo'n programma van eisen om dat scherper
                     te maken. Dat zijn we nu eigenlijk aan het doen. Daar dragen die wetsvoorstellen zo
                     meteen ook aan bij. Daarbij moeten we ook kijken hoe we onderwijs en zorg goed kunnen
                     verbinden, want daar zit toch wel vaak het meest grijze, ingewikkelde gebied. Daar
                     is overigens ook de grootste winst te behalen. Dus dank voor deze aanvulling. Dat
                     geeft mij de kans om ook nog aan te vullen. Dan hoop ik dat we weer een stap verder
                     komen.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Ik wil graag afronden door de toezeggingen met u door te nemen. Er is
                     een tweeminutendebat aangevraagd met als eerste spreker het lid De Hoop. Ik heb begrepen
                     dat we met elkaar hebben ingestemd met de bijdrage van de heer Kwint aan dat tweeminutendebat,
                     ook al kon hij vandaag helaas niet aan dit commissiedebat deelnemen.
                  
Ik noem de toezeggingen.
– Kort na dit commissiedebat ontvangt de Kamer een overzicht van te verwachten wetsvoorstellen
                           en de wijze van bundeling van de wetsvoorstellen. «Kort» is in dit verband een nader
                           in te vullen begrip. Het gaat hierbij onder andere om de aanpak van het verzuim en
                           het hoorrecht. Tevens bevat deze brief een stand van zaken betreffende de verbeteraanpak.
                        
Ik zie de Minister en zijn rechterhand knikken. Dat komt hun dus bekend voor.
– Voor de zomer ontvangt de Kamer de uitwerking van de contourenschets van het beleid
                           rond thuiszitters.
                        
– Voor de zomer ontvangt de Kamer een integraal plan van aanpak voor hoogbegaafde kinderen,
                           inclusief lacunes en regelgeving. De in het debat genoemde elementen worden hierin
                           meegenomen.
                        
Dat heeft de Minister net ook nog bevestigd.
– De Minister zegt toe dat hij parallel aan de pilot onderwijs-zorgarrangementen binnen
                           maximaal één jaar start met de ontwikkeling van wetgeving en dat hij de Kamer daarvan
                           op de hoogte houdt.
                        
– Voor de zomer wordt de Kamer geïnformeerd over voorbereiding op passend onderwijs
                           binnen de lerarenopleidingen. Dit gebeurt mede in overleg met Minister Dijkgraaf.
                        
Dat klopt? Ik hoor in ieder geval geen gemor.
– Eind 2022 ontvangt de Kamer een stappenplan c.q. een routekaart over inclusiever en
                           inclusief onderwijs.
                        
– Voor de zomer ontvangt de Kamer een brief over mogelijkheden voor Weer Samen Naar
                           Schoolklassen, zowel binnen het onderwijs-zorgarrangement als binnen de routekaart.
                        
– Binnenkort ontvangt de Kamer een brief met de resultaten van het gesprek met de VNG
                           over het verkorten van de reistijd binnen het leerlingenvervoer speciaal onderwijs.
                        
Wat vindt de Minister «binnenkort»?
Minister Wiersma:
Ik heb geen brief toegezegd, maar ik heb gezegd dat ik het gesprek ga voeren. Maar
                     we kunnen wel een brief sturen.
                  
De voorzitter:
Ik kan me zo voorstellen dat sommige Kamerleden zeer geïnteresseerd zijn in de uitkomst
                     van dat gesprek. Wanneer kunnen we dan die terugkoppeling verwachten? Voor de zomer?
                  
Minister Wiersma:
Dat durf ik nu niet te zeggen. We gaan ons best doen.
De voorzitter:
Oké. De negende, laatste toezegging luidt als volgt.
– Nog voor de zomer komt de beleidsreactie op het onderzoek naar rechtstreekse bekostiging
                           van het praktijkonderwijs.
                        
Dat waren, wat mij betreft, de toezeggingen. Ik zie dat de heer Van Meenen nog iets
                     wil zeggen.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Misschien heb ik niet goed geluisterd, maar ik meen dat de Minister ook heeft toegezegd
                     dat hij nog samen met collega Dijkgraaf zal reageren op de brief die door LBVSO is
                     gestuurd. Daarbij gaat het onder andere over passend onderwijs in het vervolgonderwijs,
                     maar worden ook andere kwesties aan de orde gesteld. Die toezegging heb ik niet horen
                     langskomen.
                  
De voorzitter:
Akkoord. Ik heb wel een andere toezegging genoemd, waarbij Minister Dijkgraaf betrokken
                     is.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Dat is een andere toezegging. Die gaat over de lerarenopleidingen.
De voorzitter:
Akkoord. Dan komt deze er nog bovenop. Dat is dus de tiende toezegging.
– De Minister heeft toegezegd dat hij samen met collega Dijkgraaf zal reageren op de
                           brief die door LBVSO is gestuurd. Daarbij gaat het onder andere over passend onderwijs
                           in het vervolgonderwijs, maar worden ook andere kwesties aan de orde gesteld.
                        
Ik zie dat de heer Segers ook nog iets wil zeggen.
De heer Segers (ChristenUnie):
De Minister zei dat hij in de wetsvoorstellen die nog komen, een beschouwing zal opnemen
                     over de plek van passend onderwijs en de spanning die erin zit, eigenlijk om een nadere
                     richting te bepalen.
                  
De voorzitter:
Ik zie de Minister knikken. Dus dat is dan de elfde expliciete toezegging.
– De Minister zal in de wetsvoorstellen die nog komen, een beschouwing opnemen over
                           de plek van passend onderwijs en de spanning die erin zit.
                        
Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van het debat. Ik dank de Minister en zijn
                     ondersteuning hartelijk voor dit debat. Ik dank ook de leden voor hun inbreng en de
                     griffier en de andere medewerkers voor de ondersteuning. Iedereen een fijne dag gewenst
                     en tot ziens.
                  
Sluiting 14.24 uur.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap - 
              
                  Mede ondertekenaar
E.C.E. de Kler, griffier - 
              
                  Mede ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.