Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Campen en Boswijk over ‘het meten van stikstofuitstoot, het stikstofregistratiesysteem en latente stikstofruimte in vergunningen’
Vragen van de leden Van Campen (VVD) en Boswijk (CDA) aan de Minister voor Natuur en Stikstof over het meten van stikstofuitstoot, het stikstofregistratiesysteem en latente stikstofruimte in vergunningen (ingezonden 22 februari 2022).
Antwoord van Minister Van der Wal-Zeggelink (Natuur en Stikstof) (ontvangen 1 april
2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2041.
Vraag 1
Bent u bekend met de motie-Van der Plas c.s. (Kamerstuk 35 788, nr. 157) die de regering verzocht «om een aanpak te ontwikkelen om de daadwerkelijke stikstofuitstoot
van alle industriële bedrijven in beeld te krijgen»?
Antwoord 1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Vraag 2 en 3
Deelt u de mening dat de agrarische sector en de industrie op gelijke wijze eraan
dienen te worden gehouden dat hun daadwerkelijke stikstofuitstoot in beeld wordt gebracht?
Zo ja, op welke wijze gebeurt dit nu en hoe borgt u deze gelijke verplichting? Zo
nee, waarom niet?
Kunt u aangeven op welke wijze alle industriële bedrijven momenteel ervoor zorgen
dat de daadwerkelijke stikstofuitstoot in beeld wordt gebracht?
Antwoord 2 en 3
Regels over de rapportage van stikstofuitstoot voor de agrarische sector en de industrie
worden voor een belangrijk deel op Europees niveau bepaald. Onder andere via de verordening
over het European Pollutant Release and Transfer Register (E-PRTR). Voor zowel de
agrarische sector als voor de industrie geldt er op basis van deze verordening de
verplichting om de stikstofuitstoot in beeld te brengen en via het elektronisch milieujaarverslag
(e-mjv) te rapporteren. De rapportage geldt alleen voor de bedrijven die in de bijlage
van de verordening staan. Bij een aantal bedrijven staat een capaciteitsdrempel vermeld.
Pas als deze wordt overschreden en de hoeveelheid stikstof (ammoniak) die wordt uitgestoten
boven de drempelwaarde ligt, is het bedrijf verplicht te rapporteren. In de praktijk
zijn alleen de grote(re) bedrijven rapportageplichtig. Voor de agrarische sector geldt
de rapportageplicht bijvoorbeeld alleen voor grote varkens- en pluimveehouderijen.
Voor de kleine(re) bedrijven (agrarisch en industrie) en rundveehouderijen wordt door
Emissieregistratie, in beheer bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
(RIVM), een schatting gemaakt van de emissies.
Het is van belang dat beide sectoren volgens de regels rapporteren. De wijze waarop
de emissiegegevens tot stand komen verschilt voor de industriële en de agrarische
sector. Voor de agrarische sector worden de emissiegegevens bepaald aan de hand van
standaardwaarden voor stalsystemen. Toepassing van deze waarden is mogelijk vanwege
de onderlinge vergelijkbaarheid van stalsystemen. De stikstofuitstoot wordt daarom
berekend op basis van het aantal dieren dat per bedrijf aanwezig is. Dit wordt vervolgens
door de veehouder gerapporteerd in het e-mjv. Het bevoegd gezag controleert de gerapporteerde
emissiegegevens op basis van de vergunning en eventuele toezichtacties. Een andere
methodiek zou leiden tot extra kosten per bedrijf die dankzij de gestandaardiseerde
aanpak vermeden kunnen worden.
Bij de industrie zijn processen meer divers en minder goed vergelijkbaar. De industriële
bedrijven moeten daarom een meet- en registratiesysteem hebben om hun uitstoot te
bepalen en vervolgens te registreren in het e-mjv. Ook deze gegevens worden gecontroleerd
door het bevoegd gezag.
Vraag 4
Op welke wijze vormen metingen de basis onder het beeld van stikstofuitstoot, zowel
voor de agrarische sector als voor de industrie, en welke instanties en organisaties
zijn daar op welke wijze bij betrokken?
Antwoord 4
Het RIVM meet en berekent de hoeveelheid ammoniak en stikstofoxiden in de lucht (concentratie)
en hoeveel daarvan op de grond terecht komt (depositie). Voor een beeld van de emissies
worden gegevens verzameld van alle bronnen in Nederland en het buitenland. Een concreet
voorbeeld is dat bedrijven in hun milieujaarverslag aangeven welke emissies in het
afgelopen jaar hebben plaatsgevonden. Daarnaast worden de emissies berekend door activiteitdata
(zoals energieverbruik, productiegegevens en aantal inwoners of aantal dieren) te
vermenigvuldigen met een emissiefactor. Deze emissiefactoren worden op basis van (praktijk)metingen
vastgesteld door wetenschappelijke gremia binnen RIVM, de WUR en TNO.
Emissiefactoren voor stalsystemen worden vastgesteld door de Staatssecretaris van
IenW op basis van advies van de Technische Advies Pool (TAP), bestaande uit deskundigen
op het gebied van stalsystemen, emissies en metingen. De TAP beoordeelt daartoe meetrapporten
van geaccrediteerde meetinstellingen. Zie voor de samenstelling van de TAP (zie voetnoot
voor link naar webpagina: Erkenning innovatief stalsysteem tegen ammoniakuitstoot)1.
In het kader van het Nationaal Kennisprogramma Stikstof (NKS) wordt onderzoek gedaan
naar verbetering van de emissiefactoren. De resultaten van de inventarisaties en berekeningen
worden na de benodigde controles vastgesteld en vervolgens ingevoerd in de centrale
database emissieregistratie.
Bij het berekenen en modelleren worden data uit verschillende bronnen gebruikt. Niet
alleen van het RIVM maar ook van bijvoorbeeld het Koninklijk Nederlands Meteorologisch
Instituut (KNMI), Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Wageningen Universiteit
(WUR), het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) en TNO. Denk daarbij bijvoorbeeld
aan gegevens over de weersomstandigheden, economische verwachtingen de uitstoot van
stoffen per type voertuig etc.
Nadat het model de concentraties in de lucht en/of de depositie naar het oppervlak
heeft berekend, wordt dit gekalibreerd met metingen (concentratie en depositie). Op
deze manier worden de berekende waarden zo goed mogelijk in overeenstemming gebracht
met de situatie in het veld.
Vraag 5
Hoe worden deze metingen betrokken bij de huidige structurele aanpak stikstofreductie
en natuurversterking en op welke wijze worden deze metingen betrokken bij de aangekondigde
gebiedsgerichte aanpak?
Antwoord 5
Metingen zijn onderdeel van het bredere systeem van meten en berekenen van stikstof,
waarbij het gaat om zowel emissie als concentratie en depositie. De monitoring en
evaluatie van de structurele aanpak leunt op dit systeem van meten en berekenen en
dat is voor de gebiedsgerichte aanpak niet anders. Het is daarom zaak om de inherente
onzekerheden in het systeem zo goed mogelijk te verkleinen. Mede om deze reden is
het Nationaal Kennisprogramma Stikstof (NKS) opgezet waarin nieuwe emissiefactoren
worden afgeleid, meetnetuitbreidingen worden gerealiseerd en daarnaast het gebruik
van innovatieve meet- en modelleertechnieken verkend, zoals satellietwaarnemingen
en ensemblemodellering.
Binnen het NKS wordt de komende periode tevens onderzoek gedaan naar de mogelijkheden
om dichterbij de bron (op bedrijfsniveau) te meten zodat het voor veehouders mogelijk
wordt om in hun eigen stal te kunnen meten. In een dergelijk innovatieprogramma zullen
niet alleen technische mogelijkheden worden ontwikkeld, maar zal ook aandacht zijn
voor handhaafbaarheid, datastromen en praktische toepasbaarheid voor de veehouderij.
De monitoringsrapportages worden opgesteld op basis van de best beschikbare kennis
van dat moment. De bevindingen kunnen aanleiding geven voor het instellen van nieuwe
kennistrajecten binnen het NKS, zodat er nauwkeuriger of met minder onzekerheden kan
worden gerapporteerd.
Vraag 6
Op welke wijze wordt de stikstofuitstoot van zowel de agrarische sector, als de industrie
bijgehouden in het stikstofregistratiesysteem (SSRS)?
Antwoord 6
Het stikstofregistratiesysteem (SSRS) houdt bij welke ruimte uit daartoe aangewezen
bronmaatregelen beschikbaar gesteld wordt voor toestemmingverlening aan daartoe aangewezen
projecten (op dit moment: woningbouw, zeven MIRT-projecten en de legalisatie van PAS-melders).
Zowel de depositieruimte die gebruikt wordt als te gebruiken voor toestemmingverlening
als de projecten staan beschreven in de Regeling Natuurbescherming (RNb).
Stikstofuitstoot wordt noch van industrie, noch van de agrarische sector bijgehouden
in het SSRS.
Vraag 7
Wat is op dit moment de te vergunnen ruimte in het SSRS en kunt u een trendoverzicht
geven van deze ruimte?
Antwoord 7
Sinds maart 2020 is het SSRS gevuld met depositieruimte die beschikbaar komt door
het verlagen van de maximum snelheid op rijkswegen. Deze ruimte – in november 2019
geraamd op gemiddeld 1,2 mol/ha/jr – wordt na het verlenen van vergunningen voor ruim
33.000 woningen niet meer gebruikt voor vergunningverlening, zie daarvoor de hoofdlijnenbrief
die ik parallel aan deze brief naar uw Kamer heb gezonden. Eerder bent u reeds geïnformeerd
dat in de MIRT-projecten geen gebruik zal worden gemaakt van de landelijke snelheidsverlaging
in het SSRS (Kamerstuk 35 925, nr. A-24).
Vanaf deze zomer wordt depositieruimte dankzij de subsidieregeling sanering varkenshouderijen
toegevoegd. Dat gebeurt in delen, omdat nauwkeurig nagegaan en verantwoord wordt dat
de juiste hoeveelheid ruimte op de juiste manier ingevoerd wordt. Een separate verantwoordingsrapportage
hiervan komt publiek beschikbaar.
In het SSRS wordt de beschikbare depositieruimte uit de betreffende maatregelen op
hexagonniveau (per hectare) bijgehouden.
Vraag 8
Kunt u aangeven of, en, zo ja, hoe de omvang van afgeroomde stikstofruimte, conform
de Wet stikstofreductie en natuurverbetering, in beeld wordt gebracht en wordt gerapporteerd,
en binnen welke termijn u ruimte voor vergunningverlening verwacht?
Antwoord 8
Afgeroomde stikstofruimte wordt niet in beeld gebracht. Dit is ook geen verplichting
die volgt uit de Wsn. Bij extern salderen kan de initiatiefnemer 70% van de stikstofruimte
inzetten voor nieuwe activiteiten. Het afromingspercentage van 30% is bedoeld om het
risico op feitelijke depositiestijging op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden,
als gevolg van ingebruikname van latente ruimte, zo veel mogelijk te beperken.
Vergunningverlening is op dit moment beperkt mogelijk. Mogelijkheden tot ruimere toestemmingverlening
ontstaan wanneer de natuur robuust wordt hersteld. De structurele aanpak stikstof
draagt hieraan bij. Aanvullend wordt er € 25 miljard ter beschikking gesteld voor
een groot pakket aan maatregelen, o.a. voor stikstofreductie. Door te borgen dat de
doelstellingen onontkoombaar worden gerealiseerd, ontstaat op termijn meer ruimte
voor nieuwe economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Hiermee wordt toegewerkt
naar een vereenvoudigde vorm van toestemmingsverlening.
Vraag 9
Is bekend hoeveel latente (ongebruikte) stikstofruimte momenteel is vergund, zowel
in de agrarische sector als in de industrie;? Zo ja, hoeveel procent is dit van de
totale vergunde stikstofruimte in Nederland? Zo nee, bent u bereid om met de provincies
deze informatie in beeld te brengen?
Antwoord 9
De omvang en ingebruikname van latente ruimte in vergunningen wordt niet geregistreerd.
Uit onderzoek op basis van steekproeven komt voor de veehouderij een relatief stabiel
beeld van 25% latente ruimte naar voren. In de industrie is een grotere variatie te
zien. Ook berekeningen van onderzoeksplatform Investico laten zien dat de omvang van
latente ruimte in de industrie en veehouderij aanzienlijk is. Ingebruikname van latente
ruimte wordt echter beperkt door andere regelgeving, bijvoorbeeld ten aanzien van
dierrechten, fosfaatrechten, mestverwerking, milieuregelgeving en financiële en economische
belemmeringen. Momenteel verken ik samen met de provincies hoe ongewenste ingebruikname
van latente ruimte kan worden beperkt. Voor de zomer verwacht ik uw Kamer hierover
te informeren.
Vraag 10
Hoe kijkt u naar de juridische houdbaarheid van het gebruik van latente ruimte voor
vergunningverlening en welke mogelijkheden ziet u in enerzijds het bieden van flexibiliteit
voor ondernemers bij activiteiten waarbij geen sprake is van structurele uitstoot
en anderzijds het versterken van de rechtszekerheid van vergunningen op basis van
de Wet natuurbescherming?
Antwoord 10
Latente ruimte is de ongebruikte capaciteit in een toestemmingsbesluit. De ongewenste
ingebruikname van latente ruimte staat ter discussie, doordat het een risico vormt
voor feitelijke depositiestijging op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Voor
extern salderen met latente ruimte gelden daarom beperkingen. Zo mag er alleen gesaldeerd
worden met de gerealiseerde capaciteit binnen een vergunning. Daarvan wordt eerst
nog 30% afgeroomd, waarmee niet gesaldeerd mag worden. In de hoofdlijnenbrief die
ik parallel naar uw Kamer heb gezonden ga ik nader in op de houdbaarheid van toestemmingverlening
in het algemeen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.