Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het onderzoek veiligheidsbeleving onder jongeren in jeugdzorg met verblijf (Kamerstukken 31015/31839-243)
2022D12157 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris over
de brief van 25 februari 2022, «Onderzoek veiligheidsbeleving onder jongeren in jeugdzorg
met verblijf» (Kamerstuk 31 015, nr. 243).
De voorzitter van de commissie, Smals
De adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
VVD-fractie
2
D66-fractie
3
PVV-fractie
4
PvdA-fractie
5
GroenLinks-fractie
5
BBB-fractie
7
BIJ1-fractie
7
II.
Reactie van de Staatssecretaris
12
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de onderzoekers van Andersson Elffers Felix (AEF)
en Academische Werkplaats Risicojeugd (AWR) voor hun verhelderende inkijk in de belevingswereld
van jeugdigen die, om welke reden dan ook, op een andere plek verblijven dan bij de
eigen familie. Deze leden willen van deze gelegenheid gebruik maken om zowel jeugdhulpmedewerkers
als pleegzorgers te bedanken voor hun niet aflatende inzet om jongeren te ondersteunen
bij de zorg die ze nodig hebben. Het is duidelijk dat de doelgroep divers is en dat
daarmee de (on)veiligheidservaringen zeer contextgevoelig zijn. Toch bieden de opgetekende
rode draden in het voorliggende onderzoek naar de veiligheidsbeleving onder jongeren
genoeg handvatten om de volgende vragen aan de Staatssecretaris te stellen.
De leden van de VVD-fractie hebben alle begrip voor de werkdruk bij jeugdzorgaanbieders,
zowel gedurende de coronapandemie als daarvoor. De onderzoekers geven echter aan dat
het door de ontwikkelingen rondom het coronavirus lastig was om zowel aanbieders als
jongeren te vinden die deel wilden nemen aan het onderzoek. Deze leden zijn daarom
benieuwd hoe aan dit onderzoek een vervolg gegeven gaat worden met genoeg respons.
Wanneer gaat de Staatssecretaris hier een vervolg aan geven?
In hoofdstuk 2 «Veiligheidsbeleving jeugdhulp met verblijf»» van het onderzoeksrapport
wordt onder de paragraaf «Het belang van veiligheid», een onderscheid gemaakt tussen
de manieren waarop jongeren omgaan met een gevoel van onveiligheid, zo lezen de leden
van de VVD-fractie. Daar waar de ene jongere zich in zichzelf terugtrekt, vertoont
de andere jongere «externaliserend» gedrag, zoals agressie. Genoemde leden vragen
of en hoe dit wordt bijgehouden. Internaliserend gedrag kan zich namelijk ook uiten
door externaliserende beschadigingen zoals automutilatie. Is hier rekening mee gehouden
in het onderzoek?
De leden van de VVD-fractie schrikken van het aantal jongeren dat in justitiële jeugdinrichtingen
te maken krijgt met lichamelijk geweld of daar getuige van is. Ook schrikken deze
leden van het percentage jongeren dat aangeeft seksueel geweld meegemaakt te hebben
(28 procent) gedurende hun verblijf. Kan de Staatssecretaris er inzicht over geven
wat met deze informatie wordt gedaan? Wordt aan de jongeren actief duidelijk gemaakt
dat hier aangifte van kan worden gedaan? Het verontrust deze leden ook dat jongeren
aangeven niet te weten waar zij melding kunnen doen van onveilige situaties. Op pagina 12
van het onderzoeksrapport lezen deze leden dat 90 procent van de jongeren aangeeft
nooit een formele klacht te hebben ingediend of heeft overwogen dat te doen. Wat doet
de Staatssecretaris met deze signalen en is hij bereid dit te bespreken met de sector
om deze formele route beter te ontsluiten voor jongeren?
Op pagina 14 lezen de leden van de VVD-fractie voorts dat geweld tussen jongeren niet
altijd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gemeld hoeft te worden. Kan
de Staatssecretaris duidelijk inzicht geven over de vraag welke geweldsuitingen wel
en welke niet gemeld moeten worden bij de IGJ? Waarom hebben de onderzoekers geen
onderscheid gemaakt tussen geweld tussen jongeren onderling en tussen jongeren en
jeugdhulpprofessionals?
De leden van de VVD-fractie lezen in paragraaf 2.5 «Verbetering voor in de toekomst»
dat een aantal suggesties gedaan wordt voor het vergroten van de veiligheidsbeleving
van jongeren (tabel 4). Ook hier wordt door de helft van de jongeren geopperd dat
er meer mogelijkheden moeten zijn om zaken te melden, en dat er duidelijke consequenties
moeten zijn als men dingen doet die niet mogen. Dit lijken voor genoemde leden praktische
aanbevelingen waar goed gevolg aan gegeven zou kunnen worden. Kan de Staatssecretaris
aangeven hoe hier gevolg aan gegeven zal worden? Ook met het oog op het actief blijven
uitvragen van de veiligheidssituatie zoals in hoofdstuk 3 wordt vermeld, hebben de
leden van de VVD-fractie de vraag: hoe worden jongeren na dit onderzoek blijvend betrokken
bij de (on)veiligheidsbelevingsuitvraag?
De leden van de VVD-fractie constateren dat de onderzoekers in hoofdstuk 4 een opsomming
geven van een aantal aanbevelingen, dat zich in het eerste blokje richt op het vervolgonderzoek.
Wat gaat de Staatssecretaris doen met deze aanbevelingen? Welke neemt hij over en
welke niet? Waarom wel of niet? In het tweede blokje aanbevelingen wordt gesteld dat
(on)veiligheid grotendeels voortkomt uit dagelijkse interacties. Ingrepen op stelselniveau
hebben daar volgens de onderzoekers beperkt invloed op, maar aandacht vanuit de instellingen
wel. Is de Staatssecretaris van plan dit te agenderen bij de instellingen dan wel
de sector? Hoe wil de Staatssecretaris het gesprek tussen professionals over (on)veiligheid
stimuleren en/of faciliteren? Neemt hij dan ook dit onderzoek – evenals vervolgonderzoeken –
hierin mee?
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderzoek naar
de veiligheidsbeleving van jongeren in jeugdzorg met verblijf. Het belang van het
kind en in het bijzonder de veiligheid dienen voorop te staan in de jeugdzorg en het
is ernstig te moeten lezen dat een deel van de jongeren zich niet veilig voelt. Genoemde
leden willen benadrukken dat de overheid en zorginstellingen zich in alle lagen hiervoor
dienen in te spannen, zodat jongeren zich veilig voelen en veilig zijn in de jeugdzorg
met verblijf.
De leden van de D66-fractie complimenteren de onderzoekers met hun benadering waarin
de veiligheidsbeleving van jongeren zelf centraal staat en deze ook samen met hen
is gedefinieerd. Kan de Staatssecretaris ingaan op de vraag in hoeverre de resultaten
van het definiëren van de veiligheidsbeleving breder zouden kunnen worden gebruikt
in de beleidsvorming en in de monitoring en evaluatie van het beleid in de jeugdzorg?
De leden van de D66-fractie constateren voorts dat er te weinig respondenten op de
enquête waren om specifieke conclusies te kunnen trekken over de veiligheidsbeleving
van jongeren in de pleegzorg. Dit verbaast deze leden, aangezien pleegzorg wel een
veelvoorkomende vorm van jeugdzorg met verblijf is. Wat is hiervan de oorzaak? Welke
inspanningen zijn gedaan om alsnog voldoende respondenten te krijgen vanuit deze groep,
namelijk jongeren die pleegzorg krijgen? Is bijvoorbeeld overwogen om de responsperiode
te verlengen tot na de zomerperiode zodat er meer respondenten zouden zijn, specifiek
in de pleegzorg? Waarom is er geen combinatie gezocht met de andere onderzoeken die
liepen met betrekking tot dezelfde jongeren? Is vanwege deze omissie ten aanzien van
de pleegzorg volgens de Staatssecretaris aanvullend onderzoek nodig of gewenst?
De leden van de D66-fractie lezen dat het aandeel jongeren dat een goede veiligheidsbeleving
heeft in de gesloten jeugdzorg met 93% relatief hoog is. Dat is een positief signaal,
maar het staat wel in contrast met andere onderzoeken. Denk aan het onderzoek van
Het Vergeten Kind waarin 62% aangaf dat de gesloten jeugdzorg juist geen veilige plek
was en 87% aangaf onveilige situaties te hebben meegemaakt.1 Wat is de oorzaak van deze tegenstelling? In hoeverre kan gesteld worden dat deze
stellingen met een erg klein aantal respondenten (13/14) representatief zijn?
De leden van de D66-fractie constateren vervolgens dat een groot deel van de jongeren
niet overweegt om een klacht in te dienen wanneer er sprake is van geweld. Wat is
de reactie van de Staatssecretaris daarop en op welke manier wordt actie ondernomen
om ervoor te zorgen dat jongeren zich in ieder geval veilig genoeg voelen om geweld
ter sprake te kunnen brengen? Deze leden wijzen erop dat een groot deel van de jongeren
aangeeft dat zij wel weten naar wie zij toe kunnen stappen om iets bespreekbaar te
maken, maar dat ze er dus zelf expliciet voor kiezen dit niet te doen. Vraagt dit
niet om andere procedures of waarborgen voor jongeren dat zij geen schade ondervinden
bij het melden van geweld in de jeugdzorg met verblijf? Bijvoorbeeld dat zij de zekerheid
hebben niet overgeplaatst te worden bij melding van geweld. Wat zegt een dergelijk
lage meldingsbereidheid over de organisatiecultuur bij deze instellingen en welke
acties worden ondernomen om deze te verbeteren? Is de IGJ zich hiervan voldoende bewust,
zodat zij niet voornamelijk of alleen op basis van meldingen handelt, maar er ook
rekening mee houdt dat veel vormen van geweld niet gemeld worden?
De leden van de D66-fractie merken tenslotte op dat de belangrijkste factor voor de
veiligheidsbeleving is dat jongeren zelf kunnen bepalen wat er op hun eigen kamer
gebeurt. Is dit een onderdeel van het gesprek in de kwaliteitscontrole en toezicht
op jeugdzorginstellingen? Wat zijn op dit moment de geldende voorwaarden voordat zorginstellingen
ertoe over kunnen gaan ongevraagd de kamer van de jongere te betreden, wat misschien
in sommige gevallen noodzakelijk is, maar dat wel ernstige schade kan toebrengen aan
de veiligheidsbeleving van deze jongeren? Wordt onderzocht of de ervaren schade aan
de veiligheidsbeleving niet moet leiden tot strengere voorwaarden bij zorghandelingen
die deze schade kunnen aanbrengen?
Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie
De leden de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek Veilig zijn en veilig
voelen, naar de veiligheidsbeleving in de jeugdhulp met verblijf. Zij hebben daarover
nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie betreuren het onveilige gevoel dat jongeren hebben in
de jeugdzorg. Genoemde leden onderschrijven het belang van veiligheid voor jongeren.
De leden van de PVV-fractie vinden het fijn dat veel jongeren (81%) zich veilig voelen
bij hun begeleider en op de plek waar ze nu verblijven. Daarbij valt op dat de veiligheidsbeleving
op de verblijfplek het hoogst is onder jongeren in de gesloten jeugdzorg (93%). De
leden van de PVV-fractie vragen hoe dit percentage zich verhoudt tot het bovengenoemde
onderzoek van de Stichting het Vergeten Kind over de onveilige situaties in de gesloten
jeugdzorg. Hierin werd de conclusie getrokken dat de gesloten jeugdzorg 86% van de
kinderen beschadigt. Deze leden zou graag een reactie hierover ontvangen.
Hoe komt het dat de respons in het onderzoek lager was dan vooraf verwacht en is dit
onderzoek nog wel representatief?
De leden van de PVV-fractie lezen tenslotte dat fysiek en verbaal geweld vaak voorkomen,
te vaak wat deze leden betreft. Hoe kan dit geweld teruggedrongen worden?
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie hebben met veel interesse het
onderzoek gelezen naar de veiligheidsbeleving onder jongeren in de jeugdzorg met verblijf.
Zij zijn blij dat de aanbeveling van de commissie De Winter om onderzoek te doen naar
de prevalentie van geweld in de huidige jeugdzorg is opgepakt. Wel waren zij teleurgesteld
over de omvang van het onderzoek en stellen zij daardoor vragen bij de conclusies
die eruit getrokken worden.
De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie lezen in zowel het onderzoek
van AEF en AWR als in de kabinetsreactie dat de respons in het onderzoek lager was
dan verwacht bij zowel de interviews als de enquêtes. Er wordt gesteld dat dit mede
kwam vanwege de hoge belasting in het veld door andere onderzoeken die gelijktijdig
of rond dezelfde periode liepen. Is overwogen om het onderzoek langer te laten lopen
om op die manier meer respons te krijgen? Is overwogen om het onderzoek op een heel
ander moment uit te voeren, zodat het niet gelijktijdig met andere onderzoeken zou
lopen? Genoemde leden lezen dat er terughoudendheid geboden is bij het trekken van
stevige conclusies vanwege de lage respons. Is het überhaupt mogelijk om conclusies
te trekken bij een dergelijk lage respons? Hoe wil de Staatssecretaris bij het aangekondigde
vervolgonderzoek meer respons krijgen? Hoe rijmt de Staatssecretaris de uitkomsten
uit dit onderzoek, zeker op het gebied van de gesloten jeugdzorg, met het onderzoek
dat Het Vergeten Kind heeft uitgevoerd onder jongeren uit de gesloten jeugdzorg?2 De conclusies op het gebied van veiligheid in de gesloten jeugdzorg van beide onderzoeken
liggen nogal ver uit elkaar. Hoe verklaart de Staatssecretaris dat?
De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie vragen tevens waarom de onderzoekers
geen afstemming hebben gezocht met de Stichting Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg
(AKJ), omdat dit de onafhankelijke organisatie is, waarvan de medewerkers optreden
als vertrouwenspersoon voor jongeren. Daarom horen zij graag van de Staatssecretaris
hoe de resultaten van dit onderzoek te rijmen zijn met de bevindingen van het AKJ,
ook omdat deze leden in het laatste jaarverslag lezen dat het voor jongeren in de
gesloten jeugdzorg moeilijk is hun vragen en klachten te bespreken en jongeren vaak
aangeven geen klacht in te durven dienen.3 Hoe rijmt de Staatssecretaris dit met de conclusies uit het onderzoek van AEF en
AWR? Ook stelt het AKJ dat vrijheidsbeperkende maatregelen te vaak onzorgvuldig worden
ingezet en dat het bij fysiek ingrijpen ook gaat om een vorm van geweld. Hoe rijmt
de Staatssecretaris dit met het onderhavige onderzoek? Bovendien gaat van de ruim
14.000 geuite klachten die in 2020 zijn ingediend bij het AKJ, het merendeel over
de bejegening. Is de Staatssecretaris het met genoemde leden eens dat een veilige
omgeving ook alles te maken heeft met de omgang met elkaar?
De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie hebben met interesse de aanbevelingen
gelezen. Kan de Staatssecretaris aangeven of hij alle aanbevelingen overneemt en zo
ja, op welke manier? Zo niet, waarom worden bepaalde aanbevelingen niet overgenomen?
Eén van de aanbevelingen gaat over het creëren van een huiselijke sfeer in instellingen
en het betrekken van jongeren bij de inrichting van de instelling en hun eigen plek.
Wordt dit al voldoende in instellingen gedaan? In hoeverre hebben jongeren hierbij
ook inspraak? Genoemde leden lezen dat het hebben van inspraak het veiligheidsgevoel
van jongeren vergroot. In hoeverre hebben jongeren voldoende mogelijkheden tot inspraak?
Op welke manier kan dit worden verbeterd? Hoe vaak worden bij instellingen en orthopedagogische
behandelcentra metingen gedaan naar de veiligheidsbeleving van jongeren? Zijn die
metingen verplicht? Wordt dat gecontroleerd?
De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie zijn kritisch over het gebruik
van separeerruimtes en het inzetten van gedwongen afzonderingen. De Staatssecretaris
schrijft in zijn brief dat de helft van de organisaties de separeerruimtes heeft gesloten
en de andere helft in uiterlijk 2022 volgt. In hoeverre is dat proces nu op gang?
Wordt bijgehouden hoeveel separeerruimtes inderdaad gesloten worden? Wordt de ambitie
om tot nul separaties te komen daadwerkelijk gehaald? Hoe zit dat met andere vrijheidsbenemende
maatregelen in instellingen?
De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie vinden het zorgelijk dat de
meeste jongeren aangeven dat ze weten waar ze naartoe kunnen als ze zich onveilig
voelen, maar dat zij tegelijkertijd in grote meerderheid nooit hebben overwogen een
klacht in te dienen (89%) en ook nooit een klacht hebben ingediend (90%). Genoemde
leden lezen dat dit komt omdat ze geen vertrouwen hebben in de anonimiteit van de
meldingen en bang zijn voor eventuele consequenties. Ook geven ze aan dat niet iedereen
weet dat ook buiten de instelling om een melding kan worden gedaan en wordt het indienen
van klachten soms afgeraden of tegenwerkt door begeleiders. Wat gaat de Staatssecretaris
doen om meer bekendheid te geven aan het AKJ en aan de IGJ? Genoemde leden lezen dat
het AKJ in 2022 extra middelen krijgt om geweld beter bespreekbaar te maken en vroeg
te kunnen signaleren. Zijn die middelen eenmalig of structureel? Hoe wordt dit onderwerp
besproken met instellingen en met brancheorganisaties als Jeugdzorg Nederland? Wat
gaat er binnen instellingen gebeuren om hieraan meer bekend te geven? Worden bijvoorbeeld
ook ervaringsdeskundigenorganisaties ingezet om deze angst en onbekendheid over het
melden onder de aandacht te brengen en bespreekbaar te maken? Sommige gemeenten hebben
een jeugdombudsman. Wat is de opvatting van de Staatssecretaris hierover? Is dat iets
wat er misschien bij elke gemeente zou moeten zijn?
Vragen en opmerkingen van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de kabinetsbrief over
het onderzoek naar de veiligheidsbeleving jeugdhulp met verblijf, met het rapport
«Veilig zijn en veilig voelen».
Het lid van de BBB-fractie onderschrijft de slotconclusie van de Staatssecretaris
dat geweld in de jeugdhulp een urgent thema blijft en dat er nog het nodige te verbeteren
valt. Jongeren in de jeugdhulp moeten veilig zijn en zich veilig voelen. Het lid van
de BBB-fractie wil dat de Staatssecretaris deze urgentie niet alleen vertaalt in:
«vervolgonderzoek» en «aandacht te houden en telkens te kijken naar oplossingen en
verbetermogelijkheden» maar in concrete acties, nu.
Het lid van de BBB-fractie zou graag op korte termijn een terugkoppeling van de organisaties
ontvangen die het «verblijf» leveren, over de vraag in welke mate zij de genoemde
aanbevelingen in het rapport wel of niet op korte termijn kunnen uitvoeren en met
welke argumentatie. Ook verneemt het lid van de BBB-fractie graag wat er eventueel
aan aanpassingen nodig zijn in de huidige regelgeving om deze aanbevelingen uit te
kunnen voeren. Dit in het kader van het uitgangspunt van genoemd lid: niet de regels
maar de mensen centraal! Dit lid denkt hierbij vooral aan de volgende aanbevelingen:
1. Een huiselijke sfeer is voor jongeren van belang, net als goed contact met de begeleiders.
2. Betrek jongeren zoveel mogelijk bij de inrichting van de instelling en/of hun eigen
plek hierbinnen.
3. Organiseer regelmatige groepsgesprekken en/of spelletjes om de sfeer tussen jongeren
in de gaten te houden en te verbeteren.
4. Bespreek binnen de instelling hoe de jongeren geholpen kunnen worden om meer laagdrempelig
te melden.
5. Dit vraagt ook om handvatten voor begeleiders hoe om te gaan met een melding over
hun collega; voer ook hier intern het gesprek over, bijvoorbeeld in de vorm van intervisie.
Graag hoort het lid van de BBB-fractie van de Staatssecretaris op welke termijn de
Kamer hierover een terugkoppeling kan ontvangen.
Vragen en opmerkingen van de BIJ1-fractie
Algemeen
Het lid van de fractie van BIJ1 bedankt AEF en AWR voor hun onderzoek. De jeugdzorg
is niet geweldloos. Het onder ogen zien van het eigen aandeel van zowel de professional
als van het systeem, helpt om geweld in te dammen en jongeren in kwetsbare situaties
bij te staan.
Het is belangrijk dat cijfers boven water komen, zodat tot actie kan worden overgegaan.
Wat betreft het lid van de fractie van BIJ1 is dit onderzoek een bevestiging van de
noodzaak om eindelijk de nodige veranderingen door te voeren. Op basis van gesprekken
met ervaringsdeskundigen in de afgelopen jaren, komt genoemd lid op dezelfde signalen
en meerdere oplossingsrichtingen.
Het verbaast het lid van de BIJ1-fractie niet dat er een lage respons is bij dit onderzoek.
Wanneer men geen vertrouwen meer heeft in de oplossing, zal men ook niet bijdragen
aan een oplossing. Hoeveel vertrouwen kan men hebben in het systeem van de jeugdzorg
en de overheid die hiervoor verantwoordelijk is, als men eerst op een te lange wachtlijst
stond, in de gesloten jeugdzorg opgesloten is geweest en de bestaanszekerheid niet
op orde is? Dan rakelt men zijn pijn niet op door het invullen van een vragenlijst
hierover. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe hij van plan is de komende periode
het vertrouwen in de overheid en in het bijzonder het Ministerie van VWS te verhogen?
Zo vraagt het lid van de BIJ1-fractie wie de »veldpartijen» zijn die de Staatssecretaris
meerdere malen in zijn brief noemt. Is dit de FNV met wie de samenwerking stroef verloopt
en die in eerste instantie aan de hervormingstafel geweigerd werd, ondanks goede inhoudelijke
en gedragen plannen zoals de Jeugdsprong? Zijn dit organisaties voor en door jongeren
met ervaring in die jeugdzorg, die in tegenstelling tot andere organisaties geen instellingssubsidie
krijgen van de overheid, waardoor ze niet zeker zijn van hun bestaan en basis om hun
belangrijke werk te kunnen voortzetten en door ontwikkelen?
Achtergrond
Het doet het lid van de BIJ1-fractie goed te zien dat de stichting Nidos voor alleenstaande
minderjarige vreemdelingen betrokken is geweest bij het voorliggende onderzoek. Het
is voor deze doelgroep moeilijk om klachten of problemen met betrekking tot hun voogd
of de hulp aanhangig te maken. Jongeren worden zeer beperkt geïnformeerd door de Nidos
over de mogelijkheden hiertoe. Daarnaast ervaren deze jongeren een grote mate van
afhankelijk van hun voogd. Dat maakt de drempel om eventuele onvrede over de voogd
bespreekbaar te maken zeer hoog. Ook zijn deze jongeren van huis uit lang niet altijd
gewend zich te mogen uitspreken tegen een volwassene of inspraak te hebben in de zaken
die hen aangaan.
Genoemd lid heeft zich eerder uitgesproken over deze «status aparte» die Nidos lijkt
in te nemen ten opzichte van andere jeugdhulpverleningsinstanties, daar waar het om
inspraak en invloed gaat. Kan de Staatssecretaris in het licht van dit onderzoek hierop
reflecteren?
Bevindingen
Uit het voorliggende onderzoek blijkt dat 52% van de jongeren aangeeft dat discriminatie
een factor is die bijdraagt aan onveiligheid en dat 13% dit heeft ervaren. Het lid
van de BIJ1-fractie vraagt of er een reden is dat dit niet in de brief van de Staatssecretaris
vermeld is. Bekend is dat er sprake is van micro agressie en dat racisme en discriminatie
ernstige gevolgen kunnen hebben voor de psychische gezondheid.
Kan de Staatssecretaris het lid van de BIJ1-fractie op het hart drukken dat dit in
volgende onderzoeken meer aandacht krijgt? Genoemde leden hebben signalen ontvangen
dat jongeren ook bij de Commissie de Winter hebben aangegeven dat zij vermoeden dat
geweld in de jeugdzorg vaker zwarte dan witte kinderen treft. Maar deze bevindingen
werden ook daar niet belangrijk genoeg geacht om de benodigde aandacht te krijgen
in het eindrapport. Is de Staatssecretaris bereid hierover in gesprek te gaan en een
specifiek onderzoek naar discriminatie en racisme in jeugdzorgorganisaties te initiëren?
Het lid van de BIJ1-fractie is voorts enorm verbaasd dat in het onderzoek geen onderscheid
is gemaakt tussen geweld vanuit hulpverleners of geweld door jongeren onderling. In
de voorliggende brief wordt gesuggereerd dat er alleen maar sprake is van geweld tussen
jongeren onderling. Genoemd lid mist een reflectie op geweld vanuit een machtspositie
door iemand waar men van afhankelijk is. De oplossingsrichtingen gaan dan ook over
andere zaken: bijvoorbeeld meer hulpverleners op het aantal jongeren door kleinschaliger
woonvormen.
Wat het lid van de BIJ1-fractie betreft is het belangrijk om, daar waar geweld wordt
ervaren, hier open en lerend over te spreken. Met andere woorden, kan de Staatssecretaris
aan genoemd lid beloven dat in een vervolgonderzoek duidelijk onderscheid gemaakt
zal worden tussen geweld onderling en geweld vanuit de professionals én het systeem?
Het lid van de BIJ1-fractie herkent, vanuit haar gesprekken met ervaringsdeskundigen,
het genoemde referentiekader. Hospitalisering en conditionering vinden zeker plaats
bij jongeren die langere tijd in de jeugdzorg verblijven. Genoemd lid adviseert dan
ook om ervaringswerkers te betrekken bij de onderzoeksgroep, zodat zij mee kunnen
denken over de vragen en de interpretatie van de uitkomsten. Zij weten als geen ander
hoe de mechanismen werken waarmee jongeren zich handhaven binnen het jeugdzorgsysteem.
Kan de Staatssecretaris aan dit lid beloven dit mee te nemen in het aangekondigde
vervolgonderzoek?
Het lid van de BIJ1-fractie hoort van ervaringsdeskundigen dat zij in de jeugdzorg
liefde hebben gemist. Zij heeft ook gehoord dat een arm om je heen of een knuffel
als je verdrietig bent zo kan helpen, zeker omdat de hulpverlener soms als een »ouder-figuur»
fungeert. Tegelijkertijd zegt een derde van de respondenten weleens te zijn aangeraakt
zonder toestemming.
Het lid van de BIJ1-fractie zou willen dat hulpverleners trainingen krijgen in toestemming,
dat zij bij alles wat zij doen controleren of de jongere hier überhaupt behoefte aan
heeft. Dit gaat ook over eigen regie, autonomie en zelfbeschikking van jongeren. Wat
is volgens de Staatssecretaris verder nodig in (bij)scholing om naast professionele
afstand juist ook professionele nabijheid in de jeugdzorg te krijgen?
Het lid van de BIJ1-fractie neemt de risico’s van grensoverschrijdend gedrag zeker
serieus, maar hoopt ook dat ons systeem niet verder wordt gebouwd op angst en wantrouwen,
maar op basis van vertrouwen en gelijkwaardigheid. Alleen maar denken vanuit veiligheid
en bescherming kan er immers ook voor zorgen dat jongeren niet volledig tot ontplooiing
komen, aangezien hier juist verbinding en nabijheid voor nodig zijn. Genoemd lid hoopt
dan ook niet op meer regels voor hulpverleners, maar op het voortdurend zoeken van
relationeel afgestemde zorg, passend bij de jongere. Kan de Staatssecretaris garanderen
aan dit lid dat er hiervoor vrije ruimte blijft en dat de uitkomsten van dergelijke
onderzoeken niet nog meer regeldruk creëren?
Jongeren geven aan te hechten aan eerlijke en duidelijke regels. Uit de dialoogsessies
die door Jeugdzorg Nederland met Stichting Presentie in instellingen worden georganiseerd,
blijkt echter dat onder meer deze regels en de verkeerde handhaving ervan kiemen voor
geweld kunnen zijn. Zinloze regels of niet goed uitgelegde regels kunnen leiden tot
conflicten. Er zijn eerlijke regels nodig, die kinderen en jongeren uitgelegd krijgen.
Is de Staatssecretaris in het kader hiervan op de hoogte van de basisafspraken die
het platform JONG doet mee! samen met ExpEx in Den Haag heeft opgesteld? Het lid van
de BIJ1-fractie is het met hen eens dat het samen maken van afspraken leidt tot veiligheid
en vertrouwen en tot een gelijkwaardige relatie. Vooral wanneer dezelfde regels gelden
voor zowel de jongeren als voor de hulpverleners in wederkerig contact. Heeft de Staatssecretaris
ideeën hoe dit instrument breder benut kan worden in de jeugdzorg?
Van de onderzochte jongeren weten er negen van de tien waar een klacht binnen de instelling
ingediend kan worden, maar net zoveel jongeren hebben overwogen dit niet te doen.
Het lid van de BIJ1-fractie mist in de kabinetsbrief een reflectie van de Staatssecretaris
op de achterliggende oorzaken, namelijk geen vertrouwen hebben in de anonimiteit en
het bang zijn voor een melding. Een klacht indienen is namelijk gemakkelijker gezegd
dan gedaan. Welke steun is hierbij mogelijk, zeker wanneer men tegengewerkt wordt
door de eigen begeleider? Wat gaat de Staatssecretaris eraan doen om het aanbod van
vertrouwenspersonen en de mogelijkheid van anoniem melden bekender te laten maken
binnen de jeugdzorg?
Verbetermogelijkheden
De context waarbinnen professionals moeten werken, wordt in een zin in de kabinetsbrief
genoemd. Afgelopen weken stonden niet voor niets duizenden van hen op het Malieveld.
Ze luiden al jaren de noodklok. Medewerkers hebben tijd nodig om kwalitatieve hulp
te bieden en willen minder administratieve lasten. Organisaties hebben budget nodig
om te investeren in innovatie en de sfeer in gebouwen. Het lid van de BIJ1-fractie
vraagt de Staatssecretaris dan ook of hij ervan doordrongen is dat er een crisis is
in de sector en dat de jeugdzorg op omvallen staat.
Vakbond FNV heeft de Staatssecretaris tijdens bovengenoemde demonstratie documenten
overhandigd met verhalen van jeugdzorgwerkers, samen met oplossingsrichtingen uit
het veld. De Staatssecretaris is aangesproken op zijn hoofdrol om hier werk van te
maken. Het lid van de BIJ1-fractie hoort daarnaast graag van de Staatssecretaris welke
concrete stappen gezet worden om de adviezen uit het SER-rapport4 zo snel mogelijk uit te voeren. Is de Staatssecretaris voornemens om het manifest
«Toekomst Jeugd5» van de Jeugdsprong daadwerkelijk de basis te laten zijn van de hervormingen? Genoemd
lid vraagt de Staatssecretaris ook hoe hij de partijen die van de Hervormingstafel
zijn weggelopen, het vertrouwen gaat geven dat de bezuinigingen van tafel zullen gaan
omdat investeringen op dit moment hard nodig zijn.
Aanbevelingen
Naast oog voor de prevalentie van incidenten, heeft het lid van de BIJ1-fractie ook
vragen over het voorkomen van incidenten. Bijvoorbeeld bij de kleinschalige alternatieven
voor gesloten jeugdzorg. Hoe wordt dit gemonitord?
Het lid van de BIJ1-fractie is het eens met de aanbeveling ook jongeren die niet meer
in jeugdhulp met verblijf zitten in het onderzoek mee te nemen. Genoemd lid zou dit,
zoals eerdergenoemd in deze inbreng, willen aanvullen met ervaringsdeskundigen, die
in hun opleiding hebben geleerd reflectief terug te kijken. Dit lid zou graag vernemen
hoe deze aanbeveling wordt meegenomen in de vervolgplannen.
Het lid van de BIJ1-fractie is het oneens met de uitspraak dat ingrijpen op stelselniveau
maar beperkt invloed heeft. De wijze waarop de overheid de jeugdzorg organiseert op
macroniveau, bepaalt het beleid van instellingen op mesoniveau en de wijze waarop
het beleid zich uit op microniveau. Kan de Staatssecretaris reflecteren op de vraag
hoe hij zijn eigen rol als stelselverantwoordelijke hierin ziet?
Het lid van de BIJ1-fractie signaleert dat in de aanbevelingen losse gesprekken worden
geadviseerd: professionals onderling over verbeteringen ten aanzien van de veiligheid
en met jongeren over de sfeer op de groep. Juist de jongeren, professionals en bestuurders
samen kunnen de beste inzichten en verbeteringen teweegbrengen, zowel op inhoudelijk
als systeemniveau, zoals tijdens de genoemde dialoogsessies is gebleken. Genoemd lid
vraagt waarom deze bij de aanbevelingen niet genoemd zijn.
In het kader van de aanbeveling dat regels en afspraken op de groep voor iedereen
duidelijk moeten zijn, verwijst het lid van de BIJ1-fractie graag naar de wederkerigheid
van deze afspraken naar goed voorbeeld van het platform JONG doet mee!, dat eerder
in de inbreng van dit lid is genoemd. Genoemd lid verneemt graag hoe dit lokaal ontwikkelde
advies landelijk benut kan worden.
Het lid van de BIJ1-fractie signaleert dat de tips die in de voorliggende brief genoemd
worden tot op het niveau van het vakmanschap van professionals reiken. Zoals «niet
de indruk wekken dat de ervaring van de jongere niet belangrijk is». Het gebeurt vaker
dat de overheid op de stoel van professionals gaat zitten. Genoemd lid wijst de Staatssecretaris
graag op zijn sectorverantwoordelijkheid en stelt de vraag: wat moet er volgens hem
op basis van deze aanbevelingen anders worden gedaan in opleidingen om professionals
beter toe te rusten om met dit thema aan de slag te gaan.
Het lid van de BIJ1-fractie snapt overigens niet waarom het zelf regie hebben voor
jongeren in detentie in mindere mate mogelijk wordt geacht, aangezien zelfregie voor
elk individu van belang is, in welke setting men ook woont, ongeacht welke maatregel
men heeft gekregen. Elke vorm van jeugdzorg is bij uitstek relationeel werk en in
de relatie ontstaat ruimte voor autonomie en regie. Kan de Staatssecretaris meer uitleg
en duiding geven waarom hij komt tot deze formulering en hoe zelfregie ook in het
justitieel kader geborgd zou moeten worden?
Beleidsreactie
Vervolgonderzoek
Het lid van de BIJ1-fractie leest in de beleidsreactie van de Staatssecretaris op
het onderhavige onderzoek, dat hierin enkel wordt genoemd dat de inzet er op gericht
zou moeten zijn om de respons bij een nieuw onderzoek te verhogen. Hier staan echter
geen concrete ideeën bij. Kan de Staatssecretaris dit lid hier vast in meenemen bij
wat zijn plannen zijn om te zorgen dat jongeren mee willen doen aan dergelijke onderzoeken?
Kan hij hierin tevens het feit meenemen dat respondenten het vertrouwen moeten hebben
dat er ook daadwerkelijk iets verandert en verbetert op basis van de resultaten van
dergelijke onderzoeken?
Heeft de Staatssecretaris gedacht aan een andere vorm van onderzoek? Niet enkel het
feit dat naast een enquête er ook interviews moeten worden afgenomen, zoals nu wordt
vermeld, maar bijvoorbeeld het uitvoeren van actieonderzoek, waarbij ervaringsdeskundigen
in instellingen aan de slag gaan samen met hulpverleners en hier meteen acties uit
het onderzoek in komen in plaats van enkel een rapport met aanbevelingen?
Verbeteren veiligheid en veiligheidsbeleving
Het lid van de BIJ1-fractie leest in de beleidsreactie de ambitie om ouders er meer
en beter bij te betrekken. Taal laat zien hoe je denkt, taal beïnvloedt hoe je handelt.
Vandaar dat genoemd lid liever spreekt van »Samenwerken met ouders» in plaats van
dat zij er door de ander bij betrokken worden. Dit lid vraagt de Staatssecretaris
welke implicaties deze verwoording volgens hem heeft en hoe hij in zijn rol de samenwerking
met ouders vormgeeft.
Het lid van de BIJ1-fractie heeft positieve signalen ontvangen over de dialoogsessies
die worden aangeboden vanuit Jeugdzorg Nederland. Groter geweld kan voorkomen worden
door «kleinere» zaken die anders buiten zicht zouden blijven, op tijd te horen, zien
en erkennen. Om samen met elkaar uit te zoeken en van te leren, zodat er verbeteringen
doorgevoerd kunnen worden en excuses gemaakt. Deze ruimte is voor elke jeugdzorgorganisatie
belangrijk en onmisbaar, maar er is moed nodig om naar je eigen geweld te kijken.
Dit moet aangemoedigd worden. Weet de IGJ van deze dialoogsessies? Kunnen dialoogsessies
plaatsvinden in instellingen waar misstanden hebben plaatsgevonden? Kan de Staatssecretaris
hier extra geld voor vrijmaken als stimulans voor organisaties en om te zorgen dat
er geïnvesteerd wordt in een analytisch verslag van deze dialoogsessies, zodat deze
vorm van doorlopend leren en onderzoeken in de sector kan plaatsvinden?
Het lid van de BIJ1-fractie leest in de beleidsreactie dat de Staatssecretaris stelt
dat vertrouwenspersonen en de mogelijkheid voor het indienen van klachten in de justitiële
jeugdinrichtingen veelvuldig worden benut. Terwijl uit het voorliggende onderzoek
blijkt dat 90% van de jongeren niet meldt. Hoe verklaart de Staatssecretaris het verschil
tussen zijn twee statements in de brief, de lage meldingsbereidheid en het veelvuldig
benutten hiervan? Hoe ziet hij de rol van relationeel herstellen hierin in plaats
van enkel een melding doen als resultaat?
Melden onveilige situaties
Het lid van de BIJ1-fractie is blij te lezen dat het AKJ gaat samenwerken met cliëntenraden
en jongerenraden. In hoeverre weet de Staatssecretaris dat deze organisatie ook samenwerkt
met opgeleide ervaringswerkers en hoe de ervaringskennis van vertrouwenspersonen zelf
benut wordt? Het delen van een eigen ervaring kan immers de bereidheid om onveiligheid
te melden doen vergroten. Wat zijn de plannen van de Staatssecretaris om meer ervaringswerkers
in de jeugdzorg in dergelijke functies te positioneren?
Tot slot
Het lid van de BIJ1-fractie leest dat de Staatssecretaris wederom in het slot van
zijn beleidsreactie oproept om samen op te trekken met de veldpartijen. Graag verwijst
dit lid naar haar eerder gestelde vraag: wie zijn dit? Zij vraagt specifiek welke
organisaties van ervaringsdeskundigen dit zijn. Hoe wordt de relatie met de FNV herstelt,
aangezien juist de professionals nodig zijn om lerend om te gaan daar waar het schuurt
en fout gaat, wanneer we spreken over geweld in de jeugdzorg?
II. Reactie van de Staatssecretaris
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.