Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Westerveld over het bericht 'Chaos in jeugdzorg is een goudmijn voor adviesbureaus'
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht «Chaos in jeugdzorg is een goudmijn voor adviesbureaus» (ingezonden 23 februari 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Van Ooijen (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen
28 maart 2022).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Chaos in jeugdzorg is een goudmijn voor adviesbureaus»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw reactie op het algehele beeld dat wordt geschetst in het artikel over het
exorbitante gebruik van commerciële adviesbureaus door de overheid? Kunt u uitleggen
waarom er zoveel gebruik wordt gemaakt van commerciële adviesbureaus, externe adviseurs
en externe voorzitters? Waarom zijn zij nodig?
Antwoord 2
Het baart mij ook zorgen dat de overheid veel adviesbureaus inhuurt op het terrein
van jeugdzorg. Het aantal vestigingen van jeugdzorgadviesbureaus verdubbelde sinds
2013, zo wordt in het Ftm-arikel geconstateerd. Dat komt doordat er een verbeterslag
in de jeugdzorg nodig is (de transformatie) en het jeugdzorgstelsel gebreken kent.
Om de jeugdzorg te verbeteren en het stelsel toekomstbestendig te maken, zijn we de
voorbereiding van de Hervormingsagenda Jeugd gestart. Zie ter toelichting het antwoord
op vraag 14.
Anderzijds is extern onderzoek een belangrijke basis voor goed beleid. Goed en objectief
onderzoek (feiten, inzicht en analyse) is nodig om beter inzicht te krijgen in de
werking van het stelsel en de onderbouwing van de gewenste veranderingen van het stelsel.
Extern onderzoek vindt overigens ook op verzoek van de Tweede Kamer plaats of naar
aanleiding van Kamerdebatten.
Gemeenten laten zich om verschillende redenen ondersteunen door externe bureaus, bijvoorbeeld
doordat de benodigde expertise ontbreekt, het tijd kost expertise op te bouwen, er
sprake is van tijdelijke vacatures of van piekbelasting. Zie verder de antwoorden
op de vragen 3, 4 en 5 over de verlening van onderzoeks- en adviesopdrachten door
VWS.
Vraag 3
Zijn er richtlijnen over tarieven voor dergelijke rapporten? Wordt er bijvoorbeeld
gewerkt met maximum uurtarieven voor externe adviseurs en voorzitters? Zo nee, bent
u bereid om hier landelijke afspraken over te maken?
Antwoord 3
Bij de verlening van onderzoeks- en adviesopdrachten zijn zowel het Rijk als gemeenten
gebonden aan aanbestedingsregels om tot een zo goed mogelijk product of dienst tegen
een aanvaardbare prijs te komen. Bij het Rijk worden bij een opdrachtverlening tot
bijvoorbeeld extern onderzoek resultaatsafspraken gemaakt o.b.v. bestaande raamovereenkomsten
die middels een Europese aanbestedingsprocedure tot stand zijn gekomen. Bij het verlenen
van subsidies is de Kaderregeling Subsidies OCW, SZW en VWS van toepassing. In het kader van die subsidieregeling wordt altijd getoetst op het
uurtarief, waarbij de Handleiding Overheidstarieven (HOT) wordt gebruikt.
Voor de vergoeding van voorzitters en commissieleden van adviescommissies zijn de
daarbij horende gepubliceerde instellingsbesluiten van toepassing, waarbij een maximale
vergoeding conform CAO Rijk is vastgelegd.
Gemeenten hanteren bij het verlenen van onderzoeks- en adviesopdrachten vergelijkbare
richtlijnen als het Rijk. Gemeenten kunnen bij PIANOo – het Expertisecentrum Aanbesteden
van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat – terecht voor informatie, advies,
instrumenten en praktische tips bij het inkopen en aanbesteden van werken, leveringen
en diensten in de publieke sector.
Vraag 4
Vindt u de enorme bedragen juiste en efficiënte bestedingen van jeugdzorggeld, aangezien
het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) sinds 2019 mede-opdrachtgever
is geweest van 45 rapporten over de jeugdzorg bij commerciële adviesbureaus voor een
totaalbedrag van 4,5 miljoen euro, en aangezien er in 2021 in ieder geval twaalf landelijke
initiatieven van commerciële adviseurs, adviesbureaus of externe voorzitters, die
de jeugdzorg moesten verbeteren, door de overheid gefinancierd werden en aangezien
die programma’s tot nu toe in totaal 83 miljoen euro hebben gekost? Zo ja, kunt u
dat toelichten? Bent u het ermee eens dat het wrang is om over dit soort bedragen
te lezen in tijden van grote tekorten én een aanstaande bezuiniging op de jeugdzorg?
Antwoord 4
Vanuit VWS vindt aanbesteding van onderzoek op het gebied van jeugdzorg langs 3 sporen
plaats:
1) Onderzoek naar werking én de financiële aspecten van het jeugdhulpstelsel, zoals bijvoorbeeld
het onderzoek van AEF naar de structurele middelen jeugdzorg, wat aan de basis lag
van de recente aanpassingen in het macrobudget voor jeugdzorg. Ook vindt incidenteel
onderzoek plaats op verzoek van de Tweede Kamer. Zie ter toelichting het antwoord
op vraag 5.
2) Onderzoek naar de effectiviteit van jeugdzorginterventies. Dit meerjarige onderzoek
wordt uitgezet via ZonMW. Een voorbeeld is het programma «Wat werkt voor de Jeugd».
3) Kleinschalig nader onderzoek naar aanleiding van de CBS-cijfers over jeugdhulp, die
in zes maanden moeten leiden tot een resultaat. Aanleiding zijn dan opmerkelijke verschillen
in CBS-cijfers tussen regio’s, gemeenten en aanbieders of informatie vragen vanuit
de Tweede Kamer of van mijzelf. De Kamer wordt via de reguliere voortgangsrapportages
geïnformeerd over de uitkomsten van deze onderzoeken.
Naast extern onderzoek zijn de afgelopen jaren diverse programma’s gestart – samen
met gemeenten, aanbieders, professionals en cliënten – die zich richten op implementatie
van beleid, verbetering van de uitvoering, professionalisering, innovaties en het
stimuleren van «lerende» werkwijzen om de jeugdzorg te verbeteren. Met de «landelijke
initiatieven» in het Ftm-artikel wordt onder meer gedoeld op de volgende meerjarige
programma’s:
– de bovenregionale expertise netwerken voor jongeren met complexe problematiek
– het programma Zorg voor de Jeugd, waaronder subsidie aan de VNG voor het Ondersteuningsteam
Zorg voor de Jeugd
– het programma Inkoop en Aanbesteding Sociaal Domein
– het programma I-sociaal domein (Ketenbureau)
– het programma Ontregel de Zorg
– initiatieven arbeidsmarkttafel jeugd
Vraag 5
Kunt u zeggen wat er gebeurd is met de 45 rapporten waarvan het Ministerie van VWS
mede-opdrachtgever was? Is er vervolg aan gegeven? Zijn aanbevelingen hieruit bijvoorbeeld
opgevolgd? Hebben deze rapporten de jeugdzorg concreet verbeterd?
Antwoord 5
Vanuit de stelselverantwoordelijkheid van VWS voor jeugdhulp en/of op verzoek van
de Tweede Kamer wordt onderzoek uitgezet, met als doel een beter inzicht in de werking
van het jeugdhulpstelsel. Recente voorbeelden zijn:
– het AEF-onderzoek naar het structureel benodigde budget voor jeugdzorg (2020)
– de Verwijsindex Risicojongeren in beeld (2021)
– Nader analyse in- en uitstroom jeugdhulp (2021)
– Onderzoek inzicht in pleegzorgtarieven (2021)
– OBC’s in beeld (2021)
– Inzicht in ambulante jeugdhulp (2021)
– Toegang voor jeugd met een levenslange en levensbrede beperking (2021)
Daarnaast vinden – in overleg met VNG, VGN, JZNL, NIP en JenV – zogenoemde «nadere
onderzoeken in het kader van de beleidsinformatie jeugd» plaats. Deze veelal kleinschalige
onderzoeken worden uitgezet naar aanleiding van verschillen in jeugdhulpgebruik tussen
regio’s, gemeenten en aanbieders. Voorbeelden zijn: Regionale verschillen in pleegzorggebruik
(2019), Afbakening Jeugdhulpplicht (2019), Duur jeugdhulptrajecten (2020), Voorlopige
ondertoezichtstellingen (2020) en Nader onderzoek betrouwbaarheid registratie beleidsinformatie
jeugd door toenemend hoofd- en onderaannemerschap (2020) en Ontwikkeling jeugdhulp
in wijkteams. Een uitkomst van het laatste onderzoek is onder meer dat professionals
in wijkteams aangeven dat veel jeugdhulpproblematiek eigenlijk ouderproblematiek betreft.
Dus is een nieuw nader onderzoek geïnitieerd naar de relatie tussen jeugdhulpgebruik
en gescheiden ouders dan wel ouders onder behandeling van gespecialiseerde ggz. De
Kamer is en wordt over de uitkomsten van deze in opdracht van VWS verrichte onderzoeken
en de follow-up die daaraan is gegeven geïnformeerd via de halfjaarlijkse voortgangsbrieven
jeugd (juni en november).
Vraag 6
Om het jeugdzorgstelsel te verbeteren is er volgens het Follow the Money-artikel onder
andere gebruik gemaakt van zo’n 40 «regio-ambassadeurs», vijf «ontwikkelaars», vier
«ambassadeurs», 91 «platformdeelnemers», negen «regio-adviseurs», een «kwartiermaker»
met eigen projectteam, 250 «aandeelhouders» in elf «inspiratieregio’s», 165 hervormingstafel-
en 14 «arbeidsmarkttafelleden»; wat heeft dit opgeleverd? Is hierdoor de zorg aan
jongeren concreet verbeterd? Is er meer passende hulp bijgekomen? Kunt u concreet
aangeven wat de opbrengsten zijn van deze overleggen?
Antwoord 6
Zie het antwoord op vraag 7.
Vraag 7
Uit deze initiatieven om het jeugdzorgstelsel te verbeteren volgden volgens het artikel
in Follow the Money onder meer de volgende producten: «podcasts, schrapsessies, toolboxen,
werkboeken, actieplannen, regionale ontwikkelagenda’s, handreikingen, een leerexpeditie,
koersdocumenten, dialoogsessies, workshops, proeftuinen, paarse lijnen, gouden regels
en kwaliteitskaders»; wat heeft dit opgeleverd? Is hierdoor de zorg aan jongeren concreet
verbeterd? Is er meer passende hulp bijgekomen? Hoe kijkt u, met de kennis van nu,
aan tegen al deze overleggen en vergaderingen? Zijn er zaken die u voor de komende
jaren anders wenst te zien?
Antwoord 7
Met het programma Zorg voor de Jeugd hebben gemeenten, aanbieders, professionals,
cliëntenorganisaties en het Rijk zich ingezet voor merkbaar betere jeugdhulp. Met
de voortgangsrapportage van 17 juni 2021 (TK 31 839, nr. 784) en de slotrapportage van 22 november 2021 (TK 31 839 nr. 812) is de Kamer geïnformeerd over de resultaten van het programma.
Vraag 8
Wat is de verhouding tussen het deel van het overheidsgeld dat wordt besteed aan daadwerkelijke
concrete hulp aan jongeren en het deel dat wordt besteed aan advies hierover?
Antwoord 8
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 9
In 2019 berekende Berenschot2 dat 29% van de totale middelen voor de jeugdzorg werd besteed aan coördinatiekosten,
is dat inmiddels minder geworden? Wat wordt gedaan om dit te verminderen?
Antwoord 9
Berenschot heeft berekend dat de coördinatiekosten rond jeugdzorg hoog zijn. Berenschot
definieert de coördinatiekosten als de kosten die gemaakt worden voor het organiseren
en coördineren van de zorg. Dit betreft onder andere kosten voor beleid, toegang en
administratie, aansturing en roostering van zorgmedewerkers, inkoop en facturatie,
monitoring en verantwoording, maar ook huisvestings- en ICT-kosten. Zie het antwoord
op vraag 13 over wat Rijk, gemeenten en aanbieders doen om de coördinatie- en uitvoeringslasten
te verminderen
Vraag 10
Is bekend hoeveel geld gemeenten besteden aan extern advieswerk? Zo ja, hoe groot
is dit bedrag? Kunt u samen met de VNG een inschatting maken van het aantal personen
of fte in dienst van de gemeenten dat zich bezighoudt met jeugdzorg? Zo nee, bent
u bereid dit bij een aantal grote, middelgrote en kleine gemeenten te inventariseren?
Antwoord 10
Uit de Personeelsmonitor Gemeenten 2020 blijkt dat gemeenten in 2020 18 procent van
de loonsom aan externe inhuur (waaronder advies) besteden, gelijk aan het percentage
in 2019. Sinds 2016 schommelt dit percentage tussen de 16 en 20 procent. Het is de
verantwoordelijkheid van de gemeenteraad om het college van B&W hierop te controleren.
Het aantal fte in gemeenten dat zich bezighoudt met jeugdzorg is niet bekend. Dit
hangt onder meer af van de wijze waarop wijkteammedewerkers worden gefinancierd: zijn
die in dienst van de gemeente of koopt de gemeente dit in bij jeugdhulpaanbieders?
Vraag 11
Wat vindt u ervan dat het aantal vestigingen van jeugdzorgadviesbureaus sinds 2013
is verdubbeld? Is dit wat u betreft een goede ontwikkeling? Zo ja, waarom wel? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 11
Zie het antwoord op vraag 2.
Vraag 12
Wat is het gemiddelde salaris van een jeugdzorgmedewerker per uur, aangezien er wordt
geschat dat jeugdzorgadviseurs tussen de 80 (detachering) en 250 euro per uur verdienen?
Wat vindt u van het verschil hiertussen? Zijn er afspraken over maximum uurtarieven?
Antwoord 12
De salarissen voor jeugdhulpmedewerkers zijn vastgelegd in onder meer de CAO-jeugdzorg
en de CAO-GGZ en zijn afhankelijk van functie, opleiding en ervaring. Bovenop de salarissen
die in de CAO zijn vastgelegd, hebben jeugdzorgaanbieders te maken met werkgeverslasten.
Met betrekking tot de vraag over tarieven voor externe inhuur wordt verwezen naar
het antwoord op vraag 2.
Vraag 13
In hoeverre zijn de administratieve lasten daadwerkelijk verlaagd door het programma
Ontregel de Zorg? Zijn er nog steeds 3800 productcodes? Wanneer zal het model prestatiecodes
jeugd (MPJ) worden opgenomen in een ministeriële regeling? Wanneer wordt de Kamer
geïnformeerd over de voortgang? Bent u het ermee eens dat dit urgentie heeft?
Antwoord 13
Het programma [Ont]Regel de Zorg is in 2018 gestart met als hoofddoel het verminderen
van administratieve lasten voor zorgverleners. Onder leiding van mevrouw Verdonk is
door een brede groep professionals uit het jeugdveld (o.a. jeugdhulpprofessionals,
inkopers van gemeenten en verkopers van aanbieders) gewerkt aan het Model Prestatiecodes
Jeugd (MPJ). Met dit model wordt beoogd het proces van toewijzen en declareren van
zorg binnen de inspanningsgerichte uitvoeringsvariant (de meest gebruikte uitvoeringsvariant)
sterk te vereenvoudigen. Tevens wordt beoogd meer kennis en inzicht te verkrijgen
in het jeugdhulpgebruik doordat voortaan gestandaardiseerde en dus vergelijkbare data
worden gebruikt.
In opdracht van VWS verricht bureau Significant op dit moment een impactanalyse. Zo
wordt onder meer gekeken naar wat de invoering van het model vraagt aan noodzakelijke
aanpassingen van de huidige uitvoeringspraktijk van contractering en declaratie. Een
complex veld vereenvoudigen vraagt immers ook in eerste instantie inspanning. Omdat
veel gemeenten reeds langjarige contracten hebben gesloten, zou de invoering van het
MPJ mogelijk pas na enige tijd effect kunnen sorteren. Op dit moment wordt onderzocht
of en zo ja hoeveel kostenbesparingen op een zo kort mogelijke termijn kunnen materialiseren.
Vraag 14
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Hervormingsagenda Jeugd, met 165 mensen aan zeven
tafels, niet opnieuw vooral een overlegproject wordt, maar dat daar concrete acties
uit volgen om de jeugdzorg te verbeteren? Bent u het ermee eens dat de doelen (zoals
beschreven op de website van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)) nog erg
algemeen zijn en concretisering behoeven? Is er een tijdplan opgesteld voor als het
overleg weer wordt opgestart? Hoe gaat u zorgen dat de niet-bindende adviezen straks
wel worden geïmplementeerd?
Antwoord 14
Alle betrokken partijen – gemeenten, aanbieders, professionals, cliënten en het Rijk
– zijn het er over eens dat forse verbeteringen in de jeugdhulp nodig zijn, zowel
in de kwaliteit en effectiviteit van de zorg als in de uitvoering. Ook zijn er aanpassingen
in het stelsel nodig om het stelsel toekomstbestendig te maken. Met betrokken partijen
is er een «Hervormingsagenda Jeugd» in voorbereiding die zich richt op een reeks van
onderwerpen: verhelderen van de reikwijdte van de jeugdhulpplicht, verbeteren van
de toegang, verhogen kwaliteit en effectiviteit jeugdhulp, versterken kleinschalige
opvang, betere beschikbaarheid gespecialiseerde jeugdzorg door meer (boven)regionale
en landelijke inkoop, versterking uitvoeringskracht gemeenten, vermindering van administratieve
lasten en vergroten inzicht in de werking van het stelsel. Volgens gemeenten zet de
extra taakstelling in het Coalitieakkoord (structureel € 511 miljoen) de uitvoering
van de Hervormingsagenda onder druk en hebben om die reden hun medewerking opgeschort.
Net als de andere betrokken partijen wil het kabinet graag verder met de formulering
en uitvoering van de hervormingsagenda en wil hierover nader in gesprek met de gemeenten,
in bredere context van (duurzame en stabiele) financiële verhoudingen tussen het Rijk
en gemeenten. De Kamer wordt vóór de zomer van 2022 geïnformeerd over de Hervormingsagenda
Jeugd en de uitkomsten van het overleg met de VNG.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.