Amendement : Amendement van de leden Kathmann en Maatoug over het beperken van de mogelijkheden voor een verbod op nevenwerkzaamheden en over de mogelijkheid een geldig verbod alsnog te kunnen vernietigen
35 962 Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1152 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Europese Unie (PbEU 2019, L 186) (Wet implementatie EU-richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden)
Nr. 8 AMENDEMENT VAN DE LEDEN KATHMANN EN MAATOUG
Ontvangen 25 maart 2022
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel C, wordt het voorgestelde artikel 653a als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «kan worden gerechtvaardigd op grond van een objectieve reden»
vervangen door «schriftelijk is overeengekomen met een meerderjarige werknemer en
uit de bij dat beding opgenomen schriftelijke motivering blijkt dat het beding noodzakelijk
is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen».
2. Onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid wordt na het eerste lid een
lid ingevoegd, luidende:
2. Artikel 653, lid 3, aanhef en onder b, is van overeenkomstige toepassing op een beding
als bedoeld in lid 1.
Toelichting
Dit amendement heeft net als het wetsvoorstel, overeenkomstig met de richtlijn, als
uitgangspunt dat een werkgever een werknemer niet kan verbieden, buiten het werkrooster
bij die werkgever, om voor andere werkgevers te gaan werken en dat de werkgever deze
werknemer daarvoor geen nadelige behandeling doet ondergaan.
Dit amendement wijzigt de wet op twee punten:
Allereerst wordt in dit amendement de objectieve reden gewijzigd naar zwaarwegende
bedrijfs- of dienstbelangen. Deze, zoals in de wet genoemde, objectieve reden regelt
welke redenen werkgevers mogen gebruiken om een werknemer te verbieden te gaan werken
bij andere werkgever. De indieners zijn van mening dat «objectieve redenen» te breed
en onduidelijk zijn. Om die reden stellen de indieners voor om dit verbod op nevenwerkzaamheden
alleen toe te staan indien er sprake is een zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen.
Daarbij gaat het om hele specifieke kennis of bedrijfsinformatie die de werknemer
heeft verworven, waarbij het bedrijfsdebiet van de werkgever kan worden geschaad als
de werknemer gaat werken bij een concurrent. Dit komt overeen met de terminologie
van de regeling van het concurrentiebeding, artikel 7:653 lid 2 BW. Hiervoor is bewust
aangesloten bij deze terminologie, omdat een verbod op het verrichten van concurrerende
werkzaamheden tijdens en na het dienstverband vaak in een en dezelfde bepaling is
opgenomen.
Ten tweede wordt, anders dan in het wetsvoorstel, vastgelegd dat de rechtvaardigingsgrond
– de objectieve reden, te weten de aanwezigheid van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen
als bedoeld in artikel 653 lid 2 – en de motivering – de uitleg waarom sprake zou
zijn van die rechtvaardigingsgrond – schriftelijk in het beding moeten worden vastgelegd.
Dat kan bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst of daarna.
Anders dan het wetsvoorstel waarborgt dit amendement de transparantie en voorspelbaarheid
voor werknemers ten aanzien van hun mogelijkheid om een tweede of bijbaan te nemen
dan wel anders dan in dienstverband nevenwerkzaamheden te verrichten, hetgeen voor
sommigen zelfs noodzakelijk is om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien.
In de voorgestelde regeling van het wetsvoorstel weet de werknemer op het moment van
het aangaan van de arbeidsovereenkomst of daarna, maar in elk geval voordat de mogelijkheid
van het verrichten van nevenwerkzaamheden zich voordoet, niet of dit beding hem kan
worden tegengeworpen en de werknemer heeft zo geen enkele zekerheid vooraf over de
mogelijkheid om een tweede of bijbaan te nemen dan wel anders dan in dienstverband
nevenwerkzaamheden te verrichten.
Daarnaast wijzen de indieners erop dat in diverse commentaren wordt opgemerkt dat
het voorstel van de regering zich niet verdraagt met (de doelstelling van) de richtlijn
vanwege het feit dat de voorwaarden niet in het wetsvoorstel zijn vastgelegd. Artikel 9
lid 2 van de richtlijn stelt immers dat een afwijking mogelijk is voor zover lidstaten
voorwaarden aan het gebruik van objectieve redenen stellen. Dat is naar het oordeel
van de commentatoren iets anders dan de mogelijkheid van het verrichten van nevenwerkzaamheden
laten afhangen van de toestemming van de werkgever en slechts de geldigheid van het
onthouden van die toestemming laten afhangen van een objectieve reden.
Daarbovenop geeft dit amendement ook invulling aan de door Raad voor de Rechtspraak
gemaakte opmerking om voor de werkgever de plicht op te nemen dat de objectieve rechtvaardigingsgrond
vooraf bekend dient te worden gemaakt. Met het gebruik maken van de term zwaarwegende
bedrijfs- of dienstbelangen is het voor werknemers en werkgevers op voorhand duidelijker
wat een reden kan zijn voor een verbod op nevenwerkzaamheid.
Dit amendement regelt, zoals gezegd, met het gewijzigde lid 1 die transparantie en
voorspelbaarheid vooraf wel, door een schriftelijke rechtvaardigingsgrond met motivering
als voorwaarde op te nemen. Zonder die motivering is een nevenwerkzaamhedenbeding
immers nietig.
Daarnaast geeft dit amendement in het voorgestelde tweede lid de werknemer een extra
waarborg. Zelfs als sprake is van een schriftelijk overeengekomen en gemotiveerde
objectieve reden (de aanwezigheid van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen als
bedoeld in artikel 653 lid 2), waardoor het nevenwerkzaamhedenbeding als zodanig geldig
is, dan nog kan de rechter het beding geheel of gedeeltelijk vernietigen indien naar
zijn oordeel de werknemer onbillijk wordt benadeeld door handhaving ervan. Een dergelijke
regeling is voor het concurrentiebeding reeds opgenomen in art. 7:653, lid 3, aanhef
en onder b. In het voorgestelde tweede lid wordt dit van overeenkomstige toepassing
verklaard. Nu een nevenwerkzaamhedenbeding net als een concurrentiebeding – zij het
niet na afloop van maar tijdens het dienstverband – een beperking op het grondwettelijke
recht van de werknemer op vrije arbeidskeuze (art. 19 lid 3 Grondwet) betreft, dienen
werknemers dezelfde bescherming te genieten gedurende hun dienstverband als na afloop
daarvan.
Kathmann
Maatoug
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Barbara Kathmann, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
S. Maatoug, Tweede Kamerlid