Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Inge van Dijk en Geurts over het bericht 'Hallo, wij hebben 125 mille studieschuld, hoeveel hypotheek krijgen we?'
Vragen van de leden Inge van Dijk en Geurts (beiden CDA) aan de Ministers van Financiën en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over het bericht «Hallo, wij hebben 125 mille studieschuld, hoeveel hypotheek krijgen we?» (ingezonden 8 februari 2022).
Antwoord van Minister Kaag (Financiën), mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (ontvangen
25 maart 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1897.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van bovenstaand bericht?1
Antwoord 1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Vraag 2
Ziet u ook het probleem dat studenten door het leenstelsel een zodanig hoge studieschuld
hebben opgebouwd, zo’n 15.000 euro meer dan medestudenten onder het oude stelsel,
dat dit grote invloed heeft op het bedrag dat zij aan hypotheek kunnen krijgen voor
een eerste woning?
Antwoord 2
Ik vind het belangrijk dat kredietverlening verantwoord plaatsvindt en consumenten
niet in de problemen komen door een te hoge hypotheek. Het is daarom van belang dat
de maandelijkse lasten van een consument, waaronder eventuele studieschulden, goed
in beeld zijn als zijn of haar maximale leenruimte wordt bepaald. Studieschulden worden
daarbij minder zwaar meegenomen dan andere schulden. Dit komt door de sociale terugbetaalvoorwaarden
van een studieschuld. Daarnaast geldt voor studieschulden onder het leenstelstel dat
deze, door de langere terugbetaaltermijn (aflosfase van 35 jaar), minder zwaar meewegen
bij het berekenen van de maximale hypotheek dan studieschulden onder het oude stelsel
(aflosfase van 15 jaar). De wegingsfactoren zijn recent (1 januari 2021) verlaagd
als gevolg van de lage rente: de wegingsfactor voor studieschulden onder het leenstelsel
is thans 0,35 procent en de wegingsfactor voor studieschulden onder het oude stelsel
is 0,65 procent. Dit heeft tot gevolg dat de invloed van het leenstelsel op de maximale
hypotheek relatief beperkt is. Om een beeld te geven: uit de monitor beleidsmaatregelen
hoger onderwijs 2020–20212 blijkt dat het gemiddelde verschil in leenbedrag tussen de laatste groep studenten
onder het oude stelsel (startjaar 2014–2015) en de eerste groep studenten onder het
leenstelsel (startjaar 2015–2016) op peildatum 30 september 2020 gemiddeld tussen
de € 5.000,– en € 6.000,– bedraagt. Uiteraard is dit gemiddelde niet voor iedereen
representatief: wie een hogere schuld heeft, zal minder kunnen lenen.
Vraag 3
Is het u bekend dat studenten bij aangaan van de schuld in de veronderstelling waren
dat het bedrag niet zou meetellen bij het aangaan van een hypotheek of daarvan niet
op de hoogte waren?
Antwoord 3
Bij de invoering van het leenstelsel is in de Kamer uitvoerig gesproken over de weging
van studieschulden bij hypotheekaanvragen.3,
4,
5 Er is toen ook gesproken over het feit dat studieschulden worden meegewogen bij een
hypotheekaanvraag. Ook is door het kabinet de afgelopen jaren verschillende malen
gemeld dat studieschulden meetellen6,
7. Het is dan ook vervelend als een oud-student er niet van op de hoogte was dat een
studieschuld meeweegt bij een hypotheek.
Vraag 4
Vindt u het terecht dat dit bedrag aan studieschuld (volledig) wordt meegenomen bij
het verstrekken van een hypotheek?
Antwoord 4
Zoals hierboven beschreven wordt de studieschuld minder zwaar meegewogen bij het bepalen
van de maximale hypotheek dan andere schulden. Ik vind het belangrijk dat de studieschuld
wel wordt meegenomen. Voorafgaand aan het verstrekken van een hypothecair krediet
moet een kredietverstrekker zich er op grond van de Wet op het financieel toezicht
en de Richtlijn hypothecair krediet van vergewissen dat het krediet verantwoord is.
En dat de consument de uit de kredietovereenkomst voortvloeiende verplichtingen kan
nakomen. Belangrijke factoren die daar invloed op hebben, zijn de hoogte van het inkomen
en welke andere financiële verplichtingen de consument heeft. Dit geldt ook voor studieschulden,
omdat zij effect hebben op het maandelijks besteedbare inkomen. Hoewel ik begrijp
dat dit door consumenten als beperkend wordt ervaren, vind ik het van belang dat consumenten
adequaat beschermd worden wanneer zij een hypothecaire lening afsluiten.
Vraag 5
Vindt u het terecht dat jongeren met zo’n enorme last hun toekomst in moeten gaan
die direct gevolgen heeft voor hun kansen als starters op de woningmarkt?
Antwoord 5
De zoektocht van starters naar een betaalbare koopwoning is in de afgelopen jaren
steeds ingewikkelder geworden, met name door het tekort aan beschikbare woningen en
de sterk gestegen huizenprijzen. Een (hoge) studieschuld helpt daarbij niet, omdat
de maximaal verantwoorde hypotheek hierdoor lager wordt. Het kabinet ziet de ernst
in van de problemen waar de huidige generatie jongeren tegenaan loopt en heeft verschillende
maatregelen aangekondigd om de positie van jongeren te verbeteren. Zo voeren we de
basisbeurs in voor alle studenten. Verder zet het kabinet zich op verschillende manieren
in om starters aan een betaalbare woning te helpen en is in het coalitieakkoord opgenomen
dat voor koopstarters bij het aanvragen van een hypotheek de actuele stand van de
studieschuld bepalend wordt. Het kabinet hecht er verder waarde aan om met jongeren
in gesprek te gaan over hun zorgen en de mogelijke oplossingen.
Vraag 6
Ontvangt u ook signalen van wethouders dat zij deze doelgroep graag willen helpen
met toegang tot een hypotheek door als gemeente garant te staan voor studieschulden?
(zie bijvoorbeeld het verkiezingsprogramma van het CDA in Den Haag: CDA Den Haag presenteert
verkiezingsprogramma «Thuis in Den Haag»)
Antwoord 6
Van veel gemeenten hoor ik dat zij graag starters willen helpen op de woningmarkt
en hiervoor zoeken naar mogelijkheden. De groep starters waar zij zich op willen richten
is meestal breder dan oud-studenten met een studieschuld. In het verkiezingsprogramma
van het CDA in Den Haag wordt gesproken over een garantstelling door de gemeente voor
wat betreft studieschulden bij DUO bij de koop van nieuwbouwwoning. Ik heb nog niet
van wethouders gehoord dat zij concrete plannen hebben voor een dergelijke garantstelling
voor studieschulden.
Vraag 7
Is het u bekend dat banken garantstellingen vaak (nog) niet accepteren bij het verstrekken
van een hypotheek?
Antwoord 7
Ik heb begrepen dat banken weinig werken met dergelijke garantstellingen. De berekening
van de maximale hypotheek wordt gebaseerd op de daadwerkelijke financiële ruimte van
huishoudens om de woonlasten te dragen. Een garantstelling van welke partij dan ook,
ouders of gemeente, zorgt niet voor lagere woonlasten en heeft daarom geen effect
op het maximaal te lenen bedrag. Ook heeft de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB)
mij laten weten dat het op gemeentelijk niveau inrichten van garantstellingen vanwege
de te verwachten diversiteit in voorwaarden, veel complexiteit voor kredietverstrekkers
met zich mee zou brengen.
Vraag 8
Bent u bereid onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor gemeenten deze garantstellingen
te bieden?
Antwoord 8
Veel gemeenten willen starters, waaronder oud-studenten met een studieschuld, graag
helpen op de woningmarkt. Hiervoor hebben zij verschillende instrumenten. Zo kunnen
gemeenten ervoor kiezen om de starterslening aan te bieden. Gemeenten kunnen op lokaal
niveau voorwaarden verbinden aan deze starterslening en het product daarmee afstemmen
op de lokale wensen en behoeften. Deze lening zorgt ervoor dat starters onder gunstige
voorwaarden een aanvulling kunnen krijgen op hun reguliere hypotheek. Gemeenten kunnen
lage inkomens ook helpen door middel van sociale koopwoningen. Gemeenten dienen daartoe
de bestemmingscategorie «sociale koop» op te nemen in het bestemmingsplan. Hiermee
kunnen gemeenten sturen op het toevoegen van meer betaalbare woningen aan de nieuwbouwvoorraad.
Daarnaast geeft de Huisvestingswet gemeenten handvatten om huurwoningen toe te wijzen
aan (bijvoorbeeld) starters. Momenteel is er een wijziging van de Huisvestingswet
2014 in voorbereiding, waardoor gemeenten straks ook de mogelijkheid krijgen om (onder
meer) starters en middeninkomens – al dan niet met maatschappelijke, economische of
lokale binding aan een gemeente – voorrang te geven op koopwoningen met prijs tot
NHG-kostengrens (355.000 euro). Een garantstelling op studieleningen door gemeenten
voegt weinig aan het huidige instrumentarium van gemeenten om starters te helpen.
Vraag 9 en 10
Is het volgens u ook voorstelbaar dat de staat gemeenten helpt bij de garantstellingen
door bijvoorbeeld te bemiddelen met de BNG om samen met gemeenten garant te staan?
Bent u bereid met De Nederlandsche Bank in gesprek te gaan over de mogelijkheden?
Antwoord 9 en 10
Zoals in antwoord 7 en 8 weergegeven, draagt een dergelijke garantstelling weinig
bij aan de kansen voor starters op de woningmarkt. Een rol voor de staat bij een dergelijke
garantstelling ligt mijns inziens dan ook niet voor de hand.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Financiën -
Mede namens
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
H.M. de Jonge, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.