Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Westerveld over de tegemoetkomingsregeling van 5000 euro voor (oud-)gymsporters en het artikel Stringente criteria voor aanvraag tegemoetkoming turnleed
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport over de tegemoetkomingsregeling van 5.000 euro voor (oud-)gymsporters en het artikel Stringente criteria voor aanvraag tegemoetkoming turnleed. Slachtoffers moeten relaas doen bij speciale commissie (ingezonden 3 maart 2022).
Antwoord van Minister Helder (Langdurige Zorg en Sport) (ontvangen 25 maart 2022)
Vraag 1
Wie is betrokken bij de totstandkoming van schaderegelingen en tegemoetkomingen voor
slachtoffers? Welke organisaties zijn specifiek betrokken bij de totstandkoming van
de tegemoetkomingsregeling van 5.000 euro voor (oud-)turnsters (m/v)? Is hier ook
een rol voor het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?1
Antwoord 1
De Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) heeft het Centraal Bureau Klachtenmanagement
in de Zorg (CBKZ) de opdracht gegeven een tegemoetkomingsregeling voor (oud)sporters
te ontwerpen en uit te voeren. Daarin staan erkenning van het aangedane leed en in
het verlengde daarvan een financiële tegemoetkoming centraal. Bij de totstandkoming
van deze regeling zijn diverse partijen geraadpleegd waaronder NOC*NSF en vertegenwoordigers
uit de turn- en gymsport. Ook is er een klankbordgroep met (oud)turnsters. Het Ministerie
van VWS ondersteunt de sportsector in de ondersteuningskosten bijbehorend aan de tegemoetkoming,
zoals slachtofferhulp. De feitelijke tegemoetkoming wordt uitgekeerd door de KNGU
en gefinancierd door de KNGU en NOC*NSF. Het verloop van de tegemoetkoming wordt zorgvuldig
gemonitord en op korte termijn zal ik hierover spreken met de betrokken partijen.
Vraag 2
Waarom is gekozen voor een relatief korte periode van openstelling van de regeling
(van 1 maart t/m 30 september 2022)? Waarom wijkt deze af van de looptijd van bijvoorbeeld
de regeling die is ingesteld naar aanleiding van het rapport van commissie De Winter
over slachtoffers van geweld in de jeugdzorg?
Antwoord 2
De openstellingsperiode is vastgesteld op basis van de wensen van de (oud)sporters
zodat aanvragen op korte termijn worden behandeld. De verwachting is dat dit voldoende
is voor de tegemoetkoming aan (oud)turnsters die een veel kleinere scope heeft dan
de regeling voor slachtoffers in de jeugdzorg. Het verloop van de tegemoetkoming wordt
zorgvuldig gemonitord. Mocht blijken dat afhandeling binnen deze termijn niet haalbaar
is, dan treden de betrokken partijen in overleg voor een mogelijke verlenging.
Vraag 3
Wordt er voldoende ruchtbaarheid gegeven aan de regeling en de periode tot wanneer
de aanvraag ingediend kan worden? Zo ja, op welke manieren? Worden (oud-)sporters
actief aangeschreven? Is hier een rol voor het Ministerie van VWS?
Antwoord 3
De KNGU besteedt op verschillende manieren aandacht aan communicatie over de tegemoetkoming.
De KNGU heeft alle sporters geïnformeerd die hebben aangegeven interesse te hebben.
Daarnaast is online via de website en social media van de KNGU aandacht voor de regeling.
Ook is er een onepager om het proces uit te leggen en om te delen via email en WhatsApp.
Tevens informeert het Centrum Veilige Sport Nederland melders over de regeling indien
van toepassing.
Ik zie ook dat in de media aandacht is voor dit onderwerp. Mocht blijken dat het aantal
aanvragen achterblijft dan ben ik uiteraard bereid om te kijken welke rol het Ministerie
van VWS daarin kan spelen.
Vraag 4 en 5
Waarom geldt als voorwaarde dat er enkel aanspraak op de tegemoetkoming kan worden
gemaakt als een turnster deel uitmaakte van een selectie voor hoogste (inter-)nationale
competities? Bent u het ermee eens dat het aannemelijk is dat ook andere turnsters
die bijvoorbeeld deel uitmaakten van regionale selecties, met grensoverschrijdend
gedrag in aanraking zijn gekomen? Zo ja, waarom dan dit onderscheid?
Waar is de voorwaarde op gebaseerd dat een sporter moet kunnen aantonen ministens
30 trainingsuren per week gemaakt te hebben over een langere periode? Betekent dit
dat (oud-)turnsters die (een paar uur) minder dan 30 uur per week trainden geen tegemoetkoming
kunnen krijgen?
Antwoord 4 en 5
De tegemoetkoming is in lijn met de aanbeveling uit het rapport «Ongelijke leggers»
waarin het volgende staat: «Slachtoffers die zich met name bevinden onder de groep
oud-sporters die deelnamen aan de hoogste (inter)nationale competities en langdurig
onderworpen zijn geweest aan een situatie van (meer dan) dertig trainingsuren per
week ondervonden en ondervinden volgens de literatuur, experts en gymsporters zelf,
schade van wat zij in de gymsport hebben meegemaakt.» Dezelfde criteria zijn overgenomen
in het advies van de adviescommissie Integriteit en Ethiek van NOC*NSF. Op basis hiervan
heeft de sportsector de tegemoetkomingsregeling vorm gegeven. Het is echter niet uit
te sluiten dat ook andere turnsters te maken hebben gehad met grensoverschrijdend
gedrag. Het CBKZ neemt de aanvragen in behandeling, ook bij situaties waarbij niet
de norm van 30 trainingsuren per week is gehaald, maar wel op hoog niveau is gesport.
Vraag 6
Waarom wordt de voorwaarde gesteld dat een oud-turnster minimaal twee jaar met grensoverschrijdend
gedrag geconfronteerd dient te zijn? Betekent dit dat een aanvraag wordt afgewezen
als een (oud-)turnster bijvoorbeeld anderhalf jaar te maken heeft gehad met grensoverschrijdend
gedrag?
Antwoord 6
Het rapport «Ongelijke Leggers» beschrijft dat oud-sporters schade ondervinden die
langdurig zijn onderworpen aan grensoverschrijdend gedrag. Om die reden is gekozen
voor de huidige termijn. Over de beoordeling van de aanvragen besluit de onafhankelijke
commissie van het CBKZ. De KNGU en NOC*NSF hebben deze commissie vooraf meegegeven
ruimhartig te zijn.
Vraag 7
Bent u het ermee eens dat het voor slachtoffers traumatisch kan zijn om hun verhaal
uitgebreid uit de doeken te moeten doen met een commissie die de aanvragen beoordeelt?
Waarom is gekozen voor deze werkwijze? Waarom is niet – net als bij de aanvragen voor
de tegemoetkoming van slachtoffers van geweld in de jeugdzorg – gekozen om de aanvraag
schriftelijk af te handelen?
Antwoord 7
Het proces voor het aanvragen van een tegemoetkoming kan een enorme belasting zijn.
Daarom biedt Slachtofferhulp Nederland hulp bij het aanvragen van deze tegemoetkoming.
Ondanks dat realiseer ik mij dat het opnieuw moeten vertellen van de gebeurtenissen
enorme impact kan hebben. In het gesprek met de commissie bepalen de (oud)turnsters
zelf wat zij vertellen. Per aanvraag wordt gekeken naar de mogelijkheden en eventuele
alternatieven. Het idee achter een mondelinge toelichting is dat het CBKZ uit ervaring
met eerdere regelingen heeft aangegeven dat een gesprek met een commissie voor slachtoffers
juist bij kan dragen aan de erkenning.
Vraag 8
Bent u het ermeee eens dat bovenstaande criteria drempelverhogend zijn?
Antwoord 8
Ik ben mij ervan bewust dat het aanvraagproces, in welke vorm dan ook, heel belastend
kan zijn voor de aanvrager. De betrokken partijen en het CBKZ hebben met de beste
intenties gekozen voor het huidige proces, zie ook antwoord 7. Het CBKZ, de KNGU en
NOC*NSF monitoren de aanvragen nauwlettend evenals de signalen die over de regeling
binnen komen. Mochten de aantallen achter blijven bij de verwachting of veel signalen
binnenkomen over de procedure is afgesproken dat er overleg zal plaatsvinden. Hierover
is ook contact met een klankbordgroep van (oud)turnsters. Ik ben voornemens om op
korte termijn te spreken met de betrokken partijen over de tegemoetkomingsregeling
en de binnengekomen signalen.
Vraag 9
Hoe kan een (oud-)turnster «aanwijzingen» laten zien om het grensoverschrijdend gedrag
aannemelijk te maken? Waar wordt aan gedacht?2
Antwoord 9
Aan het einde van het aanvraagformulier wordt gevraagd of er aanvullende informatie
beschikbaar is die de commissie kan helpen om een beter beeld te krijgen van het grensoverschrijdende
gedrag en de impact daarvan. Er wordt gevraagd minimaal 1 document toe te voegen.
Deze documenten zijn bij naam genoemd om de aanvrager een idee te geven wat deze zou
kunnen aandragen. Hierbij kan gedacht worden aan:
informatie over eerdere meldingen van grensoverschrijdend gedrag, zoals een bewijs
van contact met CVSN over het grensoverschrijdend gedrag. Dit bewijs is op te vragen
via centrumveiligesport@nocnsf.nl;
een brief van een vertrouwenspersoon die is hebt ingeschakeld;
een of meerdere getuigenverklaring(en);
een verklaring van iemand die weliswaar geen getuige is geweest maar wel iets kan
verklaren over het grensoverschrijdende gedrag, zoals een ouder of ander familielid;
een document waaruit blijkt dat er voor de gevolgen van het grensoverschrijdend gedrag
een behandeling is geweest;
een uitspraak van een civiele, tuchtrechter of strafrechter;
informatie over aangifte van grensoverschrijdend gedrag bij de politie;
andere documenten waaruit iets van het van het leed door het grensoverschrijdend gedrag
blijkt, bijvoorbeeld met informatie over een lopende procedure.
Vraag 10
Op de site van de regeling wordt gesproken over «ondersteunende documenten», maar
wordt er voldoende rekening gehouden met het gegeven dat het hier om gebeurtenissen
gaat bij vaak jonge kinderen? Bent u het ermee eens dat onmogelijk van hen verwacht
kan worden dat ze zaken en situaties schriftelijk hebben bijgehouden?
Antwoord 10
Ja, om die reden worden diverse mogelijkheden opgesomd en is er ook een gesprek met
de commissie. Hier geldt coulance. Daar waar geen schriftelijke informatie is kan
een mondelinge toelichting ook voldoende zijn.
Vraag 11
Hoe verhouden deze criteria en werkwijze zich tot de aanbeveling van de adviescommissie
integriteit en ethiek van sportkoepel NOC*NSF, waarin «ruimhartigheid» wordt bepleit
alsmede een hardheidsclausule voor andere schrijnende situaties buiten het topturnen?
Antwoord 11
De criteria komen overeen met de aanbeveling uit het rapport «Ongelijke leggers» en
het advies van de adviescommissie Integriteit en Ethiek. Door zowel KNGU als NOC*NSF
is in de gesprekken met CBKZ meegegeven dat zij het belangrijk achten dat aan de aanbeveling
en het advies recht wordt gedaan. Om die reden is er ook een hardheidsclausule opgenomen
in de regeling. De hardheidsclausule houdt in dat de commissie van het CBKZ een bepaling
uit de regeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing kan verklaren indien dit
tot onbillijke of onredelijke gevolgen voor de aanvrager zou leiden.
Vraag 12
Hoeveel aanvragen worden naar verwachting ingediend? Is er voldoende personeel om
alle aanvragen daadwerkelijk binnen 12 weken af te handelen? Hoe wordt voorkomen dat
– net als bij de commissie De Winter – het aantal aanvragen flink wordt onderschat
en wachttijden zullen oplopen?
Antwoord 12
Er is gesproken met de onderzoekers van het rapport «Ongelijke leggers» over de te
verwachten omvang van de groep. Op basis van die inschatting is het huidige proces
ingericht. Indien meer aanvragen komen dan verwacht zal tijdig het effect op een mogelijke
verlenging en duur van de openstelling van de regeling gecommuniceerd worden.
Vraag 13, 14, 15 en 16
Hoe verklaart u het dat er nog steeds onduidelijkheid is of er achteraf nog inkomstenbelasting
moet worden betaald over deze tegemoetkoming?3 Bent u het ermee eens dat dergelijke regelingen vrijgesteld zouden moeten worden,
of dat anders het bedrag verhoogd dient te worden zodat de netto ontvangst tenminste
5.000 euro is? Bent u het met ons eens dat deze onduidelijkheid een verkeerd signaal
geeft over de gemaakte excuses?
Waarom is hier pas op 1 mei 2022 duidelijkheid over en is dit niet van te voren geregeld?
In navolging van de vorige vragen: Hoe verklaart u het dat nog steeds onduidelijkheid
is over de gevolgen van de regeling voor toeslagen? Bent u het met ons eens dat dergelijke
tegemoetkomingen geen nadelige gevolgen mogen hebben op toeslagen?
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is dat het van de individuele gemeente
afhangt of de ontvangen tegemoetkoming tot een korting op de uitkering leidt? Bent
u bereid hierover afspraken te maken met de VNG of afzonderlijke gemeentes?
Antwoord 13, 14, 15 en 16
Ik ben het met u eens dat het onwenselijk is dat een dergelijke tegemoetkoming nadelig
effect heeft. Ik heb inmiddels van de Belastingdienst vernomen dat de tegemoetkoming
niet tot het verzamelinkomen behoort en daarmee geen doorwerking heeft op hoogte van
inkomsten, toeslagen of uitkeringen. De Belastingdienst zal hierover de KNGU op korte
termijn nader informeren.
Vraag 17
Hoe kijkt u naar het advies van de opvolgingscommissie waarin wordt geconstateerd
dat het nazorgprogramma van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) waardevol
is, maar dat dit programma zowel geografisch als in volume beperkingen heeft? Bent
u bereid om de mogelijkheden tot nazorg uit te breiden? Zo ja, hoe?
Antwoord 17
Met het UMCG is afgesproken dat ze een behandelaanbod opleveren na doorontwikkeling
van de behandeling voor (oud)sporters. Hierdoor kunnen ook andere zorginstellingen
de behandeling aanbieden voor vergelijkbare groepen. Daarnaast zijn er, naast het
UMCG, ook alternatieven elders in het land beschikbaar voor deze groep. Qua volume
is het UMCG tot op heden nog niet tegen beperkingen opgelopen. Bovendien is het een
mogelijkheid om een gedeelte van de behandeling van het UMCG online te volgen.
Vraag 18
Hoe gaat u, samen met de sportsector, aan de slag met de overige aanbevelingen uit
het Verinorm-rapport?
Antwoord 18
Ik ondersteun de sportsector financieel om de aanbevelingen uit het Verinorm rapport
«Ongelijke leggers» te implementeren. De KNGU rapporteert op haar website over de
voortgang.4
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.