Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Vestering over de toename van landbouwgifcocktails op voedsel en op insecten, waaronder bijen
Vragen van het lid Vestering (PvdD) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de toename van landbouwgifcocktails op voedsel en op insecten, waaronder bijen (ingezonden 12 januari 2022).
Antwoord van Minister Staghouwer (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), mede namens
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 24 maart 2022). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1426.
Vraag 1
Kent u het bericht «De hoeveelheid gif op Nederlandse aardappelen, aardbeien en radijsjes
neemt niet af, maar toe»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u bevestigen dat uit deze analyse van PAN-Nederland blijkt dat het gemiddeld
aantal resten van soorten landbouwgif op Nederlandse aardappels, groente en fruit
de afgelopen zeven jaar is toegenomen?2 Hoe verklaart u dit?
Antwoord 2
Dat kan ik niet bevestigen. De NVWA houdt toezicht op de maximaal toegestane residuen
(MRL’s) op voedsel, het gemiddeld aantal residuen van bestrijdingsmiddelen is daar
geen onderdeel van. Er kan daarom geen betrouwbare conclusie getrokken worden over
het gemiddeld aantal residuen van bestrijdingsmiddelen in bijvoorbeeld het gehele
volume aan Nederlandse aardappelen, groente en fruit op basis van de gegevens van
de NVWA. De cijfers die door PAN-Nederland worden gepresenteerd komen uit een steekproef
waarvan het niet duidelijk is hoe die zich verhoudt tot het gehele volume Nederlands
product. Uit de inspectieresultaten van de NVWA over 2020 blijkt daarnaast dat het
aantal overschrijdingen van de maximaal toegestane residuen van gewasbeschermingsmiddelen
in groente en fruit uit Nederland en de EU zeer gering is3.
Vraag 3
Maakt u zich zorgen over de toename van aangetroffen resten landbouwgifcocktails op
ons voedsel? Zo ja, wat zijn uw concrete ambities om dit probleem (spoedig) aan te
pakken?
Antwoord 3
Op basis van de huidige kennis over cumulatieve blootstelling van de consument aan
residuen van gewasbeschermingsmiddelen is er geen aanleiding om zorgen over de veiligheid
te hebben. Het RIVM en andere instituten in de EU hebben een methode ontwikkeld voor
het berekenen van het gezondheidseffect van residuen van verschillende gewasbeschermingsmiddelen
die de consument per dag via de voeding binnenkrijgt. Het vorige kabinet heeft uw
Kamer daarover de afgelopen jaren meermaals geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 433, Kamerstuk 27 858, nr. 461 en Kamerstuk 26 991, nr. 575). Uit de berekeningen blijkt dat de combinatie van residuen van verschillende middelen
met hetzelfde effect op het lichaam geen risico voor de volksgezondheid oplevert.
Op dit moment is er dus geen aanleiding voor aanvullende maatregelen.
Vraag 4
Kunt u bevestigen dat de gezondheidseffecten van dergelijke cocktails tot op heden
onbekend zijn, ook wanneer elke stof afzonderlijk onder de waarde van de eigen Maximale
Residu Limiet (MRL) zit?
Antwoord 4
Nee, ik kan dat niet bevestigen. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is
voor het berekenen van cumulatieve blootstelling inmiddels een methodiek ontwikkeld.
Tot nu toe laten de hiermee uitgevoerde berekeningen zien dat het gesommeerde effect
van residuen van verschillende middelen met hetzelfde effect op het lichaam en waaraan
de consument via de voeding wordt blootgesteld, beneden gezondheidskundige grenswaarden
blijft en dus geen risico voor de consument oplevert.
Vraag 5
Hoe beoordeelt u de bevindingen van PAN-Nederland, in het licht van de doelstelling
uit de Toekomstvisie gewasbescherming 2030, om in 2030 nagenoeg geen residuen van
landbouwgif meer op voedselproducten te hebben? (Kamerstuk 27 858, nr. 449).
Antwoord 5
Zoals in antwoord 1 aangegeven blijkt uit de inspectieresultaten van de NVWA over
2020 dat het aantal overschrijdingen van de maximaal toegestane residuen (MRL’s) van
gewasbeschermingsmiddelen in groente en fruit uit Nederland en de EU zeer gering is.
Het doel van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 is dat weerbare planten en teeltsystemen
gerealiseerd worden, nagenoeg zonder emissies naar het milieu en dat de land- en tuinbouw
met de natuur is verbonden. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn om
ziekten, plagen en onkruiden te bestrijden, dan bij voorkeur laag-risicomiddelen.
Het doel is dat er in 2030 nagenoeg geen residuen op producten voor de consumptie
meer zijn. Uw Kamer is op 28 september 2021 geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 518) over het uitvoeringsprogramma horend bij deze toekomstvisie.
Vraag 6 en 7
Kunt u bevestigen dat uit deze analyse ook blijkt dat verschillende populaire Nederlandse
voedselproducten gemiddeld méér gifresten bevatten dan dezelfde producten uit het
buitenland? Hoe beoordeelt u dit?
Kunt u bevestigen dat uit de meetgegevens van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
blijkt dat op Nederlands gangbaar geteeld fruit een gifcocktail van gemiddeld vier
verschillende pesticiden zit?
Antwoord 6 en 7
Dat kan ik niet bevestigen. De cijfers die door PAN-Nederland worden gepresenteerd
komen uit een steekproef, waarvan het niet duidelijk is hoe die zich verhoudt tot
het gehele volume Nederlands product. De NVWA houdt toezicht op de maximaal toegestane
residuen op voedsel, het gemiddeld aantal residuen van bestrijdingsmiddelen is daar
geen onderdeel van. Er kan daarom geen betrouwbare conclusie getrokken worden over
het gemiddeld aantal residuen van bestrijdingsmiddelen in bijvoorbeeld het gehele
volume aan Nederlands fruit, op basis van de gegevens van de NVWA.
Vraag 8
Kunt u bevestigen dat uit deze meetgegevens blijkt dat rozijnen het meest vervuilde
product zijn, met een cocktail van gemiddeld 11 verschillende gifresten?
Antwoord 8
Dat kan ik niet bevestigen. De aanwezigheid van veel verschillende residuen betekent
niet dat de som van die residuen hoger is dan bij andere gewassen, waarbij slechts
één of enkele residuen worden aangetroffen.
Vraag 9
Klopt het dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Europese
Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) werken aan een methodiek om het cumulatieve
effect van residuen van verschillende pesticiden te berekenen, maar dat dit nog niet
voor alle werkingsmechanismen ontwikkeld is? (Kamerstuk 2021D39060) Zo ja, wanneer verwacht u dat deze methodiek gereed is?
Antwoord 9
Dat klopt. De methodiek voor de berekening van het cumulatieve effect is inmiddels
ontwikkeld en voor twee werkingsmechanismen (op het zenuwstelsel en op de schildklier)
zijn de cumulatieve effecten inmiddels berekend. Deze effecten blijken onder de veilige
gezondheidskundige grenswaarden te blijven, waardoor aanpassing van het Maximale Residu
Limiet (MRL) niet nodig is. Momenteel wordt bepaald wat én hoeveel het effect is van
iedere goedgekeurde werkzame stof op andere organen. Deze bepaling vergt nog enkele
jaren.
Vraag 10
Onderschrijft u het belang dat de gezondheid van mensen en dieren beschermd wordt
tegen schadelijke cocktails van landbouwgif?
Antwoord 10
Ja.
Vraag 11
Bent u bereid uit voorzorg een maximum te stellen op het aantal verschillende residuen
dat op voedselproducten mag zitten? Zo ja, wanneer?
Antwoord 11
Op basis van het aantal residuen kunnen geen conclusies worden getrokken over de risico’s van deze residuen. Het stellen van een maximaal aantal residuen draagt daarom niet
bij aan de voedselveiligheid.
Vraag 12
Bent u bereid om een blijvende inzet te tonen voor de volledige uitvoering van de
aangenomen motie Wassenberg (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 49) waarin de Kamer de regering verzoekt stevig te pleiten voor de invoering van een
extra veiligheidsfactor bij de Europese toelating van pesticiden? Bent u bereid om
dit pleidooi kracht bij te zetten voor het invoeren van een veiligheidsfactor voor
álle stoffen, zoals de motie vraagt? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
Ik heb de Europese Commissie, in lijn met de motie van het lid Wassenberg, inderdaad
verzocht een veiligheidsfactor te introduceren voor werkzame stoffen, waarvan het
risico op cumulatie in het milieu het grootst is en om dit onderwerp op de agenda
van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) te plaatsen.
De Europese Commissie heeft in haar reactie aangegeven dit onderwerp te zullen bespreken
met de lidstaten in de «post approval issues» werkgroep. De uitkomst van deze bespreking
zal onder de aandacht worden gebracht van het SCoPAFF. Ambtelijk wordt het gesprek
met de Europese Commissie hierover voortgezet, waarbij mijn inzet erop gericht blijft
om een veiligheidsfactor te introduceren.
Vraag 13
Bent u bekend met het onlangs verschenen Duitse onderzoek dat aantoont dat insecten
meer én langer zware bestrijdingsmiddelen vasthouden dan werd gedacht?4
Antwoord 13
Ja, ik ben bekend met dit onderzoek. Uit het onderzoek komt naar voren dat het aantal
werkzame stoffen dat in de monsters werd aangetroffen toeneemt naarmate het aandeel
landbouwgrond in de omgeving van de monsterlocaties groter is. Het onderzoek geeft
niet aan dat er méér stoffen gevonden zijn dan verwacht. Het onderzoek noemt ook geen
gehalten of normoverschrijdingen van de aangetroffen stoffen, maar slechts het aantal.
De onderzoekers trekken dan ook geen conclusies over mogelijke effecten van de aangetroffen
stoffen.
Vraag 14
Kunt u bevestigen dat op insecten op één locatie van dit onderzoek een mix van wel
27 gifstoffen werd gevonden?
Antwoord 14
Ja.
Vraag 15
Kunt u bevestigen dat de onderzoekers ook resten van landbouwgif, dat (recent) op
Europees niveau verboden is, aantroffen op insecten?
Antwoord 15
Ik kan bevestigen dat de onderzoekers stoffen vonden die nu niet meer gebruikt mogen
worden als werkzame stof in een gewasbeschermingsmiddel, maar ten tijde van het onderzoek
in 2020 nog wel.
Vraag 16
Waarom mogen Nederlandse boeren, wanneer een landbouwgif vanwege de schadelijke effecten
op de gezondheid, natuur of milieu verboden worden, nog wel de restanten van deze
middelen, zoals het bijengif thiacloprid, opmaken?
Antwoord 16
Wanneer een werkzame stof niet langer is goedgekeurd of een gewasbeschermingsmiddel
niet meer is toegelaten wordt een periode bepaald, waarin een middel nog mag worden
afgeleverd en opgebruikt, de zogenaamde respijtperiode. Deze periode is beschreven
in de Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009 en is bedoeld om de markt en de
teler de kans te geven om zich aan de nieuwe situatie aan te passen. Bij het bepalen
van de lengte van de respijtperiode wegen de Europese Commissie en het Ctgb het risico
van het gebruik van de stof of middel mee. Zo liep de respijtperiode van middelen
op basis van de werkzame stof thiacloprid tot uiterlijk 3 februari 2021.
Vraag 17
Bent u bereid om bij een verbod op een middel direct ook het gebruik van de restanten
te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 17
Nee, daartoe ben ik niet bereid. De Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009 geeft
zowel de Europese Commissie als de toelatingsautoriteiten van de lidstaten de mogelijkheid
om een afweging te maken voor een bepaalde respijtperiode (met een vastgesteld maximum).
Ik vind het passen binnen behoorlijk bestuur dat bij beëindiging van een verleende
toelating er een overgangsperiode kan worden bepaald.
Vraag 18
Bent u het eens met de stelling dat het onwenselijk is dat Nederlandse voedselproducten
gemiddeld niet minder, maar méér verschillende soorten giftresten bevatten, terwijl
steeds duidelijker wordt hoe desastreus de effecten van gifgebruik zijn voor mens,
dier en natuur?5
Antwoord 18
Het beleid ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen gaat niet uit van complexe stellingen,
maar is risico-gebaseerd, gaat uit van aangetoond veilig gebruik voor mens, dier en
milieu en wil daarnaast steeds werken aan vastgestelde knelpunten en het oplossen
daarvan. Wat dat betreft is er in de Europese Unie een brede overeenstemming dat het
huidige gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor het milieu ongewenst is en dat
dit moet worden verminderd.
Vraag 19
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de hiervoor gestelde termijn beantwoorden?
Antwoord 19
Ik heb getracht de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H. Staghouwer, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede namens
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.