Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over indiening proposities Nationaal Groeifonds (Kamerstuk 35925-XIX-8)
35 925 XIX Vaststelling van de begrotingsstaat van het Nationaal Groeifonds (XIX) voor het jaar 2022
Nr. 11
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 22 maart 2022
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 17 december
2021 inzake indiening proposities Nationaal Groeifonds (Kamerstuk 35 925 XIX, nr. 8).
De Ministers van Infrastructuur en Waterstaat en voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat hebben deze vragen
beantwoord bij brief van 21 maart 2022. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, T. de Groot
Adjunct-griffier van de commissie, Van der Zande
Vraag 1
Worden de projecten Noord/Zuidlijn, Oude Lijn en Brainport Eindhoven meegenomen in
het reguliere afwegingskader voor het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en
Transport (MIRT) en worden zij opnieuw beoordeeld?
Antwoord 1
Het project Noord/Zuidlijn is onderdeel van het afgeronde MIRT-onderzoek Zuidwestkant
Amsterdam-Schiphol-Hoofddorp. Voor het project Oude Lijn/Randstadrail is een Preverkenning
uitgevoerd. Binnen dat kader zijn de projecten afgewogen en voldoen ze aan de MIRT-systematiek.
Aangezien er binnen de reguliere kaders van het Mobiliteitsfonds geen ruimte is voor
dergelijke omvangrijke investeringsprojecten, zijn – in lijn met de Groeistrategie
van het kabinet – in 2020 voorstellen gemaakt voor het Nationaal Groeifonds. Hierbij
ging het om drie schaalsprongen (in de Zuidelijke Randstad, in de Metropoolregio Amsterdam
en rondom Brainport Eindhoven). In april 2021 heeft het Kabinet het advies van de
onafhankelijke beoordelingsadviescommissie van het Nationaal Groeifonds overgenomen
waarin onder voorwaarden voor onderdelen van de initiële voorstellen middelen zijn
gereserveerd. Het advies van de commissie was mede gebaseerd op de beoordeling van
het CPB en andere experts. De commissie stelde voor het definitief maken voor de reservering
als voorwaarde dat de aangepaste voorstellen een positief MKBA-saldo hebben en een
positief BBP-effect.
Door Rijk en regio is in 2020 gewerkt aan aangepaste voorstellen voor de Noord/Zuidlijn,
Oude Lijn/Randstadrail en voor een innovatieproject voor een «green en smart» mobiliteitssysteem
rondom Eindhoven, waarbij voor de twee eerstgenoemde projecten een MKBA is uitgevoerd
conform de MIRT-spelregels. De uitwerking, inclusief MKBA’s, zijn meegestuurd met
de genoemde Kamerbrief1 en zijn aangeboden aan de adviescommissie Nationaal Groeifonds. In het coalitieakkoord
(bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77|) is afgesproken dat de reservering voor de bijdrage van de rijksoverheid voor deze
drie infrastructuurprojecten uit de eerste ronde van het Nationaal Groeifonds wordt
toegevoegd aan het Mobiliteitsfonds. Daarmee volgen de projecten verder de reguliere
MIRT-systematiek.
De volgende stap in het MIRT-proces is de start van een MIRT-verkenning voor de Noord/Zuidlijn
en start van de MIRT-verkenning Oude Lijn, waarin volgens het MIRT-spelregelkader
zal worden gewerkt. Samen met de regio’s dient daarvoor nog tot nadere overeenstemming
te worden gekomen over de financiering, de financiële beheersing en risicoverdeling.
Samen met de Brainportpartners wordt ook dat voorstel verder uitgewerkt.
Vraag 2
Is de veronderstelling juist dat, nu met het nieuwe coalitieakkoord alleen het voor
de projecten Noord/Zuidlijn, Oude Lijn en Brainport Eindhoven in het Groeifonds gereserveerde
budget doorgeschoven wordt naar het Mobiliteitsfonds en daarbovenop slechts 850 miljoen
euro incidenteel extra geld uitgetrokken wordt voor het Mobiliteitsfonds, geen sprake
is van financieel sluitende voorstellen en de genoemde projecten op deze wijze geen
doorgang kunnen vinden?
Antwoord 2
Deze veronderstelling is voor de projecten Noord/Zuidlijn en Oude Lijn/Randstadrail
op dit moment juist. Zoals in antwoord 1 is gesteld dienen voor de start van een MIRT-verkenning
goede financiële afspraken te worden gemaakt. Voor het financieel veel kleinere voorstel
voor een innovatieproject voor een «green en smart» mobiliteitssysteem («Digitale
Infrastructuur voor Toekomstbestendige Mobiliteit») dat is voortgevloeid uit het Brainportlijn-voorstel
is met het gereserveerde budget van 30 miljoen euro en de beschikbare cofinanciering
sprake van een financieel sluitend voorstel.
Vraag 3
Wordt voor de genoemde projecten gekeken naar een, via de Omgevingswet afdwingbare,
forse private bijdrage voor deze gebiedsontwikkeling? Wat zijn de mogelijkheden?
Antwoord 3
Infrastructuurontwikkeling speelt naast de overige zaken die nodig zijn voor complete
gebiedsontwikkeling, zoals investeringen in groen, voorzieningen voor onderwijs en
kleinere mobiliteitsingrepen. In de meeste gevallen kunnen vanuit (private) opbrengsten
van gebiedsontwikkeling met name de direct daaraan verbonden kosten worden gedekt.
Een voorbeeld daarvan is de gemeente Haarlemmermeer, die heeft laten weten naar private
bijdragen te kijken en vraagt per vrijesectorwoning een bijdrage van € 9.000 en per
sociale huurwoning een bijdrage van € 5.400 tot € 9.000 (afhankelijk van woninggrootte).
Dit is een bijdrage voor ruimtelijke ontwikkelingen conform de Wet ruimtelijke ordening.
Deze bijdrage is, in geactualiseerde vorm, ook van toepassing onder de Omgevingswet.
Vraag 4
Kan de 2,5 miljard euro die gereserveerd is voor infrastructuurprojecten in het kader
van het Groeifonds en die toegevoegd zal worden aan het Mobiliteitsfonds, eventueel
ook besteed worden aan andere infrastructuurprojecten, afhankelijk van de beoordeling
op basis van de MIRT-systematiek?
Antwoord 4
In het coalitieakkoord zijn de bedragen geoormerkt voor deze drie projecten. Zie verder
het antwoord op vraag 1.
Vraag 5
Op welke manier gaat het nieuwe kabinet de twee openbaarvervoerprojecten financieren?
Antwoord 5
Dat is nog uit te werken door het kabinet, samen met de betreffende regio’s. Hierover
wordt uw Kamer voor de zomer nader geïnformeerd.
Vraag 6
Wat is het totale aantal geplande woningen met betrekking tot het voorstel «het doortrekken
van de Noord/Zuidlijn» voor gemeente Haarlemmermeer?
Antwoord 6
De gemeente Haarlemmermeer heeft ons laten weten dat het totale aantal geplande woningen
40.000 bedraagt: 15.500 in het Stationsgebied en 24.500 in de rest van Haarlemmermeer
die ook meeprofiteren van de Noord/Zuidlijn. Daarnaast heeft de metro invloed op woningen
in Amsterdam. De gemeente Amsterdam heeft ons laten weten dat het totale aantal woningen
18.300 bedraagt: 11.600 in het Schinkelkwartier en 6.700 op de Zuidas. Dat brengt
het totaal in de plancapaciteit op bijna 60.000 woningen. Daarnaast kunnen langs de
lijn circa 90.000 extra arbeidsplaatsen gerealiseerd worden.
Vraag 7
Welk percentage sociale huur wordt er standaard binnen het gemeentelijk woonbeleid
gevraagd met betrekking tot het voorstel «het doortrekken van de Noord/Zuidlijn» voor
gemeente Haarlemmermeer?
Antwoord 7
Het woonbeleid in Haarlemmermeer heeft als norm 50% betaalbare woningen, waarbij dat
in gebiedsontwikkelingen wordt vertaald in 30% sociale huur en 20% betaalbaar/middenhuur.
Het woonbeleid in Amsterdam heeft als norm 40/40/20 (sociale huur, middeldure huur
en koop/dure huur).
Vraag 8
Wat is het gemiddelde verschil in grondopbrengst binnen het gemeentelijk woonbeleid
tussen een sociale huurwoning en koopwoning van eenzelfde gemiddelde oppervlakte met
betrekking tot het voorstel «het doortrekken van de Noord/Zuidlijn» voor gemeente
Haarlemmermeer?
Antwoord 8
Voor sociale huurwoningen die worden gerealiseerd door een Toegelaten Instelling geldt
een minimale vaste grondprijs, dus onafhankelijk van de woninggrootte, de locatie
of het woningtype. Afhankelijk van de doelgroep is dit een prijs per vierkante meter
of een vaste prijs per woning. Voor particuliere sociale huur en voor vrije sectorkoopwoningen
is de grondprijs wel afhankelijk van de locatie, de woninggrootte en het type woning.
De marktwaarde en stichtingskosten worden jaarlijks opnieuw bepaald en zijn dus afhankelijk
van de marktontwikkelingen. Dit maakt het bepalen van een gemiddeld verschil ondoenlijk.
De grondprijsbepaling voor respectievelijk nieuwe uitgiftes en bestaande erfpachtrechten
is vastgelegd in het gemeentelijke grondbeleid.
Vraag 9
Hoeveel extra grondopbrengsten zouden er zijn voor het totale aantal geplande woningen
als het percentage sociale huur 10%-punt lager zou zijn en het percentage koop 10%-punt
hoger zou zijn woningen met betrekking tot het voorstel «het doortrekken van de Noord/Zuidlijn»
voor gemeente Haarlemmermeer?
Antwoord 9
De woningbouwprogrammering wordt door de betrokken provincies en gemeente(s) afgestemd
op de woningbehoefte. Het verschuiven van 10%-punt sociale huur naar 10%-punt koopwoningen
heeft dan tot gevolg dat het bouwplan niet meer aansluit bij de woningbehoefte.
Daarnaast geldt voor sociale huurwoningen die worden gerealiseerd door een Toegelaten
Instelling vaak een vaste grondprijs, terwijl voor particuliere sociale huur en voor
vrije sector koopwoningen de grondprijs afhankelijk is van de locatie, de woninggrootte
en het type woning. De marktwaarde en stichtingskosten zijn dus afhankelijk van de
marktontwikkelingen. Aangenomen mag worden dat een groter aandeel koop tot hogere
opbrengsten leidt.
Vraag 10
Wat zou de bijdrage van het Rijk worden als de extra grondopbrengsten uit een 10%-punt
lager percentage sociale huur en een 10%-punt hoger percentage koop worden gebruikt
om de bijdrage van het Rijk te verlagen met betrekking tot het voorstel «het doortrekken
van de Noord/Zuidlijn» voor gemeente Haarlemmermeer?
Antwoord 10
In het coalitieakkoord is opgenomen dat we er naar streven dat tenminste tweederde
van de nieuwbouw betaalbare huur- en koopwoningen is. Met een lager percentage sociale
huur is er in de meeste gevallen nog altijd geen sprake van een overschot op de gebiedsontwikkelingen
waarmee investeringen in het OV kunnen worden gedekt. In de «Gevoeligheidsanalyse
business case aanpak 14 grootschalige woningbouwgebieden»1 bleek dat de omzetting van het aandeel betaalbare woningen van 70% naar 50% per saldo
leidt tot een verlaging van de publieke onrendabele top met 14%. Deze verlaging is
berekend over alle 14 grootschalige woningbouwgebieden en niet specifiek voor de gemeente
Haarlemmermeer.
Er zijn dus ook dan nog steeds aanzienlijke investeringen nodig in de schaalsprong
OV én in de gebiedsontwikkelingen die daarmee ontsloten worden. Daarnaast wordt de
financiële opgaven elders in de stad of regio groter om toch in de woningbehoefte
te kunnen voorzien. Of de problemen op de woningmarkt nemen verder toe omdat er te
weinig betaalbare woningen gebouwd worden.
Vraag 11
Wat is het totale aantal geplande woningen met betrekking tot het voorstel «Schaalsprong
Metropolitaan OV en Verstedelijking Zuidelijke Randstad» uitgesplitst per gemeente?
Antwoord 11
De schaalsprong Metropolitaan OV en Verstedelijking Zuidelijke Randstad omvat de zone
langs de Oude lijn, de Randstadrail en het metronet. Het voorstel voor de Oude lijn/Randstadrail
met de aangepaste, kleinere scope zoals dit bij de Groeifondscommissie is ingediend,
omvat een verbetering van het spoorvervoer over de Oude lijn, een aantal van de stations
en biedt de mogelijkheid de frequentie van de metrolijn E te verhogen. Het voorstel
maakt onderdeel van uit van de schaalsprong Metropolitaan OV en Verstedelijking, maar
omvat niet alle plannen.
Bij de Oude lijn hebben de 8 gemeenten van de Verstedelijkingsalliantie op het BO
MIRT 2019 toegezegd 170.000 woningen binnenstedelijk te accommoderen in de zone Oude
Lijn nabij hoogwaardig openbaar vervoer in de periode 2018 – 2040, waarvan 118.200
woningen zijn gepland tot 2030.
Circa 143.500 woningen van de totale planvoorraad (201.000 woningen, zie onderstaand
overzicht) zijn gepland binnen een straal van 2 km van een treinstation langs de Oude
Lijn, waarvan 84.900 woningen binnen een straal van 1 km. Daarnaast kunnen langs de
Oude lijn circa 85.000 extra arbeidsplaatsen gerealiseerd worden.
De planvoorraad per gemeente voor de periode 2021–2040 ziet er als volgt uit2:
Leiden 16.800
Den Haag 39.200 (tot 2030)
Rijswijk 10.800
Delft 14.500
Schiedam 9.000
Rotterdam 71.900
Dordrecht 10.900
Zoetermeer 27.900
Bij de Randstadrail zijn tot 2030 binnen het directe invloedsgebied van RandstadRail
lijn 3 & 4 (straal 1 km vanaf stations) circa 38.000 nieuwe woningen gepland. Zonder
dubbeltelling met de Oude Lijn komt dit neer op circa 19.500 nieuwe woningen tot 2030.
Bij het metronet zijn tot 2030 binnen het directe invloedsgebied van het Metronet
(straal 1 km vanaf stations) circa 50.000 nieuwe woningen gepland. Zonder dubbeltelling
met de Oude Lijn komt dit neer op circa 25.000 nieuwe woningen tot 2030.
Vraag 12
Welk percentage sociale huur wordt er standaard binnen het gemeentelijk woonbeleid
gevraagd met betrekking tot het voorstel «Schaalsprong Metropolitaan OV en Verstedelijking
Zuidelijke Randstad» uitgesplitst per gemeente?
Antwoord 12
Vooropgesteld dat het hier een gemeentelijke verantwoordelijkheid betreft, kan ik
uw Kamer informeren dat er geen standaard percentage sociale huur is met betrekking
tot het voorstel «Schaalsprong Metropolitaan OV en Verstedelijking Zuidelijke Randstad».
De provincie Zuid-Holland heeft als ambitie dat nieuwbouw uit 50% betaalbare woningen
bestaat, met als richtinggevende percentages 30% sociale woningbouw en 20% middenhuur.
In het coalitieakkoord is daarnaast opgenomen dat er naar wordt gestreefd dat tenminste
tweederde van de nieuwbouw betaalbare huur- en koopwoningen is.
Vraag 13
Wat is het gemiddelde verschil in grondopbrengst binnen het gemeentelijk woonbeleid
tussen een sociale huurwoning en koopwoning van eenzelfde gemiddelde oppervlakte met
betrekking tot het voorstel «Schaalsprong Metropolitaan OV en Verstedelijking Zuidelijke
Randstad» uitgesplitst per gemeente?
Antwoord 13
Zie het antwoord op vraag 8.
Vraag 14
Hoeveel extra grondopbrengsten zouden er zijn voor het totale aantal geplande woningen
als het percentage sociale huur 10%-punt lager zou zijn en het percentage koop 10%-punt
hoger zou zijn woningen met betrekking tot het voorstel «Schaalsprong Metropolitaan
OV en Verstedelijking Zuidelijke Randstad» uitgesplitst per gemeente?
Antwoord 14
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 15
Wat zou de bijdrage van het Rijk worden als de extra grondopbrengsten uit een 10%-punt
lager percentage sociale huur en een 10%-punt hoger percentage koop worden gebruikt
om de bijdrage van het Rijk te verlagen met betrekking tot het voorstel «Schaalsprong
Metropolitaan OV en Verstedelijking Zuidelijke Randstad»?
Antwoord 15
Zie het antwoord op vraag 10.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
L. van der Zande, adjunct-griffier