Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kuzu over het kabinetsbesluit UAWC niet langer te financieren en Israëls criminalisering van Palestijnse maatschappelijke organisaties
Vragen van het lid Kuzu (DENK) aan de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Buitenlandse Zaken over het kabinetsbesluit UAWC niet langer te financieren en Israëls criminalisering van Palestijnse maatschappelijke organisaties (ingezonden 3 februari 2022).
Antwoord van de Ministers Schreinemacher (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking)
en Hoekstra (Buitenlandse Zaken) (ontvangen 18 maart 2022).
Vraag 1
Herinnert u zich het besluit van het vorige kabinet, zoals op 5 januari 2022 aangekondigd,
om de financiering van de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) te beëindigen?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Betwist het kabinet, anders dan onderzoeksbureau Proximities heeft vastgesteld, «dat
UAWC gebonden is aan het principe van non-discriminatie betreffende politieke meningsuiting
en niet bevoegd is om stafleden dan wel bestuursleden te vragen naar politieke activiteiten»?2 Zo ja, op welke (rechts)gronden en feiten berust dit standpunt? Zo nee, hoe zijn
de juridische beperkingen waaraan UAWC is onderworpen, ook onder Palestijnse wetgeving,
gewogen en betrokken in het kabinetsbesluit?
Antwoord 2
Het kabinet verwacht niet van organisaties waarmee wordt samengewerkt dat medewerkers
worden gescreend op politieke opvattingen of affiliaties met politieke organisaties.
Het kabinet is zich bewust dat de PFLP in de lokale context een erkende politieke
partij is. Voor het kabinet is in de besluitvorming echter leidend dat de PFLP een
door de EU en VS geregistreerde terroristische organisatie is. De regering is van
oordeel dat van UAWC mocht worden verwacht op de hoogte te zijn van deze kwalificatie
door de EU, en de relevantie daarvan voor donoren zoals Nederland. Dit is ook meerdere
malen benadrukt door Nederland in het contact met UAWC. Het kabinet heeft geconstateerd
dat de individuele banden – zeker ook binnen het bestuur van UAWC en de daar geconstateerde
dubbelmandaten met de PFLP – wijdverbreid waren en de gehele onderzoeksperiode 2007–2021
bestreken, en derhalve van dien aard en orde van grootte waren dat deze redelijkerwijs
niet onopgemerkt kunnen zijn gebleven. UAWC had Nederland daarvan op de hoogte moeten
brengen maar heeft dit niet gedaan, ook niet ten tijde van het onderzoek. Zie ook
de antwoorden op de Kamervragen gesteld door de leden Simons en Van Dijk (Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1945)
Vraag 3
Hoeveel van de 34 personen die, volgens de bevindingen van Proximities, «individuele
banden» met de Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP) zouden hebben onderhouden:
a zijn meegeteld op basis van vermeende banden met maatschappelijke organisaties die
Proximities heeft aangemerkt als onderdeel van de PFLP?
b zijn per 2022 nog als medewerker of bestuurslid bij UAWC betrokken?
Hoeveel personen vermeld onder vraag 3b zijn meegeteld op basis van vermeende banden
met maatschappelijke organisaties, zoals bedoeld onder vraag 3a?
Antwoord 3
Zoals aangegeven in de kamerbrief van 5 januari jl. zijn er volgens het externe onderzoek
34 personen met individuele banden geïdentificeerd over de periode van 2007 tot en
met 2021. In 11 gevallen was sprake van individuen die, op het moment dat zij actief
waren voor UAWC, een band hadden met een maatschappelijke organisatie die door de
externe onderzoeker werd geïdentificeerd als onderdeel van de PFLP.
Aangezien het onderzoek in 2021 is afgerond is niet bekend of er op dit moment nog
medewerkers of bestuursleden van UAWC betrokken zijn bij de PFLP.
Vraag 4
Kunt u bevestigen dat het onderzoek van Proximities de Israëlische propaganda weerlegt
en ontkracht dat UAWC [a] betrokken is bij terrorisme en [b] een integraal onderdeel
is van de PFLP? Kunt u bevestigen dat de uitkomsten van het Proximities onderzoek
haaks staan op Israëls besluit en grondslag om UAWC als «terroristische organisatie»
aan te merken?
Antwoord 4
Zoals verwoord in de Kamerbrief uitkomsten en kabinetsreactie extern onderzoek naar UAWC d.d. 5 januari 2022 (Kamerstuk 23 432, nr. 486), zijn er geen aanwijzingen gevonden dat er financiële stromen zijn tussen UAWC en
de PFLP, en evenmin kan worden geconstateerd dat er sprake is van een organisatorische
eenheid of aansturing van UAWC door de PFLP. Daarnaast is er geen bewijs gevonden
dat suggereert dat stafleden van UAWC of bestuursleden hun positie bij UAWC gebruikt
hebben voor terroristische activiteiten of om terroristische activiteiten te steunen.
Het kabinet heeft op basis van het externe onderzoek geen reden om UAWC te kwalificeren
als een terroristische organisatie.
Vraag 5
Herinnert u zich de volgende uitspraak in de Kamerbrief van 5 januari jl. inzake UAWC:
«Hiermee is een extra controle ingebouwd om risico’s met betrekking tot mogelijke
«banden met» vroegtijdig in beeld te krijgen en wordt naar uitvoerende organisaties
duidelijk aangegeven dat dergelijke banden voor Nederland niet acceptabel zijn»? Kunt
u toelichten welke handelingen en contacten u schaart onder «dergelijke banden», die
het kabinet «niet acceptabel» acht?
Antwoord 5
Daarmee doelt het kabinet op banden van individuele medewerkers of bestuursleden met
organisaties die door de EU of VN zijn aangemerkt als terroristische organisaties.
Vraag 6
Heeft u kennisgenomen van de fundamentele bezwaren van het Palestijnse Ministerie
van Buitenlandse Zaken3, PNGO4 en 60 internationale maatschappelijke organisaties5 tegen het kabinetsbesluit de financiering van UAWC te beëindigen? Deelt u de zorg
dat het besluit de geloofwaardigheid van Nederland in Palestina ernstige schade heeft
toegebracht? Wat gaat u doen om het vertrouwen van de Palestijnse civiele samenleving
in het OS-beleid en de rol en inzet van Nederland te herstellen?
Antwoord 6
Het kabinet heeft kennis genomen van deze bezwaren en is het gesprek aangegaan met
vertegenwoordigers van het Palestijns maatschappelijk middenveld en de Palestijnse
autoriteit om het Nederlandse besluit nader toe te lichten en te luisteren naar hun
zorgen. In deze gesprekken is het belang benadrukt dat het kabinet hecht aan een sterk
maatschappelijk middenveld in de Palestijnse Gebieden. Het kabinet heeft op basis
daarvan geen reden om te veronderstellen dat de Nederlandse geloofwaardigheid ernstige
schade heeft opgelopen. De relatie met de Palestijnse Autoriteit is goed, zoals ook
blijkt uit een recent gesprek tussen de beide Ministers van Buitenlandse Zaken, en
Nederland blijft Palestijnse ngo’s actief steunen zoals ook is toegelicht in de Kamerbrief
van 5 januari jl.
Vraag 7
Herinnert u zich de brandbrief die u heeft ontvangen van zeven VN-Mensenrechtenrapporteurs6, waarin zij op grond van drie redenen hun diepe zorgen uiten over het kabinetsbesluit
de financiering van UAWC te beëindigen? Wat is uw inhoudelijke reactie op elk van
deze redenen, te weten: inconsistentie met het EU-beleid ten aanzien van politieke
gezindheid, strijdigheid met de vrijheden van vereniging, meningsuiting en privacy
en facilitatie van Israëls onrechtmatige en schadelijke pogingen de Palestijnse civiele
samenleving te ontwrichten?
Antwoord 7
Voor de inhoudelijke reactie van het kabinet op deze brief verwijs ik u naar de website
van OHCHR, specifiek de pagina van de speciaal rapporteur voor «the situation of human
rights in the Palestinian territory occupied since 1967»7.
Vraag 8
Wat is uw politieke appreciatie en weging van het feit dat Nederland door zeven gezaghebbende
VN-Mensenrechtenrapporteurs met klem wordt verzocht het besluit de financiering van
UAWC te beëindigen «te herzien en te heroverwegen»? Waarom heeft u in uw antwoordbrief
aan de VN-rapporteurs niet op deze dringende oproep gereageerd8?
Antwoord 8
Nederland hecht grote waarde aan de VN-inspanningen voor mensenrechten en steunt de
mandaten van de VN-rapporteurs. In die geest heeft Nederland ook een zorgvuldig antwoord
geformuleerd op de brief waarin wordt aangegeven de zorgen van de rapporteurs serieus
te nemen, en altijd open te staan voor een dialoog en verdere uitleg. Dit leidt echter
niet tot een herziening van de besluitvorming. Voor de volledige reactie van het kabinet
op de brief van de zeven rapporteurs verwijs ik u naar de website van OHCHR, specifiek
de pagina van de speciaal rapporteur voor «the situation of human rights in the Palestinian
territory occupied since 1967»9.
Vraag 9
Heeft het kabinet tijdens haar opschorting van UAWC’s de lopende financiering, de
onderzoeksfase en de besluitvorming over toekomstige financiering het «do no harm»
principe ook ten aanzien van UAWC toegepast, om disproportionele en onnodige schade
aan deze vitale landbouworganisatie te voorkomen? Zo ja, op welke wijze heeft het
kabinet dat gedaan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
Het kabinet heeft in alle fasen van het proces geprobeerd om proportioneel en zorgvuldig
te handelen en UAWC geen onnodige schade te berokkenen. Allereerst is dat gebeurd
door geen vroegtijdige conclusies te trekken, maar juist door een zorgvuldig afgewogen
traject vorm te geven waarin een onafhankelijke partij is gevraagd om op basis van
openbare en te verifiëren bronnen onderzoek te doen naar mogelijke banden tussen UAWC
en de PFLP. In dit onderzoek heeft UAWC de mogelijkheid tot hoor- en wederhoor gekregen.
Op basis van de uitkomsten van het externe onderzoek heeft het kabinet vervolgens
een zorgvuldige afweging gemaakt, waarbij in de brief aan uw Kamer van 5 januari duidelijk
is aangegeven hoe de bevindingen van Proximities zijn gewogen in de besluitvorming.
Vraag 10
Wat zijn de concrete gevolgen van de «aangescherpte due dilligence» voor Palestijnse
ngo’s die Nederland financiert en de eisen die het kabinet aan hen stelt ten aanzien
van de monitoring, registratie en signalering van eventuele politieke gezindheid en/of
activiteit van medewerkers en bestuursleden? Graag een toelichting.
Antwoord 10
Palestijnse ngo’s waarmee Nederland samenwerkt of overweegt te gaan samenwerken, dienen
aan te geven of er sprake is van banden tussen individuele medewerkers of bestuursleden
met organisaties die door de EU of VN als terroristisch zijn geregistreerd. Daarbij
wordt duidelijk door NRO Ramallah aangegeven dat dergelijke banden niet acceptabel
zijn en ingaan tegen het Nederlandse buitenlandse beleid. Tijdens de monitoringfase
zal NRO hier aandacht voor houden.
Vraag 11
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Al-Haq over een financiering die de Europese
Commissie al in mei 2021 heeft opgeschort10? Bent u bereid om de Commissie om opheldering te vragen over de juridische en feitelijke
grondslag van deze opschorting en de onzorgvuldige, zo niet onrechtmatige, behandeling
die Al-Haq ten deel is gevallen? Zo ja, wilt u de uitleg van de Commissie met de Kamer
delen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 11
Ja. De EU heeft destijds uit voorzorg het anti-fraudebureau OLAF gevraagd te bezien
of het van Israël ontvangen materiaal in mei 2021 aanleiding gaf om nader onderzoek
te doen naar eventuele financiële relaties. Op basis hiervan heeft de Europese Commissie
de financiën opgeschort. Het kabinet is in contact met de Europese Commissie hierover,
ook om zoals gemeld aan uw Kamer in de brief van 5 januari jl., met andere donoren
afstemming te zoeken om zoveel mogelijk tot een gezamenlijke appreciatie van de Israëlische
informatie te komen en daarbij de motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 35 925 V, nr. 46) te betrekken. Uitgangspunt blijft daarbij dat de Israëlische informatie voldoende
overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden.
Vraag 12
Deelt u de zorg dat een totale ontwrichting van de Palestijnse civiele samenleving
dreigt – en daarom geboden is dat Nederland, de EU en andere landen zo snel mogelijk
hun standpunt bepalen en kenbaar maken ten aanzien van verdere financiering en ondersteuning
van de Palestijnse ngo’s die Israël in oktober 2021 heeft aangemerkt als «terroristische
organisaties»? Bent u bereid daar op EU-niveau op aan te dringen? Kunt u, in het licht
van de acute kwetsbaarheid van deze ngo’s, een tijdsindicatie geven van wanneer Nederland
dat gaat doen?
Antwoord 12
Nederland deelt de zorgen over de druk op het Palestijns maatschappelijk middenveld.
Het kabinet heeft tot op heden geen bewijs gezien voor de Israëlische kwalificatie
van de zes ngo’s als «terroristisch» en ziet dan ook geen aanleiding om het beleid
ten aanzien van deze ngo’s op basis van dit Israëlische besluit te herzien. Nederland
zet zich er voor in om met andere donoren op korte termijn tot een gezamenlijke appreciatie
te komen en dringt hier op EU-niveau ook op aan. Het uitgangspunt blijft dat de Israëlische
informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. De regering draagt dit standpunt
uit in de reguliere contacten met het Palestijns (en internationale) maatschappelijk
middenveld. Dit wordt tevens te kennen gegeven richting andere internationale donoren,
alsook de Israëlische en Palestijnse autoriteiten. Het kabinet kan geen indicatie
geven wanneer de coördinatie met andere donoren is afgerond.
Vraag 13
Wilt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Antwoord 13
Ja.
In aanvulling op eerdere vragen over hetzelfde onderwerp van het lid Simons (BIJ1)
en Jasper van Dijk (SP) d.d. 21 januari 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2021–2022, nr. 1945)
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.