Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Omtzigt over uithuisgeplaatste kinderen en het toeslagenschandaal
Vragen van het lid Omtzigt (Omtzigt) aan de Ministers voor Rechtsbescherming en van Justitie en Veiligheid, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister-President over uithuisgeplaatste kinderen en het toeslagenschandaal (ingezonden 4 februari 2022).
Antwoord van Minister Weerwind (Rechtsbescherming), mede namens de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 18 maart 2022). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1898.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Jeugdzorgkenner: Kans op terugplaatsing kinderen toeslagenouders
«vrijwel nihil»»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat na de «aanvaardbare termijn» (een half jaar voor jonge kinderen een
jaar voor oudere kinderen) kinderen volgens de geldende richtlijn in principe niet
worden teruggeplaatst? Zo nee, hoeveel kinderen zijn het afgelopen jaar dan teruggeplaatst
na de aanvaardbare termijn?
Antwoord 2
De richtlijn «Uithuisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming» geeft professionals
onderbouwde aanbevelingen voor besluiten over uithuisplaatsing of terugplaatsing.
Belangrijk uitgangspunt bij deze besluiten is het ontwikkelingsperspectief van het
kind. Met de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen (2015) heeft het ontwikkelingsperspectief
van het kind een centrale positie gekregen in de rechtsgronden voor de ondertoezichtstelling
en gezagsbeëindigende maatregel met het «aanvaardbare termijn-criterium». De aanvaardbare
termijn verwijst naar de periode van onzekerheid die een kind kan overbruggen met
betrekking tot de vraag waar hij verder zal opgroeien zonder schade op te lopen in
zijn ontwikkeling. De richtlijn biedt ondersteuning hiervoor. De in de richtlijn genoemde
termijnen zijn indicatief. Verlenging van de aanvaardbare termijn is ook mogelijk,
bijvoorbeeld als ouders groei laten zien in het herstellen van de veiligheid maar
de inschatting is dat zij daar nog langer de tijd voor nodig hebben.
Als de verwachting is dat ouders niet in staat zijn om, binnen een voor het kind aanvaardbare
termijn, de opvoeding en verzorging weer op zich te kunnen nemen, dan doet de Raad
voor de Kinderbescherming (RvdK) onderzoek om te bezien of en welke maatregelen voor
het kind nog nodig en passend zijn.
Op dit moment zijn geen cijfers beschikbaar over hoe vaak kinderen na een uithuisplaatsing
worden teruggeplaatst bij hun ouders. Mijn ministerie bespreekt met Jeugdzorg Nederland
en de RvdK hoe de registratie kan worden verbeterd. Bij de eerstvolgende voortgangsbrief
Jeugd van juni 2022 zullen wij uw Kamer informeren over de voortgang.
Vraag 3
Met hoeveel van de kinder/ouder-paren, waarvan in oktober bleek dat 1115 kinderen
uithuisgeplaatst waren en waarvan het aantal hoger kan zijn, aangezien alleen gedwongen
uithuisplaatsingen zijn meegenomen vanaf 2015 en waarvan waarschijnlijk niet iedere
uithuisplaatsing in zijn geheel door het toeslagenschandaal is veroorzaakt, is er
nu – vijf maanden later – contact en wordt er gesproken over mogelijkheden van hereniging?
Antwoord 3
Het ondersteuningsteam is nog in opbouw en pas sinds medio januari kleinschalig gestart.
Sinds medio januari is er contact met twaalf gedupeerde ouders waarbij in totaal 25
kinderen zijn betrokken. Gegeven de korte tijd dat deze ouders begeleid worden, is
het nog te vroeg om daar nu al over terug te koppelen. Ik verwacht dat het ondersteuningsteam
vanaf 1 april landelijk beschikbaar zal zijn. Vanaf dat moment zal hieraan ook breed
bekendheid worden gegeven en verwacht ik dat meer ouders een beroep zullen doen op
het ondersteuningsteam. In mijn brief van 22 februari jl. heb ik u toegezegd u hierover
eind maart nader te informeren.
Naast de inzet van het ondersteuningsteam, zijn Gecertificeerde Instellingen, de RvdK
en gemeenten extra alert op situaties waarin de toeslagenaffaire speelt. Enkele Gecertificeerde
Instellingen hebben aparte teams ingericht om samen met gemeenten de situaties van
de betreffende ouders en kinderen opnieuw te beoordelen en te bezien hoe extra hulp
de levensomstandigheden kunnen verbeteren. Wij hebben geen zicht op het aantal gedupeerde
ouders en/of kinderen waarmee in dat kader contact is en of in die gevallen gesproken
wordt over de mogelijkheden van hereniging.
Overigens leidt de aanpak niet in alle gevallen tot hereniging. De mogelijkheid voor
hereniging is afhankelijk van veel factoren waarbij het belang, het perspectief en
de stem van het kind centraal staan. Het zicht op hereniging is een mogelijke uitkomst
van de aanpak. Zoals gebruikelijk kan dit pas worden gerealiseerd als de veiligheid
of ontwikkeling van het kind niet langer in het geding is.
Vraag 4
Hoeveel van deze 1115 kinderen zijn vijf maanden na het bekend worden met hun ouder(s)
herenigd, door terugplaatsing of in ieder geval met de start van een traject dat daarop
gericht is?
Antwoord 4
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Vraag 5
Is het u bekend dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) geen individuele klachtzaken
van ouders in behandeling neemt, maar ouders verwijst naar de Stichting Kwaliteitsregister
Jeugd (SKJ) of de klachtencommissie van de gecertificeerde instelling?
Antwoord 5
Ja. In de Jeugdwet is vastgelegd dat de instelling waar de klacht op ziet in de eerste
plaats voor de klachtafhandeling verantwoordelijk is. De IGJ behandelt zelf geen individuele
klachten. Het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ), onderdeel van de IGJ, geeft informatie
en advies bij vragen of klachten over de kwaliteit van zorg. Wanneer burgers zich
bij het LMZ melden, zet deze zich in om hen te ondersteunen door eventuele vragen
te beantwoorden en mee te denken over vervolgstappen. Dit kan onder andere zijn het
verwijzen naar de reguliere behandelwijze van klachten bij de instelling. Ouders kunnen
zich hierin laten bijstaan door het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ), voor
informatie, advies of ondersteuning.
Klachten kunnen voor de IGJ aanleiding zijn om een toezichtsonderzoek bij een instelling
te doen of een thematisch toezicht uit te voeren.
Vraag 6
Is het u bekend dat ouders door de zeer stringente regels van het SKJ het nagenoeg
onmogelijk gemaakt wordt om klachten in te dienen; tal van klachten worden reeds in
het voorportaal afgewezen en sinds 1 oktober jl. kunnen er nog slechts vijf klachtonderdelen
worden ingediend?
Antwoord 6
Ik deel de mening niet dat het ouders nagenoeg onmogelijk wordt gemaakt om klachten
in te dienen bij het SKJ.
In het voorportaal wordt getoetst of een klacht voor inhoudelijke behandeling in aanmerking
komt. Het SKJ heeft daarbij juist veel oog voor de bescherming van klagers. Omdat
het ingewikkeld kan zijn om een klacht helder te formuleren en met feiten te onderbouwen,
wordt een klager vaak benaderd door het SKJ met advies om de klacht beter te formuleren
zodat de klacht voor inhoudelijke behandeling in aanmerking kan komen. Als dit de
klager zelf niet lukt, wordt die doorverwezen naar professionele ondersteuning van
bijvoorbeeld het AKJ.
Het terugbrengen van het aantal klachtonderdelen is niet bedoeld om de positie van
de klager te beperken. De verwachting is dat dit ontlastend is voor zowel klager als
beklaagde omdat zij beiden vaak erg veel tijd en moeite in het klachtproces steken.
Klagers mogen in beginsel nog steeds zo veel klachten indienen als ze willen. Eén
klacht mag evenwel uit vijf onderdelen bestaan. De ervaring van het tuchtrechtcollege
leert dat het omschrijven van vijf klachtonderdelen volstaat om helder te krijgen
of een professional volgens de beroepscode of richtlijnen juist heeft gehandeld. Het
terugbrengen van het aantal klachtonderdelen is met alle belangrijke partijen in het
jeugddomein, waaronder ervaringsdeskundigen, afgestemd. Ook het cliëntperspectief
is dus meegenomen.
Vraag 7
Is het u bekend dat wanneer ouders, conform het advies van de Inspectie, eerst alle
mogelijke klachtprocedures succesvol hebben doorlopen en waarbij er vervolgens door
de gecertificeerde instellinggeen gevolg wordt gegeven aan de gegrond verklaarde klachten,
de Inspectie dan nog steeds volstaat met de mededeling dat zij geen individuele klachten
in behandeling neemt? Acht u dat aanvaardbaar?
Antwoord 7
Als ouders niet tevreden zijn over het handelen van (medewerkers van) een Gecertificeerde
Instelling, dan kunnen zij daar een klacht indienen. Als de klacht niet in een informeel
gesprek wordt opgelost of als de klager niet voor een informele weg kiest, dan wordt
de klacht formeel in behandeling genomen door een onafhankelijke klachtencommissie.
Nadat de uitspraak van de klachtencommissie is ontvangen, deelt de Gecertificeerde
Instelling binnen een maand schriftelijk aan de klager en de klachtencommissie mee
of naar aanleiding van de uitspraak maatregelen worden genomen. Uitspraken van een
klachtencommissie zijn niet bindend. Als de klager niet tevreden is over de wijze
waarop de klacht door de Gecertificeerde Instelling wordt afgehandeld, dan kan de
klager zich wenden tot de Nationale ombudsman of de Kinderombudsman.
Indien sprake is van ernstige ethische of vakinhoudelijke verwijten die zien op een
individuele geregistreerde jeugdprofessional, kan er een klacht bij het SKJ worden
ingediend. Als een klager zich niet kan vinden in de beoordeling door het College
van Toezicht van het SKJ, dan kan de klacht nog worden voorgelegd aan het College
van Beroep.
Klagers kunnen zich in al deze (tucht)klachtprocedures laten bijstaan door een vertrouwenspersoon
van het AKJ.
Zoals bij de beantwoording van vraag 5 is toegelicht, behandelt de IGJ zelf geen individuele
klachten. Klachten kunnen voor de IGJ wel aanleiding zijn om een toezichtsonderzoek
bij een instelling te doen of een thematisch toezicht uit te voeren.
Vraag 8
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel individuele zaken er het afgelopen jaar zijn ingediend
door ouders en hoeveel van die ingediende zaken door de Inspectie in behandeling zijn
genomen?
Antwoord 8
In 2021 zijn bij de Inspectie JenV vijf meldingen van burgers geregistreerd op het
domein jeugd. Deze meldingen bevatten geen informatie die er op wijst dat deze zijn
ingediend door personen behorend tot de groep gedupeerden kinderopvangtoeslagenaffaire.
Er werden in de periode van 2017 tot 2020 negentien melding gedaan op het domen jeugd.
Deze meldingen bevatten evenmin informatie die er op wijst dat deze door gedupeerden
zijn ingediend.
De Inspectie JenV heeft alle meldingen uit 2021 afgehandeld. De Inspectie
JenV kijkt naar brede ontwikkelingen binnen het systeem van (in dit geval) de jeugdbescherming.
Individuele casuïstiek kan aanleiding geven om te bekijken of er relevante brede ontwikkelingen
of rode draden zijn die de Inspectie JenV nader moet onderzoeken, tenzij zo ernstig
of maatschappelijk ontwrichtend dat incidentonderzoek aangewezen is. Gegeven de inhoud
van casuïstiek heeft zij ten aanzien van de meldingen uit 2021 niet hoeven ingrijpen
op instellingsniveau volgens de middelen die zij daartoe ter beschikking heeft.
De Inspectie JenV heeft begin 2022 contact gehad met een door de toeslagenaffaire
gedupeerde ouder van wie het kind uit huis is geplaatst. De Inspectie JenV heeft deze
ouder uitgelegd dat zij in deze individuele gevallen niet bevoegd is om op te treden.
Zij heeft de ouder daarom doorverwezen naar onder meer de gemeente. Die is immers
aangewezen om ouders bij uithuisplaatsingen op diverse manieren bij te staan.
Het LMZ van de IGJ heeft in 2021 ruim 750 contacten gehad met jeugdigen, hun (groot)ouders
en/of andere betrokkenen over jeugdhulp. Dit varieert van vragen over jeugdhulp tot
meldingen over instellingen of opgelegde maatregelen. Bijna een kwart hiervan had
betrekking op uithuisplaatsingen. Nadere analyse toont dat bij zeven contacten ouders
aangaven te maken hebben gehad met de toeslagenaffaire.
Van de ruim 750 contacten over jeugdzorg hebben er ongeveer veertig geleid tot een
toezichtsonderzoek bij een jeugdzorgaanbieder. Bij deze veertig zijn verschillende
interventies ingezet, zoals het voeren van een gesprek met de instelling, het verzoek
aan de instelling om intern onderzoek uit te voeren, of het uitvoeren van een eigenstandig
onderzoek door de IGJ.
De informatie uit de contacten wordt ook gebruikt bij uitvoering van het risicogestuurde
toezicht. Zo hebben signalen van burgers over de jeugdbescherming in brede zin eind
vorig jaar mede geleid tot het besluit van de inspecties om in de eerste helft van
2022 een thematisch toezicht uit te voeren naar de kwaliteit van het feitenonderzoek
bij gedwongen uithuisplaatsingen.
Vraag 9
Kunt u, voor zover er door de Inspectie individuele zaken in behandeling zijn genomen,
aangeven in hoeveel zaken de Inspectie heeft ingegrepen? Zo ja, wat heeft de Inspectie
in die gevallen concreet gedaan?
Antwoord 9
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 8.
Vraag 10
Welke bevoegdheden heeft de Inspectie wanneer ouders klagen over een lopende casus?
Antwoord 10
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Vraag 11
Kunt u aangeven, wanneer na onderzoek van de Inspectie zou blijken dat een Gecertificeerde
Instelling in een lopende zaak ernstig tekort is geschoten, welke middelen de Inspectie
ten dienste staan om de gecertificeerde instelling te bewegen tot onmiddellijk handelen?
Antwoord 11
De IGJ en de Inspectie JenV zijn aangewezen als toezichthouders die toezien op de
naleving van de Jeugdwet. Hierbij heeft de wetgever verduidelijkt dat de Inspectie
JenV toezicht houdt op de kwaliteit waar het de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke
beslissingen betreft. Bij samenwerking tussen IGJ en Inspectie JenV geldt dat het
primaat bij de IGJ ligt, tenzij het dus de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke
beslissingen betreft. De taakverdeling tussen de inspecties laat evenwel elke vorm
van samenwerking tussen de IGJ en de Inspectie JenV, vanuit de eigen expertise, toe.
In algemene zin hebben de inspecties de bevoegdheden genoemd in artikel 9.3 Jeugdwet:
een aanwijzing, bevel of tuchtklacht. Indien een krachtens artikel 9.3 gegeven schriftelijke
aanwijzing of een bevel niet of onvoldoende wordt opgevolgd, bestaat de mogelijkheid
om een last onder bestuursdwang op te leggen.
Ten aanzien van de bevoegdheden in algemene zin kan daarnaast worden verwezen naar
de artikelen 5:12, 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20, eerste en tweede lid, van de Algemene
wet bestuursrecht (Awb) die van overeenkomstige toepassing zijn ten aanzien van de
ambtenaren van de inspecties. Het gaat hier onder meer om de medewerkingsplicht, het
betreden van plaatsen en het vorderen van inlichtingen.
Verder is het van belang om te vermelden dat de inspecties niet de bevoegdheid hebben
om te treden in rechterlijke beslissingen.
Vraag 12
Wat is de gemiddelde doorlooptijd van een zaak die door de Inspectie in behandeling
wordt genomen?
Antwoord 12
De Inspectie JenV hanteert in principe een standaardtermijn van drie weken voor een
reactie op een burgermelding, maar de termijn is afhankelijk van de complexiteit van
de betreffende melding.
Bij de IGJ geldt dat als er naar aanleiding van contacten met burgers een toezichtonderzoek
bij een instelling wordt overwogen, burgers in principe binnen vier weken een brief
met de beslissing van de IGJ krijgen. Wanneer toezichtsonderzoek nodig is, is de doorlooptijd
afhankelijk van de omvang en de aard van de melding.
Vraag 13
Wanneer uit onderzoek van de Inspectie blijkt dat er fundamentele zaken misgaan in
een dossier, welk mandaat heeft de Inspectie dan om direct in de situatie in te grijpen?
Antwoord 13
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 11.
Vraag 14
Kunt u, gelet op de komende onderzoeksopdrachten met betrekking tot de toeslagenouders
en de uithuisgeplaatste kinderen, aangeven wat de huidige werkvoorraad van de Inspectie
is?
Antwoord 14
De Inspectie JenV neemt het voortouw in het onderzoek naar de rol van de jeugdbescherming
bij door de toeslagenaffaire gedupeerde gezinnen. Door de Inspectie JenV is ruim capaciteit
beschikbaar gesteld voor dit onderzoeksprogramma. De IGJ heeft een adviserende rol.
De beschikbaar gestelde capaciteit van de Inspecties JenV staat los van capaciteit
die is gereserveerd voor het reguliere toezicht en het afhandelen van meldingen.
Vraag 15
Kunt u aangeven op welke wijze een rapportage van de Inspectie betrokken zou kunnen
worden in het oordeel van de kinderrechter. aangezien er reeds is aangegeven dat het
uiteindelijk de kinderrechter is die besluit of een kinderbeschermingsmaatregel al
dan niet gehandhaafd blijft en het een feit is dat de kinderrechter zich daarbij baseert
op de rapportages van de Gecertificeerde Instelling?
Antwoord 15
In zijn oordeel over een (verlenging van de) kinderbeschermingsmaatregel betrekt de
kinderrechter alle relevante feiten en omstandigheden die betrekking hebben op het
kind. Alle informatie die de kinderrechter aan de beslissing ten grondslag wil leggen,
moet gedeeld en besproken worden op zitting.
De kinderrechter beslist aan de hand van de stukken en dat wat partijen op de zitting
mondeling naar voren hebben gebracht over hun standpunt. Een rapport van de inspecties
kan door partijen worden ingebracht. Daarnaast neemt de kinderrechter kennis van ontwikkelingen
in het jeugdrecht in brede zin om de context van de beslissingen te kunnen plaatsen.
Van de belangrijkste rapporten van de inspecties zal de kinderrechter, in de meeste
gevallen, kennisnemen. Als de kinderrechter hierin feiten en omstandigheden relevant
acht voor het kind dan zal de kinderrechter deze informatie aan de orde stellen en
bespreken op zitting.
Vraag 16
Is het u bekend dat wanneer de Inspectie met betrekking tot jeugdzorg onderzoek doet,
zij daarbij doorgaans uitsluitend kijkt naar hoe de situatie is op het moment van
onderzoek?
Antwoord 16
Dit is bij beide inspecties afhankelijk van de onderzoekvraag. De inspecties kijken
naar de kwaliteit van de taakuitvoering op het moment van onderzoek (de huidige stand
van zaken). Hierin wordt ook de context meegenomen inclusief ontwikkelingen die in
het verleden kunnen liggen. Bij onderzoek naar incidenten wordt teruggekeken. Dit
geldt ook voor het onderzoek naar hoe de jeugdbescherming omging met door de toeslagenaffaire
gedupeerde gezinnen.
Vraag 17
Is het u bekend dat met betrekking tot jeugdzorg het begrip «waarheidsvinding» al
sinds jaar en dag ernstig onder druk staat? Kunt u in het verlengde daarvan aangeven
op welke wijze gegarandeerd is dat het aangekondigde onderzoek van de Inspectie is
gebaseerd op objectiveerbare en verifieerbare feiten?
Antwoord 17
Ja, ik ben bekend met de zorgen die worden geuit over de kwaliteit van feitenonderzoek
in de jeugdbescherming.2
Met het door de inspecties aangekondigde onderzoek wordt in kaart gebracht hoe door
de jeugdbescherming is omgegaan met door de toeslagenaffaire gedupeerde ouders. Het
onderzoek geeft een onafhankelijk beeld van het verband tussen de problemen met de
kinderopvangtoeslag en uithuisplaatsingen in het algemeen. Hierbij wordt (1) in kaart
gebracht of gedupeerde gezinnen vaker dan andere gezinnen (en dus disproportioneel)
te maken kregen met de jeugdbescherming. Vervolgens wordt (2) nagegaan waarom gedupeerde
gezinnen (al dan niet disproportioneel) te maken kregen met de jeugdbescherming en
of en hoe dit redelijkerwijs voorkomen had kunnen worden. Het CBS is gevraagd voor
dit eerste deelonderzoek statistische gegevens aan te leveren, zodat het onderzoek
objectiveerbaar en verifieerbaar is. Dit deel van het onderzoek is reeds gestart.
Voor de nadere inhoud van het onderzoek verwijs ik u naar het onlangs openbaar gemaakte
onderzoeksprogramma3 en het plan van aanpak van het eerste deelonderzoek4.
Vraag 18
Aan welke maatregelen denkt u om de rechtspositie van ouders en kinderen te verbeteren?
Antwoord 18
In het kader van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming zal een adviescommissie
worden ingesteld met de opdracht om onder andere advies uit brengen over op welke
wijze de rechtsbescherming en rechtspositie van kinderen en ouders versterkt moet
worden in alle fases van het hulpverleningstraject. De verwachting is dat deze adviescommissie
in het najaar van 2022 advies uitbrengt. Op basis van het advies zal ik komen met
maatregelen om de rechtspositie en rechtsbescherming van ouders en kinderen waar nodig
te versterken.
Vraag 19
Wat is de precieze onderzoeksopdracht die de twee inspecties gekregen hebben om onderzoek
te doen?
Antwoord 19
Er is geen sprake van een onderzoeksopdracht van het Rijk aan de inspecties. De inspecties
hebben zelf aanleiding gevonden om het door de Inspectie JenV aangekondigde onderzoek
in te stellen.
Meer informatie over het onderzoek is te vinden in de hiervoor genoemde aankondiging
van het onderzoeksprogramma van de inspecties en de opzet van het eerste deelonderzoek.5
Vraag 20
Is het u duidelijk dat het zeer ongewenst is om de twee inspecties onder wiens ogen
deze misstand jaren heeft plaatsgevonden het onderzoek te laten doen en ze ook nog
zelf een groot deel van de onderzoeksopdracht te laten opstellen?
Antwoord 20
Het is belangrijk dat naast de individuele begeleiding van de gedupeerde ouders en
kinderen ook op systeemniveau onderzocht wordt wat er is gebeurd. Het onderzoek van
de inspecties zal een onafhankelijk beeld geven van het verband tussen de problemen
met de kinderopvangtoeslag en uithuisplaatsingen in het algemeen.
Gezien de scope van onderzoek ligt het naar ons oordeel voor de hand dat de inspecties
dit onderzoek uitvoeren. De inspecties voeren toezicht uit op de bredere jeugdketen
en zijn daar geen onderdeel van. Zij onderzoeken waar zich risico’s voordoen, waar
het goed gaat en waar het beter kan. De inspecties zijn onafhankelijk in het doen
van onderzoek en beschikken over de noodzakelijke bevoegdheden, deskundigheid en mogelijkheden
om de werking van de jeugdbeschermingsketen grondig te onderzoeken. Bovendien zullen
de inspecties na afronding van hun onderzoek de uitvoering van de aanbevelingen kritisch
volgen en daarover zo nodig opnieuw rapporteren.
Met dit onderzoek op systeemniveau wordt zicht gekregen op de structurele werkwijze
in de jeugdbeschermingsketen ten aanzien van gedupeerde ouders en kinderen. Zonder
dit inzicht op systeemniveau kunnen we niet leren van het verleden. Dit leren geldt
niet enkel voor de ondersteuning voor gedupeerde ouders en kinderen, maar breder voor
de hele jeugdbeschermingsketen. Wij zien dit lerende aspect als een grote meerwaarde
van het onderzoek zoals door de inspecties is gestart.
Voorts wijs ik u erop dat op grond van de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties,
een Minister de inhoud van de taakuitoefening van de inspecties niet mag beïnvloeden
en de inspecties er niet van mag weerhouden om een bepaald onderzoek uit te voeren.
Vraag 21
Kunt u de namen geven van de mensen die u voornemens bent de opdracht tot het onderzoek
te geven? Kunt u voor die mensen aangeven welke betrokkenheid zij de afgelopen jaar
gehad hebben bij de keten van jeugdzorg, uithuisplaatsingen etc.?
Antwoord 21
Nee, ik ben niet bereid u de namen te geven van de medewerkers (ambtenaren) van de
inspecties die het onderzoek uitvoeren. Ik ben van oordeel dat, in het kader van goed
werkgeverschap, het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van deze
medewerkers zwaarder moet wegen dan het belang van openbaarheid van hun persoonsgegevens.
Vraag 22
Kunnen de volgende zaken in ieder geval meegenomen worden in de onderzoeksopdracht:6
– Hoe kon een toeslagenschuld leiden tot uithuisplaatsing? Welke keten van zaken gebeurde
er?
– Hoeveel kinderen in het toeslagenschandaal hebben te maken gekregen met vrijwillige
of verplichte uithuisplaatsing?
– Zijn de juridische kaders ten aanzien van waarheidsvinding en feitenvaststelling gevolgd?
– Is er een gevalideerde risicotaxatie gedaan over de lange termijnrisico’s ten aanzien
van de veiligheid en ontwikkelingsschade bij de vrijwillige en verplichte uithuisplaatsingen?
– Hadden de ouders en kinderen fatsoenlijke rechtsbescherming in het proces rondom uithuisplaatsingen?
Antwoord 22
Zoals bij de beantwoording van vraag 19 en 20 is toegelicht, is aan de inspecties
geen opdracht of aanwijzing gegeven met betrekking tot het aangekondigde onderzoek.
De inspecties hebben kennis genomen van de suggesties en het is aan hen om te bepalen
of zij deze zullen betrekken bij het onderzoek.
Vraag 23
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er aanbevelingen komen rondom schadevergoeding
(en het vaststellen van schade) en rondom de hereniging van de ouders en de kinderen
Antwoord 23
Zoals ik reeds heb aangegeven mag een Minister ingevolge de eerder genoemde Aanwijzingen
inzake de rijksinspecties niet ingrijpen in de bevindingen of oordelen die uit een
onderzoek volgen. Het is aan de inspecties om te bepalen of en welke aanbevelingen
zij doen.
Vraag 24
Is geborgd dat voor hun onderzoek er totale medewerking van iedereen is vereist (interviews,
documenten, staatsgeheime en vertrouwelijk documenten)?
Antwoord 24
Artikel 5:20 Awb is van toepassing verklaard ten aanzien van de toezichthoudende ambtenaren.
Dit betekent dat een ieder aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke
termijn alle medewerking dient te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij
de uitoefening van zijn bevoegdheden. Voorts zijn de toezichthoudende ambtenaren bevoegd
tot inzage in de dossiers.
Vraag 25
Staat in de opdracht dat de onderzoekers beschikbaar dienen te zijn om met de vaste
Kamercommissie te spreken en schriftelijke vragen van de commissie te beantwoorden?
Antwoord 25
Zoals bij de beantwoording van vraag 19, 20 en 22 is toegelicht, is aan de inspecties
geen opdracht gegeven om onderzoek te verrichten. Het staat uw Kamer vrij om de onderzoekers
uit te nodigen voor een toelichting op het onderzoek en om hen daarover nader te bevragen.
Vraag 26
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden tegelijk met de
voorziene brief over uithuisplaatsingen?
Antwoord 26
De beantwoording binnen twee weken is helaas niet gelukt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming -
Mede namens
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.