Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de stand van zaken over de uitvoering van de inburgering (Kamerstuk 32824-351)
32 824 Integratiebeleid
Nr. 355
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 maart 2022
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
brief van 17 december 2021 over de stand van zaken inzake de uitvoering van de inburgering
(Kamerstuk 32 824, nr. 351).
De vragen en opmerkingen zijn op 2 februari 2022 aan de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 17 maart 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuzu
Adjunct-griffier van de commissie, Blom
Vorig jaar bereikten de leden van de VVD-fractie grote zorgen over de uitvoering van het ontzorgen. Gemeenten zouden hier misschien
niet klaar voor zijn en dit lastig vinden, wat ook toenmalig Staatssecretaris Wiersma
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) onderkende. De Staatssecretaris zegde bij
het wetgevingsoverleg Integratie en maatschappelijke samenhang van 22 november (Kamerstuk
35 925 XV, nr. 79) jl. toe om hierover vinger aan de pols te houden bij de gemeenten, aangezien gemeenten
soms knelpunten ervaren. De leden van deze fractie vragen hoe het hier staat sinds
de uitvoering van de nieuwe Wet inburgering 2021 en zijn alle knelpunten inmiddels
opgelost.
Ook de leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet kan garanderen dat vanaf de invoering van de nieuwe wet, ontzorging
ook echt aan de orde is. Kan de Minister aangeven wat de stand van zaken is wat betreft
die knelpunten die de gemeenten ervaren bij het ontzorgen van de nieuwkomers? Hoe
kan de Minister de gemeenten aanvullend ondersteunen bij de begeleiding van nieuwkomers
naar financiële zelfredzaamheid?
Daarnaast hebben de leden van de GroenLinks-fractie vragen over de wijkmonitor van Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS), waaruit
blijkt dat inwoners met een Syrische vluchtelingenachtergrond relatief vaak in armoede
leven. Kan de Minister aangeven hoe zij deze doelgroep beter kan bereiken en hoe ze
gemeenten daarin wil ondersteunen?
De nieuwe Wet inburgering (Wi2021) is op 1 januari 2022 in werking getreden. Veel
statushouders die nu in de gemeenten gehuisvest worden, vallen nog onder het oude
stelsel en hoeven dan niet ontzorgd te worden. Er is daarom nog geen beeld van de
uitvoeringspraktijk van ontzorgen.
Vanuit de pilots kwam het duidelijke signaal dat het goed inregelen van ontzorgen
door een gemeente niet eenvoudig is. Er wordt dan ook met gemeenten gesproken over
de uitvoering van ontzorgen en de daarbij benodigde ondersteuning. Over de werkwijze
bij de aanvraag van toeslagen wordt ook met COA en de Belastingdienst gesproken om
dit proces zo soepel mogelijk te laten verlopen. Daarnaast wordt met gemeenten gesproken
over de verdere uitvoering van ontzorgen en het overbruggen van de periode dat het
inkomen nog niet stabiel is. De handreiking voor gemeenten over ontzorgen zal nog
worden uitgebreid met praktijkvoorbeelden. De komende tijd wordt de vinger aan de
pols gehouden of er knelpunten zijn bij de uitvoering van ontzorgen.
Met betrekking tot de vragen over de wijkmonitor van Kennisplatform Inclusief Samenleven
(KIS) kan ik u het volgende beantwoorden. Uitgangspunt is dat gemeentelijke schuldhulpverlening
breed toegankelijk is voor mensen die rechtmatig in Nederland verblijven. Wij beschikken
niet over specifieke cijfers over aantallen statushouders, waaronder Syriërs, in de
schuldhulpverlening. Wij vinden het belangrijk dat iedereen de weg naar de schuldhulpverlening
weet te vinden en dat mensen dan ook passende hulpverlening krijgen. Gemeenten kunnen
in dit kader veel van elkaar leren. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van benchmarks
van Divosa op het gebied van armoede en schulden, en op het gebied van statushouders
(https://www.divosa.nl/divosa-benchmark).
Specifiek voor schuldhulpverlening subsidieert SZW het programma Schouders Eronder
(Schouders Eronder is een samenwerkingsverband tussen Divosa, Landelijke Cliëntenraad,
NVVK, Sociaal Werk Nederland en VNG). In dit programma is ook specifieke aandacht
voor statushouders en door het programma is een kennisbank ontwikkeld waar relevante
inzichten worden gedeeld (https://www.kennisbundel.nl/kennisbank/?_search=statushouders). SZW heeft daarnaast het programma Vakkundig aan het werk van ZonMw medegefinancierd.
Diverse projecten richten zich op onderzoek naar effectieve hulp aan statushouders
(https://www.zonmw.nl/nl/onderzoek-resultaten/preventie/programmas/progr…). Ik bespreek graag met de VNG of we hier gezamenlijk meer in kunnen en moeten doen.
Daarnaast zal het kabinet zich inzetten om vroeg ondersteuning te bieden bij het ontstaan
van geldzorgen, zeker bij kwetsbare groepen. We willen schulden voorkomen of snel
oplossen.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de overgang naar de nieuwe Wet inburgering op 1 januari 2022 voor
problemen heeft gezorgd bij de IT-systemen van DUO of is de overgang vlekkeloos verlopen
zonder getroffen maatregelen vanuit deze uitvoeringsorganisatie.
Om risico´s te verkleinen is voor de inwerkingtreding van de nieuwe Wet inburgering
gekozen om gebruik te maken van bestaande systemen bij DUO. Deze bestaande systemen
zijn wel aangepast aan de eisen die de nieuwe wet met zich meebrengt. De inrichting
van systemen gebeurt op basis van de vertaling van de wetsartikelen naar procesbeschrijvingen.
In deze translatie kan een discrepantie ontstaan tussen wat er beoogd wordt in de
Wet en de uitwerking in het systeem. Zaken waarvoor dit geldt zullen aangepast en
hersteld worden. Daarnaast worden de systemen continu verbeterd en aangepast, waarbij
de werking van systemen worden geoptimaliseerd of eventuele verkeerde systeeminrichtingen
worden hersteld. Er zijn op dit moment geen problemen met de systemen van DUO geconstateerd
die het primaire proces verstoren. Het recente probleem dat aan uw Kamer is gemeld1 (zie onderstaande beantwoording), is niet veroorzaakt door problemen met ICT-systemen.
De leden van de VVD-fractie vragen welke signalen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) de
eerste maand na de invoering van de nieuwe Wet inburgering heeft ontvangen van gemeenten.
Kan de Minister deze uitsplitsen per onderwerp en gemeente?
De leden van de GroenLinks-fractie willen enkele vragen stellen over de uitvoering van de nieuwe Wet inburgering die
per 1 januari 2022 in werking is getreden. Wat zijn de eerste signalen van de uitvoerende
partijen? Welke zaken gaan er goed er waar lopen uitvoerende partijen tegenaan in
de opstartfase?
Voor het ontvangen van signalen vanuit gemeenten werkt SZW nauw samen met de koepelorganisaties
VNG en Divosa. Als onderdeel van het ondersteuningsprogramma voor gemeenten bij de
implementatie van de Wi2021 monitoren zij welke vragen binnenkomen en op welke onderwerpen.
In de tweede helft van januari zijn er signalen binnen gekomen over de ten onrechte
verzending van een kennisgeving inburgeringsplicht Wi2021 aan nieuwkomers met een
verblijfsvergunning van vóór 1 januari 2022. Doordat er direct afstemming heeft plaatsgevonden
over de casussen van gemeenten, was het mogelijk om in een vroeg stadium dit probleem
te identificeren. Zie hiervoor de brief aan de Tweede Kamer van 26 januari 20212. Het merendeel van de ontvangen signalen in januari heeft betrekking op deze complicatie.
Daarnaast worden er door de gemeenten aan de ketenpartners vragen gesteld over ICT
en gegevensuitwisseling, zoals over het berichtenverkeer en softwaresystemen. Tevens
valt bij VNG, Divosa en SZW op dat er vragen worden gesteld over onderdelen van de
wet die nog in ontwikkeling zijn, zoals de onderwijsroute.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister het aantal inburgeringsplichtigden onder de Wet inburgering
2013 kan uitsplitsen per nationaliteit, leeftijd en geslacht.
In bijlage 1 treft u drie tabellen aan3. Tabel 1 is een update ten opzichte van de tabel uit de uitvoeringsbrief in december
2021 (Kamerstuk 32 824, nr. 351). In de tabel is aangegeven hoeveel inburgeraars onder de Wet inburgering 2013 (Wi2013),
uitgesplitst over de cohorten 2013 t/m 2021, nog bezig zijn met inburgeren en hoeveel
inburgeraars hebben voldaan aan de inburgeringsplicht of daarvan zijn ontheven. In
totaal zijn er nog zo’n 73.700 personen onder de Wi2013 bezig met inburgeren.
In tabel 2 is de groep inburgeraars die nog inburgeringsplichtig is, uitgesplitst
naar geslacht.
In tabel 3 is dezelfde groep inburgeraars uitgesplitst naar drie leeftijdscategorieën:
t/m 35 jaar, 36 t/m 50 jaar en 51 jaar t/m de AOW-gerechtigde leeftijd. De meeste
nog inburgeringsplichtig zijnde asielmigranten4 komen uit Syrië, Eritrea, Turkije, Iran en Afghanistan. De meeste nog inburgeringsplichtig
zijnde gezinsmigranten en overige migranten komen uit Marokko, Verenigde Staten, China,
de Filipijnen en Thailand.
De leden van de VVD-fractie geven aan dat Blik op Werk bij acht taalscholen het keurmerk heeft ingetrokken en
bij zes taalscholen het keurmerk heeft geschorst. De leden van de VVD-fractie vragen
de Minister of er een verband is tussen de aangeboden prijzen van de taalscholen en
de uiteindelijke mistanden die deze taalscholen hebben gepleegd (prijs-kwaliteit).
Op mijn verzoek heeft Blik op Werk gekeken naar de uurtarieven bij de taalscholen
waar tegen maatregelen zijn getroffen. Een eerste globale analyse van Blik op Werk
wijst erop dat de uurtarieven bij deze scholen niet lager liggen dan bij andere taalscholen.
Wel komt er een beeld naar voren dat het uurtarief voor het leerprofiel «hoger opgeleid»
bij deze taalscholen hoger ligt dan bij de andere taalscholen. Een mogelijke verklaring
voor dit verschijnsel is er nog niet.
De leden van de VVD-fractie vragen welke termijn de Minister acht nodig te hebben Blik op Werk bestuurlijke bevoegdheden
te geven.
Zoals in de Verzamelbrief Inburgering oktober 2021 (Kamerstuk 32 824, nr. 349) is aangegeven, is er nader onderzoek nodig om de gevolgen van deze wetswijziging
volledig in kaart te brengen. Het is mijn streven om dit zo spoedig mogelijk duidelijk
te hebben. Gelet op de benodigde zorgvuldigheid van dit traject, verwacht ik ongeacht
de uitkomsten van de uitwerking deze wijziging niet eerder dan over 18 maanden te
kunnen realiseren. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de uitkomst
van de verdere verkenning, inclusief de benodigde termijnen, zodat er vervolgens snel
een besluit kan worden genomen. Tot die tijd blijven we inzetten op het controleren
van de inburgeringsscholen via het keurmerk van Blik op Werk en met de invoering van
de Wi2021 daarbij de inkooprelatie tussen gemeenten en taalscholen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister het met de VVD-fractie eens is dat 12 of zelfs 18 maanden te
lang en onwenselijk is en dat urgentie hierbij geboden is.
Ik ben het eens dat 12 of zelfs 18 maanden lang is voordat we over kunnen naar een
andere vorm van toezicht in het inburgeringsstelsel. Omdat voor deze aanpassing een
wetswijziging noodzakelijk is, kan dit niet op kortere termijn gerealiseerd worden.
Deze termijn is noodzakelijk om het onderzoek zorgvuldig uit te werken en vervolgens
de benodigde fases van een wetgevingstraject te doorlopen. Voor deze periode heb ik
het vertrouwen dat het keurmerk van Blik op Werk in combinatie met de regierol door
gemeenten het frauderisico beperken. Omdat het inburgeringsstelsel een lerend stelsel
is, kunnen we bij het nieuwe toezicht ook gebruik maken van de ervaringen in de eerste
periode van dit nieuwe stelsel. Deze ervaringen nemen we als vanzelfsprekend mee in
het verdere proces.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat inburgeringsplichtigen die onder de Wet inburgering
2013 hadden moeten vallen, ten onrechte een kennisgeving hebben ontvangen dat zij
inburgeringsplichtig zijn onder de Wet inburgering 2021. Welke consequenties heeft
dit voor deze groep inburgeringsplichtigen en in het bijzonder voor hun inburgeringstraject?
In hoeverre zorgt dit voor vertraging in het inburgeringstraject en op welke wijze
is de Minister voornemens deze mogelijk vertragingen te voorkomen? Is de Minister het mee eens is dat van groot belang is dat de hierboven genoemde groep
inburgeraars zo snel mogelijk hun traject kunnen starten of hervatten zodat zij zo
snel mogelijk kunnen meedraaien in onze samenleving. Zo ja, is de Minister bereid
om de nodige stappen hiervoor te zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik betreur het dat dit gebeurd is. De betrokken inburgeringsplichtigen hebben inmiddels
bericht van DUO gehad over de verkeerde berichtgeving en dat ze niets hoeven te doen
totdat ze nader bericht krijgen. Ik ben het met u eens dat het zo snel mogelijk duidelijkheid
geven aan deze inburgeringsplichtigen en het starten van hun inburgeringstraject hoogst
urgent is. Vanzelfsprekend mogen zij geen nadeel ondervinden van de opgelopen vertraging
en zal DUO, indien nodig, de inburgeringstermijn van de betrokken inburgeringsplichtigen
verlengen. Ik ben met betrokken partijen in overleg over een zorgvuldige afhandeling
van deze complicatie. Ik zal uw Kamer spoedig via een afzonderlijke brief nader informeren
over de stand van zaken rondom deze kwestie.
De leden van de D66-fractie vragen of de termijnverlenging van de inburgeringsplicht met een maand vanwege corona
afdoende is en waarop de verlenging met een maand is gebaseerd. De leden van de D66-fractie vragen of het kabinet bereid is achteraf te evalueren of de geboden compensatie realistisch
was in het licht van de opgelopen vertragingen.
Deze leden vragen tevens of coulance zal worden betracht bij vertragingen die evident
worden veroorzaakt door corona.
Ook het lid van de BIJ1-fractie vraagt hoe het kabinet een termijnverlenging van één maand heeft gemoveerd en onderbouwd.
Is één maand genoeg? Wat is de invloed van afstandsonderwijs op het slagingspercentage
of de slagingskans van inburgeraars?
In een eerdere brief aan uw Kamer5 was aangekondigd dat er gestopt zou worden met het verlenen van verlengingen van
de inburgeringstermijn in verband met Covid-19. Door de verslechterende situatie eind
2021 is er besloten om toch nog één keer een extra verlenging toe te kennen. Gegeven
de al eerder verleende verlengingen is deze beperkt van omvang geweest tot één maand.
Met de verlenging van één maand werd het mogelijk om rekening te houden met de ontwikkelingen
van de beperkende maatregelen. Hiermee kon gekeken worden of de actuele ontwikkelingen
in 2022 nog aanleiding zouden geven om toch nog verdere verlengingen te bieden. Hier
was echter geen aanleiding toe.
Er is coulant omgegaan met het verlenen van verlengingen van de inburgeringstermijn.
In het eerste coronajaar is er aan alle inburgeraars die op dat moment inburgeringsplichtig
waren een generieke verlenging van de inburgeringstermijn toegekend. Iemand die op
12 maart 2020 inburgeringsplichtig was, heeft op grond hiervan tien maanden extra
inburgeringstermijn gekregen.
Na het toekennen van deze generieke verlenging is er vervolgens een specifieke verlenging
toegekend aan degenen die zes maanden voor het einde van de inburgeringstermijn zaten.
Deze verlenging is vier keer toegekend. Drie keer bedroeg deze verlenging vier maanden
en de laatste keer bedroeg deze één maand. Hiermee is op passende wijze rekening gehouden
met het feit dat gedurende de afgelopen coronaperiode het in meerdere tijdvakken mogelijk
was om ook klassikaal fysiek onderwijs te volgen. Bovendien is het gedurende de gehele
corona periode mogelijk geweest om afstandsonderwijs te volgen. Zodoende zie ik geen
aanleiding om te evalueren of de geboden compensatie realistisch is geweest.
Op dit moment zijn er voldoende mogelijkheden om een cursus te volgen en examen te
doen. Ook over de afgelopen twee jaar waarin steeds verlengingen zijn toegekend, zijn
er nog diverse periodes geweest waarin fysieke lessen en examens mogelijk waren. Tevens
bestaat er in algemene zin de mogelijkheid om op basis van specifieke omstandigheden
een aanvraag in te dienen voor het verlengen van de inburgeringstermijn.
De leden van de D66-fractie vragen of de vereiste 12 uur fysiek onderwijs betekent dat inburgeraars niet kunnen
beginnen aan afstandslessen als fysiek onderwijs niet of nauwelijks mogelijk is door
de geldende coronamaatregelen. En of deze maatregelen dan weer leiden tot nieuwe vertragingen.
Lukt het om mensen tijdig examen te laten doen en is er nog steeds sprake van achterstanden?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister zicht heeft op hoe snel inburgeraars die een examenonderdeel
willen afleggen terecht kunnen bij een examenlocatie? Zijn er op dit moment wachtlijsten
van meer dan een maand? En heeft de Minister zicht op wat het gemiddelde is geweest
per examenonderdeel het afgelopen jaar?
Deze situatie heeft zich alleen voorgedaan in de periode dat iemand met lessen wilde
beginnen en een totale lockdown gold. In deze periodes zijn er verlengingen van de
inburgeringstermijn verleend. Het kan zijn dat dit tot vertraging heeft geleid, maar
hier staat tegenover dat er in diezelfde periode verlengingen van de inburgeringstermijn
zijn verleend. Zie ook de bovenstaande beantwoording van de vragen van de leden van
de D66-fractie en de BIJ1-fractie.
Met betrekking tot het examen kan ik het volgende beantwoorden. Bij de afname van
de examens is er op dit moment geen sprake van achterstanden. De maximale wachttijd
(peildatum 31 januari 2022) bedraagt 4 weken tussen het moment van aanmelden en moment
van examen doen. Deze 4 weken wachttijd doet zich alleen voor bij examenlocatie Utrecht
voor de examens Kennis Nederlandse Maatschappij en Leesvaardigheid. Op de andere examenlocaties
en voor de overige examens in Utrecht is de wachttijd korter dan vier weken. Er is
zicht op hoe de wachttijden zich het afgelopen jaar ontwikkeld hebben. Het afgelopen
jaar is door DUO hard gewerkt om de te lange wachttijden, die bij de examenlocaties
waren ontstaan door de lockdown, weg te werken. Hiervoor zijn extra avond- en weekendopenstellingen
bij de examenlocaties ingesteld.
Ook is er tijdelijk een extra examenlocatie toegevoegd. Langs deze weg zijn de te
lange wachttijden van begin 2021 weggewerkt.
De leden van de D66-fractie vragen of en hoe Blik op Werk de kwaliteit van de inburgeringslessen controleert
wanneer er sprake is van afstandslessen.
Deze lessen zijn in opdracht van Blik op Werk door ITTA Kennisinstituut voor Taalontwikkeling
gecontroleerd. De controle op de afstandslessen vindt plaats op basis van dezelfde
checklist als de lessen op locatie, rekening houdend met de specifieke kenmerken van
de digitale les. Door DUO zijn steekproeven gehouden om te kijken of er door de taalscholen
werd voldaan aan de administratieve voorschriften om deel te mogen nemen aan afstandsonderwijs.
De leden van de D66-fractie vragen wanneer de wet waarin de hardheidsclausule in de Wet inburgering 2021 geregeld
wordt naar de Tweede Kamer zal verzonden worden.
Deze leden vragen of deze wet nog steeds in Q1 van het jaar 2022 kan worden verwacht,
en indien dit niet het geval is, waarom niet.
Door mijn voorganger is eerder aan uw Kamer gemeld dat de Wet inburgering al veel
waarborgen biedt om hardheden te voorkomen, alleen is er in deze wet geen mogelijkheid
voorzien tot het kwijtschelden van boetes. Mijn voorganger heeft destijds aangegeven
voornemens te zijn de wet aan te passen, door in de wet een hardheidsclausule op te
nemen die de ruimte geeft in (zeer) bijzondere individuele gevallen af te wijken van
de verplichting om een boete op te leggen.
Deze hardheidsclausule voor de Wet inburgering 2021 was eerder onderdeel van de Verzamelwet
SZW, maar is daaruit verwijderd. De meer principiële bezinning op het onderwerp hardheidsclausules
heeft namelijk geleid tot een kritisch advies van de Afdeling advisering van de Raad
van State. De Afdeling heeft daarin onder andere kanttekeningen geplaatst bij de onderbouwing
van de noodzaak van een hardheidsclausule. Naar aanleiding van het advies is een separaat
wetsvoorstel voorbereid, waarin een hardheidsclausule voor de Wet inburgering 2021
werd voorgesteld.
Dit wetsvoorstel heeft eind 2021 open gestaan voor internetconsultatie en ligt momenteel
voor aan de Raad van State voor advies. Mede naar aanleiding van de uitkomsten van
de (internet)consultatie, en het eerdere advies van de Raad van State, is de noodzaak
en toegevoegde waarde van deze hardheidsclausule heroverwogen en afgezet tegen de
mogelijkheid van een nihilstelling. Bij een nihilstelling kunnen gemeenten en DUO
in bijzondere individuele gevallen de boete vaststellen op nul euro. De heroverweging
heeft ertoe geleid dat de hardheidsclausule uit het wetsvoorstel dat bij de Raad van
State aanhangig is, is geschrapt en is voorzien van een aangepaste toelichting. Het
wetsvoorstel – nog steeds gericht op maatwerk – wordt naar verwachting aan het eind
van het eerste kwartaal of het begin van het tweede kwartaal bij uw Kamer ingediend,
waarbij het tijdstip van indiening mede afhankelijk is van het tijdstip waarop de
Raad van State een advies afgeeft en de inhoud van dit advies.
Momenteel wordt de nihilstelling in overleg met gemeenten en DUO nader uitgewerkt.
De leden van de D66-fractie constateren dat in juni 2021 slechts 94 gemeenten gebruik maakten van de mogelijkheid
Einde Lening Inburgeringsplicht (ELIP)-inburgeraars een brief te sturen (via DUO)
om gebruik te maken van gemeentelijk begeleidingsaanbod. Zijn er mogelijkheden om
gemeenten hiertoe meer te stimuleren, zeker omdat het zo belangrijk wordt gevonden
deze groep vroeg in beeld te hebben en te begeleiden? Om hoeveel gemeenten gaat het
nu? Deze leden lezen bovendien dat aan gemeenten de eerste tranche van het budget
voor gemeenten om die groep te helpen in december is uitgekeerd. Om hoeveel gemeenten
gaat het nu? En hoeveel ELIP-inburgeraars zijn er in totaal in beeld?
Deze leden vragen ook of is overwogen of DUO de gegevens van de ELIP-groep direct
met gemeenten kan delen zodat gemeenten gemakkelijker en meer direct contact kunnen
zoeken met deze mensen.
De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer komt het wetsvoorstel wijziging Wet inburgering 2021 naar de Kamer
om de begeleiding voor de ELIP-groep te verbeteren. Wat kunnen gemeenten nu al doen
om deze mensen goede ondersteuning te bieden?
Uit de praktijk is gebleken dat het door DUO versturen van brieven niet altijd de
meest effectieve manier is om de ELIP-inburgeraars te bereiken en in beeld te krijgen.
Diverse gemeenten maken tevens gebruik van de eigen kanalen om de ELIP-inburgeraars
te bereiken. Mogelijk zijn er dus meer dan de door u genoemde 94 gemeenten actief
met een ELIP-aanpak. Daarnaast is het gelet op bepalingen uit de Algemene Verordening
Gegevensbescherming niet mogelijk voor DUO om informatie over de ELIP-groep te delen
met gemeenten.
Ik werk momenteel aan een wetsvoorstel dat het mogelijk maakt voor DUO om gemeenten
direct te informeren over inburgeraars die nog niet aan hun inburgeringsplicht hebben
voldaan en mogelijk extra ondersteuning nodig hebben, omdat zij tegen het einde van
hun leningsruimte zitten. Hiermee stellen we de gemeenten in staat om direct contact
op te nemen met de ELIP-inburgeraars, waardoor de drempel om inburgeraars in deze
fase van de inburgering te ondersteunen, omlaag gaat. Het wetsvoorstel ligt momenteel
voor aan de Raad van State voor advies. Ik streef ernaar dit wetsvoorstel aan het
einde van het eerste kwartaal of het begin van het tweede kwartaal aan de Tweede Kamer
te sturen. Hierin ben ik afhankelijk van de uitkomsten van het advies van de Raad
van State.
Op dit moment kunnen gemeenten de ELIP-inburgeraars het beste ondersteunen door DUO
te verzoeken een brief te versturen aan inburgeraars om zich te melden bij de gemeente.
Daarnaast zijn er afgelopen jaar door Divosa kennissessies voor gemeenten georganiseerd
om onderling kennis uit te wisselen. Hierbij zijn verschillende voorbeelden gedeeld
hoe gemeenten zelfstandig in contact kunnen komen met ELIP-inburgeraars, onder meer
door de inzet van casemanagers. Het staat de gemeenten uiteraard ook vrij om, naar
gelang de behoefte van de inburgeraar, eventuele hulp zelf vorm te geven.
De budgetten zijn verdeeld over alle gemeenten waar ELIP-inburgeraars ingeschreven
staan. De peildatum is 1 januari van het betreffende jaar. In 2021 werd het bedrag
verdeeld op basis van totaal 5.877 potentiële ELIP-inburgeraars. Uit deze budgetten
ontvingen 345 gemeenten in 2021 een bijdrage. Slechts 7 gemeenten ontvingen geen bijdrage,
omdat zij geen inburgeraars ingeschreven hebben staan die aan de criteria voldeden.
In 2022 zal het beschikbare budget verdeeld worden over 5.070 potentiële ELIP-inburgeraars.
Een daling van bijna 14 procent. Het aantal gemeenten dat een bijdrage zal ontvangen
in 2022 is 337, tegenover 14 die geen bijdrage ontvangen. Er worden geen centrale
cijfers bijgehouden van het aantal ELIP-inburgeraars dat daadwerkelijk hulp of ondersteuning
krijgt van gemeenten.
De leden de D66-fractie vragen of het niet mogelijk is om bij gemeenten informatie uit te vragen naar de
financiële problematiek bij de ELIP-groep.
Er worden geen centrale gegevens over de ELIP-groep bijgehouden die in relatie staan
tot de financiële positie van deze groep. De financiële problematiek van inburgeraars,
is behoudens de sociale lening geen onderdeel van ELIP-aanpak. Deze gegevens kunnen
gemeenten in dit kader dus ook niet verwerken en eventueel aanleveren. Er is tevens
geen wettelijke grondslag om gemeenten te vragen om gegevens over de ELIP-groep bij
te houden en aan te leveren.
De leden van de D66-fractie vragen hoe tabel 3 van de Uitvoeringsbrief van 17 december 20216 moet worden geïnterpreteerd. Klopt het dat iemand in 2021 inburgeringsplichtig is
geworden en meteen in één jaar 9.500 euro heeft uitgegeven voor zijn/haar inburgeringscursus?
Hoeveel van de 5.449 mensen die voor ELIP-begeleiding in aanmerking komen in de groep
vallen die enkel nog een laatste examen hoeven te doen?
De betreffende tabel geeft een overzicht van het aantal inburgeraars dat in het betreffende
cohort tenminste € 9.500 heeft gebruikt uit de sociale lening. Hoewel ik niet in kan
gaan op individuele gevallen, kan ik wel meer algemeen uitleg geven bij de wellicht
vertekende cijfers. In uitzonderlijke gevallen is de indeling in het cohort niet gelijk
aan de start van de inburgering. Zo wordt een inburgeraar die zijn verblijf in Nederland
dan één jaar onderbreekt, bij hervatting van de inburgering ingedeeld in het cohort
van het jaar van terugkeer. Indien daarvoor al gebruik gemaakt is van de sociale lening,
blijft het gebruikte bedrag staan. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als iemand
voor langere tijd in het buitenland verblijft.
Naar aanleiding van de bovenstaande vraag van de leden van de D66-fractie heb ik onderzoek
laten doen naar de nog benodigde examens van de groep die voor gemeentelijke begeleiding
in aanmerking komt. Het is gelukt om voor een deel van deze groep, 4.878 inburgeraars,
in kaart te brengen hoeveel examens zij nog dienen te behalen. In 1.053 gevallen dient
nog één examen afgelegd te worden. Dat komt neer op circa 22 procent van de gevallen.
De leden van de D66-fractie vragen hoe snel het kabinet zekerheid kan bieden aan inburgeringsplichtigen die hun
niet-vrijstellende opleiding eerst afmaken (en hun opleidingen) over de verlenging
van hun inburgering. Kan dit in ieder geval voor de zomer/het nieuwe schooljaar geregeld
worden?
SZW, OCW en DUO verkennen de mogelijkheid tot verlenging van de inburgeringstermijn.
Deze verkenning is nu in de afrondende fase. Zodra deze volledig is afgerond zal ik
uw Kamer hierover nader informeren.
De leden van de D66-fractie vragen in welke mate rekening wordt gehouden met het feit dat de leerbaarheidstoets
een momentopname is. Deze leden vragen welke manieren er bestaan om nog gedurende
het inburgeringsproces van route te wijzigen of de uitkomsten van de leerbaarheidstoets
te herzien.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister een update kan geven van de invoering en afname van de leerbaarheidstoets
en toelichten hoe deze tot stand is gekomen en hoe validiteit en betrouwbaarheid ervan
is getest?
De leerbaarheidstoets is ontwikkeld door Bureau ICE. De inhoud van de leerbaarheidstoets
is bepaald door inhoudsdeskundigen met ervaring op het gebied van cognitiewetenschappen,
psychologie, Nederlands als tweede taal (NT2) en meertaligheid, onderwijs, toetsen
en toetsontwikkeling. Bij het ontwikkelproces zijn meerdere externe deskundigen op
het gebied van taalleerbaarheidstoetsen betrokken geweest en zijn personen uit andere
culturen en landen betrokken. Op deze manier is een leerbaarheidstoets ontwikkeld
die onafhankelijk, objectief en cultuurvrij is. De leerbaarheidstoets is gereed voor
afname en inmiddels zijn de eerste leerbaarheidstoetsen afgenomen.
De leerbaarheidstoets heeft als doel om inzicht te geven in het niveau van de Nederlandse
taal dat een inburgeringsplichtige kan bereiken gedurende de inburgeringstermijn.
De leerbaarheidstoets geeft dus géén indicatie van het actuele taalniveau, of andere
capaciteiten en vaardigheden. De gemeente bepaalt op basis van alle informatie die
tijdens de brede intake is opgehaald, welke route het meest passend is voor de inburgeraar.
Het is dus mogelijk om af te wijken van de uitkomst van de leerbaarheidstoets. De
onderbouwing hiervoor wordt door de gemeente vastgelegd in het Plan Inburgering en
Participatie (PIP). Wanneer niveau B1 niet haalbaar blijkt tijdens het volgen van
de B1-route kan, na aanzienlijke inspanning van de inburgeringsplichtige, worden afgesproken
dat (één of meerdere) taalonderdelen op taalniveau A2 worden afgelegd. De leerbaarheidstoets
is nadrukkelijk geen voortgangsinstrument en wordt dus ook niet ingezet bij de afweging
om af te schalen naar A2-niveau of een andere leerroute.
Het kan zijn dat een inburgeringsplichtige in de Z-route toch meer kan, of dat de
vorderingen in de B1-route sterk achterblijven. Als een leerroute gedurende het inburgeringstraject
echt niet passend blijkt, is schakelen tussen de leerroutes mogelijk. Het PIP van
de inburgeringsplichtige wordt hierop aangepast.
De leden van de D66-fractie hebben begrepen dat de bij de inburgering betrokken mbo-opleidingen behoefte hebben
aan een andere manier van financiering (via het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (OCW) in plaats van het Ministerie van SZW). Kan het kabinet toelichten
hoe deze gesprekken lopen en welke argumenten zij heeft om het mbo (niet) tegemoet
te komen?
De leden van de GroenLinks-fractie willen weten hoe het op dit moment staat met het aanbod van de onderwijsroute. Is
deze naar aanleiding van het toegekende budget dekkend? Kan de Minister aangeven hoe
het staat met de gesprekken over de structurele bekostiging van de onderwijsroute
met de MBO Raad?
Zoals ik de vraag van de D66-fractie begrijp, heeft deze betrekking op de onderwijsroute,
in het bijzonder op de verkenning om uiterlijk voorjaar 2022 duidelijkheid te geven
over hoe het meerjarige budgettaire kader van de onderwijsroute eruitziet, zodat de
continuïteit van de onderwijsroute geborgd is. Daarbij wordt in ieder geval onderzocht
of en op welke manier de onderwijsroute een wettelijke taak van de publiek bekostigde
onderwijsinstellingen kan worden.
Ook met betrekking tot de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie wil ik u het
volgende beantwoorden. De verkenning waarbij is toegezegd uiterlijk voorjaar 2022
duidelijkheid te geven over hoe het meerjarige budgettaire kader van de onderwijsroute
eruitziet, zodat de continuïteit van de onderwijsroute geborgd is, wordt nog uitgevoerd.
Daarbij wordt in ieder geval onderzocht of en op welke manier de onderwijsroute een
wettelijke taak van de publiek bekostigde onderwijsinstellingen kan worden. Uw Kamer
is hierover per brief geïnformeerd7.
Tijdens de begrotingsbehandeling eind 2021 is vervolgens een motie (Handelingen II
2021/22, nr. 28, item 14) aangenomen met de strekking dat het van groot belang is dat gemeenten en onderwijsinstellingen
de verzekering krijgen dat de onderwijsroute ook na 2022 kan worden voortgezet8.
Een werkgroep bestaande uit MBO Raad, VSNU, VH, NRTO, UAF en de VNG is onder leiding
van de Ministeries van SZW en OCW bezig deze verkenning uit te voeren. Mijn collega,
de Minister voor PVO en ik verwachten uw Kamer bij de Voorjaarsnota te kunnen informeren
over de uitkomsten. In de eerdergenoemde kamerbrief is eveneens aangegeven dat er
voor de jaren 2022 en 2023 respectievelijk € 15 mln. en € 9 mln. beschikbaar wordt
gesteld om in ieder geval de instroom inburgeringsplichtige voor de onderwijsroute
in 2022 mogelijk te maken. Bij mijn ministerie is bekend dat de aanbestedingstrajecten
voor de onderwijsroute bij een aantal gemeenten reeds zijn afgerond. Andere gemeenten
bevinden zich nog in het aanbestedingstraject of in de aanloop naar de procedure.
De leden van de CDA-fractie constateren dat jongeren die een entree-opleiding of een Internationale Schakelklas
(ISK)-opleiding volgen, die bij diplomering niet tot vrijstelling van inburgering
leidt, kort na hun 18e verjaardag een brief van DUO krijgen en een oproep van de gemeente.
Deze leden vragen of het klopt dat de betreffende school hierover niet wordt geïnformeerd
vanwege de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)-regelgeving. Zo ja, kan
de Minister aangeven welke mogelijkheden er zijn om de school waar de jongere is ingeschreven
toch voortijdig te informeren over de inburgeringsplicht? Hoe is geborgd dat de adviezen
vanuit de opleiding voldoende kunnen worden meegenomen bij de keuze die gemeente en
jongere samen moeten maken over het eerst afmaken van de opleiding of het stoppen
van de opleiding om te starten met inburgering?
Het klopt dat er geen automatische gegevensuitwisseling tussen gemeenten en scholen
plaatsvindt over de opgelegde inburgeringsplicht. Dit is vanwege privacywetgeving
juridisch bepaald. Onderwijsinstellingen willen jonge nieuwkomers graag zo goed mogelijk
ondersteunen in hun onderwijsloopbaan, maar beschikken niet automatisch over informatie
die daarbij behulpzaam kan zijn. De informatie of iemand wel of niet inburgeringsplichtig
is, is aan de jongere zelf om te delen. Het helpt gemeenten tijdens de brede intake
om (bij toestemming van de betreffende jongere) informatie over de schoolcarrière
te ontvangen zodat gemeenten enigszins inzicht krijgen in de voortgang van het schooltraject
van de jongere. Op verschillende manieren worden gemeenten en onderwijsinstellingen
geadviseerd om hierin in de praktijk samen te werken. Door bijvoorbeeld in te schatten
welke groepen leerlingen eventueel inburgeringsplichtig worden en – bij toestemming
van individuen – informatie uitwisselen over de leerlingen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de klachten over een «onnavolgbaar» kostenplaatje voor de inburgeringsroutes
van een aantal mbo-opleidingsaanbieders bekend zijn bij de Minister. Zijn er meer
gemeenten die volgens de mbo-opleidingen geen reële en proportionele trajectprijzen
vaststellen? Wat vindt de Minister van deze klachten en welke maatregelen gaat de
Minister nemen om te voorkomen dat gemeenten alleen nog met commerciële taalbureaus
in zee gaan?
Bij mijn ministerie zijn drie kort gedingen bekend, die allen door ROC’s tegen gemeenten
aanhangig zijn gemaakt. In deze zaken werd onder andere gevorderd dat gemeenten geen
reële en proportionele trajectprijzen zouden hebben vastgesteld (in onderhavige zaak
voor de B1- en de Z-route). Gemeenten zouden met onvoldoende kostprijselementen rekening
hebben gehouden, waardoor de plafondprijzen te laag zouden zijn. Dit zou het onmogelijk
maken om geldig op de aanbesteding te kunnen inschrijven. De rechter oordeelde dat
de gemeenten voldoende zorgvuldig hebben gehandeld en dat volledige onderbouwing van
de plafondprijzen heeft plaatsgevonden. Daarbij hoeven gemeenten geen rekening te
houden met alle kostprijselementen van iedere potentiële inschrijver. Dat de bandbreedtes
mogelijk niet voor alle aanbieders kostendekkend zijn, betekent niet dat de bandbreedtes
niet reëel zijn. Ook bij de andere twee kort gedingen heeft de rechter alle vorderingen
van de ROC’s afgewezen. Ik zie daarom geen aanleiding om nadere maatregelen te treffen
om te voorkomen dat gemeenten alleen nog met commerciële taalbureaus in zee gaan.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister hoe het staat met de uitvoering van de aangenomen motie van het
lid Gijs van Dijk over verbetering van de arbeidsvoorwaarden voor NT2-docenten. Is
er inmiddels een gesprek geweest met de beroepsvereniging van docenten Nederlands
als Tweede Taal (BVNT2) en Blik op Werk over het verbeteren van de goed werkgeverschap
en goede arbeidsvoorwaarden voor taaldocenten? Is Blik op Werk bereid om goed werkgeverschap
en goede arbeidsvoorwaarden onderdeel te maken van de nieuwe handleiding voor de jaarlijkse
audit? En heeft de Minister dit onderwerp ook met de Vereniging Nederlandse Gemeenten
(VNG) besproken om zodoende zorg te dragen dat goede arbeidsvoorwaarden onderdeel
worden van het aanbestedingsproces? Verder horen deze leden graag welke verdere acties
de Minister heeft ondernomen om de slechte arbeidsvoorwaarden van taaldocenten te
verbeteren.
Naar aanleiding van de motie van het lid Gijs van Dijk (Kamerstuk 35 925 XV, nr. 18) is er contact geweest met de beroepsvereniging van docenten NT2 (BVNT2) en heeft
mijn ministerie verkennende gesprekken gevoerd met de Vereniging Nederlandse Gemeenten
(VNG) en met Blik op Werk. De BVNT2 heeft zijn zorgen over de arbeidsvoorwaarden nader
toegelicht. Ik begrijp deze zorgen. Een oplossing is echter bijzonder ingewikkeld.
Inburgering vindt immers plaats op een private markt en het past mij als Minister
niet om in een dergelijke markt in te grijpen in de arbeidsvoorwaardenonderhandelingen
tussen werknemers en werkgevers of tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers. Het vinden
van een oplossing kost tijd. Ik streef ernaar om in de volgende uitvoeringsbrief Inburgering,
die voor de zomer naar uw Kamer wordt gestuurd, nader te rapporteren over de uitkomsten
van het onderzoek.
De leden van de PvdA-fractie vragen of het klopt dat mensen die via het kinderpardon in Nederland zijn binnengekomen,
en mogen blijven, de DUO-lening niet wordt kwijtgescholden als zij slagen voor de
inburgering, maar de volledige lening moeten terugbetalen? Is de Minister het eens
dat dit onrechtvaardig is? En zo ja, is de Minister bereid om er voor deze groep voor
te zorgen dat zij ook bij een geslaagde inburgering de DUO-lening wordt kwijtgescholden?
Op grond van de Wet inburgering zijn vreemdelingen, die een verblijfsvergunning voor
bepaalde tijd hebben en die anders dan voor een tijdelijk doel in Nederland verblijven,
inburgeringsplichtig. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen asielstatushouders
(te weten houders van een verblijfsgunning asiel voor bepaalde tijd en hun familie-
of gezinsleden, ook als zij zelf geen verblijfsvergunning asiel hebben maar houder
zijn van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de beperking verblijf
als familie- of gezinslid) en gezins- en overige migranten (te weten houders van een
verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, zoals geestelijk bedienaren en vreemdelingen
met een verblijfsvergunning voor een niet-tijdelijk humanitair verblijfsdoel).
Voor migranten, die op grond van het kinderpardon een verblijfsvergunning regulier
hebben gekregen, geldt dat zij vallen onder de groep gezins- en overige migranten.
Dit betekent dat zij (ook in het nieuwe inburgeringsstelsel) zelf het inburgeringsonderwijs
moeten bekostigen al dan niet met gebruikmaking van een lening van DUO, dat ze niet
in aanmerking komen voor maatschappelijke begeleiding en ook dat er geen recht bestaat
op kwijtschelding van de inburgeringslening indien zij binnen de gestelde inburgeringstermijn
slagen voor hun inburgering.
Tijdens de behandeling van de nieuwe inburgeringswet is een soortgelijk punt ook door
verschillende partijen naar voren gebracht. Daarbij is onder andere aangegeven dat
deze groep – net zoals asielstatushouders – veelal als asielzoeker naar Nederland
is gekomen en dat deze personen – anders dan gezinsmigranten en geestelijk bedienaren
– niet een weloverwogen keuze hebben gemaakt om naar Nederland te verhuizen en zich
toen al hebben kunnen voorbereiden op hun komst naar Nederland en de verplichtingen
in Nederland. Echter, voor deze groep geldt dat zij bij aanvang van hun inburgeringsplicht
een andere startpositie hebben dan asielstatushouders. Meestal hebben zij al geruime
tijd in Nederland verbleven voordat zij een verblijfsvergunning kregen op grond van
het kinderpardon en hebben zij in die periode al kennis kunnen maken met de Nederlandse
taal en samenleving. Om deze reden is in het nieuwe inburgeringstelsel de keuze gemaakt
om hen geen inburgeringsaanbod vanuit de gemeente aan te bieden, maar hen zelf de
lessen in te laten kopen (wel of niet door middel van een lening).
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het staat met de ontwikkeling van de marktmonitor9?
De ontwikkeling van de marktmonitor is in volle gang. De aanbestedingsdocumenten zijn
reeds gepubliceerd. De verwachting is dat dit onderzoek in juni zal starten. Met de
marktmonitor gaan we de werking en ontwikkeling van de inburgeringsmarkt volgen in
de periode 2022 – 2027. Vraag en aanbod voor de onderwijsroute worden ook gevolgd.
De betaalbaarheid van het stelsel is geen onderdeel van de marktmonitor. Hiernaar
zal, zoals is afgesproken met de VNG, na drie jaar onderzoek worden gedaan.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de budgettaire gevolgen voor het inburgeringstelsel van de onvoorziene
toename in asielzoekers in 2021 zijn? Is de Minister hierover al in gesprek met de
VNG? Wat betekent dat concreet voor de gemeenten? Wat is aanvullend nodig om deze
groep nieuwkomers een goed en compleet inburgeringstelsel aan te bieden?
Ik heb kennisgenomen van de toename in het aantal asielzoekers in 2021. Op dit moment
is het echter niet te zeggen hoeveel van hen onder het nieuwe inburgeringsstelsel
zullen vallen, dat op 1 januari 2022 in werking is getreden. Dit is namelijk afhankelijk
van de datum waarop de verblijfsvergunning wordt verstrekt. Inburgeraars die vóór
1 januari 2022 een verblijfsvergunning hebben gekregen, zijn inburgeringsplichtig
onder de Wet inburgering 2013.
Met de VNG heeft mijn voorganger, al bij de bestuurlijke afspraken in april 2020,
afgesproken dat de middelen voor de inburgeringsvoorzieningen meebewegen met de volumes.
Dit betreft onder andere de middelen voor de leerroutes, de maatschappelijke begeleiding
en de Module Arbeidsmarkt en Participatie (MAP). Gemeenten ontvangen dus meer middelen
voor de inburgeringsvoorzieningen als er meer inburgeraars zijn.
Het budget voor inburgeringsvoorzieningen wordt ieder jaar voorlopig vastgesteld op
basis van prognoses en na afloop van het jaar volgt een definitieve vaststelling voor
de werkelijke volumes. Het budget voor uitvoeringskosten (waaronder de uitvoering
van de brede intake, het ontzorgen en overige uitvoeringskosten als inkoop en beleidsondersteuning)
is onderdeel van het Gemeentefonds en beweegt niet mee met de instroom. Het budget
loopt mee met de reguliere accressystematiek van het Gemeentefonds. De reden dat deze
middelen in het Gemeentefonds zijn gestopt, is dat uitvoeringskosten bij gemeenten
voornamelijk kosten voor eigen personeel en materieel betreffen en deze zijn minder
afhankelijk van het aantal inburgeringsplichtigen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden met de afname van de ELIP-groep en vragen of de Minister nader kan
uiteenzetten welke resultaten voor de ELIP-groep zijn bereikt door de inzet van extra
middelen en de ondersteuning van gemeenten? Hoeveel mensen die tot deze groep behoren
zijn alsnog op tijd ingeburgerd of ontheven van de inburgeringsplicht en hoeveel hebben
toch te maken gekregen met sancties?
Van de groep inburgeraars die begin 2021 in aanmerking kwam voor gemeentelijke begeleiding
(gegevens beschikbaar voor 5.301 personen) is begin 2022 een groep van 415 personen
alsnog op tijd ingeburgerd of ontheven van de inburgeringsplicht. Acht personen zijn
uiteindelijk ingeburgerd buiten de inburgeringstermijn. In deze gevallen is er sprake
geweest van een sanctie. De overige personen waren begin 2022 nog steeds inburgeringsplichtig.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister de ontwikkeling van de ELIP-groep nauwgezet zal monitoren.
Kan de Minister nader uiteenzetten wat zij verstaat onder nauwgezet monitoren? Op
welk moment in de monitoring worden aanvullende stappen gezet voor deze groep? Welke
voorwaarden moeten daarvoor aanwezig zijn? Voorts lezen deze leden dat voor deze groep
extra ondersteuning noodzakelijk kan zijn. Is dat aanvullend op de verwachte wetswijziging
voor de ELIP-groep?
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt wanneer het duidelijk zal worden wat de gevolgen van de coronacrisis zijn
voor de ELIP-groep, en of er al onderzoeken naar deze resultaten lopen. Zo niet, dan
vraagt dit lid wanneer deze onderzoeken van start gaan, en is dit lid van mening dat
dit op de kortst mogelijke termijn dient te gebeuren.
Het volgen van de ontwikkelingen gebeurt op macroniveau. Gelet op het uitfaseren van
de Wet inburgering 2013 is de verwachting dat de ELIP-aantallen navenant afnemen.
Voor het monitoren wordt vooral gekeken naar het aantal inburgeraars dat de lening
(vrijwel) volledig heeft uitgeput, dat wil zeggen meer dan € 9.500 van de lening heeft
besteed. In deze groep zien we een daling van 18 procent tussen mei 2021 en november
2021. Mocht de groep onverhoopt groter worden of blijven dan verwacht, dan kan overwogen
worden om nadere maatregelen te nemen. Hiervoor zijn geen concrete signaalwaarden
opgesteld. Met de VNG heb ik afgesproken om in 2023 het gesprek te hervatten over
de ondersteuning van de ELIP-groep.
Er is naast de ELIP-begeleiding geen sprake van extra begeleiding. De ELIP-begeleiding
is al een vorm van aanvullende begeleiding bij het inburgeringstraject. De beoogde
wetswijziging regelt dat het eenvoudiger wordt voor gemeenten om de groep die het
betreft, in kaart te brengen en te bereiken.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de stand van zaken is van het monitor- en evaluatieplan, hoe ziet dit
plan eruit en wanneer kan dit worden ingevoerd.
Het monitor- en evaluatieplan is samen met de ketenpartners opgesteld en in december
2020 vastgesteld. Uw Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van 17 december 202010 waarin de hoofdlijnen van het monitoring- en evaluatieplan beschreven zijn. Het gaat
om een globaal plan dat gaandeweg verder ingevuld en geconcretiseerd wordt. Op dit
moment loopt de eerste aanbesteding van een deelonderzoek in het kader van het monitoring-
en evaluatieplan. Het gaat om de marktmonitor waarvan de aanbesteding medio januari
is gepubliceerd. De verwachting is dat dit onderzoek in juni zal starten.
Op dit moment ben ik in gesprek met de ketenpartners om, mede naar aanleiding van
enkele verzoeken van uw Kamer, nieuwe deelonderzoeken toe te voegen aan het monitor-
en evaluatieplan. Ik ben van plan om uw Kamer na de zomer een brief te sturen waarin
ik uiteen zal zetten welke gegevens en informatie ik verzamel om de werking van de
Wet inburgering 2021 te kunnen volgen, om de ketenpartners in staat te stellen te
leren, om uw Kamer te informeren en om de doeltreffendheid en doelmatigheid van de
wet te kunnen vaststellen. Bij deze brief zal ik de meest actuele versie van het monitor-
en evaluatieplan als bijlage meesturen naar de Tweede Kamer.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister het met de leden van de GroenLinks-fractie eens is dat het
feit dat er twee verschillende Ministeries (OCW en SZW) bij het inburgeringsonderwijs
betrokken zijn geen rol zou mogen spelen in het bepalen van de maatregelen en het
beschikbaar stellen van voorzieningen. Kan de Minister ook gratis zelftests beschikbaar
stellen voor het private inburgeringsonderwijs? Is het wellicht mogelijk om de scholen
de tests te laten bestellen voor inburgeraars?
Voor de Covid-19 regelgeving is de plaats waar de inburgeringscursussen worden aangeboden
bepalend voor het van toepassing zijnde regime. Hierdoor is er bij de inburgeringscursussen
die aangeboden zijn op het MBO, wel de mogelijkheid geweest om gratis zelftests beschikbaar
te stellen en voor de overige plaatsen waar inburgeringscursussen werden gegeven niet.
Er is gekeken of hier een oplossing voor te vinden was, maar dat bleek niet mogelijk.
Bekostiging via bij voorbeeld de DUO-lening is niet mogelijk, omdat een zelftest niet
onder de categorieën valt die voor bekostiging in aanmerking komen. Uit de DUO-lening
kunnen alleen directe lesuren, cursusmateriaal en inburgeringsexamenkosten worden
vergoed.
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt hoe een «verwijtbaar termijnoverschrijding» wordt gedefinieerd, en of deze
definitie is veranderd en/of opgerekt tijdens de pandemie.
Een verwijtbare termijnoverschrijding wil zeggen dat de inburgeraar niet binnen de
wettelijk gestelde termijn, inclusief eventueel verleende verlengingen, aan de inburgeringsplicht
heeft voldaan. Tijdens de pandemie zijn er veel extra termijnverlengingen van de inburgeringstermijn
verleend (zie ook het antwoord op de vragen over de verleende verlengingen tijdens
de pandemie).
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt op welke manieren er momenteel extra ondersteuning geboden wordt aan inburgeraars
die een tijdlang geen inburgeringsonderwijs hebben kunnen volgen of aangewezen waren
op afstandsonderwijs?
De ondersteuning die geboden wordt om aan de inburgeringsplicht te voldoen, bestaat
eruit dat er aan de inburgeraars verlenging is geboden van de inburgeringstermijn.
Daarnaast kan er door gemeenten extra ondersteuning worden geboden aan de inburgeraars
die aan het einde van hun inburgeringstermijn zitten en die geen/weinig ruimte in
hun DUO-lening voor inburgering hebben.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
L.B. Blom, adjunct-griffier