Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Arib over het vernietigen van stukken die onderdeel zijn van een politiek debat en deel uitmaken van een Wob-procedure
Vragen van het lid Arib (PvdA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het vernietigen van stukken die onderdeel zijn van een politiek debat en deel uitmaken van een Wob-procedure (ingezonden 23 februari 2022).
Antwoord van Minister Bruins Slot (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
            17 maart 2022).
         
Vraag 1
            
Kent u het bericht «burgemeester Delft liet een omstreden onderzoek over moskeeën
               vernietigen»?1
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2
            
Wat zijn de regels ten aanzien van het vernietigen van stukken die onderdeel van een
               Wob-procedure zijn en wie houdt toezicht op het naleven van deze regels en kan sancties
               opleggen in het geval van overtreding van die regels? Is daar per se tussenkomst van
               de rechter voor nodig?
            
Antwoord 2
            
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State2 heeft een bestuursorgaan na indiening van een verzoek om openbaarmaking van documenten
               niet de vrijheid om documenten waarop dat verzoek betrekking heeft, te vernietigen.
               Vanaf dat moment dient het behoud daarvan volledig te worden gewaarborgd. Een bestuursorgaan
               dient dan ook na indiening van een verzoek om informatie op grond van de Wob de documenten
               waarop dat verzoek ziet, te bewaren. De rechter kan beoordelen of het bestuursorgaan
               hier op een juiste manier invulling aan heeft gegeven. Deze jurisprudentie is ook
               gecodificeerd in artikel 4.1a van de Wet open overheid.
            
Vraag 3
            
Deelt u de mening dat als stukken die onderdeel zijn van een lopend politiek debat
               of een Wob-procedure vernietigd worden de indruk wordt gewekt dat degene die die stukken
               laat vernietigen wat te verbergen heeft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 3
            
Als verantwoordelijk Minister voor het openbaarheidsbeleid vind ik het belangrijk
               dat bestuursorganen zoveel mogelijk openbaarheid betrachten bij de uitvoering van
               hun taken, zorgen voor een goed functionerende informatiehuishouding en zich daarbij
               houden aan bestaande wet- en regelgeving. Dat moet altijd het uitgangspunt zijn. Ik
               hecht eraan toe te voegen dat ik hiermee geen enkel waardeoordeel uitspreek over de
               concrete situatie waarop de Kamervragen betrekking hebben. Het is niet aan mij om
               aan te geven welke indruk al dan niet is gewekt in een concreet geval dat zich afspeelt
               bij een ander bestuursorgaan.
            
Vraag 4
            
Deelt u de mening dat de regels zo zouden moeten zijn dat in het geval stukken onderdeel
               zijn van een lopend politiek debat of een Wob-procedure deze niet vernietigd zouden
               mogen worden? Zo ja, waarom is daar dan nu onduidelijkheid over mogelijk en hoe gaat
               u die onduidelijkheid wegnemen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
            
Antwoord 4
            
In aanvulling op mijn antwoord bij vraag 2, waaruit het juridische kader blijkt, merk
               ik op dat het bericht uit NRC gaat over een situatie die zich in de gemeente Delft
               afspeelt. Voor zover het gaat om stukken die onderdeel zijn van een lopend politiek
               debat geldt dat gemeenten daarover verantwoording afleggen aan hun eigen gemeenteraad.
            
Vraag 5
            
Worden op het moment dat de Wet open overheid volledig in werking is getreden rapporten
               zoals de in het bericht genoemde rapporten die onderzoeksbureau NTA voor diverse gemeenten
               heeft gemaakt meteen openbaar? Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 5
            
Artikel 3.3, eerste en tweede lid van de Wet open overheid (Woo) verplicht bestuursorganen
               (waaronder gemeenten) om de in de wet voorgeschreven categorieën informatie actief
               openbaar te maken. Deze verplichting zal in werking treden op een bij koninklijk besluit
               te bepalen tijdstip, dat voor onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld
               (artikel 10.3, tweede lid). Vanaf dat tijdstip zijn bestuursorganen verplicht om de
               in het KB vastgestelde categorieën informatie uit artikel 3.3, eerste en tweede lid,
               zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na vaststelling of ontvangst
               actief openbaar te maken (artikel 3.3, vierde lid). Voor een aantal categorieën geldt
               daarbij een andere termijn (artikel 3.3, vijfde lid).
            
Een van deze categorieën betreft op verzoek van een bestuursorgaan ambtelijk of extern
               opgestelde onderzoeksrapporten die geen onderdeel vormen van de uitvoering van de
               taak van dat bestuursorgaan, die voornamelijk uit feitelijk materiaal bestaan en die
               betrekking hebben op de wijze van functioneren van de eigen organisatie of de voorbereiding of de evaluatie van beleid, inclusief de uitvoering, naleving en
                  handhaving (tweede lid, onderdeel j). Bij elk onderzoeksrapport dient het bestuursorgaan te
               bepalen of het onderzoeksrapport een onderzoeksrapport betreft zoals bedoeld in artikel
               3.3, tweede lid, onderdeel j van de Woo. Het zou kunnen zijn dat de in het bericht
               genoemde rapporten van onderzoeksbureau NTA binnen de reikwijdte van de wet vallen
               en daarmee dus bij volledige inwerkingtreding van de Woo actief openbaar gemaakt moeten
               worden. Dit kan ik echter niet beoordelen omdat ik de specifieke inhoud van de rapporten
               niet ken.
            
Daarnaast vind ik het belangrijk om te benadrukken dat ook bij de actieve openbaarmaking
               van de categorieën informatie genoemd in artikel 3.3, tweede lid, de uitzonderingsgronden
               uit artikel 5.1 en 5.2 Woo van toepassing zijn. Het bestuursorgaan dient dus een afweging
               te maken of er sprake is van absolute en/of relatieve uitzonderingsgronden die de
               integrale actieve openbaarmaking van het onderzoeksrapport beletten. Hierbij kan het
               bijvoorbeeld gaan om het anonimiseren van namen in het onderzoeksrapport in verband
               met de eerbieding van de persoonlijke levenssfeer (artikel 5.1, tweede lid, onderdeel
               e).
            
Tot slot merk ik volledigheidshalve op dat de actieve openbaarmakingsplicht niet zal
               gelden voor documenten die zijn vastgesteld of ontvangen voordat de verplichting van
               toepassing is geworden (artikel 10.2a Woo). De verplichtingen tot actieve openbaarmaking
               hebben dus geen terugwerkende kracht.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
