Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kröger over de tv-uitzending 'Energierekening óók fors omhoog als je huis niet met gas wordt verwarmd'
Vragen van het lid Kröger (GroenLinks) aan de Minister voor Klimaat en Energie en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over het tv-uitzending «Energierekening óók fors omhoog als je huis niet met gas wordt verwarmd» (ingezonden 31 januari 2022).
Antwoord van Minister Jetten (Klimaat en Energie) (ontvangen 15 maart 2022)
Vraag 1
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 17 januari 2021, waarin naar voren wordt
gebracht dat huishoudens die aangesloten zijn bij een warmtenetwerk een hoge prijs
moeten betalen voor hun warmte omdat die onterecht is gekoppeld aan de gasprijs?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de opvatting dat wanneer er niet of nauwelijks gas wordt gebruikt voor de
opwekking van warmte, het zeer onterecht is dat huishoudens geconfronteerd worden
met een torenhoge energierekening?
Antwoord 2
Ik deel de zorgen over gestegen energiekosten en de effecten daarvan op huishoudens.
In de Kamerbrief van 1 november 20212 heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat de stijgende gasprijzen invloed kunnen
hebben op de onderliggende kosten voor warmtebedrijven, omdat aardgas direct (gas
als warmtebron of back-up warmtebron) en indirect (bijv. als gevolg van gestegen elektriciteitskosten,
een lager subsidiebedrag in de SDE++ en koppeling van warmtecontracten aan de prijs
van aardgas) een rol speelt als warmtebron voor warmtenetten. Voor zover deze effecten
invloed hebben op de kosten van warmteleveranciers acht ik het niet onterecht dat
warmteleveranciers die gestegen kosten terug laten komen in hogere warmteprijzen.
Prijsstijgingen die niet kunnen worden gerechtvaardigd door gestegen kosten acht ik
wel onterecht. Ik sluit me dan ook aan bij de waarschuwing van de ACM aan warmteleveranciers
om de tarieven niet te verhogen3. In dat kader heeft de ACM aangekondigd dat zij verscherpt toezicht gaan houden op
de wijze waarop de warmteleverancier hun tarieven voor 2022 vast stellen. Daarnaast
heeft de ACM onlangs de bevoegdheid gekregen om onderzoek te doen naar de rendementen
van een individuele leverancier en het tarief voor de betreffende leverancier te corrigeren
indien blijkt dat het door deze leverancier behaalde rendement hoger is dan een door
de ACM vast te stellen redelijk rendement. ACM is op dit moment hard bezig met de
implementatie van deze nieuwe bevoegdheden. Onderdeel daarvan is het transparant maken
van gedetailleerde kosteninformatie van warmtebedrijven.
Vraag 3
Kunt u in kaart brengen of energieleveranciers inderdaad onterecht een te hoge prijs
rekenen voor hun warmte?
Antwoord 3
Op grond van de Warmtewet stelt de ACM jaarlijks tarieven vast die warmteleveranciers
maximaal in rekening mogen brengen. In artikel 5, tweede lid van de Warmtewet is bepaald
dat deze maximale tarieven moeten worden gebaseerd op de integrale kosten die een
verbruiker zou moeten maken voor het verkrijgen van dezelfde hoeveelheid warmte bij
het gebruik van gas als energiebron (de zogenaamde gasreferentie). De tarieven van
de warmteleveranciers voor 2022 zijn niet hoger dan het door de ACM vastgestelde maximum
en voor de grote warmteleveranciers geldt dat hun tarieven aanmerkelijk lager liggen
dan het door de ACM vastgestelde maximum. Bij een gemiddeld jaarverbruik van 35 GJ
liggen de totale warmtekosten bij de grote leveranciers 18% tot 25% lager dan wanneer
zou worden uitgegaan van het door de ACM vastgestelde maximum. Daarnaast blijkt uit
de meest recente rendementsmonitor4 dat de gemiddelde rendementen van de warmteleveranciers zijn gedaald.
Dit geeft mij op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat de warmteleveranciers
onredelijke tarieven in rekening brengen, maar zoals aangegeven in mijn antwoord op
vraag 2 wordt hier wel verscherpt toezicht op gehouden.
Vraag 4
Deelt u de mening dat de prijs voor warmte gebaseerd moet zijn op de kostprijs en
niet op een arbitraire koppeling aan de gasprijs?
Antwoord 4
Ik ga ervan uit dat wordt gedoeld op de nu in de Warmtewet vastgelegde gasreferentie
(zie vraag 3). Zoals aangegeven in de eerder genoemde brief van 1 november 2021 is
het evident dat die koppeling op termijn niet houdbaar is. De tarieven moeten gebaseerd
worden op de onderliggende kosten van warmte. Dat biedt consumenten de zekerheid dat
ze niet meer betalen dan de kosten die redelijkerwijs gemaakt moeten worden voor de
warmte die ze afnemen. Anderzijds krijgen warmtebedrijven daarmee de zekerheid dat
efficiënte kosten die zij moeten maken voor de uitvoering van hun taak kunnen worden
terugverdiend, inclusief een redelijk rendement. Dit laatste is ook van belang voor
de borging van de leveringszekerheid van het systeem. De nieuwe Wet collectieve warmtevoorziening
die ik op dit moment in voorbereiding heb bevat bepalingen die de overstap naar op
kosten gebaseerde tarieven regelt. Ik heb versnelling aangebracht in de voorbereiding
van deze nieuwe wet. Ik bekijk momenteel hoe ik dit wetsvoorstel voor de zomer aan
kan bieden aan de Raad van State en daarna eind 2022 aan de Tweede Kamer. Vooruitlopend
daarop heeft de ACM onlangs de in mijn antwoord op vraag 2 genoemde bevoegdheid gekregen
om onderzoek te doen naar de rendementen van een individuele leverancier en het tarief
voor de betreffende leverancier te corrigeren indien blijkt dat het door deze leverancier
behaalde rendement hoger is dan een door de ACM vast te stellen redelijk rendement.
Met deze nieuwe bevoegdheden is een belangrijke stap gezet naar de nieuwe tariefsystematiek
op basis van de onderliggende kosten. Immers, zonder de beschikking over gedetailleerde
kosteninformatie kan ACM geen op kosten gebaseerde tarieven vaststellen.
Vraag 5
Zijn er manieren om op de korte termijn de gasprijs los te koppelen van de warmteprijs
zodat deze huishoudens geen onterechte hoge energierekening krijgen? Kunt u die mogelijkheden
in kaart brengen en snel met de Kamer delen?
Antwoord 5
Het in de huidige Warmtewet vastgelegde uitgangspunt van de gasreferentie biedt mij
geen mogelijkheid om zonder wetswijziging de koppeling van het maximum tarief aan
de gemiddelde kosten van een verbruiker van aardgas los te laten.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heb ik het wetsvoorstel dat een op kosten
gebaseerde tariefregulering mogelijk maakt reeds in voorbereiding en verwacht ik dit
voorstel eind 2022 aan te kunnen bieden aan de Kamer. De overgang naar een nieuw op
kosten gebaseerd systeem is reeds in gang gezet doordat de in het antwoord op vraag
4 genoemde recente aanvullende bevoegdheden de ACM de mogelijkheid geeft om gedetailleerde
kosteninformatie bij warmtebedrijven op te vragen. Daarnaast heb ik op dit moment
een extern onderzoek in voorbereiding naar de nadere uitwerking van de op kosten gebaseerde
tariefregulering onder de nieuwe Wet collectieve warmtevoorziening. Ik verwacht dat
dit onderzoek kort na de zomer wordt afgerond zodat ik daarna duidelijkheid kan scheppen
en concreter in gesprek kan gaan met betrokkenen over de transitie naar de op kosten
gebaseerde tariefregulering.
Vraag 6
Bent u bereid deze situatie voor deze huishoudens op te lossen? Zo ja, op welke manier?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Ja, er wordt er binnen mijn departement in het kader van de uitwerking van de WCW
gewerkt aan een op kosten gebaseerde tariefregulering.
Vraag 7
Op welke manieren kunnen de energieprijzen worden gereguleerd door de overheid? Kunnen
de plannen van Duitsland rondom strengere regels voor energieprijzen ook in Nederland
worden uitgevoerd?5
Antwoord 7
Ingrijpen in de leveringstarieven aan kleinverbruikers is onder de Elektriciteits-
en Gaswet alleen toegestaan wanneer deze tarieven niet redelijk zijn. Het is aan de
ACM om te beoordelen wanneer er sprake is van onredelijke tarieven, waarbij zij ook
let op de inkoopkosten van energie.
Het vorige kabinet heeft er daarom voor gekozen om huishoudens tegemoet te komen voor
de stijgende energieprijzen door een eenmalige verlaging van de energiebelastingen
op de energierekening in 2022. Daarnaast is er 150 miljoen euro beschikbaar gesteld
voor tegemoetkoming van lagere inkomens en 150 miljoen voor de aanpak van energiearmoede
bij kwetsbare huishoudens via gemeenten.
Dit sluit aan bij de Duitse aanpak waarbij tot dusver wordt ingezet op maatregelen
die compensatie bieden voor de gestegen energieprijzen, via o.a. een eenmalige tegemoetkoming
voor de kwetsbaarste huishoudens in Duitsland, en via het vervroegen van de reeds
geplande afschaffing van de Duitse heffing voor hernieuwbare energie (EEG). Daarnaast
kijkt de Duitse regering ook naar andere mogelijkheden, zoals de verschillen wegnemen
tussen de prijzen voor bestaande en nieuwe klanten van Duitse basisleveranciers. Op
moment van schrijven is hiervoor echter nog geen concreet beleid aangekondigd. Ik
zal de ontwikkelingen in Duitsland met interesse volgen.
Vraag 8
Welke stappen worden er gezet om het Bescherm en Herstelplan Gas praktisch vorm te
geven en juridisch te borgen?
Antwoord 8
Op 7 februari 2022 informeerde ik uw Kamer middels de brief «Actuele situatie in de
gasmarkt en voorbereidingen ten aanzien van het uitvoeren van het Bescherm- en Herstelplan
Gas»6. Zoals aangegeven in deze brief is er op dit moment geen sprake van een crisis zoals
bedoeld in het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G) en worden maatregelen uit het BH-G
vooralsnog niet in werking gesteld. Het BH-G voorziet in maatregelen voor drie niveaus
van gascrisis: vroegtijdige waarschuwing, alarmering en noodsituatie. Voor de eerste
twee niveaus ligt de verantwoordelijkheid voor het treffen van marktgebaseerde maatregelen
bij de betrokken marktpartijen. Dit zijn de landelijke netbeheerder (GTS) en andere
partijen binnen de gasketen, zoals balansverantwoordelijken (shippers). De betrokken
partijen beschikken over de noodzakelijke bevoegdheden om de in het BH-G voor deze
eerste niveaus van gascrisis voorziene marktgebaseerde maatregelen te treffen.
Als na het toepassen van alle relevante marktgebaseerde maatregelen de gaslevering
niet volstaat, dan wordt het niveau van een noodsituatie afgekondigd. In dat geval
worden er, zoals voorzien in het BH-G niet-marktgebaseerde maatregelen getroffen.
Om de maatregelen die in het BH-G zijn opgenomen voor noodsituaties deze winter, als
dat noodzakelijk mocht blijken, toe te kunnen passen ben ik bezig met de nadere uitwerking
van deze maatregelen, het opstellen van concept-regelgeving die nodig is om deze maatregelen,
al dan niet behulp van het staatsnoodrecht, toe te kunnen passen, het voorbereiden
van de uitvoering en het inregelen van het toezicht en de handhaving. Ten behoeve
van deze uitwerking en voorbereiding heb ik, zoals benoemd in mijn hiervoor genoemde
brief van 7 februari 2022, ook een uitvraag gedaan bij de top 60 grootste industriële
afnemers van gas en ben ik in gesprek met verschillende betrokken partijen.
Vraag 9
Klopt het dat de kunstmestfabricage, raffinaderijen en de sierteelt belangrijke gasverbruikende
sectoren zijn, met in 2020 een gebruik in de orde van resp. 2,8 en 1,6 en 1,4 miljard
m3? Zou het voor de leveringszekerheid en de gaswinning in het Groninger gasveld een
belangrijk verschil maken wanneer de kunstmestproductie en de productie van raffinaderijen
(tijdelijk) worden gestopt of beperkt? Wordt hierover nagedacht?
Antwoord 9
Het is juist dat de sectoren kunstmestproductie, raffinage en sierteelt relatief veel
gas verbruiken. De in dit verband in de vraag genoemde verbruikscijfers voor het jaar
2020 zijn correct.
Ter uitvoering van de Verordening (EU) nr. 2017/1938 werkt mijn ministerie momenteel
aan een gedetailleerde uitwerking van het Bescherm- en Herstelplan Gas (hierna: BH-G).
In het BH-G zijn maatregelen beschreven die getroffen kunnen worden als een gascrisis
dreigt of zich voordoet teneinde de werking van de interne gasmarkt en de levering
aan (door solidariteit) beschermde afnemers zo lang mogelijk te verzekeren. Een van
die maatregelen betreft de gedwongen beperking van gasafname van niet beschermde afnemers
zoals de groot verbruikende industrie.
Vraag 10
Welk deel van de productie van deze sectoren is bestemd voor export?
Antwoord 10
Nederland voerde in 2019 voor bijna 88 miljard euro aan chemische producten uit en
voor circa 68 miljard euro aan minerale brandstoffen7. Voor de sierteelt bedroeg de uitvoer in 2021 12 miljard euro aan sierteeltproducten8. Deze cijfers zijn inclusief producten vanuit andere landen die via Nederland worden
geëxporteerd.
Vraag 11
Deelt u de constatering dat benzine, diesel en kunstmest kunnen worden opgeslagen
en het dus niet nodig is dat deze sectoren continu productie draaien?
Antwoord 11
De uitvraag aan de top 60 gas verbruikende aansluitingen, in het kader van het Bescherm-
en Herstelplan Gas, is zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 8 erop gericht om
de maatschappelijke impact en keteneffecten van verminderd gasverbruik inzichtelijk
te maken. Het al dan niet kunnen opslaan vormt onderdeel van deze impact.
Voor de in de onderhavige vraag genoemde producten geldt dat er sprake is van verschillende
situaties qua opslag. Voor de droge vormen van kunstmest geldt dat deze langdurig
kunnen worden opgeslagen. Het tussenproduct ammoniumnitraat is echter lastiger op
te slaan en voor vloeibare kunstmestvormen zijn speciale tanks nodig. Voor benzine
en diesel geldt dat deze is op te slaan. Dat het door deze opslagmogelijkheden niet
nodig is dat deze sectoren continu draaien, is niet eenduidig te concluderen. Dat
is naast de omvang van de beschikbare voorraden ook afhankelijk van diverse andere
factoren als bijvoorbeeld keteneffecten, seizoenproductie en leververplichtingen.
Vraag 12
Deelt u de visie dat massieve inzet van gas voor exportproducten als kunstmest en
sierbloemen moeilijk te rechtvaardigen is als dit in het uiterste leidt tot gaswinning
in Groningen?
Antwoord 12
Het is in eerste instantie de inzet van het kabinet om op zo kort mogelijke termijn
ervoor te zorgen dat gaswinning in Groningen niet meer nodig is voor de belevering
van eindgebruikers van gas. Daartoe heeft het kabinet vele maatregelen getroffen.
Een van die maatregelen is een wettelijk verbod voor de negen grootste afnemers van
laagcalorisch gas in Nederland om na 1 oktober 2022 nog laagcalorisch gas aan het
gasnet te onttrekken. Daaronder vallen ook afnemers in de in vraag 9 en deze vraag
genoemde sectoren. Zie verder het antwoord op vraag 13. In meer algemene zin zet het
kabinet zich in voor verduurzaming van economische activiteiten waaronder industriële
processen, zodat het verbruik lager wordt, in combinatie met veilige en schone productie
van energie.
Vraag 13
Zijn er plannen om de productie van deze sectoren in het uiterste geval te beperken
zodat gasverbruik wordt gespaard en de gaswinning in Groningen niet omhoog hoeft?
Antwoord 13
In het uiterste geval, dat wil zeggen bij gastekorten, zullen maatregelen getroffen
worden om de gasafname te beperken. Zoals ook in eerdere antwoorden aangegeven zijn
in het BH-G maatregelen beschreven die getroffen kunnen worden als een gascrisis dreigt
of zich voordoet teneinde de werking van de interne gasmarkt en de levering aan (door
solidariteit) beschermde afnemers zo lang mogelijk te verzekeren. Dat kan ook (tijdelijke)
gedwongen terug- of afschakeling zijn. Het onderscheid dat daarbij wordt gemaakt is
tussen beschermde en niet-beschermde afnemers. De in de voorgaande vragen genoemde
sectoren zijn niet beschermd. Overigens brengt het kabinet conform de motie van het
lid Paternotte c.s.9 de mogelijkheden in kaart om de gaswinning in Groningen gedurende dit jaar te beperken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.