Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bromet over het Predicaat Koninklijk
Vragen van het lid Bromet (GroenLinks) aan de Minister-President over het Predicaat Koninklijk (ingezonden 24 november 2021).
Antwoord van Minister Adriaansens (Economische Zaken en Klimaat), mede namens de Minister-President
(ontvangen 14 maart 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022,
nr. 1101.
Vraag 1
Kunt u aangeven wat de precieze criteria zijn om als onderneming in aanmerking te
komen voor het Predicaat Koninklijk en kunt u ook aangeven wanneer het Predicaat Koninklijk
van een onderneming wordt afgenomen?
Antwoord 1
Het predicaat Koninklijk is een reeds lang bestaande traditie. Het is een onderscheiding
die kan worden verleend aan verenigingen, stichtingen, instellingen of grote ondernemingen.
Een predicaat wordt enkel toegekend aan bedrijven die reeds honderd jaar bestaan en
in die lange periode een goede reputatie hebben opgebouwd. Het symboliseert het respect,
de waardering en het vertrouwen van de Koning tegenover de ontvanger en wil niet zeggen
dat het betrokken bedrijf leverancier is of een andere relatie heeft met het Koninklijk
Huis.
De richtlijnen voor het verkrijgen en die voor het intrekken van een Koninklijk predicaat,
en de bijzondere voorwaarden welke aan een gerechtigde tot het voeren van het predicaat
Koninklijk worden gesteld, zijn beschreven in de Koninklijke Beschikking van 15 augustus
1988 nummer 33, respectievelijk nr. 34. Deze beschikkingen zijn later aangevuld met
de Koninklijke Beschikkingen van 8 december 2004, nr. 9, 26 maart 2010, nr. 2 en 17 december
2020, nr. 3.
Op de website van het Koninklijk Huis staat de procedure voor aanvraag van het predicaat
omschreven: https://www.koninklijkhuis.nl/onderwerpen/onderscheidingen/predicaat-ko…
De verlening, bestendiging en heroverweging van het predicaat Koninklijk valt onder
mijn ministeriële verantwoordelijkheid en vindt plaats volgens de onder andere in
de Koninklijke Beschikkingen opgenomen voorwaarden en procedures. Het gaat onder andere
om de nationaliteit van het bedrijf, de financiële gezondheid, vooraanstaandheid –
ook in termen van maatschappelijk verantwoord ondernemen – en (economische) zelfstandigheid.
Het betreft een zorgvuldig proces via burgemeester, commissaris van de Koning en adviezen
van ministeries en (inspectie)diensten die relevant zijn voor de beoordeling.
Vraag 2
Klopt het dat Shell bij verhuizing van het hoofdkantoor naar een locatie buiten het
Koninkrijk der Nederlanden niet meer voldoet aan de vereisten om het Predicaat Koninklijk
te mogen dragen? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 2
Het predicaat Koninklijk werd van oudsher alleen toegekend aan Nederlandse bedrijven.
De internationalisering van het Nederlandse bedrijfsleven heeft ertoe geleid dat het
eigendom van steeds meer Nederlandse ondernemingen geheel of gedeeltelijk in buitenlandse
handen is overgegaan. Bij de verlenging van het predicaat Koninklijk voor een Nederlands
bedrijf dat (deels) in buitenlandse handen is overgegaan, moet duidelijk zijn of een
bedrijf na overname door buitenlandse belangen zich blijvend als een Nederlandse onderneming
wenst te manifesteren.
Met het besluit het hoofdkantoor te verplaatsen naar het buitenland, loopt een bedrijf
het risico dat het zich niet meer manifesteert als Nederlandse onderneming. Shell
heeft recent de naam van de vennootschap gewijzigd van Royal Dutch Shell plc in Shell
plc.
Vraag 3
Kunt u de zinsnede «De bedrijfsvoering dient onberispelijk te zijn» nader toelichten
en in welke situaties wanneer vragen rijzen omtrent de onberispelijkheid kan het Predicaat
Koninklijk worden ingetrokken? Kunt u hierbij specifiek ook ingaan op de situatie
waarin een onderneming in binnen- of buitenland onherroepelijk veroordeeld wordt door
een rechter vanwege overtreding van milieu of arbeidsregels en of dat van invloed
kan zijn op de vraag of een onderneming nog een onberispelijke bedrijfsvoering heeft?1
Antwoord 3
In de Koninklijke Beschikking van 8 december 2004, nr. 9 staan de bepalingen om een
predicaat in te trekken. Bij het proces over een eventuele intrekking van het predicaat
heeft de commissaris van de Koning een coördinerende en adviserende rol. Als er voldoende
aanleiding toe is, dan kan en zal een predicaat heroverwogen worden. Hiervan kan bijvoorbeeld
sprake zijn bij wijzigingen in de juridische structuur of wanneer de reputatie ernstig
in het geding is, zoals bijvoorbeeld bij een strafrechtelijke veroordeling. Een bedrijf
zal in het tweede geval eerst gevraagd worden een toelichting te geven op de ontwikkelingen
en uit te leggen wat wordt ondernomen om die reputatie te herstellen en herhaling
te voorkomen. Daarna kan op enig moment, mede op basis van de adviezen van de betrokken
departementen, besloten worden over het al dan niet behouden of clausuleren van het
recht een predicaat te voeren.
Daarbij zij opgemerkt dat niet-bestendigen en a fortiori het intrekken van het predicaat
een voor het betreffende bedrijf ingrijpend middel is, waarvoor voldoende grond moet
zijn en dat proportioneel moet zijn met het oog op de feitelijke situatie.
De onberispelijkheid van een bedrijf is een dynamisch begrip, waarvan de betekenis
door de tijd heen kan veranderen, zoals ook maatschappelijke opvattingen hierover
veranderen. In de verlening, bestendiging en heroverweging van het predicaat Koninklijk
kunnen nieuwe inzichten inzake onberispelijkheid worden betrokken.
Vraag 4
Zijn er voorbeelden te noemen van ondernemingen waarvan het predicaat is ingetrokken
omwille van het feit dat zij niet meer voldoen aan het criterium van een onberispelijke
bedrijfsvoering?
Antwoord 4
Het is verschillende keren voorgekomen dat het recht tot het voeren van het predicaat
Koninklijk aan een bedrijf is ingetrokken. De redenen voor intrekking variëren. Deels
was dit het geval voor omstandigheden zoals beschreven in artikel 6 van de Koninklijke
Beschikking van 15 augustus 1988, nr. 34, zoals bijvoorbeeld een wijziging van de
juridische structuur van een bedrijf. Ook is het voorgekomen dat een bedrijf niet
meer voldeed aan de voorwaarden zoals bijvoorbeeld het niet meer voldoen aan de vereiste
zelfstandigheid ten aanzien van de bepaling van de beleidsstrategie en het financiële
beleid.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Mede namens
M. Rutte, minister-president
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.