Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Simons over het toekennen van het recht om het predicaat ‘Koninklijk’ te voeren aan ondernemingen
Vragen van het lid Simons (BIJ1) aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Economische Zaken en Klimaat over het toekennen van het recht om het predicaat «Koninklijk» te voeren aan ondernemingen aan wie het predicaat niet (langer) lijkt toe te komen (ingezonden 3 december 2021).
Antwoord van Minister Adriaansens (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 14 maart
2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1102.
Vraag 1 en 9
Klopt het, dat de voorwaarden voor ondernemingen om in aanmerking te komen voor toekenning
van het recht om het predicaat «Koninklijk» te voeren, staan beschreven in Koninklijke
Beschikking nr. 33, daterend van 15 augustus 1988? Zo nee, waar staan deze voorwaarden
dan beschreven?
Welke andere bepalingen gelden er als voorwaarde voor of verplichting bij de toekenning
voor ondernemingen om het predicaat Koninklijk te mogen voeren?
Antwoord 1 en 9
Ja, in nummer 33 en 34. Deze beschikkingen zijn later aangevuld met de Koninklijke
Beschikkingen van 8 december 2004, nr. 9, 26 maart 2010, nr. 2 en 17 december 2020,
nr. 3.
Vraag 2
Klopt het dat een onderneming enkel in aanmerking kan komen voor deze toekenning wanneer
de bedrijfsvoering «onberispelijk» is? Hoe breed reikt deze definitie?
Antwoord 2
Het Predicaat Koninklijk is een reeds lang bestaande traditie. Het is een onderscheiding
die kan worden verleend aan verenigingen, stichtingen, instellingen of grote ondernemingen.
Een predicaat wordt enkel toegekend aan bedrijven die reeds honderd jaar bestaan en
in die lange periode een goede reputatie hebben opgebouwd. Het symboliseert het respect,
de waardering en het vertrouwen van de Koning tegenover de ontvanger en wil niet zeggen
dat het betrokken bedrijf leverancier is of een andere relatie heeft met het Koninklijk
Huis.
Voor het toekennen van predicaten gelden voorwaarden. Het gaat onder andere om de
nationaliteit van het bedrijf, de financiële gezondheid, vooraanstaandheid – ook in
termen van maatschappelijk verantwoord ondernemen – en (economische) zelfstandigheid.
De verlening, bestendiging en heroverweging van het Predicaat Koninklijk is ingebed
in de ministeriële verantwoordelijkheid en vindt plaats volgens de onder andere in
de Koninklijke beschikkingen opgenomen voorwaarden en procedures. Het betreft een
zorgvuldig proces via burgemeester, commissaris van de Koning en adviezen van ministeries
en (inspectie)diensten die relevant zijn voor de beoordeling.
Eén van de voorwaarden voor het verkrijgen van het predicaat Koninklijk, zoals beschreven
in de Koninklijke beschikking van 15 augustus 1988, nr. 33, is dat de bedrijfsvoering
onberispelijk dient te zijn. Ook de onderneming, zowel als de leden van de directie
en de commissarissen, dienen te goeder naam en faam bekend te staan en van onbesproken
gedrag te zijn.
De onberispelijkheid van een bedrijf is een dynamisch begrip, waarvan de betekenis
door de tijd heen kan veranderen, zoals ook maatschappelijke opvattingen hierover
veranderen. In de verlening, bestendiging en heroverweging van het predicaat Koninklijk
kunnen nieuwe inzichten inzake onberispelijkheid worden betrokken.
Op de website van het Koninklijk Huis staat de procedure voor aanvraag van het predicaat
omschreven: https://www.koninklijkhuis.nl/onderwerpen/onderscheidingen/predicaat-ko…
Vraag 3 en 14
Wat gebeurt er als er ná toekenning van het recht om dit predicaat te mogen voeren,
wordt vastgesteld dat er bij de betreffende onderneming niet (langer) sprake is van
een onberispelijke bedrijfsvoering?
Is de Minister bevoegd om aan bedrijven het recht om het predicaat te voeren te ontnemen?
Zo ja, is de Minister bereid te controleren of ondernemingen, aan wie het recht is
toegekend het predicaat te voeren, zich ook houden aan de voorwaarden en verplichtingen
die daaraan verbonden zijn? En vervolgens dit predicaat te ontnemen aan de ondernemingen
die niet aan de voorwaarden en verplichtingen voldoen?
Antwoord 3 en 14
In de Koninklijke Beschikking van 8 december 2004, nr. 9 staan de bepalingen om een
predicaat in te trekken. Bij het proces over een eventuele intrekking van het predicaat
heeft de commissaris van de Koning een coördinerende en adviserende rol. Als er voldoende
aanleiding toe is, dan kan en zal een predicaat heroverwogen worden. Hiervan kan bijvoorbeeld
sprake zijn bij wijzigingen in de juridische structuur of wanneer de reputatie ernstig
in het geding is, zoals bijvoorbeeld bij een strafrechtelijke veroordeling. Een bedrijf
zal in het tweede geval eerst gevraagd worden een toelichting te geven op de ontwikkelingen
en uit te leggen wat wordt ondernomen om die reputatie te herstellen en herhaling
te voorkomen. Daarna kan op enig moment, mede op basis van de adviezen van de betrokken
departementen, besloten worden over het al dan niet behouden of clausuleren van het
recht een predicaat te voeren.
Daarbij zij opgemerkt dat niet-bestendigen en a fortiori het intrekken van het predicaat
een voor het betreffende bedrijf ingrijpend middel is, waarvoor voldoende grond moet
zijn en proportioneel moet zijn met het oog op de feitelijke situatie.
Vraag 4 en 8
Kan het recht om het predicaat te voeren worden ingetrokken op basis van het gegeven
dat een bedrijf niet (langer) aan de voorwaarden voor toekenning van het predicaat
voldoet? Zo ja, welke persoon of welk orgaan controleert en handhaaft hierop?
Wat is de exacte procedure die in werking treedt wanneer een onderneming, die het
recht is toegekend om het predicaat te voeren, niet (langer) alles nalaat wat de reputatie
van de gerechtigde zou kunnen schaden? Door wie kan het recht om het predicaat te
voeren worden ontnomen? En door welke persoon of welk orgaan wordt gecontroleerd of
een onderneming nog altijd aan deze voorwaarde voldoet?
Antwoord 4 en 8
Ja, het recht om het predicaat te voeren kan worden ingetrokken op basis van het gegeven
dat het bedrijf niet (langer) aan de voorwaarden voor het voeren van het predicaat
voldoet. De commissaris van de Koning is dus ook primair verantwoordelijk voor de
agendering van een eventuele heroverweging van een predicaat indien deze daartoe aanleiding
ziet.
Het recht om een Koninklijk predicaat te voeren wordt doorgaans toegekend voor een
periode van ten hoogste 25 jaar. Daarna kan de gerechtigde, via de procedure zoals
bij antwoord 2 omschreven, bestendiging (verlenging) aanvragen. Er vindt dan opnieuw
een toetsing aan de voorwaarden plaats.
Daarbij zij opgemerkt dat niet bestendigen en a fortiori het intrekken van het predicaat
een voor het betreffende bedrijf ingrijpend middel is, waarvoor voldoende grond moet
zijn en dat proportioneel moet zijn met het oog op de feitelijke situatie.
Vraag 5
Klopt het, dat de verplichtingen die komen kijken bij het recht van een onderneming
om het predicaat «Koninklijk» te voeren, staan beschreven in Koninklijke Beschikking
nr. 34, daterend van 15 augustus 1988? Zo nee, waar staan deze verplichtingen dan
beschreven?
Antwoord 5
Ja, dit klopt, in samenhang gelezen met de Koninklijke Beschikking van 8 december
2004 nr. 9.
Vraag 6
Klopt het dat het recht om het predicaat te voeren met de verplichting komt om «alles
na te laten wat de reputatie van de gerechtigde zou kunnen schaden»? Hoe breed reikt
die definitie?
Antwoord 6
Dat klopt. Als een onderneming een predicaat toegekend krijgt, wordt het bedrijf verzocht
zich te verbinden aan de «Bepalingen betreffende het Predicaat Koninklijk», beschreven
in de Koninklijke beschikking van 15 augustus 1988, nr. 34. De belangrijkste verplichting
is dat de gerechtigde alles zal nalaten wat zijn reputatie zal schaden. Zie voorts
het antwoord op vraag 2 en 3.
Vraag 7
Wordt er bij de toekenning van het recht om het predicaat te voeren bekeken of ondernemingen
bewezen hebben in het verleden alles na te laten wat de reputatie van de onderneming
zou kunnen schaden?
Antwoord 7
Eén van de voorwaarden voor het verkrijgen van een predicaat is het hebben van een
goede naam. Dit betreft zowel de bestuurders als de bedrijfsvoering. Het antwoord
bij vraag 2 gaat hier verder op in.
Vraag 10
Kan de Minister aangeven welke van de volgende daden, en het verzoek is om in de beantwoording
op ieder van deze daden individueel in te gaan, volgens haar/hem passen binnen de
definitie van een «onberispelijke bedrijfsvoering», dan wel binnen de definitie van
de frase «alles nalaten wat de reputatie kan schaden»?
– fraude1;
– uitbuiting en intimidatie op de werkvloer2, 3;
– pogingen tot verbieden van stakingen4;
– omkoping, samenzwering en corruptie5, 6;
– bodem- en milieuvervuiling7, 8, 9, 10;
– mensenrechtenschendingen11;
– afkopen van vervuiling12;
– illegale prijsafspraken13;
– het aanbieden van potentieel kankerverwekkende producten14;
– overlast en klimaatschade15;
– onderbetaling en extreme werkdruk voor medewerkers16, 17, 18.
Antwoord 10
Voor alle bovengenoemde voorbeelden geldt dat ze meegenomen kunnen worden bij de beoordelingsprocedure
zoals bij het antwoord op vraag 2 is beschreven.
Vraag 11
Aan hoeveel ondernemingen is, sinds 15 augustus 1988, het recht om het predicaat «Koninklijk»
te voeren ontnomen? Aan welke ondernemingen is het recht ontnomen en om welke redenen
was dit?
Antwoord 11
Het is verschillende keren voorgekomen, dat het recht tot het voeren van het predicaat
Koninklijk aan een bedrijf is ingetrokken. De redenen voor intrekking variëren. Deels
was dit het geval voor omstandigheden zoals beschreven in artikel 6 van de Koninklijke
Beschikking van 15 augustus 1988, nr. 34, zoals bijvoorbeeld een wijziging van de
juridische structuur van een bedrijf. Ook is het voorgekomen dat een bedrijf niet
meer voldeed aan de voorwaarden zoals bijvoorbeeld het niet meer voldoen aan de vereiste
zelfstandigheid ten aanzien van de bepaling van de beleidsstrategie en het financiële
beleid.
Vraag 12 en 13
Is de Minister ervan op de hoogte dat in de afgelopen twintig jaar meerdere ondernemingen,
die het recht hebben het predicaat te voeren, zich zeker schuldig hebben gemaakt aan
ten minste één van de onder vraag 9 benoemde daden? Zo ja, wat is daarop haar/zijn
reactie?
Is de Minister van mening dat het gepast is, zeker met oog op de voorwaarden en verplichtingen
die komen kijken bij het recht om dit predicaat te dragen, om bedrijven, die zich
schuldig maken aan één van de daden zoals beschreven onder vraag 9, een eervol Koninklijk
predicaat toe te kennen?
Antwoord 12 en 13
Op individuele bedrijven kan ik niet ingaan. Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen
2 en 3.
Vraag 15
Deelt de Minister met BIJ1 de mening dat het in de parlementaire democratie van 2021
niet past dat de Koning(in), zonder ministeriële tussenkomst, onderscheidingen kan
verlenen buiten het Koninklijk Huis en haar/zijn Hofhouding? Zo ja, is de Minister
voornemens om de status quo te veranderen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 15
Zoals in de antwoorden op de vragen 2 en 3 is uiteengezet, betreft de predicaatverlening
en -intrekking een zorgvuldig proces via burgemeester en commissaris van de Koning.
De predicaatverlening vindt plaats op basis van uitgevraagde adviezen aan onder andere
de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en (inspectie)diensten, en valt onder mijn ministeriële verantwoordelijkheid.
Vraag 16
Is de Minister van mening dat er tenminste een beroepsprocedure dient te worden ingesteld
om het recht om het predicaat te voeren te ontnemen? Zo ja, is de Minister voornemens
om een dergelijke beroepsprocedure te regelen? En hoe? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 16
Zoals in de antwoorden op de vragen 2 en 3 is uiteengezet, betreft de predicaatverlening
en -intrekking een zorgvuldig proces via burgemeester en commissaris van de Koning
en eventuele adviezen van onder andere de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat
en Sociale Zaken en Werkgelegenheid en (inspectie)diensten, en valt onder mijn ministeriële
verantwoordelijkheid.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.