Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda van de Eurogroep en informele Ecofinraad van 25 en 26 februari 2022 (Kamerstuk 21501-07-1811)
21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken
Nr. 1822
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 11 maart 2022
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de brief van 21 februari 2022 over de geannoteerde
agenda van de Eurogroep en informele Ecofinraad van 25 en 26 februari 2022 (Kamerstuk
21501-07-1811).
De vragen en opmerkingen zijn op 25 februari 2022 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 9 maart 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Kling
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met diepe afkeuring kennisgenomen van de aanval
op Oekraïne door de Russische Federatie. Deze gebeurtenissen vormden de aanleiding
voor omzetting van het op 24 februari 2022 voorziene commissiedebat in dit schriftelijk
overleg.
De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet zich maximaal in te zetten voor een
zo zwaar mogelijk sanctiepakket. Zij vragen het kabinet op welke manier er nu naar
financiële instellingen wordt gecommuniceerd om alle sancties die worden ingesteld
zo snel mogelijk door te voeren. Is ook al overgegaan tot het bevriezen van Russische
banktegoeden in Nederland? Is de Britse regering ook bereid mee te werken aan het
bevriezen van Russische banktegoeden van de vele in Londen wonende Russen met banden
met het Kremlin?
De Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Defensie hebben de Kamer in
een brief van 26 februari geïnformeerd over de kabinetsinzet naar aanleiding van de
schokkende gebeurtenissen in Oekraïne en de implicaties van deze daad van agressie
van Rusland. Conform de motie van het lid Brekelmans c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2433) heeft Nederland steeds gepleit voor een zo groot en zwaar mogelijk pakket. Nederland
zet zich actief in om de sancties tegen Rusland verder te verzwaren, om daarmee de
prijs die Rusland betaalt voor de agressie tegen Oekraïne nog hoger te maken. Wat
Nederland betreft liggen daarbij alle opties op tafel.
Het formele goedkeuringsproces voor het eerste pakket werd op 23 februari afgerond
en voor het tweede pakket op 25 februari. Vervolgens zijn op 28 februari aanvullende
sancties van kracht geworden. Sancties worden opgenomen in een Europese verordening
en gelden daarmee rechtstreeks in de hele Europese Unie dus ook in Nederland. De Nederlandse
Bank (DBN) en de Autoriteit Financiële Markten informeren, als de aangewezen toezichthouders
voor de financiële sector in het kader van de sanctiewet in Nederland, de financiële
instellingen over de sancties via hun websites. Dergelijke informatie wordt altijd
op deze manier verstrekt bij nieuwe sancties. In dit geval zijn ook nieuwsberichten
verstuurd om betrokkenen te informeren.1 Gezien de aard en omvang staat DNB daarnaast in nauw contact met de verschillende
brancheverenigingen. Tegoeden van gesanctioneerde personen en entiteiten moeten direct
bevroren worden na het van kracht worden van de sancties. De financiële sector heeft
al veel ervaring met dergelijke bevriezingen van tegoeden van personen of entiteiten.
De bevriezing heeft prioriteit, vervolgens meldt de financiële instelling de bevriezing
bij de toezichthouder. De sanctiepakketten zijn tot stand gekomen in nauwe coördinatie
en samenwerking met de VS, het VK en Canada die vergelijkbare sancties hebben opgelegd.
De Britse premier heeft aangegeven dat het Verenigd Koninkrijk het grootste pakket
sancties ooit tegen Rusland heeft ingesteld. Deze sancties houden onder meer het bevriezen
van banktegoeden van gesanctioneerde Russische staatsbedrijven en individuen in.
Zoals ook benoemd in het hoofdlijnendebat over de beleidsprioriteiten van de bewindspersonen
van het Ministerie van Financiën, vragen de leden van de VVD-fractie aandacht voor
een goede voorbereiding op de doorwerking van de (terechte) sancties op de Europese
en Nederlandse financiële sector en economie. Is Nederland voorbereid op het inzetten
van zware sanctiemiddelen?
Zoals ook in de Kamerbrief van 16 februari (Kamerstuk 36 045, nr. 1) en 26 februari jl. aangegeven, is het kabinet zich er zeer van bewust dat het beschermen
van de internationale rechtsorde en onze vrijheid een prijs heeft. Dat kan onder meer
betekenen dat de overeengekomen sancties en eventuele tegenmaatregelen ook een effect
zullen hebben op de Nederlandse economie. Er is echter geen alternatief, want juist
deze internationale rechtsorde vormt het fundament van onze veiligheid en stabiliteit;
basisvoorwaarden voor de vrede en welvaart waarin wij leven.
Uit de eerste analyse voor de financiële markten blijkt dat de blootstellingen van
Nederlandse instellingen op de Russische Federatie beperkt zijn. Op de algehele economie
zijn er verschillende effecten mogelijk. Dit hangt sterk af van de ontwikkelingen
rond het afkoppelen van SWIFT en de contracten die daarmee worden geraakt. Ook zijn
effecten denkbaar op de stabiliteit van de financiële markten. Het kabinet is met
relevante betrokken in gesprek over de impact. Mede gezien de ontwikkelingen, zijn
deze nog aan een grote mate van onzekerheid onderhevig.
Wat betreft de directe gevolgen van de sancties uit de eerste twee pakketten voor
het Nederlandse bedrijfsleven verwijs ik naar de hierboven genoemde brief van de Minister
van Buitenlandse Zaken en de Minister van Defensie van 26 februari jl. (Kamerstuk
36 045, nr. 3) Verder zal ik, mede naar aanleiding van het verzoek van de leden van de fractie
van GroenLinks, de Kamer op korte termijn informeren over de effecten van deze sancties
op het terrein van de bewindspersonen van het Ministerie van Financiën.
De leden van de VVD-fractie hebben daarnaast met interesse kennisgenomen van de antwoorden
op de schriftelijke vragen van het lid Heinen over het toezicht op uitgaven uit het
Europees herstelfonds (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1835). Zij zijn blij dat het kabinet fraudegevoeligheid van regelingen onwenselijk acht
en in strijd met de intentie van de Herstel- en veerkrachtfaciliteit (Recovery and
Resilience Facility, RRF) om fraude te voorkomen. Ook zijn zij blij dat het kabinet
het belang van transparantie onderstreept en het belang hiervan aan de orde zal stellen.
Tegelijkertijd constateren deze leden dat de nationale fiscale opsporingsdienst van
Italië frauderisico’s binnen een onderdeel van het Italiaanse herstelplan ziet, de
Europese Commissie in haar beoordeling van dit plan daarentegen geen risico’s geconstateerd
heeft en de Europese Commissie inzage in de beoordeling van plannen op vragen van
journalisten van Follow The Money weigert. Deze leden zijn van mening dat transparantie
over de besteding van middelen uit het RRF cruciaal is voor goede publieke controle.
Zij vragen de Minister hoe zij haar toezegging om het belang hiervan aan de orde te
stellen gaat vormgeven. Wanneer gaat de Minister dit aan de orde stellen bij de Europese
Commissie en in de Raad?
Nederland zal in bilaterale contacten met de Europese Commissie en tijdens de eerstvolgende
Ecofinraad aandacht vragen voor het belang van transparantie vanuit de Europese Commissie
over de beoordeling van plannen.
Ten aanzien van de digitale euro menen de leden van de VVD-fractie dat de aankondiging
van een voorstel door de Europese Commissie voorbarig is. Er heeft op dit moment nog
geen fundamentele discussie over de digitale euro plaatsgevonden. Het is op zichzelf
nuttig dat de Europese Centrale Bank (ECB) een onderzoeksfase is gestart, maar dit
betekent in de ogen van deze leden niet dat er voor «account based» digitaal centralebank-geld
wordt gekozen, en alternatieven als een meer «value based» munt, die offline gebruikt
kan worden en met veel meer waarborgen voor privacy, van tafel zou zijn.
Kan de Minister toelichten wat met dit «wetgevend proces» dat door de Europese Commissie
is aangekondigd wordt bedoeld en hoe het kabinet ervoor zorgt dat er eerst een fundamenteel
politiek debat met de Kamer kan plaatsvinden voordat er besluiten worden genomen?
De Europese Commissie heeft recent aangekondigd dat er een wetgevend proces zal worden
opgestart ten aanzien van de digitale euro. De inhoudelijke voorstellen voor regelgeving
worden echter verwacht in het begin van 2023. Nog dit jaar spreekt de Eurogroep over
een aantal onderwerpen2 met betrekking tot de eventuele introductie van de digitale euro, waarmee de Eurogroep
politieke sturing kan geven aan dit project.3 De Eurogroep wordt daarbij gevoed door de technische inbreng van de Europese Centrale
Bank (ECB) en de Europese Commissie. De Tweede Kamer wordt voorafgaand aan deze Eurogroepbijeenkomsten
geïnformeerd. Zodoende is er ruimte voor de Tweede Kamer om een politiek debat te
kunnen voeren over de Nederlandse inzet op de digitale euro, op basis van de laatste
stand van zaken.
Indien de Europese Commissie inderdaad in 2023 met wetgevende voorstellen komt, volgt
eerst een Europees onderhandelingstraject over die voorstellen. Daarbij zijn de lidstaten
betrokken. De definitieve Europese regelgeving volgt na het doorlopen van het gebruikelijke
democratische proces voor de totstandkoming van Europese regelgeving. Ook in de onderhandelingen
over de voorstellen van de Europese Commissie is er ruimte om het Nederlandse standpunt
uit te dragen.
Zoals is toegezegd door de vorige Minister van Financiën, zal de Tweede Kamer voor
de zomer van 2022 een brief ontvangen met een contourenschets van de keuzes in het
onderzoek naar de digitale euro.
Ten aanzien van het geplaatste behandelvoorbehoud op het eigenmiddelenbesluit zijn
de leden van de VVD-fractie van mening dat dit niet eerder kan worden opgeheven dan
na ontvangst van de antwoorden op het schriftelijk overleg over het BNC-fiche, waarvoor
de inbreng is geleverd op 16 februari 2022 en bespreking hiervan in een daarop volgend
commissiedebat. Zij zien de antwoorden op de in dat schriftelijk overleg gestelde
vragen met veel belangstelling tegemoet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
met betrekking tot de vergadering van de Eurogroep en informele Ecofinraad van 25
en 26 februari 2022 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1811) en hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie zijn geschokt door de gebeurtenissen in Oekraïne en zijn
met hun gedachten bij het Oekraïense volk. Deze leden pleiten voor een gezamenlijk
en zo krachtig mogelijk antwoord door het zwaarst mogelijke sanctiepakket in te zetten.
Voor een gezamenlijk antwoord is Europese samenwerking daarbij van groot belang, zeker
op het gebied van financiële sancties. Steunt de Minister deze stellingname van de
leden van de D66-fractie? Kan de Minister uiteenzetten welke rol zij daarbij ziet
voor de Ecofinraad om deze doelstellingen te bereiken? Kan de Minister daarbij de
mogelijke financiële sancties toelichten en de positie van Nederland daarbij in de
Ecofinraad?
Die stelling wordt door het kabinet ondersteund. Sancties zouden volgens Nederland
een verregaande impact op de Russische economie, het Russische financiële systeem
en beschikking van de Russische Federatie tot hoogwaardige technologie moeten hebben.
Nederland heeft steeds aangegeven dat alle opties voor sancties op tafel moeten liggen.
Essentieel is daarbij de samenwerking binnen de EU om gezamenlijk deze crisis te adresseren.
De leden van de D66-fractie vragen voorts welke rol ik daarbij zie voor de Ecofinraad
en wat de positie is van Nederland in de Ecofinraad. In de informele Ecofinraad van
25 februari jl. is uitgebreid gesproken over de gebeurtenissen in Oekraïne en over
mogelijke sancties. De Nederlandse positie is dat alle opties voor sancties op tafel
moeten liggen, en dus ook het ontkoppelen van Rusland of Russische instellingen van
SWIFT. Deze Nederlandse positie heb ik dan ook duidelijk uitgedragen tijdens de Ecofinraad.
Uiteindelijke besluitvorming over welke sancties worden opgelegd vindt plaats in de
Raad Buitenlandse Zaken.
De leden van de D66-fractie wijzen daarnaast op de consequenties van deze ontwikkelingen
op de Europese en Nederlandse economie. Kan de Minister aangeven welke acties worden
ondernomen om deze schade zo beperkt als mogelijk te houden en op welke manier Europese
samenwerking binnen de Ecofinraad daaraan kan bijdragen?
Zoals ook in de Kamerbrief van 16 februari en 26 februari jl. aangegeven, is het kabinet
zich er zeer van bewust dat het beschermen van de internationale rechtsorde en onze
vrijheid een prijs heeft. Dat betekent dat de overeengekomen sancties en eventuele
tegenmaatregelen ook een effect kunnen hebben op de Nederlandse economie. Er is echter
geen alternatief, want juist deze internationale rechtsorde vormt het fundament van
onze veiligheid en stabiliteit; basisvoorwaarden voor de vrede en welvaart waarin
wij leven.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 26 februari jl., maakt het kabinet zich bij
alle sancties hard voor een eerlijke lastenverdeling onder lidstaten. Indien lidstaten
onevenredig hard geraakt worden kan de Europese Commissie overwegen relatief zwaar
getroffen lidstaten te compenseren, zoals tevens in 2014 is gebeurd. Daarnaast dringt
Nederland er bij de Commissie op aan dat zij op Europees niveau ondernemers helpt
met het vinden van alternatieve afzetmarkten
Er is geen nationale compensatieregeling voorzien, maar getroffen ondernemers kunnen
via het reguliere handelsinstrumentarium en de dienstverlening van RVO worden geholpen
bij het vinden van alternatieve afzetmarkten. Het informeren van het bedrijfsleven
– waarmee dagelijks contact wordt onderhouden – heeft hoge prioriteit. Naast informatie
op de website van de RVO kunnen Nederlandse ondernemers vragen stellen aan de RVO-sanctiedesk.
Zaken doen met instabiele landen brengt risico’s met zich mee. Dit soort risico’s
behoren tot het gebruikelijke ondernemersrisico en konden tot voor kort afgedekt worden
door middel van het EKV-mechanisme. Wel zal het kabinet de vinger aan de pols houden.
De leden van de D66-fractie zien dat er een levendige publieke discussie is ten aanzien
van hervorming van het Stabiliteit- en Groeipact (SGP), die ook zijn weerslag zal
hebben op de discussies en besluiten in de Eurogroep. Wat is het verwachte tijdspad
voor de gedachtevorming en besluitvorming op dit moment? Wanneer worden welke besluiten
genomen en op welk moment wordt het Nederlandse parlement daarbij betrokken? Klopt
het dat de Europese Commissie overweegt (een deel van) de regels uit het SGP ook in
2023 te bevriezen en wat is de Nederlandse opvatting hierover? Wat zullen de consequenties
zijn voor landen met hoge schuldniveaus indien alle regels wel weer in werking zullen
treden in 2023 en kan de Minister cijfermatig toelichting of de bijbehorende schuldreductie
realistisch te verwachten valt van deze landen?
Tot en met halverwege 2022 zullen er in de Raad van de Europese Unie en de Eurogroep
consultatiesessies worden gehouden over de toekomst van het SGP. Het streven is daarbij
om consensus te bereiken in de Raad en de Eurogroep over de uitgangspunten voor de
modernisering van het SGP. In juli trekken de Ecofinraad en de Eurogroep naar verwachting
conclusies uit de consultatiesessies. Op basis hiervan zal de Europese Commissie daarna
eventuele (wetgevings)voorstellen voor aanpassing van het SGP doen. Er liggen dus
momenteel nog geen concrete voorstellen op tafel.
De Tweede Kamer is recent geïnformeerd over de Nederlandse inzet in de consultatiesessies
over de toekomst van het SGP middels een brief (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1815). De Tweede zal daarnaast voor alle besprekingen in de Raad en de Eurogroep worden
geïnformeerd over de specifieke Nederlandse inbreng. Als Raadsconclusies en/of verklaringen
van de Eurogroep worden besproken, zal de Tweede Kamer hier ook specifiek over worden
geïnformeerd via de geannoteerde agenda en de verslagen van deze bijeenkomsten. In
het geval dat de Commissie wetgevende voorstellen doet, zal het kabinet het parlement
via de gebruikelijke BNC-fiches informeren.
Momenteel is de algemene ontsnappingsclausule van het SGP van kracht. De Commissie
heeft op 2 maart jl. een communicatie4 gepubliceerd waarin zij onder andere advies geeft over het in haar ogen wenselijke
begrotingsbeleid in 2023. Over deze mededeling van de Commissie wordt de Tweede Kamer
via de geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 14 en 15 maart (Kamerstuk
21 501-07, nr. 1819) geïnformeerd. De Commissie noemt hierin onder andere dat in het voorjaar opnieuw
zal worden bezien, op basis van de lenteraming van de Commissie, of het gebruik van
de algemene ontsnappingsclausule van het SGP in 2023 nog nodig is. Het kabinet merkt
op dat, gelet op de nieuwe buitengewone en zorgelijke situatie waarin Nederland en
de Europese Unie terecht zijn gekomen als gevolg van de verschrikkelijke ontwikkelingen
in Oekraïne, niet valt uit te sluiten dat opnieuw een beroep op de flexibiliteit van
het SGP zal worden gedaan. Tegelijkertijd blijft het goed om oog te houden voor de
budgettaire situaties van lidstaten en de risico’s omtrent schuldhoudbaarheid die
de opgelopen publieke schulden met zich meebrengen.
In de brief over de Nederlandse inzet inzake het SGP die recent aan de Tweede Kamer
is verzonden vindt u meer informatie over het huidige schuldafbouwcriterium en de
haalbaarheid ervan.
De leden van de D66-fractie lezen dat er een gedachtewisseling staat geagendeerd over
de evaluatie van de macro-economische onevenwichtighedenprocedure (MEOP). Deze leden
onderschrijven de steun van Nederland voor de MEOP als instrument om macro-economische
onevenwichtigheden te identificeren en monitoren. De constatering dat vervolgactie
na het identificeren van onevenwichtigheden beperkt is gebleven, herkennen deze leden
ook. Kan de Minister ingaan op de rol die de Herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF)
heeft gespeeld in het adresseren van macro-economische onevenwichtigheden door de
bijbehorende mijlpalen die daarop zijn gericht? Heeft de opzet van het RRF bijgedragen
aan de gewenste vervolgacties om de economieën van lidstaten en daarmee de Europese
(en Monetaire) Unie als geheel te versterken? Welke lessen kunnen getrokken worden
voor de toekomst?
Vanwege de koppeling van de herstel- en veerkrachtplannen aan de in het kader van
het Europees Semester vastgestelde landspecifieke aanbevelingen uit 2019 en 2020,
beschikken lidstaten via de RRF over Europese middelen om de hervormings- en investeringsprioriteiten
die uit deze aanbevelingen volgen te financieren. De lidstaten hebben in hun RRP’s
moeten aangeven hoe ze de landspecifieke aanbevelingen zullen implementeren. Hoewel
de landspecifieke aanbevelingen niet een-op-een zijn gerelateerd aan de macro-economische
onevenwichtigheden die in de afgelopen jaren onder de MEOP zijn geïdentificeerd, hebben
ze er vaak direct of indirect wel een link mee. Daarmee kan de RRF in potentie zeker
bijdragen aan het verminderen van macro-economische onevenwichtigheden. Het is nog
te vroeg om iets te zeggen over de mate waarin de RRF hierin slaagt en over de eventuele
lessen die kunnen worden getrokken voor de toekomst. Nu is het van belang dat de in
de uitvoeringsbesluiten van de RRF-plannen vastgelegde hervormingen en investeringen
door lidstaten adequaat worden geïmplementeerd en dat de hieraan gerelateerde mijlpalen
en doelen worden behaald.
Het is voor het versterken van de economieën van lidstaten en de Economische en Monetaire
Unie (EMU) als geheel van groot belang om de vervolgactie na het identificeren van
onevenwichtigheden onder de MEOP te verbeteren. Het kabinet vindt het onder meer belangrijk
dat de transparantie van de MEOP wordt verbeterd, bijvoorbeeld door een sterkere link
te leggen tussen de in het kader van de MEOP vastgestelde onevenwichtigheden en de
landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester. Dit zou duidelijker
maken hoe het opvolgen van de landspecifieke aanbevelingen de vastgestelde onevenwichtigheden
kan corrigeren.
De leden van de D66-fractie wijzen daarnaast op het grote belang van effectieve en
spoedige voltooiing van de bankenunie. Klopt het dat dit agendapunt van de agenda
is gehaald? Zo ja, waarom is dat gebeurd? Wat is het huidige verwachte tijdspad, is
dat voldoende voor Nederland en welke acties worden ondernomen om dit eventueel te
versnellen? Is Nederland gecommitteerd aan spoedige voltooiing van de bankenunie en
zo ja, welke acties van Nederland onderschrijven dat?
Het vervolmaken van de bankenunie is een van de prioriteiten van de Eurogroep. De
Eurogroep doet dit half jaar op verzoek van de Eurotop opnieuw een poging om te komen
tot een werkplan dat richting geeft aan de vervolgstappen op de vier werkstromen binnen
het bankenuniedossier. Daarom is het begin dit jaar op alle Eurogroep-agenda’s als
mogelijk onderwerp gezet, waarbij het niet de bedoeling was om elke keer over de bankenunie
te spreken. De bankenunie komt naar verwachting terug op de agenda van de eerstvolgende
Eurogroep (maart).
De Ministers van Financiën van de verschillende lidstaten blijven gecommitteerd aan
het verder brengen van de bankenunie. En dit geldt ook voor Nederland. Juist Nederland,
met zijn relatief grote bankensector, profiteert bovengemiddeld van de Europese samenwerking
binnen de bankenunie. Hierbij is het wel van belang dat we tot een gebalanceerd compromis
kunnen komen waar alle lidstaten mee kunnen leven, bijvoorbeeld met betrekking tot
de benodigde stappen op risicoreductie, de vormgeving van een EDIS, en ook ten aanzien
van de discussie over verdere marktintegratie.5 Omdat lidstaten verschillende voorwaarden stellen aan de werkstromen binnen de bankenunie
en deze nauw met elkaar samen hangen, blijkt het nog lastig om overeenstemming te
bereiken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken wat betreft de Eurogroep
en de informele Ecofinraad van 25 en 26 februari 2022. Deze leden brengen naar aanleiding
daarvan het volgende naar voren.
De leden van de PVV-fractie merken allereerst op dat de Europese Commissie Oekraïne
te hulp zal schieten met 1,2 miljard euro. Gesteld wordt dat deze middelen op de kapitaalmarkt
worden geleend en aan Oekraïne worden doorgeleend. De leden van de PVV-fractie willen
weten of Nederland (lees: het Nederlandse parlement) ermee heeft ingestemd dat de
Europese Commissie wederom op de kapitaalmarkt geld gaat lenen. Dat was toch nooit
de bedoeling?
Klopt het dat het Europees herstelfonds bedoeld is als tijdelijk herstelinstrument,
waarbij de Europese Commissie geld ophaalt op de kapitaalmarkt en dat dit door Nederland
eenmalig werd goedgevonden? Zo ja, waarom wordt er dan opnieuw geld opgehaald op de
kapitaalmarkt door de Europese Commissie? De leden van de PVV-fractie willen weten
of de Minister zich tegen deze financieringssystematiek gaat verzetten.
De leden van de PVV-fractie merken voorts op dat de Europese Unie sinds 2014 meer
dan 17 miljard euro aan giften en leningen aan Oekraïne heeft verstrekt. De leden
van de PVV-fractie vragen om een uitsplitsing van dit bedrag in een leningen- en een
giftengedeelte. Kan de Minister dit tevens per jaar uitsplitsen? Op welke wijze is
de 17 miljard euro gefinancierd: ook door middel van het geld ophalen op de kapitaalmarkt
door de Europese Commissie?
De Europese Unie heeft de afgelopen jaren op verschillende manieren steun verleend
aan Oekraïne, zowel via leningen als via giften. De Commissie heeft t.a.v. deze steun
aangegeven dat het sinds 2014 in totaal meer dan EUR 17 mrd. betreft.
Het leningengedeelte loopt o.a. via het instrument voor macro-financiële bijstand
(MFB). Dit is een bestaand financieel instrument van de EU, waarbij financiële steun
wordt verleend aan partnerlanden in de directe omgeving van de EU die met een betalingsbalanscrisis
worden geconfronteerd. De Europese Commissie leent namens de EU middelen op de kapitaalmarkten
en leent dit door aan Oekraïne.6 Hiertoe wordt een voorziening opgenomen in het Garantiefonds voor externe acties
van de EU. Deze voorziening wordt gevuld met bestaande middelen uit het Instrument
voor Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking (NDICI) van de Europese
begroting. Er is geen sprake van een garantie op de Nederlandse begroting. Ook de
Europese investeringsbank (EIB) en de Europese bank voor wederopbouw en ontwikkeling
(EBWO) hebben sinds 2014 steun verleend aan Oekraïne.
Het giftengedeelte loopt via bestaande programma’s op de EU-begroting, zoals NDICI
en het programma voor Humanitaire Hulp. Hieronder vindt u een overzicht vanaf 20147:
Programma
Financieringswijze
Omvang
EIB en EBWO
Leningen
EUR 9,5 mrd.
MFB
Leningen
EUR 5,6 mrd.
Bilaterale samenwerking
Giften
EUR 1,7 mrd.
Instrumenten voor buitenlands beleid
Giften
EUR 0,4 mrd.
Humanitaire hulp
Giften
EUR 0,2 mrd.
Totaal
EUR 17,4 mrd.
Voor een uitsplitsing op jaarbasis is navraag gedaan bij de Europese Commissie.
De leden van de PVV-fractie willen tevens weten hoeveel de Europese Commissie inmiddels
heeft geleend op de kapitaalmarkt, voor welke doelen en aan wie. Hoeveel is uitgegeven
als giften en als leningen? Voor welk deel staat Nederland garant en hoeveel moet
Nederland hiervan terugbetalen?
De Europese Commissie leent geld op de kapitaalmarkten ten behoeve van verschillende
instrumenten (SURE, BoP, EFSM, MFB, NGEU). Hieronder geef ik een uitsplitsing per
instrument hoeveel de Commissie heeft geleend, en aan wie de middelen onder deze instrumenten
zijn verstrekt. Voor SURE, BoP, EFSM zijn de middelen verstrekt al leningen aan de
betreffende lidstaten. Voor MFA en NGEU kan het zowel om leningen als om subsidies
gaan.
In het onwaarschijnlijke geval dat lidstaten de rente- en aflossingsverplichtingen
op de aan hen verstrekte leningen niet tijdig aan de EU kunnen voldoen, zal de EU
aanvullende eigen middelen opvragen bij de lidstaten, opdat de EU zelf wel tijdig
in staat zal zijn om de eigen rente- en aflossingsverplichting te kunnen voldoen.
De risico’s voor de Nederlandse afdrachten aan de EU die hierdoor ontstaan, zijn als
garantieverplichting in de begroting van het Ministerie van Financiën opgenomen.8 Voor het subsidiedeel van NGEU is ook geen garantieverplichting opgenomen op de Nederlandse
begroting. Terugbetaling hiervan loopt via de EU-begroting.
Voor het MFB-instrument is op de EU-begroting een voorziening opgenomen in het Garantiefonds
voor externe acties van de EU. Deze voorziening wordt gevuld met bestaande middelen
uit het Instrument voor Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking (NDICI)
van de Europese begroting. Er is geen sprake van een garantie op de Nederlandse begroting.
SURE
De Europese Commissie heeft namens de Europese Unie geld geleend ten behoeve van de
financiering van SURE. Tot op heden heeft de Commissie € 89,6 miljard geleend en doorgeleend
aan lidstaten. In de onderstaande tabel wordt weergegeven welke lidstaten gebruik
maken van SURE en in welke mate.
Tabel 1: ontvangsten uit SURE 1
Land
Ontvangen leningen uit SURE (in miljarden euros)
België
8,20
Bulgarije
0,51
Tsjechië
2,00
Estland
0,23
Ierland
2,47
Griekenland
5,27
Spanje
21,32
Kroatië
1,02
Italië
27,44
Cyprus
0,60
Letland
0,31
Litouwen
0,96
Hongarije
0,50
Malta
0,42
Polen
8,24
Portugal
5,41
Roemenië
3,00
Slovenië
1,11
Slowakije
0,63
X Noot
1
https://ec.europa.eu/info/sites/default/files/about_the_european_commis…
Betalingsbalanssteun (BoP)
De BoP-faciliteit is bedoeld voor niet-eurolanden met feitelijke of ernstig dreigende
moeilijkheden in de betalingsbalans, op basis van artikel 143 van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie (VWEU). Via de betalingsbalansfaciliteit kan de Europese
Unie voor maximaal 50 miljard euro aan leningen aan deze lidstaten verstrekken. Deze
steun gaat gepaard met een herstelprogramma dat de lidstaat uitvoert. Op dit moment
staat er een lening van € 200 miljoen uit aan Letland.
Europees financieel stabilisatiemechanisme (EFSM)
Onder het EFSM zijn tussen 2011 en 2014 leningen verstrekt aan Portugal en Ierland
om de financiële stabiliteit binnen de Europese Unie te waarborgen. Deze steun ging
gepaard met een economisch en financieel aanpassingsprogramma die door de lidstaten
zijn uitgevoerd. Onder het EFSM zullen naar verwachting geen nieuwe leningen worden
uitgekeerd omdat voor niet-eurolanden de betalingsbalansfaciliteit beschikbaar is
en voor eurolanden het ESM. In totaal is onder de EFSM € 46,8 miljard euro steun verleend
in de vorm van leningen aan Portugal en Ierland in de vorm van leningen. Hiervan is
€ 22,5 miljard aan Ierland geleend en € 24,3 miljard aan Portugal9.
Macro-Financieel bijstand (MFB)
Het instrument voor macro-financiële bijstand (MFB) is een bestaand financieel instrument
van de EU, waarbij financiële steun (leningen en/of subsidies) wordt verleend aan
partnerlanden in de directe omgeving van de EU die met een betalingsbalanscrisis worden
geconfronteerd. De Europese Commissie leent namens de EU middelen op de kapitaalmarkten
en leent dit door aan de betreffende landen. Op de EU-begroting wordt hiertoe een
voorziening opgenomen in het Garantiefonds voor externe acties van de EU. Deze voorziening
wordt gevuld met bestaande middelen uit het Instrument voor Nabuurschap, Ontwikkeling
en Internationale Samenwerking (NDICI) van de Europese begroting. Er is geen sprake
van een garantie op de Nederlandse begroting.
Middels het MFA-instrument is er in totaal 7,7 miljard euro uitgekeerd sinds het voor
het eerst is ingezet in 2010. De verdeling staat in tabel 2 weergegeven. Naast de
hieronder genoemde steun heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan voor een
aanvullende lening aan Oekraïne.10
Tabel 2: MFA-steun in miljoenen euro’s
Leningen
Subsidies
Albanië
90
Bosnië en Herzegovina
125
Georgië
133
79
Jordan
880
Kosovo
50
Moldavië
140
20
Montenegro
30
Noord-Macedonië
80
Tunesië
1.100
Oekraïne
5.010
NextGenerationEU (NGEU)
NGEU is ingesteld in reactie op de coronacrisis en bedoeld om het economisch herstel
en de economische veerkracht van Europese lidstaten te ondersteunen. Hiertoe leent
de Commissie middelen op de kapitaalmarkt om in de vorm van leningen en subsidies
aan lidstaten. In totaal heeft de Europese Commissie per 2 maart 2022 € 81 miljard
euro geleend11.
Tabel 3: overzicht uitbetaalde subsidies aan lidstaten uit de RRF (in miljoenen euro)1
Maximaal subsidiebedrag2
Uitgekeerde voorfinanciering in 2021
Goedgekeurde subsidiebetaling in laatste kwartaal (Q4 2021)3
In totaal uitgekeerd aan subsidies
BE
5.925
770
770
BG
6.269
0
0
CZ
7.072
915
915
DK
1.552
202
202
DE
25.619
2.250
2.250
EE
970
126
126
IE
989
0
0
EL
17.774
2.310
2.310
ES
69.528
9.037
10.000
19.037
FR
39.377
5.118
5.118
HR
6.297
818
818
IT
68.896
8.954
8.954
CY
1.006
131
131
LV
1.963
237
237
LT
2.225
289
289
LU
94
12
12
HU
7.176
0
0
MT
316
41
41
NL
5.962
0
0
AT
3.462
450
450
PL
23.857
0
0
PT
13.910
1.808
1.808
RO
14.248
1.851
1.851
SI
1.777
231
231
SK
6.330
823
823
FI
2.086
0
0
SE
3.289
0
0
EU27
33.7969
36.373
10.000
46.373
X Noot
1
Bron: Europese Commissie, RRF Scoreboard: https://ec.europa.eu/economy_finance/recovery-and-resilience-scoreboard…
X Noot
2
Maximaal subsidiebedrag per lidstaat zoals opgenomen in de RRF-verordening, annex
IV. Deze bedragen zijn een inschatting, gebaseerd op de herfstraming van 2020. Voor
30% van de middelen geldt dat de toebedeling mede afhankelijk is van het BBP-verlies
in 2020 en 2021. De definitieve allocatie van dit deel van de subsidies zal op 30 juni
2022 worden bepaald op basis van gerealiseerde cijfers.
X Noot
3
Na correctie voor voorfinanciering.
Tabel 4: overzicht uitbetaalde leningtranches aan lidstaten uit de RRF (in miljoenen
euro)1
Totale toegekende leningbedrag2
Uitgekeerde voorfinanciering in 2021
Goedgekeurde leningstranche in laatste kwartaal (Q4 2021)3
In totaal uitgeleend
EL
12.728
1.655
1.655
IT
12.2602
15.938
15.938
CY
200
26
26
PT
2.699
351
351
RO
14.942
0
0
SI
705
0
0
EU27
153.876
17.970
17.970
X Noot
1
Bron: Europese Commissie, RRF Scoreboard: https://ec.europa.eu/economy_finance/recovery-and-resilience-scoreboard…
X Noot
2
Toegekende bedrag zoals opgenomen in de uitvoeringsbesluiten.
X Noot
3
Na correctie voor voorfinanciering.
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister kan toelichten waar de interne herberekening
op gebaseerd is, waaruit blijkt dat Nederland waarschijnlijk 1,3 miljard euro minder
aan giften uit het Europees herstelfonds zal ontvangen. Kan het bedrag dat Nederland
uit het EU-fonds ontvangt ook nog wijzigen na het indienen van het Nederlandse Herstel-
en veerkrachtplan?
Zoals is aangegeven in de Kamerbriefbrief van 27 januari jl. is de interne herberekening
gebaseerd op de Herfstraming 2021 van de Europese Commissie.12 De Europese Commissie zal uiterlijk op 30 juni a.s. de definitieve omvang van alle
landenenveloppes vaststellen, zoals is bepaald in de RRF-verordening. Op basis van
het huidige geplande tijdspad voor het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan, zal
dat plan gebaseerd zijn op de definitieve verdeling en derhalve niet meer wijzigen.
Tevens vragen de leden van de PVV-fractie naar een update van hoeveel elke lidstaat
bijdraagt aan en ontvangt uit het RRF aan giften en leningen. Welke lidstaten maken
aanspraak op hogere of lagere giften als gevolg van een lagere of hogere economische
groei dan verwacht en om hoeveel gaat het precies?
Onderstaande tabel geeft de eerste voorlopige raming van de ontvangsten gebaseerd
op de herfstraming 2020 van de Europese Commissie, die als annex is opgenomen bij
de RRF-verordening. Daarnaast is een eigen interne berekening weergegeven voor de
omvang van de enveloppen op basis van de herfstraming 2021 van de Europese Commissie.
Het betreft hier een raming van alleen de subsidies. De Europese Commissie zal in
juni de definitieve landenenveloppes daarvan vaststellen op basis van de op dat moment
beschikbare realisatiecijfers voor het bruto binnenlands product in 2020 en 2021.
Voor de leningen zijn geen landenenveloppes als zodanig vastgesteld. Voor elke lidstaat
geldt dat zij maximaal aanspraak kan maken op leningen tot een hoogte van 6,8% van
het nationale bbp. Voor wat betreft de bijdrages van de lidstaten aan het RRF is er
geen nieuwe raming beschikbaar. In de laatste kolom is een voorlopige raming opgenomen
van de bijdrage die lidstaten moeten betalen voor het subsidiedeel van het RRF, op
basis van de geraamde BNI-sleutel voor 2022. De uiteindelijke bijdrage zal mede afhangen
van welke nieuwe eigen middelen zullen worden ingevoerd om de leningen die voor het
RRF worden aangegaan af te lossen.
Land
Enveloppe RRP oorspronke-lijke raming (EUR mrd)
Nieuwe raming (EUR mrd)
Verschil (EUR mrd)
Raming van de bijdrage per lidstaat op basis van BNI-sleutel 2022 (EUR mrd)
België
5,9
4,5
– 1,4
11,5
Bulgarije
6,3
5,9
– 0,4
1,5
Tsjechië
7,1
7,6
0,5
5,3
Denemarken
1,6
1,4
– 0,1
8,0
Duitsland
25,6
27,6
2,0
85,6
Estland
1,0
0,9
– 0,1
0,7
Ierland
1,0
0,9
– 0,1
7,1
Griekenland
17,8
18,2
0,4
4,2
Spanje
69,5
76,7
7,1
29,6
Frankrijk
39,4
37,9
– 1,4
59,0
Kroatië
6,3
5,7
– 0,6
1,3
Italië
68,9
68,3
– 0,6
42,1
Cyprus
1,0
0,9
– 0,1
0,5
Letland
2,0
1,8
– 0,1
0,7
Litouwen
2,2
2,1
– 0,1
1,2
Luxemburg
0,1
0,1
0,0
1,1
Hongarije
7,2
5,8
– 1,3
3,5
Malta
0,3
0,4
0,1
0,3
Nederland
6,0
4,7
– 1,3
19,9
Oostenrijk
3,5
3,8
0,3
9,4
Polen
23,9
22,8
– 1,0
12,8
Portugal
13,9
15,5
1,6
5,1
Roemenië
14,2
12,2
– 2,0
5,6
Slovenië
1,8
1,5
– 0,3
1,2
Slowakije
6,3
5,6
– 0,8
2,3
Finland
2,1
1,9
– 0,2
5,9
Zweden
3,3
3,3
0,0
12,6
De leden van de PVV-fractie willen voorts weten wanneer de Kamer het concept Herstel-
en veerkrachtplan tegemoet kan zien.
Het kabinet streeft ernaar om het eerste concept eind maart 2022 met de Tweede Kamer
te delen. Hierna start o.a. de formele dialoog met de Europese Commissie. Vervolgens
is het streven om een tweede, finale conceptversie in juni 2022 aan de Tweede Kamer
te presenteren.
De leden van de PVV-fractie willen tevens weten hoe het kabinet het gat van 1,3 miljard
euro in de begroting gaat oplossen.
De budgettaire verwerking van de macro-economische bijstelling van de middelen van
de Herstel- en Veerkracht Faciliteit (HVF) zal in het voorjaar plaatsvinden tegelijk
met een nieuw economisch beeld op basis van het Centraal Economisch Plan (CEP) van
het CPB. Dit wordt verantwoord in de Voorjaarsnota en verwerkt in de eerste suppletoire
begroting van Buitenlandse Zaken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie willen starten met de Minister te danken voor het meesturen
met de geannoteerde agenda voor de Eurogroep en de informele Ecofinraad op 25 en 26 februari
2022 van de Presidency Issues Notes. Dit is volgens deze leden geen vanzelfsprekendheid
en het is goed dat zo beter inzicht wordt gegeven in wat er besproken wordt in de
informele Raad.
Bij werksessie 3 «over innovatie en risico nemen in de Europese Unie» stelt de Minister
in te willen brengen dat Nederland het van belang acht dat de geo-economische positie
van de Europese Unie wordt versterkt en de risico’s van strategische afhankelijkheden
waar mogelijk worden gemitigeerd. Volgens de leden van de CDA-fractie is dit een zeer
actueel onderwerp dat ook geopolitieke implicaties heeft en in feite wordt gesproken
over hoe de Europese soft power te effectueren. De leden van de CDA-fractie vragen
de Minister hierop verder in te gaan gezien de actuele situatie van het ontwerp van
het instellen van effectieve financiële en economische sancties.
Als economisch blok dat gericht is op internationale samenwerking heeft de EU belang
bij een open, vreedzaam, en stabiel internationaal (handels)systeem. Veranderende
internationale verhoudingen stellen de EU echter voor grote uitdagingen, waarbij de
EU strategische keuzes dient te maken om haar economische macht effectief te kunnen
inzetten en een stevige geopolitieke rol te kunnen spelen. De Russische invasie in
Oekraïne onderstreept de noodzaak hiertoe. Het kabinet zet dan ook in op het vergroten
van het belang van de geo-economische positie en de weerbaarheid van de EU en op het
versterken van de open strategische autonomie van de EU, zoals opgenomen in het coalitieakkoord.
Dit vraagt om een verdere versterking van de interne markt, het vergroten van de geopolitieke
slagkracht van de EU door onder andere het opbouwen van eigen capaciteiten en het
mitigeren van risicovolle strategische afhankelijkheden, bijvoorbeeld op het gebied
van energie en grondstoffen.
Een belangrijk deel van de agenda van de Eurogroep/Ecofinraad gaat over de economische
stabiliteit. Nederland zet zich in voor een gezond en prudent macro-economisch beleid
en benodigde hervormingen door lidstaten, gericht op houdbare schulden, meer economische
groei en opwaartse convergentie, aldus de Minister. De leden van de CDA-fractie vragen
de Minister wat er nu werkelijk sociaal en economisch wordt hervormd door lidstaten
en wat er wordt gedaan aan de houdbaarheid van schulden.
Er wordt in Europees verband regelmatig gesproken over de economische ontwikkelingen
en de economische stabiliteit in navolging van de coronapandemie. In 2020 ondervond
de Europese economieën een sterke negatieve economische schok waarop verschillende
maatregelen zijn genomen. Een van deze maatregelen betrof het oprichten van de faciliteit
voor veerkracht en herstel (Recovery and Resilience facility; RRF). Europese lidstaten kunnen door middel van een herstelplan aanspraak maken
op subsidies en leningen uit deze faciliteit om het economisch herstel te stimuleren
en de economische veerkracht te vergroten. In deze herstelplannen worden zowel investeringen
als structurele hervormingen opgenomen. Investeringen en hervormingen zijn cruciaal
voor het verhogen van het duurzame economisch groeipotentieel en daarmee zeer belangrijk
voor het verlagen van de risico’s voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën.
De maatregelen in de herstelplannen zijn door de Europese Commissie getoetst aan de
eisen van de RRF-verordening. Een van deze eisen is dat de maatregelen in het herstelplan
alle of een significant deel van de landspecifieke aanbevelingen van 2019 en 2020
geadresseerd worden. Deze aanbevelingen hebben betrekking op onder andere het economisch,
begrotings- en werkgelegenheidsbeleid. Daarnaast dienen herstelplannen een bijdrage
te leveren aan de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, onder meer
door de bevordering van beleid inzake kinderen en jongeren, en de economische en sociale
gevolgen van de COVID-19-crisis te verzachten en daarmee de economische, sociale en
territoriale cohesie en de convergentie binnen de Unie te bevorderen.
Omdat lidstaten deels voor verschillende uitdagingen staan en landspecifieke aanbevelingen
hebben verschillen de genomen maatregelen per lidstaat. De exacte invulling van de
herstelplannen is vastgelegd in uitvoeringsbesluiten. Tot op heden zijn er 22 herstelplannen
door de Commissie beoordeeld en vervolgens goedgekeurd door middel van een uitvoeringsbesluit
van de Raad. De Tweede Kamer is hierover middels zes brieven geïnformeerd, op 30 juni,
7 juli, 21 juli, 30 augustus, 30 september en 18 oktober.13 De beoordeling van de Commissie en de uitvoeringsbesluiten staan op de website van
de Commissie. Op grond van de goedgekeurde uitvoeringsbesluiten is in 2021 voorfinanciering
verstrekt aan lidstaten ter grootte van maximaal 13% van de aan hen toegekende financiële
bijdrage. De verdere uitbetaling van middelen vindt plaats nadat een lidstaat mijlpalen
en doelen heeft gehaald zoals vastgesteld in de annex van een uitvoeringsbesluit.
Daarnaast heeft de Europese Commissie de landspecifieke aanbevelingen voor 2022 onderscheid
gemaakt tussen lidstaten op basis van hun schuldpositie. Landen met lage en middelhoge
publieke schulden, waaronder Nederland, zijn opgeroepen door de Europese Commissie
om een verruimend begrotingsbeleid te voeren, terwijl landen met hoge schulden zijn
opgeroepen een prudent begrotingsbeleid na te streven en de middelen uit het herstelfonds
te benutten voor additionele investeringen. Alle landen zijn opgeroepen nationale
investeringen te handhaven en groei van lopende publieke uitgaven onder controle te
houden teneinde toekomstige begrotingen niet permanent te belasten, waarbij landen
met hoge schulden ook zijn geadviseerd laatstgenoemde groei te beperken. De budgettaire
aanbeveling dienen lidstaten te adresseren in hun conceptbegroting die zij in oktober
indienen bij de Commissie ter beoordeling. De bevindingen van de Commissie zijn gepubliceerd
op de website.14 De Eurogroep concludeerde dat de conceptbegrotingen grotendeels in lijn zijn met
de aanbevelingen op het gebied van begrotingsbeleid.
Volgens de leden van de CDA-fractie is er steeds minder sprake van Europese convergentie,
eerder van divergentie. Daarmee kunnen interne economische verschillen leiden tot
verdeeldheid. Inflatie is daar nu de katalysator voor, de ECB doet te weinig. De leden
van de CDA-fractie vragen de Minister of zij deze analyse deelt. De Minister geeft
in de geannoteerde agenda aan dat zij verwacht dat de inflatie tijdelijk zal zijn,
haar verwachting is dat deze weer afneemt eind 2022 en in 2023. De leden van de CDA-fractie
vragen de Minister wat, indien dat niet zou gebeuren, de gepaste maatregelen zijn
die de Minister voornemens is te nemen. Moeten we daarop wachten? Deze leden zien
toch dat het huidige systeem de inflatie in de hand werkt? Ziet de Minister dat ook
zo, of is zij van mening dat de inflatie ons overkomt?
In de Kamerbrief van 9 februari jl. over de ontwikkeling van de inflatie en de gevolgen
voor Nederland gaf ik aan dat de inflatieontwikkeling momenteel aan grote onzekerheid
onderhevig is, met overwegend opwaartse risico’s.15 De Europese Commissie gaf in haar winterraming van februari jl. aan hogere inflatie
te voorzien voor 2022 door de sterker dan verwachte stijging van energieprijzen en
een verbreding van de opwaartse prijsdruk naar diverse andere goederen en diensten,
maar te verwachten dat de inflatie in de eurozone in 2023 weer zou zakken naar 1,7%
doordat de stijging in de energieprijzen uit de cijfers zou lopen en de capaciteitsproblemen
zouden verminderen.
Sindsdien is Rusland Oekraïne binnengevallen. DNB verwacht dat dit op korte termijn
tot meer inflatie zal leiden, door additionele prijsstijgingen van energie en grondstoffen.
Dit is bijvoorbeeld al zichtbaar in sterk oplopende olie- en gasprijzen.16 DNB geeft aan dat het op dit moment echter nog onzeker is hoe blijvend de aard hiervan
zal zijn. Op 10 maart komt het bestuur van de Europese Centrale Bank bij elkaar om
hierover te praten. De ECB zal op dat moment ook nieuwe inflatieramingen publiceren.
Daarbij benadruk ik dat de ECB in onafhankelijkheid haar beleid voert ten behoeve
van de prijsstabiliteit in de eurozone.
De inflatie in Nederland komt voor een groot deel doordat geïmporteerde goederen zoals
olie en gas duurder zijn geworden, waardoor er een collectief welvaartsverlies is.
Volledige compensatie voor iedereen is dan ook niet mogelijk, zonder dat anderen erop
achteruitgaan of we de rekening doorschuiven naar volgende generaties. Het kabinet
heeft afgelopen najaar al voor ruim 3 miljard euro aan lastenverlichting geboden om
huishoudens te compenseren voor hogere energieprijzen, specifiek kwetsbare huishoudens.
De ontwikkelingen in Oekraïne volgen elkaar in hoog tempo op en zorgen voor veel onzekerheid.
Het is te vroeg om uitspraken te doen over mogelijke gevolgen van de situatie zelf
alsook de sancties. Het kabinet houdt de situatie nauwgezet in de gaten en betrekt
het volledige macro-economische beeld bij de voorjaarsbesluitvorming.
De leden van de CDA-fractie vinden dat niet langer niets kan worden gezegd over de
rol van de ECB in de begrotingen van de lidstaten. Er worden waardepapieren opgekocht,
maar er wordt niet economisch hervormd door lidstaten. De leden van de CDA-fractie
vragen of de Minister bereid is om de rol van de ECB ter sprake te brengen.
De rol van de ECB is het nastreven van prijsstabiliteit in de eurozone. De ECB beslist
in onafhankelijkheid over het te voeren beleid om deze doelstelling te bereiken. Het
is niet de bedoeling dat overheden dit beleid beïnvloeden. Ik ben dan ook niet voornemens
de rol van de ECB ter sprake te brengen. Onafhankelijkheid betekent niet dat de ECB
geen verantwoording hoeft af te leggen. Zo is er elke drie maanden een zogenoemde
monetaire dialoog tussen de president van de ECB en leden van het Europees Parlement.
Leden van het Europees Parlement kunnen schriftelijke vragen stellen aan de ECB. Tot
slot heeft de Tweede Kamer heeft ook de mogelijkheid tot het houden van een dialoog
met de president van DNB en ECB-directieleden over het monetaire beleid van de ECB.
Het is evident dat alle lidstaten van de Unie een grote opgave hebben om hun economie
te versterken en toekomstbestendig te maken. Dat vergt hervormingen en investeringen.
De faciliteit voor veerkracht en herstel geeft de komende jaren een belangrijke impuls
hieraan. Landen met hoge schulden hebben daarbij de aanvullende opgave om de risico’s
voor de houdbaarheidsfinanciën te adresseren. Daarmee zijn hervormingen en investeringen
in die landen extra belangrijk. Het creëren van hogere duurzame economische groei
is immers een zeer effectieve manier om de schuldhoudbaarheid te borgen. Die landen
zullen daarnaast ook moeilijke budgettaire keuzes moeten maken. We moeten daarbij
breed kijken hoe landen voldoende private en publieke investeringen kunnen mobiliseren
en bezien hoe de hervormingsambitie die nu met het RRF is ingezet vast kunnen houden.
Deze maatregelen zijn van belang ongeacht wat de ECB doet.
Daarnaast moeten, zo merken de leden van de CDA-fractie op, stappen worden gezet in
de hervorming van sociaaleconomische structuren in landen als Italië en Frankrijk
om de rente weer naar een normaal niveau te laten gaan. Welke stappen kunnen daar
worden gezet en hoe kan de Eurogroep daarin een rol spelen?
In 2020 is in reactie op de COVID-19 crisis de faciliteit voor veerkracht en herstel
(Recovery and Resilience facility; RRF) ingesteld om het economisch herstel te stimuleren en de economische veerkracht
te vergroten. Europese lidstaten kunnen door middel van een herstelplan aanspraak
maken op subsidies en leningen voor investeringen en hervormingen. Investeringen en
hervormingen zijn cruciaal voor het verhogen van het duurzame economisch groeipotentieel
en daarmee zeer belangrijk voor het verlagen van de risico’s voor de houdbaarheid
van de overheidsfinanciën. De maatregelen in de herstelplannen zijn door de Europese
Commissie getoetst aan de eisen van de RRF-verordening. Eén van deze eisen is dat
de maatregelen in het herstelplan alle of een significant deel van de landspecifieke
aanbevelingen van 2019 en 2020 worden geadresseerd. Deze aanbevelingen hebben betrekking
op onder andere het economisch, begrotings- en werkgelegenheidsbeleid. Daarnaast dienen
herstelplannen een bijdrage te leveren aan de uitvoering van de Europese pijler van
sociale rechten, onder meer door de bevordering van beleid inzake kinderen en jongeren,
en de economische en sociale gevolgen van de COVID-19-crisis te verzachten en daarmee
de economische, sociale en territoriale cohesie en de convergentie binnen de Unie
te bevorderen. Omdat lidstaten deels voor verschillende uitdagingen staan en landspecifieke
aanbevelingen hebben verschillen de genomen maatregelen per lidstaat. De exacte invulling
van de herstelplannen is vastgelegd in uitvoeringsbesluiten, welke zijn vastgesteld
door de Raad. De Tweede Kamer is door middel van een brief op de hoogte gesteld van
de inhoud van het Italiaanse en Franse herstelplan.
Het Italiaanse herstelplan voorziet in investeringen in digitalisering, innovatie
en concurrentievermogen (23,9 miljard euro); de energietransitie en duurzame mobiliteit
(23,8 miljard euro); de capaciteit van het spoornetwerk, hogesnelheidslijnen en veiligheid
op de wegen (27,8 miljard euro) en het versterken van onderwijsdiensten (20,9 miljard
euro). De belangrijkste structurele hervormingen liggen op het gebied van het overheidsapparaat,
het rechtsstelsel, concurrentiebevordering en het vereenvoudigen van de wet- en regelgeving.
In het Franse herstelplan zijn investeringen opgenomen die betrekking hebben op de
energie-efficiëntie van gebouwen (5,8 miljard euro) en de digitale gezondheidszorg
(2 miljard euro). De belangrijkste hervormingen liggen op het gebied van de werkloosheidswet,
de klimaat- en veerkrachtwet en effectievere overheidsfinanciën. Frankrijk neemt deel
aan meerdere grensoverschrijdende projecten op drie onderscheidende terreinen: waterstof,
micro-elektronica en communicatietechnologieën.
De leden van de CDA-fractie constateren dat wederom een verzoek van Hongarije, weliswaar
op basis van een reeds genomen besluit, om middelen uit het SURE-fonds te krijgen
wordt goedgekeurd. De Europese Commissie stemt ermee in en de Minister stemt ermee
in. Deelt de Minister de mening van de leden van de CDA-fractie dat dit nogal wringt?
Aan de ene kant doen we alles om het rechtsstatelijkheidsmechanisme te doen werken,
aan de andere kant wordt er gewoon uit fondsen miljarden getapt. De leden van de CDA-fractie
zijn zich er van bewust dat beide onder een andere juridisch kader vallen, maar vinden
het moeilijk te rijmen. Deelt de Minister dit gevoel met de leden van de CDA-fractie
en kan de Minister hier iets aan doen?
SURE is een instrument voor tijdelijke steun om inkomensverlies van burgers als gevolg
van de COVID-19-uitbraak op te vangen en de toename in werkloosheid en de gevolgen
ervan te beperken, alsook sommige uitgaven ten behoeve van gezondheid te financieren.
Om middelen te verkrijgen moeten lidstaten specifiek aangeven welke programma’s ze
zullen financieren met de SURE-middelen. Hongarije heeft voornamelijk aanvullende
SURE-middelen aangevraagd voor de verlenging tot juni 2021 van diverse maatregelen
die oorspronkelijk waren ingesteld voor de periode maart 2020 tot en met december
2020 en waarvoor al SURE-middelen waren toegekend.
Het kabinet vindt dat lidstaten die gedeelde waarden, afspraken of de democratische
rechtstaat schenden moeten worden teruggefloten. Handhaving van de gemaakte afspraken
moet echter wel zorgvuldig gebeuren. De SURE-aanvraag van Hongarije is door Europese
Commissie getoetst aan de SURE-verordening en vervolgens door de Raad, inclusief Nederland,
goedgekeurd. Bij die SURE-aanvraag hebben de Commissie en het kabinet geen aanknopingspunten
gezien om de zorgen die over de rechtsstaat in Hongarije bestaan te adresseren.
Het MFK-rechtstaatsmechanisme is een nieuw instrument, dat mede door de inzet van
Nederland tot stand is gekomen. Met de MFK-rechtsstaatverordening (Verordening (EU) 2020/2092) wordt voor het eerst een directe koppeling
gelegd tussen de ontvangst van EU-middelen uit het MFK en het Herstelinstrument en
de eerbiediging van de rechtsstaat om de rechtstaat van EU-lidstaten te beschermen.
De MFK-rechtsstaatverordening is van toepassing sinds 1 januari 2021. Tijdens de Europese Raad van 10-11 december
2020 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1638) heeft de Commissie verklaard te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen
uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening tot de vaststelling van richtsnoeren
die de Commissie na de uitspraak van het EU Hof van Justitie over de geldigheid van
de MFK-rechtsstaatverordening zou finaliseren. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof
van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening volledig verworpen. Over dit arrest ontvangt uw Kamer een toelichtende
brief met kabinetsappreciatie. Op 2 maart jl. nam de Commissie de richtsnoeren aan.
Er staat de Commissie nu niets meer in de weg om de procedure om tot de opschorting
of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen (artikel 6 MFK-rechtsstaatverordening)
te starten.
Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie de Minister een update te geven over
het herstelplan.
De Tweede Kamer ontvangt naar verwachting eind maart de eerste conceptversie van het
HVP. Om hier zorgvuldig en gericht invulling aan te geven is op 1 februari jl. binnen
mijn ministerie een toegewijde programmadirectie van start gegaan dat de indiening
van het Nederlandse HVP coördineert. De programmadirectie werkt momenteel samen met
de vakdepartementen aan het opstellen van dit conceptplan. De programmadirectie zal
na publicatie van het eerste concept, samen met de departementen, de formele dialoog
met de Europese Commissie voeren.
Tevens vragen de leden van de CDA-fractie de Minister met spoed de antwoorden op het
schriftelijk overleg over de fiches over de nieuwe eigen middelen en over de Pijler
2 minimumbelasting aan de Kamer te zenden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
Eurogroep en de informele Ecofinraad, die zullen plaatsvinden op 25 en 26 februari
2022. Deze leden hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
Allereerst over de eurogroep: de leden van de SP-fractie merken op dat deze vergadering
zal plaatsvinden op een belangrijk moment, daags na de inval van Oekraïne door Rusland.
De energie- en brandstofprijzen zullen hierdoor naar alle waarschijnlijkheid nog verder
stijgen dan die al deden. De leden van de SP-fractie maken zich hier ernstig zorgen
over en vragen de Minister om in te grijpen. Deze leden zien dat de inflatie nu al
de pan uit stijgt in de landen die betalen met de euro en dat in Nederland de prijzen
nog een stuk harder stijgen dan in de rest van de Eurozone. De Europese Commissie
verwacht dan ook een veel hogere inflatie dan in de Herfstraming, maar gaat nog steeds
uit van slechts 3,5 procent in 2022 en 1,7 procent in 2023. Dat lijkt de leden van
de SP-fractie niet realistisch, zeker gezien de huidige prijsstijgingen, die in Nederland
ruim twee keer zo hoog zijn als het percentage waarmee de Europese Commissie rekening
houdt. Deze leden vragen de Minister om haar zorgen hierover te uiten in de Eurogroep
en rekening te houden met realistischere inflatiecijfers, ook in Europa.
Zoals ook is aangegeven in de geannoteerde agenda van deze vergaderingen herkent Nederland
de verwachting dat de hoge inflatie in de loop van 2022 zal afnemen vanaf het huidige
verhoogde niveau. Dit neemt niet weg dat de inflatievooruitzichten momenteel zeer
onzeker zijn, zeker gezien de huidige ontwikkelingen in Oekraïne. Indien de inflatie
langduriger hoog blijft, kan dit het risico met zich meebrengen van een snelle verslechtering
van financieringsvoorwaarden. Dit kan t het economisch herstel in de weg zitten. In
verband met de wens om te spreken over de Russische inval van Oekraïne tijdens de
informele Ecofinraad heeft het Franse voorzitterschap, mede op verzoek van Nederland,
een speciale werksessie over Oekraïne geagendeerd en stond de werklunch ook in het
teken van Oekraïne. Tijdens de werksessie over Oekraïne is gesproken over het aangenomen
pakket aan sancties en hoever de sancties dienen te gaan. Daarnaast werd door een
aantal lidstaten ook de gevolgen op het gebied van hoge gasprijzen en de toestroom
van vluchtelingen benoemd. De Europese Commissie heeft in februari de economische
vooruitzichten geactualiseerd in de Winterraming en komt naar verwachting bij de jaarlijkse
Lenteraming met een actualisatie van de inflatiecijfers. Het CPB komt halverwege maart
met een actualisatie van de economische vooruitzichten voor Nederland.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of zij kennis heeft genomen van het
besluit van de Europese Commissie om toegang van Russische banken tot de Europese
markt te weigeren. Deze leden vragen de Minister wat dit in de praktijk kan betekenen
voor Nederland. Voorts vragen deze leden om de opvatting van de Minister over de reikwijdte
van deze sanctie. De leden van de SP-fractie vragen de Minister voorts of zij kan
uitsluiten dat Russen die onderhevig zijn aan sancties vanuit de Europese Unie op
enige wijze gebruikmaken van de Nederlandse financiële sector of het fiscale vestigingsklimaat,
waaronder het verdragennetwerk. Hoe wordt erop toegezien dat zij niet via bijvoorbeeld
Nederlandse brievenbusfirma’s sancties vermijden? Deze leden vragen de Minister verder
om uit te sluiten dat Rusland wapens inzet waarvan de winst door Nederland is gesluisd.
Het kabinet is bekend met de besluiten waarmee in twee tranches verschillende Russische
banken uitgesloten worden van Europese financiering. Nederlandse financiële instellingen
hebben een beperkte blootstelling op Russische banken. Voor de Russische banken betekent
het dat zij geen financiering van Europese instellingen kunnen ontvangen en dat daar
ook geen bijstand in verleend mag worden. Ook is aanvullend bepaald dat geen leningen
met deze banken aangegaan mogen worden. Daarmee hebben de banken effectief geen toegang
meer tot kapitaal in de Europese Unie.
Als het gaat om personen en bedrijven die op sanctielijsten zijn geplaatst, geldt
dat alle tegoeden moeten worden bevroren door instellingen die deze personen of bedrijven
als cliënt hebben. Daarnaast mogen geen diensten meer verleend worden door financiële
instellingen, waaronder trustkantoren. Het verbod geldt ook in geval een bedrijf niet
op de lijst staat, maar het bedrijf een uiteindelijk belanghebbende heeft die wel
op de lijst staat. Daarmee kan de Europese, en dus ook Nederlandse, financiële sector
geen diensten meer verlenen aan deze personen en bedrijven. Over de middelen die door
vennootschappen zijn heengegaan en waarvoor die middelen worden ingezet, kan ik niets
zeggen.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het ruime monetaire beleid van de ECB
moet stoppen, omdat dit als olie op het vuur kan werken van de stijgende inflatie.
Deze leden zijn niet principieel en altijd tegen ruim monetair beleid, in tegendeel,
maar zij zien in de huidige economie geen aanleiding voor de voortzetting van het
huidige beleid en menen dat dit een perverse werking heeft op meerdere terreinen.
Het geld komt niet terecht in de zakken van mensen die dat nodig hebben, maar blazen
financiële bubbels op, zo vrezen de leden van de SP-fractie. Deze leden constateren
dat de ECB dan ook heeft besloten om de aankoop van staatsobligaties in het kader
van de pandemiebestrijding stop te zetten en te denken aan een renteverhoging eind
dit jaar, maar de leden van de SP-fractie vrezen dat dit veel te langzaam gaat. Deze
leden vragen de Minister daarom of zij bereid is een gezamenlijke oproep te vragen
van de Eurogroep over het langzaam handelen van de ECB. De leden van de SP-fractie
zijn van mening dat het vormen van een oordeel over het beleid van de ECB, en zich
uitspreken daarover, behoort tot de verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën
van Nederland en dat dit niet de institutionele onafhankelijkheid van de ECB aantast.
De ECB is onafhankelijk in het behalen van haar doelstelling van prijsstabiliteit
en het kabinet is daarom terughoudend in uitlatingen over ECB-beleid. Nederland is
altijd een groot voorstander geweest van een onafhankelijke centrale bank met prijsstabiliteit
als hoofddoelstelling. Dit biedt de beste basis voor duurzame economische groei. Het
is dus van groot belang voor Nederland om die onafhankelijke positie van de ECB actief
te bewaken. Daarom gaat het kabinet niet inhoudelijk in op de besluiten van de ECB.
De leden van de SP-fractie lezen dat er in ieder geval een gezamenlijke verklaring
komt van de eurogroep over de digitale euro, waarin naar verwachting de betrokkenheid
zal worden onderstreept van de Eurogroep, wat dus de Ministers van Financiën van de
lidstaten zijn.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het echt hoog tijd wordt dat politici
met een democratisch mandaat het belang van hun betrokkenheid bij de mogelijke invoering
van de digitale euro onderstrepen richting de ECB. Deze leden vinden het wel zorgwekkend
dat dit nodig is, want dit zou vanzelfsprekend moeten zijn in een democratie.
De leden van de SP-fractie vragen daarom aan de Minister of zij openlijk met hen kan
delen, als zij zich óók zorgen maakt over het democratisch besluitvormingsproces rondom
de digitale euro, zodat het Nederlands parlement en de regering hiertegen samen kunnen
optreden.
Het is van groot belang dat het besluitvormingsproces rond de digitale euro met voldoende
democratische legitimiteit plaatsvindt. De introductie van de digitale euro is mijns
inziens nadrukkelijk een politiek project. Ik maak mij echter geen zorgen dat de besluitvorming
niet voldoende in een democratisch proces zal worden ingebed. Het werkprogramma van
de Eurogroep geeft namelijk een stevig anker voor politieke sturing aan de voorkant
voor de digitale euro.17 De nationale parlementen kunnen zo via hun regeringen invloed uitoefenen en sturing
geven aan dit project. In Nederland gebeurt dat via de geannoteerde agenda die voor
elke Eurogroep naar de Tweede Kamer wordt gestuurd en waarover uw Kamer met mij in
debat kan gaan. Daarnaast heeft de Europese Commissie recent aangegeven dat voor de
invoering van de digitale euro wetswijzigingen nodig zijn. Dit betekent dat er hoe
dan ook een formeel wetstraject met een voorstel van de Europese Commissie komt waar
de lidstaten via de Raad bij betrokken worden en zich over kunnen uitspreken. Ook
hiervoor hebben wij in Nederland een bestaand proces, waarbij het parlement via BNC-fiches
wordt geïnformeerd over nieuwe voorstellen van de Europese Commissie en waarna uw
Kamer daarover met mij in debat kan gaan.
Daarmee zijn er wat mij betreft voldoende waarborgen voor democratische legitimatie
in de besluitvorming rondom de digitale euro. Los hiervan is mijn beeld ook dat het
Eurosysteem zich terdege bewust is van het feit dat de invoering van de digitale euro
geen technocratische exercitie moet zijn, maar dat de lidstaten, de Europese Commissie
en het Europees Parlement hier nauw bij betrokken moeten worden en dat belangrijke
besluiten in de doelstellingen en vormgeving van de digitale euro in samenspraak moeten
worden genomen.
De leden van de SP-fractie lezen dat de Europese Commissie voornemens is om begin
2023 een wetsvoorstel digitale euro te presenteren. Hoe kan het dat de Europese Commissie
dan al een juridische basis voor de digitale euro klaar kan hebben liggen, als het
debat in de meeste lidstaten dan nog moet beginnen?
De leden van de SP-fractie maken zich ernstige zorgen over de beïnvloedingsmogelijkheid
van nationale parlementen in dit proces, waardoor de digitale euro dusdanig wordt
vormgegeven achter gesloten deuren, dat die niet in het belang is van de samenleving.
De Europese Commissie heeft alleen bekend gemaakt dat zij voornemens is in 2023 met
een voorstel te komen om een digitale euro mogelijk te maken. Over de inhoud is nog
niets bekend gemaakt. Belangrijk is wel dat een wetsvoorstel om de digitale euro mogelijk
te maken zeker niet hoeft te betekenen dat het ontwerp van een digitale euro daarmee
vast komt te liggen en dat de discussie hierover niet meer relevant is. Indien er
in 2023 voorstellen komen van de Europese Commissie, volgen er immers op basis daarvan
ook onderhandelingen waarbij de lidstaten zijn betrokken en waar dus ook de Nederlandse
standpunten ten aanzien van de digitale euro kunnen worden uitgedragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda Eurogroep
en informele Ecofinraad. Daarover hebben deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister om in het licht van de situatie in
Oekraïne de Ecofinraad te benutten om te bezien welke nadere sancties kunnen worden
getroffen om de toegang tot financiële middelen van Rusland in Europa verder te beperken.
Is de Minister bereid dit onderwerp toe te voegen aan de voorgestelde agenda?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vragen van de leden van de D66-fractie, moeten
sancties een verregaande impact hebben op de Russische economie en het Russische financiële
systeem. In de informele Ecofinraad is de agenda vrijgemaakt en zijn alle mogelijke
sancties tegen het licht gehouden ter gedachtevorming en om de uitvoering te coördineren.
De Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie heeft vrijdag een tweede pakket sancties
vastgesteld. Vervolgens is in de ochtend op 28 februari een aanvullend pakket bekend
gemaakt.
Nog steeds fungeren Nederlandse brievenbusfirma’s als doorvoerhaven voor Russische
investeringen, constateren deze leden. Is de Minister bereid om per ommegaande maatregelen
te treffen om de veelal anonieme bv’s en holdings door te lichten en, wanneer deze
banden onderhouden met Russische politici en bedrijven, per direct een halt toe te
roepen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdA-fractie vragen om een soortgelijke oproep te doen aan de andere
leden van de Ecofinraad om een eensgezind front te vormen naar buiten. Het mag volgens
deze leden niet zo zijn dat opgelegde sancties kunnen worden ontweken of dat deze
minder effectief zijn door in Nederland gevestigde brievenbusfirma’s.
De inzet van sancties tegen van personen in de eerste twee sanctiepakketten is om
de verantwoordelijken voor de erkenning van Donetsk en Loehansk en de invasie van
Oekraïne te raken. Door plaatsing op de sanctielijst worden hun tegoeden bevroren
en mogen zij niet naar de EU reizen. Niemand mag daarnaast geld beschikbaar stellen
of gelden verplaatsen voor personen of partijen die op de sanctielijst staan. Het
sanctiepakket bevat verschillende maatregelen waarmee financiële diensten aan en stromen
van en naar Russische entiteiten en personen aan banden worden gelegd. De Sanctiewet
schrijft voor dat financiële instellingen maatregelen treffen om te controleren of
relaties van de instelling voorkomen op één of meerdere sanctielijsten. Het begrip
«relatie» is ruim gedefinieerd omdat zowel het direct als het indirect ter beschikking
stellen van financiële middelen of diensten onder de sanctiemaatregelen valt. Relaties
kunnen bijvoorbeeld naast de cliënt zelf, ook de uiteindelijke belanghebbende, begunstigden
van een product, betrokkene(n) bij een financiële transactie waarbij een doelvennootschap
van een trustkantoor partij is of bestuurders van cliënten en aan cliënten gerelateerde
partijen zijn. Financiële instellingen zijn op grond van de Wet ter voorkoming van
witwassen en financieren van terrorisme verplicht om voor elke cliënt de UBO te identificeren.
Daarnaast heeft Nederland in Europees verband gepleit voor sancties gericht op trustkantoren.
Trustdienstverlening aan Russische cliënten (personen en bedrijven) rechtstreeks of
als de uiteindelijk begunstigde van het geld Russisch is, zou verboden moeten worden.
Trustdienstverlening wordt doorgaans alleen afgenomen door grotere bedrijven of zeer
vermogende particulieren. Door deze maatregel wordt deze categorie Russen geraakt
en niet de «gewone» Russen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met afschuw kennisgenomen van de ontwikkelingen
in Oekraïne. Zij hebben hierover een aantal vragen aan het kabinet en hebben daarnaast
enkele andere vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet welke rol de Ecofinraad van
26 februari 2022 zal spelen in het bepalen van de beleidsrespons vanuit de Europese
Unie. Hoe zal dit samenhangen met de architectuur van het gemeenschappelijk buitenlands-
en veiligheidsbeleid?
Het kabinet acht het van groot belang dat de EU gecoördineerd en geïntegreerd handelt,
zeker in tijden van crisis. (Financiële) sancties en de implementatie daarvan zijn
dan ook onderwerp van gesprek in zowel de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese
Unie als de Ecofinraad. Na afloop van de informele Ecofinraad is een gezamenlijke
verklaring gepubliceerd waarin de Ministers van financiën, de Europese Commissie en
de Europese Centrale Bank benadrukten dat zij de sancties zullen implementeren, de
Europese Commissie en de ECB de consequenties van het afsluiten van Russische banken
van het financieel systeem zullen onderzoeken en dat alle opties op tafel liggen bij
het vormgeven van verdere sancties.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet wat de overwegingen zijn om
wel of niet in te zetten op sancties die de Russische energiesector raken.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts of Nederland zich er hard voor gaat
inzetten dat er geen carve-outs komen in de sancties voor bijvoorbeeld luxegoederen
en diamanten, zoals sommige lidstaten mogelijk wensen.
Zoals het kabinet steeds heeft aangegeven, is de Nederlandse inzet gericht op zo stevig
mogelijke maatregelen richting Rusland. Wat het kabinet betreft moeten alle opties
op tafel liggen bij het vormgeven van sancties en andere maatregelen. Het kabinet
brengt dit standpunt in alle Brusselse gremia in, waaronder de Europese Raad, de Raad
Buitenlandse Zaken en de Ecofinraad.
De leden van de GroenLinks-fractie merken bovendien op dat ten tijde van de beantwoording
van deze vragen, de Europese Unie waarschijnlijk een sanctiepakket afgekondigd zal
hebben. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet bereid is per brief
de Kamer te informeren over de effecten van deze sancties op het terrein van de bewindspersonen
van het Ministerie van Financiën – hetgeen dus met name toeziet op ons fiscale stelsel,
doorstroomvennootschappen met Russische, zogenoemde ultimate beneficial owners (UBO’s)
op Nederlandse bodem, en de Nederlandse en Europese financiële sector en stabiliteit.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet bereid is per brief de Kamer
te informeren over de effecten van de sancties op het terrein van de bewindspersonen
van het Ministerie van Financiën – hetgeen dus met name toeziet op ons fiscale stelsel,
doorstroomvennootschappen met Russische, zogenoemde ultimate beneficial owners (UBO’s)
op Nederlandse bodem, en de Nederlandse en Europese financiële sector en stabiliteit.
Onderstaand wordt ingegaan op dit verzoek.
Het pakket met financiële sancties is divers en omvangrijk. Zo zijn verschillende
Russische banken gesanctioneerd en geldt er een verbod op de handel in staatsobligaties.
Ook zijn er beperkingen gesteld aan investeringen in Rusland, is het niet meer mogelijk
om financiële bijstand te verlenen in verband met de export van bepaalde goederen
en technologieën en gelden er beperkingen voor de handel in financiële instrumenten
uitgegeven door Russische partijen. Daarnaast worden er beperkingen gesteld aan het
aanhouden van deposito’s bij kredietinstellingen door Russische partijen. Middels
het laatste sanctiepakket zijn de buitenlandse reserves van de Russische centrale
bank bevroren, is het verboden om eurobiljetten te verkopen of exporteren aan Rusland
en worden zeven Russische banken afgekoppeld van het SWIFT (Society for Worldwide
Interbank Financial Telecommunication) systeem. Het gevolg van deze maatregelen is
dat Rusland de toegang tot de Europese kapitaalmarkt wordt ontzegd, waarbij financiële
stromen richting Rusland worden ingeperkt en gecontroleerd.
De inschatting is dat dit pakket aan maatregelen beperkt effect op de financiële markten
in Nederland heeft. Nederlandse partijen handelen beperkt in Russische staatsobligaties.
Ook de bevroren tegoeden van Russische banken hebben een beperkt effect voor de Nederlandse
financiële markt. Het is mogelijk dat een deel van de meest urgente transacties met
Rusland ook na een blokkade van SWIFT plaats kan vinden via alternatieve systemen.
De impact zal in eerste instantie vooral operationeel zijn voor Nederlandse financiële
instellingen, door de extra complexiteit van het controleren van transacties. Deze
analyse ziet niet op de Nederlandse economie als geheel of specifieke sectoren, waar
eventuele gevolgen van de sancties ook tweedelijns effecten zou kunnen hebben op de
financiële markten.
De eerste effecten van deze sancties zijn al zichtbaar, nu de eerste meldingen van
bevroren tegoeden worden gemeld bij de toezichthouder.
Voor wat betreft de fiscale impact kan worden gesteld dat de sancties geen effect
hebben op ons fiscale stelsel als zodanig. In 2020 was er vanuit Rusland naar schatting
€ 27 miljard direct in Nederland geïnvesteerd, met name in bijzondere financiële instellingen
(bfi’s). Dit is 0,7% van het totaal aan buitenlandse investeringen in Nederland. Het
is niet duidelijk hoeveel er mogelijk via andere landen in Nederland door Russische
UBO’s is geïnvesteerd. Rusland neemt daarmee een belangrijke plek in de totale investeringen
in Nederland, maar dit is niet zoveel als andere landen zoals Duitsland, België, Verenigd
Koninkrijk, de Verenigde Staten, etc. In de genoemde twee sanctie-pakketten is ook
een groot aantal extra personen in de kring rond Poetin (er stonden sinds de sancties
uit 2014 ook al personen op die lijst) op de sanctielijst opgenomen evenals een groot
aantal staatsbedrijven. Vanwege de werking van sanctiestelsel zullen de maatregelen
ook doorstroomvennootschappen raken, als zij relaties hebben met gesanctioneerde entiteiten
of personen. De inzet van de sanctionering van personen in de twee sanctiepakketten
is om de verantwoordelijken voor de erkenning van Donetsk en Loehansk te raken, hun
tegoeden worden bevroren door de sanctionering. Niemand mag geld beschikbaar stellen
of gelden verplaatsen voor personen of partijen die op de sanctielijst staan. Het
sanctiepakket bevat verschillende maatregelen waarmee financiële diensten aan en stromen
van en naar Russische entiteiten en personen aan banden worden gelegd. De Sanctiewet
schrijft voor dat een financiële instellingen maatregelen treffen om te controleren
of relaties van de instelling voorkomen op één of meerdere sanctielijsten. Het begrip
«relatie» is ruim gedefinieerd omdat zowel het direct als het indirect ter beschikking
stellen van financiële middelen of diensten onder de sanctiemaatregelen valt. Relaties
kunnen bijvoorbeeld naast de cliënt zelf, ook de uiteindelijke belanghebbende, begunstigden
van een product, betrokkene(n) bij een financiële transactie waarbij een doelvennootschap
van een trustkantoor partij is of bestuurders van cliënten en aan cliënten gerelateerde
partijen zijn. Financiële instellingen zijn op grond van de Wet ter voorkoming van
witwassen en financieren van terrorisme verplicht om voor elke cliënt de UBO te identificeren.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet hoeveel geld van Russische UBO’s
in Nederland is gestald, onder andere via doorstroomvennootschappen.
De leden van de GroenLinks-fractie menen dat Nederland bijzondere financiële banden
heeft met Rusland vanwege het grote aantal doorstroomvennootschappen in Nederland
met Russische UBO’s. Zij vragen of het kabinet dit kan bevestigen. Deze leden vragen
bovendien wat dit betekent voor de sancties die Nederland in EU-verband gaat opleggen.
Op welke manier raken deze de genoemde doorstroomvennootschappen?
In 2020 was er vanuit Rusland naar schatting € 27 miljard direct in Nederland geïnvesteerd,
met name in bijzondere financiële instellingen (bfi’s).18 Dit is 0,7% van het totaal aan buitenlandse investeringen in Nederland. Het is niet
duidelijk hoeveel er mogelijk via andere landen in Nederland door Russische UBO’s
is geïnvesteerd. Rusland neemt daarmee een belangrijke plek in de totale investeringen
in Nederland, maar dit is niet zoveel als andere landen zoals Duitsland, België, Verenigd
Koninkrijk, de Verenigde Staten, etc.
In de genoemde twee sanctie-pakketten is ook een groot aantal extra personen in de
kring rond Poetin (er stonden sinds de sancties uit 2014 ook al personen op die lijst)
op de sanctielijst opgenomen evenals een groot aantal staatsbedrijven. Vanwege de
werking van sanctiestelsel zullen de maatregelen ook doorstroomvennootschappen raken,
als zij relaties hebben met gesanctioneerde entiteiten of personen.
De inzet van de sanctionering van personen in de twee sanctiepakketten is om de verantwoordelijken
voor de erkenning van Donetsk en Loehansk te raken, hun tegoeden worden bevroren door
de sanctionering. Niemand mag geld beschikbaar stellen of gelden verplaatsen voor
personen of partijen die op de sanctielijst staan. Het sanctiepakket bevat verschillende
maatregelen waarmee financiële diensten aan en stromen van en naar Russische entiteiten
en personen aan banden worden gelegd. De Sanctiewet schrijft voor dat een financiële
instellingen maatregelen treffen om te controleren of relaties van de instelling voorkomen
op één of meerdere sanctielijsten. Het begrip «relatie» is ruim gedefinieerd omdat
zowel het direct als het indirect ter beschikking stellen van financiële middelen
of diensten onder de sanctiemaatregelen valt. Relaties kunnen bijvoorbeeld naast de
cliënt zelf, ook de uiteindelijke belanghebbende, begunstigden van een product, betrokkene(n)
bij een financiële transactie waarbij een doelvennootschap van een trustkantoor partij
is of bestuurders van cliënten en aan cliënten gerelateerde partijen zijn. Financiële
instellingen zijn op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren
van terrorisme verplicht om voor elke cliënt de UBO te identificeren.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben enkele vragen over het Stabiliteits- en
Groeipact (SGP). De Kamer ontvangt hier in maart een uitgebreidere bespiegeling over.
Desalniettemin vragen zij nu allereerst wat de Nederlandse inzet is voor de toepassing
van regels in 2023. De leden van de GroenLinks-fractie benadrukken dat het opnieuw
laten ingaan van de oude SGP-regels de geloofwaardigheid van het SPG allen maar verder
onder druk zal zetten omdat bijvoorbeeld de schuldafbouwregel totaal ongeloofwaardig
is geworden. Zal het kabinet zich constructief opstellen ten opzichte van wat de Europese
Commissie zal voorstellen richting 2023?
Momenteel is de algemene ontsnappingsclausule van het SGP van kracht. De Europese
Commissie heeft op 2 maart jl. een communicatie gepubliceerd waarin zij onder andere
advies geeft over het in haar ogen wenselijke begrotingsbeleid in 2023. Over deze
mededeling van de Commissie wordt uw Kamer via de geannoteerde agenda van de Eurogroep
en Ecofinraad van 14 en 15 maart (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1819) geïnformeerd. De Commissie noemt hierin onder andere dat in het voorjaar opnieuw
zal worden bezien, op basis van de lenteraming van de Commissie, of het gebruik van
de algemene ontsnappingsclausule van het SGP nog nodig is. Het kabinet merkt op dat,
gelet op de nieuwe buitengewone en zorgelijke situatie waarin Nederland en de Europese
Unie terecht zijn gekomen als gevolg van de verschrikkelijke ontwikkelingen in Oekraïne,
niet valt uit te sluiten dat opnieuw een beroep op de flexibiliteit van het SGP zal
worden gedaan. Tegelijkertijd blijft het goed om oog te houden voor de budgettaire
situaties van lidstaten en de risico’s omtrent schuldhoudbaarheid die de opgelopen
publieke schulden met zich meebrengen. In de brief over de Nederlandse inzet inzake
het SGP die recent aan de Tweede Kamer is verzonden vindt u meer informatie over het
huidige schuldafbouwcriterium en de haalbaarheid ervan.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de discussie over economic governance
niet enkel zou moeten gaan over de begrotingsregels, maar breder over financiële integratie,
de crisisarchitectuur en afnemende relevantie van het ESM daarin, de toekomst van
het herstelfonds en in bredere zin gemeenschappelijke uitgifte van schulden. Kan het
kabinet in zijn maartbrief over de inzet ten aanzien van het SGP ook op deze bredere
vragen ingaan?
Het kabinet gaat in de brief in op de Nederlandse inzet t.a.v. het SGP en de thema’s
die tijdens de consultatiesessies over de toekomst van het SGP aan bod komen. Dit
zijn vooralsnog alleen discussies over de begrotingsregels zelf. Uw Kamer zal voor
alle besprekingen in de Raad en de Eurogroep telkens worden geïnformeerd over de specifieke
Nederlandse inbreng. Indien er dus gesproken zal worden over andere onderwerpen dan
het SGP tijdens de consultatiesessies, zult u daar separaat over worden geïnformeerd.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts of het kabinet bereid is zich in
de brief inzake het SGP te verhouden tot de discussie die op dit moment loopt over
ruimte voor investeringen en of deze ruimte moeten komen uit een gulden begrotingsregel
of, zoals sommige landen betogen, uit een gemeenschappelijk toekomstig fonds, dat
qua structuur lijkt op het RRF.
In de brief zal ik ingaan op het belang van publieke investeringen door alle lidstaten
om grote en grensoverschrijdende uitdagingen van deze tijd te adresseren, zoals op
het gebied van klimaat, digitalisering en de veiligheid onze landen. Hierbij wordt
ingegaan op de mogelijkheden om publieke investeringen te bevorderen in de context
van de Europese begrotingsregels, aangezien het een brief over de Nederlandse inzet
inzake het SGP betreft.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe Nederland zich verhoudt tot de Roadmap
voortgang bankenunie, en specifiek het Europese depositogarantiestelsel (EDIS), of
Nederland hierin de lijn van de voorzitter van de Eurogroep steunt en of de Minister
het met de leden van de GroenLinks-fractie eens is dat het tijd wordt dit dossier
verder te brengen op politiek niveau en niet langer op technisch niveau te blijven
hangen.
Het voltooien van de bankenunie blijft een van de prioriteiten van de Eurogroep en
ook Nederland blijft constructief meewerken en -denken aan het opstellen van een werkplan
voor de bankenunie. Nederland heeft zich net als andere lidstaten van de Eurozone
gecommitteerd aan de invoering van een Europees depositogarantiestelsel (EDIS) bij
de oprichting van de Bankenunie. Een EDIS kan veel voordelen brengen; door de financieringskracht
van de verschillende nationale garantiefondsen te bundelen kan namelijk een nog steviger
vangnet worden gecreëerd om spaarders te beschermen, en wordt de wisselwerking tussen
banken en overheden verminderd. Tegelijkertijd blijft voldoende risicoreductie voorafgaand
aan het invoeren van een EDIS een belangrijke voorwaarde voor Nederland. En ook andere
lidstaten verbinden voorwaarden aan het oprichten van een EDIS, of aan daaraan gerelateerde
werkstromen. Dit maakt dat de voortgang tot nu toe helaas beperkt is.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de stand van zaken in de Raad wat betreft
de positie die de Raad zal innemen op het EU-Green Bond dossier. In hoeverre heeft
de Nederlandse inzet om hier ambitieuzer aan de wind te zeilen dan een aantal andere
lidstaten effect?
Het kabinet zet in op een ambitieuze standaard voor groene obligaties en kan zich
daarom goed vinden in het Commissievoorstel. Zo steunt het kabinet het voorstel van
de Commissie dat alle opbrengsten van een Europese groene obligatie geïnvesteerd moeten
worden in duurzame activiteiten die voldoen aan de beoordelingscriteria van de EU-taxonomie.
Een meerderheid van de lidstaten pleit tijdens de onderhandelingen echter voor het
stellen van lichtere eisen aan een deel van de investeringen. In lijn met het BNC-fiche
zet het kabinet zich ervoor in om de ruimte voor het toepassen van lichtere eisen
zoveel mogelijk te beperken.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen tenslotte naar de stand van zaken in de
Raad op het CSRD-dossier. Op welke manier gaan de onderhandelingen wel of niet in
de door Nederland gewenste richting?
Op 24 februari jl. is de general approach aangenomen tijdens de Raad voor Concurrentievermogen. De toelichting bij de onderhandelingen
evenals de kabinetsinzet zijn opgenomen in de geannoteerde agenda voor de Raad voor
Concurrentievermogen van 24 februari jl.19
Vragen en opmerkingen van de leden van de FVD-fractie
De leden van de FVD-fractie hebben een aantal vragen naar aanleiding van de agenda
van de Eurogroep en de informele Ecofinraad van 25 en 26 februari 2022.
De leden van de FVD-fractie vragen allereerst of er op dit moment plannen zijn om
de digitale euro in de toekomst te koppelen aan een Europese digitale identiteit.
Zo ja, wat kan de Minister hierover meedelen? Hoe kijkt de regering aan tegen een
dergelijke koppeling? Geeft dit de staat (Europese Unie) in potentie niet veel te
veel macht? Ook gezien wat er zich nu afspeelt in Canada waar rekeningen van vreedzame
demonstranten bevroren worden? Voor welk probleem is de invoering van een Europese
digitale euro een oplossing? Er zijn toch nu al veel (private) digitale munten? Waarom
als centrale bank ook met een eigen digitale munt komen? Werkt dit niet marktverstorend?
Voor welk probleem is dit een oplossing?
Er zijn op dit moment geen plannen om de digitale euro aan een Europese digitale identiteit
te koppelen. In een eerdere Kamerbrief heeft het kabinet aangeven dat privacy een
belangrijk onderdeel is bij de eventuele ontwikkeling van een digitale euro en dat
hierbij een juiste balans met de aanpak van witwassen en financieren van terrorisme
gevonden moet worden.
De mogelijke invoering van de digitale euro moet gezien worden in de context van een
snel veranderend financieel-economisch landschap. De digitale euro kan hierin een
belangrijke rol spelen met betrekking tot het behoud van de toegang en het gebruik
van publiek geld in een wereld die steeds verder digitaliseert en waarin steeds minder
met contant geld wordt betaald. Daarnaast zien we de opkomst van steeds dominantere
partijen in de financiële infrastructuur en het betalingsverkeer en nieuwe vormen
van (privaat) digitaal geld, zoals stablecoins. De digitale euro kan als veilig en
neutraal publiek alternatief een manier zijn om tegenwicht aan de toenemende dominantie
van bepaalde spelers te bieden en de afhankelijkheid van buitenlandse (private) partijen
in de financiële infrastructuur te verminderen, nu en in de toekomst. Tegelijkertijd
kan een digitale euro daarmee een stimulans zijn voor innovatie en concurrentie in
de financiële sector en het betalingsverkeer. Een digitale euro zou daarmee ook een
belangrijk onderdeel kunnen zijn om invulling te geven aan de WRR-aanbeveling om het
publieke belang beter te verankeren in de financiële sector en het betalingsverkeer.20
De leden van de FVD-fractie lezen in de brief van de toenmalige Minister van Financiën
van 17 september 2021 het volgende: «Mede dankzij de inzet van het kabinet is de digitale
euro hoog op de agenda van de Eurogroep gekomen.» Wat behelsde precies deze «inzet
van het kabinet»? Waarom zet het kabinet zich zo ontzettend in (blijkbaar meer dan
andere Europese landen) voor het invoeren van zo’n Europese digitale munt? Is dit
een beleidsprioriteit van het kabinet?
In de Eurogroep hebben de Ministers van Financiën van de Eurozonelidstaten gezamenlijk
uitgesproken dat de verkenning van de invoering van een digitale euro een van de prioriteiten
is.21 Daar heeft Nederland zich ook voor ingespannen omdat het toenmalige en huidige kabinet
veel potentie zien in de mogelijkheden van een digitale euro.
Hoe staat het met waarborgen voor de privacy? Het is het belangrijkste zorgpunt van
Europeanen (bij publieke consultatie van de ECB voor 43 procent van de bevolking het
belangrijkste kenmerk van een digitale euro), maar als enige zorgpunt wordt dit niet
zonder voorbehoud overgenomen.
De leden van de FVD-fractie lezen: «Om een digitale euro te kunnen gebruiken, zal
de gebruiker door een «onboarding» proces moeten, wat betekent dat de gebruiker zijn
identiteit moet opgeven.» Ook constateren deze leden dat ECB-bestuurslid Panetta stelt
«they will have to compromise on payment privacy». Hoe kijkt het kabinet hier tegenaan?
Wat is de inzet van de Minister tijdens de beleidsdiscussie in de Eurogroep over de
afweging tussen privacy en het voorkomen van belastingontwijking, witwassen en terrorismefinanciering?
Wanneer wordt meer bekend over de vormgeving van de digitale euro? Op basis van welke
vorm van digitaal centrale bankgeld (account-based of value-based) bereidt de Europese
Commissie het wetsvoorstel voor?
Zoals hiervoor aangegeven hecht het kabinet aan een goede balans tussen privacy en
het tegengaan van misbruik. Dat betekent dat een digitale euro aan dezelfde eisen
op het gebied van maatregelen om belastingontwijking, witwassen en terrorismefinanciering
moet voldoen als andere betaalmiddelen.
De Europese Commissie heeft alleen bekend gemaakt dat zij voornemens is in 2023 met
een voorstel te komen om een digitale euro mogelijk te maken. Zoals ik eerder heb
toegezegd zal ik de Kamer regelmatig informeren over de stand van zaken omtrent de
ontwikkeling van de digitale euro. Daarnaast zal ik voor de zomer van 2022 een brief
sturen naar de Kamer met een contourenschets van de keuzes in het onderzoek naar de
digitale euro, zoals door mijn voorganger is toegezegd.
Voorts hebben de leden van de FVD-fractie enkele vragen over de Europese bankenunie.
Voorziet de Minister problemen in de schuldhoudbaarheid van bijvoorbeeld Italië, Griekenland
en Spanje, nu de ECB aan de vooravond staat van verdere verkrapping van het monetaire
beleid?
Indien hier problemen worden voorzien, vanaf welke rentestand kan de schuldhoudbaarheid
van deze landen in het geding komen?
Wat voor oplossingen ziet de Minister indien de rentes in deze eurolanden verder oplopen?
Er bestaan reeds lang aanzienlijke verschillen in het niveau van publieke schulden
van de verschillende EU-lidstaten. Dergelijke verschillen leiden doorgaans tot een
verschillende waardering van de kredietwaardigheid van landen, en daarmee tot verschillen
in rentetarieven waartegen landen markttoegang hebben. In het geval dat de kapitaalmarktrentes
stijgen zonder dat daarbij de groei stijgt kan het voor landen met hoge publieke schulden
nodig zijn op termijn begrotingsmaatregelen te nemen om tegen houdbare rentes te kunnen
blijven lenen. Als dergelijke maatregelen in onvoldoende mate worden genomen kan schuld
uitgeven duurder worden en kan de schuldhoudbaarheid worden bedreigd. Om op termijn
markttoegang te behouden onderschrijf ik daarom frequent het belang tijdig te werken
aan houdbare schulden, het vergroten van duurzame groei via hervormingen en de noodzaak
van het meenemen van het belang van schuldhoudbaarheid in de aanstaande discussie
over de Europese begrotingsregels.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie vragen met betrekking tot de indiening van het Nederlandse
conceptplan voor het RRF of de Minister een overzicht kan geven van de stakeholders
die tot op heden, zoals tijdens de formatie, hebben meegesproken. Zo nee, waarom niet?
In het gehele voortraject hebben belanghebbenden via meerdere kanalen rondom het herstel-
en veerkrachtplan (HVP) hun input geleverd. Zo is tijdens de ambtelijke inventarisatie
contact geweest tussen de belanghebbenden en de departementen. Er is onder andere
input ontvangen van diverse vakbonden, bedrijven, gemeenten, provincies, regio’s en
kennisinstellingen. De ambtelijke inventarisatie is meegenomen in het formatieproces,
waarin opnieuw belanghebbenden zijn geconsulteerd.
Wanneer het eerste conceptplan wordt gepubliceerd, zal de volgende fase van het raadplegingsproces
van start gaan. Een verslag van dit raadplegingsproces zal opgenomen worden in het
uiteindelijke plan, conform de HVF-verordening (artikel 15). Door de diversiteit van
belanghebbenden en consultatiemomenten, en het feit dat de volgende fase raadplegingsproces
nog niet van start is gegaan is er geen compleet overzicht te geven van de belanghebbenden
die tot op heden zijn geconsulteerd.
De leden van de fractie van Volt constateren dat de Minister in antwoord op de vragen
gesteld tijdens het afgelopen schriftelijk overleg Eurogroep/Ecofinraad heeft aangegeven
dat het kabinet een groot belang hecht aan het consulteren van stakeholders, waaronder
decentrale overheden, sociale partners en maatschappelijke organisaties. Deze leden
hebben echter vernomen dat er ontevredenheid heerst onder stakeholders over de manier
waarop zij zijn geconsulteerd. Heeft de Minister hiervan ook (informeel) kennisgenomen?
Hoe verklaart de Minister dit? Kan de Minister gedetailleerd omschrijven wat zij verstaat
onder «consultaties» in dit verband?
De HVF-verordening (artikel 15) schrijft voor dat elk HVP een samenvatting van het
consultatieproces moet bevatten en dat past binnen de nationale juridische kaders.
Lidstaten hebben dan ook op verschillende wijze invulling gegeven aan het consultatieproces.
Vele belanghebbenden hebben hun input geleverd tijdens het formatieproces, waarin
de kaders van het Nederlandse HVP zijn vastgesteld en in het coalitieakkoord opgenomen.
Hierin is besloten om het Nederlandse HVP te vullen met bestaande en gefinancierde
maatregelen en eventueel financieel gedekte maatregelen uit het coalitieakkoord.
Vanwege dit kader is de raadpleging over het concept-HVP voornamelijk gericht op haalbaarheid
en uitvoerbaarheid van de voorgestelde hervormingen en investeringen. Binnen de kaders
en in het vervolg van het raadplegingsproces blijft de input van belanghebbenden zeer
wenselijk en waardevol voor de totstandkoming van een goed herstel- en veerkrachtplan.
In antwoord op Kamervragen van het lid Heinen over fraudegevoeligheid van het RRF
geeft de Minister onder meer aan dat de primaire verantwoordelijkheid voor de audit-
en controlesystemen en een correcte implementatie van de RRF bij de lidstaat ligt.
De leden van de Volt-fractie hebben naar aanleiding hiervan de volgende vragen:
Kan de Minister schetsen hoe de audit en controle op (de uitvoering van) het Nederlandse
plan eruit zal zien? Welke stakeholders zullen hierbij betrokken worden, en hoe? Wat
is de rol van decentrale overheden in de audit, controle en implementatie van het
Nederlandse RRP?
Ziet de Minister de mogelijkheid om een lobbyparagraaf toe te voegen aan de finale
versie van het Nederlandse RRP, ter vergroting van de transparantie over wie of welke
organisaties medeverantwoordelijk zijn geweest voor de vormgeving van het Nederlandse
RRP?
In Nederland zal de ADR de auditfunctie vervullen middels de controle op departementale
begrotingen en specifieke projecten. Hierbij zal zoveel mogelijk worden aangesloten
bij de nationale controlefunctie en de reguliere rapportages, waar mogelijk gelijksoortig
aan de Europese structuurfondsen. De Commissie beveelt dit ook aan. De rapportages
zullen verzameld worden («summary of audits») door de opgezette programmadirectie
HVP van het Ministerie van Financiën en verzonden worden naar de Commissie als onderdeel
van de rapportageverplichtingen. Het kabinet is voornemens om de verantwoording van
de HVF-middelen, net als andere EU-subsidies, nauw aan te laten sluiten bij reguliere
verantwoordingsprocessen en verantwoordingsstukken. De exacte systematiek zal opgenomen
worden in het plan voor herstel- en veerkracht (HVP) en voorgelegd worden aan het
parlement en de Europese Commissie ter goedkeuring en vervolgens worden opgenomen
in de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV).
De audit- en controlemechanismen worden gebruikt om de voortgang van de implementatie
van het plan te monitoren en om de financiële belangen van de Unie te waarborgen door
het voorkomen van o.a. fraude, corruptie en dubbeltelling. De rol van stakeholders
en decentrale overheden in de audit en controle van het plan is daarmee beperkt, tenzij
het bijdraagt aan bovengenoemde doelen. Voor wat betreft een lobbyparagraaf zal het
herstel- en veerkrachtplan een beschrijving bevatten van de geraadpleegde stakeholders
en het consultatieproces.
De leden van de Volt-fractie constateren dat het Europese Comité van de Regio’s (ECoR)
afgelopen jaar met de aanbeveling is gekomen richting de Europese Commissie om de
rol van decentrale overheden in de planning, uitvoering en monitoring van nationale
(herstel)plannen steviger te verankeren dan nu het geval is. Onderschrijft de Minister
deze aanbeveling? Zo ja, hoe zou zij de positie van decentrale overheden steviger
verankerd willen zien? Zo nee, waarom niet?
De regels voor de werking van de HVF zijn vastgelegd in de HVF-verordening22, die op 21 februari 2021 is gepubliceerd. Op grond daarvan moeten lokale en regionale
overheden worden geconsulteerd bij de opstelling en implementatie van herstelplannen.
Een aanpassing van deze regels is momenteel niet aan de orde. Volgens de HVF-verordening
moet de Commissie uiterlijk op 20 februari 2024 een onafhankelijk tussentijdse evaluatie
sturen naar het Europees Parlement, de Raad, het Europese Economisch en Sociaal Comité
en het Europees Comité van de Regio’s. Waar van toepassing zal de Commissie deze evaluatie
voorzien van voorstellen voor aanpassing van de HVF-verordening. Daarbij zal de aanbeveling
van het Europese Comité van de Regio’s worden meegenomen.
Deze aanbeveling van de ECoR is gestoeld op de volgende onderzoeksbevindingen:
«As regards the involvement of LRAs [decentrale overheden], most of the NRRPs assessed
in the study involved consultations with regional and local actors in formal and unilateral
ways. Inputs from regions and towns were rarely transposed into the plans. LRAs will
have a role in implementation as well as in evaluation/monitoring, but this seems
to be mainly passive, to support administrative delivery of the NRRPs without any
sharing of ownership. [...]
According to the study, the lack of LRA involvement could lead to further negative
consequences as the NRRPs could be less efficient and impactful since LRAs are crucial
to delivering investments and services as well as implementing reforms.» Onderschrijft
de Minister deze bevindingen en conclusies? Graag ontvangen deze leden een toelichting
hierop.
De implementatie van de HVF bevindt zich in het beginstadium. Het is nog te vroeg
om een oordeel te vellen over de bevindingen van het Europees Comité van de Regio’s.
Volgens de HVF -verordening moet de Commissie uiterlijk op 20 februari 2024 voorzien
in een onafhankelijke tussentijdse evaluatie.
De leden van de Volt-fractie vragen in dit verband tevens hoe de Minister ervoor zorgt
dat de input vanuit decentrale overheden wel adequaat meegenomen zal worden in het
Nederlandse RRP.
Naast de HVF-verordening (artikel 15) vraagt ook de motie van het lid Inge van Dijk
(Kamerstuk 21 501–30, nr. 531) om «het concept- HVF te consulteren met stakeholders, waaronder de decentrale overheden».
Hieraan wordt invulling gegeven in de volgende fase van het raadplegingsproces, dat
van start gaat na de publicatie van het eerste conceptplan. Hiervan het verslag opgenomen
zal worden in het uiteindelijke plan, conform de HVF-verordening (artikel 15).
Uit de beantwoording van de vragen van de leden Dassen en Maatoug over het EU-herstelfonds
van 17 februari 2022 (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1758) lijkt te blijken dat de Minister de manier waarop de Kamer bij het proces betrokken
wordt, goed genoeg vindt. De leden van de Volt-fractie vragen waarop de Minister dit
baseert. Had de Kamer niet veel actiever betrokken moeten worden in het proces dat
leidt naar het eerste conceptplan? Waarom heeft er bijvoorbeeld geen debat plaatsgevonden
in de aanloop naar de indiening van het eerste conceptplan volgende maand, terwijl
uit onderzoek van FTM wel blijkt dat er al vele informele gesprekken tussen het kabinet
en de Europese Commissie hebben plaatsgevonden? Had dit niet de enigszins «schimmige»
indruk over het proces, zoals beschreven wordt in het FTM-artikel, weg kunnen nemen?
In 2021 heeft er een ambtelijke inventarisatie plaatsgevonden van de meest kansrijke
reeds begrote en nieuwe maatregelen die voldeden aan de HVF-verordening. De inhoud
van deze inventarisatie, inclusief de stukken t.a.v. de HVF die op dat moment op de
formatietafel lagen zijn op 1 november 2021 met uw Kamer gedeeld.23 Vervolgens heeft uw Kamer op 17 november 2021 in het Commissiedebat (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1802) over het Nederlands HVP de gelegenheid gehad om te reflecteren op deze stukken.
Uiteindelijk is er aan de formatietafel beslist om de HVF-middelen in te zetten om
reeds begrote uitgaven te financieren, al dan niet aangevuld met gefinancierde maatregelen
uit het coalitieakkoord (Kamerstuk 35 788, nr. 77). Op basis van dat akkoord wordt momenteel gewerkt aan een eerste conceptversie van
het Nederlandse HVP, die uw Kamer en het bredere publiek naar verwachting eind maart
2022 zullen ontvangen. Onder andere op basis van ontvangen inbreng wordt een tweede
conceptversie opgesteld die wederom gedeeld zal worden met uw Kamer. Op deze manier
heeft uw Kamer dus voldoende mogelijkheden tot het leveren van inbreng.
Tijdens het vorige commissiedebat over de Eurogroep/Ecofinraad debat stelde het lid
Van der Lee (GroenLinks), mede namens de leden van de fractie van Volt, vragen naar
aanleiding van de signalen over het mogelijke gebrek aan monitoringscapaciteiten voor
de Europese Commissie om toe te zien op een goede implementatie van de herstelplannen
in de Europese lidstaten. Daarop gaf de toenmalige Staatssecretaris van Financiën
het volgende antwoord: «Ik heb geen aanwijzingen dat de Commissie niet in staat is
om die monitoring te vervullen. Ik moet zeggen dat ik het voorbeeld van Spanje, waarin
heel helder wordt gemaakt hoe men monitort, heel aantrekkelijk vind. Ik kijk even
naar de achterbank. De achterbank zegt dat het een heel gedetailleerd plan is. Maar
ik wil best in mijn eigen gremia vragen – ik kan ook vragen om dat in de ambtelijke
gremia te doen – om de mate van transparantie rond die monitoring zo hoog mogelijk
te maken, want dat is eigenlijk waar de heer Van der Lee volgens mij naar vraagt.
Daar ben ik voor. In Nederland weet ik precies wie dat allemaal doen. Dat weet de
heer Van der Lee ook. Dat zijn alle instanties die erbij betrokken zijn, tot aan de
Raad van State toe, die hier in zijn capaciteit als begrotingsautoriteit naar kijkt.»
De leden van de Volt-fractie merken in dit verbad op dat zij uit Brussel hebben vernomen
dat er wel degelijk zorgen bestaan – binnen het Europees Parlement – over de monitoringscapaciteit
van de Europese Commissie, onder andere met betrekking tot de groene investeringen.
Hoe rijmt de Minister dit met het bovenstaande antwoord de toenmalige Staatssecretaris
van Financiën? Hoe zal de Minister de monitoring vanuit Nederland zo transparant mogelijk
maken?
Naar aanleiding van het verzoek van de Kamer in het Commissiedebat Eurogroep en Ecofinraad
van 2 december jl. (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1805) heeft Nederland tijdens de Eurogroep en Ecofinraad van 6 en 7 december aandacht
(Kamerstuk 21 501-07, nr. 1804) gevraagd voor transparantie in de monitoring van de HVF. U bent hierover geïnformeerd
middels het verslag van deze Raad. In dit verband is vermeldenswaardig dat de Europese
Commissie op grond van de HVF-verordening jaarlijks een rapport moet uitbrengen over
de voortgang bij de implementatie van de HVF, inclusief informatie over de mate waarin
mijlpalen en doelen zijn behaald en uitbetalingen aan lidstaten zijn gedaan. Ook moet
de Europese Commissie een online scorebord bijhouden met informatie over de voortgang,
dat tweemaal per jaar wordt geactualiseerd. In Nederland zullen de uitgaven zo transparant
mogelijk worden gemonitord, conform onze degelijke nationale begrotings- en verantwoordingssystematiek.
De exacte systematiek zal opgenomen worden in het plan voor herstel- en veerkracht
(HVP). Conform het consultatieproces wordt ook op dit onderwerp de Kamer meegenomen
ter raadpleging en zal de beschrijving van de monitoring moeten worden goedgekeurd
door de Europese Commissie, in lijn met de HVF-verordening.
De leden van de Volt-fractie hebben vernomen dat het kabinet een modernisering van
het SGP constructief zal benaderen wanneer deze is gericht op de houdbaarheid van
de schulden en opwaartse economische convergentie. Daarbij wordt effectieve handhaving
als eis gesteld. De Nederlandse inzet met betrekking tot een modernisering van het
SGP is dus schuldhoudbaarheid. Er zijn grote maatschappelijke uitdagingen in Nederland
en de Europese Unie. Het kabinet heeft grote fondsen opgezet om de klimaat- en digitale
transities te bewerkstelligen. Hiervoor moeten grote investeringen worden gedaan,
die de staatsschuld in de hele Europese Unie zullen doen oplopen. De leden van de
Volt-fractie vragen daarom of waarom de Nederlandse inzet, met betrekking tot het
SGP, niet is gericht op de doelmatigheid en doeltreffendheid van de investeringen
in plaats van de huidige inzet wat gericht is op schuldhoudbaarheid.
De Nederlandse inzet ten aanzien van het SGP is gericht op opwaartse economische convergentie,
de houdbaarheid van de schulden en effectieve handhaving van de regels. Alle drie
deze elementen zijn hierbij even belangrijk. Het kabinet staat open voor aanpassingen
aan het SGP om de regels effectiever te maken, mits er goede waarborgen zijn dat deze
drie elementen voldoende zijn geadresseerd in een gemoderniseerd SGP. In de brief
over de Nederlandse inzet inzake het SGP die recent aan de Tweede Kamer is verzonden
vindt u meer informatie over het huidige schuldafbouwcriterium en de haalbaarheid
ervan.
Voor opwaartse economische convergentie is het volgens het kabinet belangrijk dat
alle lidstaten inzetten op het stimuleren van hun productiviteitsgroei en de weerbaarheid
van hun economie middels structurele hervormingen en investeringen, alsook op het
adresseren van de uitdagingen voor de lange termijn zoals veiligheid en de klimaattransitie.
Het vergroten van de kwaliteit van publieke investeringen, door de doelmatigheid en
de doeltreffendheid te verbeteren, is hier een belangrijk onderdeel van volgens het
kabinet.
De leden van de Volt-fractie vragen voorts of het kabinet zich wil inzetten voor het
opstellen van groene investeringen en het opstellen van groene indicatoren in het
SGP-raamwerk. Duurzame investeringen zijn nodig om economieën future proof te maken
en klimaatverandering tegen te gaan. Daarom vragen de leden van de Volt-fractie of
het toevoegen van een Green Golden Rule niet in de herziening van het SGP moet worden
toegevoegd. Zo ja, hoe wil het kabinet dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
In de brief over de Nederlandse inzet inzake het SGP die recent aan de Tweede Kamer
is verzonden vindt u meer informatie over het huidige schuldafbouwcriterium en de
haalbaarheid ervan. In de brief ga ik ook in op het belang van publieke investeringen
in alle lidstaten om grote en grensoverschrijdende uitdagingen van deze tijd te adresseren,
zoals op het gebied van klimaat, digitalisering en de veiligheid onze landen. Het
is volgens het kabinet hierbij cruciaal dat alle lidstaten voldoende budgettaire ruimte
hebben om publieke investeringen op peil te houden in economisch slechte tijden. Daarnaast
zijn er meerdere manieren om het aandeel publieke investeringen te vergroten, zoals
het versterken van uitvoerende instellingen om de absorptiecapaciteit van lidstaten
te verbeteren en het verbeteren van de kwaliteit van de overheidsfinanciën. Er zijn
daarnaast ideeën van lidstaten om bepaalde investeringen uit te zonderen binnen het
SGP. Hierbij ziet het kabinet reële risico’s, zoals mogelijke problemen om investeringen
op de juiste manier te classificeren, het vergroten van de complexiteit van het SGP
en de hogere tekorten en schulden die een dergelijke uitzondering tot gevolg kan hebben.
De leden van de Volt-fractie hebben vernomen dat aan de hand van de voorlichting van
de Raad van State gesteld werd dat er een wetenschappelijk consensus bestaat over
de noodzakelijkheid van de hervorming van het SGP om een effectieve bijdrage te leveren
aan de stabiliteit van de EMU. Er is wetenschappelijke consensus met betrekking tot
het verminderen van het aantal begrotingsnormen, het verminderen van de procyclische
uitwerking en op betere handhaving. De Nederlandse inzet blijft echter gericht op
schuldhoudbaarheid, terwijl economische wetenschappers stellen dat dit de houdbaarheid
en de stabiliteit van de EMU in het geding brengt. De president van De Nederlandsche
Bank, de heer Knot, stelde dat het beste recept voor schuldhoudbaarheid natuurlijke
economische groei is en dat tegen economische groei niet te bezuinigen is. Is de Minister
het met de leden van de Volt-fractie eens dat de Nederlandse inzet dus niet conform
de wetenschappelijke consensus zou zijn, maar meer een politieke keuze betreft? Zo
niet, welke wetenschappelijke onderbouwing heeft het kabinet om hun inzet, die gericht
is op schuldhoudbaarheid, te onderbouwen?
De Nederlandse inzet t.a.v. het SGP is gericht op opwaartse economische convergentie,
de houdbaarheid van de schulden en effectieve handhaving van de regels. Alle drie
deze elementen zijn hierbij even belangrijk. Het kabinet staat open voor aanpassingen
aan het SGP om de regels effectiever te maken, mits er goede waarborgen zijn dat deze
drie elementen voldoende zijn geadresseerd in een gemoderniseerd SGP. In de brief
over de Nederlandse inzet inzake het SGP die recent aan de Tweede Kamer is verzonden
vindt u meer informatie over het huidige schuldafbouwcriterium en de haalbaarheid
ervan.
Daarbij wil ik benadrukken dat het waarborgen van schuldhoudbaarheid van publieke
financiën en het bevorderen van economische groei elkaar niet uitsluiten maar juist
versterken. Enerzijds kan via het bevorderen van economische groei, de schuldhoudbaarheid
verbeteren (publieke schulden zijn immers beter te dragen met hogere economische groei),
zoals ook de heer Knot stelt. Anderzijds zijn houdbare overheidsfinanciën een noodzakelijke
voorwaarde voor het realiseren van stabiliteit en groei. Houdbare overheidsfinanciën
zijn cruciaal voor lidstaten om de benodigde publieke investeringen te kunnen doen,
om de grote maatschappelijke uitdagingen te kunnen adresseren, hun economie daadkrachtig
en snel te kunnen ondersteunen tijdens een crisis en om de financiële stabiliteit
in de EU te bewaren. Houdbare overheidsfinanciën zijn dus geen doel op zich, maar
een vereiste voor al deze bovenstaande elementen, welke cruciaal zijn voor alle lidstaten
en de EU als geheel.
De leden van de Volt-fractie merken op dat de huidige situatie omtrent Oekraïne laat
zien dat de Europese Unie nog te afhankelijk is van fossiele brandstoffen. Om de energieproblematiek
te boven te komen moet de Europese Unie sneller onafhankelijk worden van fossiele
brandstoffen en hiervoor zijn grote, doelmatige en publieke investeringen nodig in
groene energievoorzieningen. Deze voorzieningen zullen de staatsschuld doen oplopen.
Zal de Nederlandse inzet nog steeds gebaseerd zijn op prudent begrotingsbeleid als
de investeringen – die de staatsschuld zullen doen oplopen – doelmatig zijn en de
Europese Unie onafhankelijk maken van fossiele brandstoffen? Zo ja, waarom?
De Nederlandse inzet t.a.v. het SGP is gericht op opwaartse economische convergentie,
de houdbaarheid van de schulden en effectieve handhaving van de regels. Alle drie
deze elementen zijn hierbij even belangrijk. In de brief over de Nederlandse inzet
inzake het SGP die recent aan de Tweede Kamer is verzonden vindt u meer informatie
over het huidige schuldafbouwcriterium en de haalbaarheid ervan. In de brief ga ik
ook in op het belang van publieke investeringen in alle lidstaten om grote en grensoverschrijdende
uitdagingen van deze tijd te adresseren, waaronder de veiligheid onze landen. Het
is volgens het kabinet hierbij cruciaal dat alle lidstaten voldoende budgettaire ruimte
hebben om publieke investeringen op peil te houden in economisch slechte tijden. Daarnaast
zijn er meerdere manieren om het aandeel publieke investeringen te vergroten, zoals
het versterken van uitvoerende instellingen om de absorptiecapaciteit van lidstaten
te verbeteren en het verbeteren van de kwaliteit van de overheidsfinanciën. Er zijn
daarnaast ideeën van lidstaten om bepaalde investeringen uit te zonderen binnen het
SGP. Hierbij ziet het kabinet reële risico’s, zoals mogelijke problemen om investeringen
op de juiste manier te classificeren, het vergroten van de complexiteit van het SGP
en de hogere tekorten en schulden die een dergelijke uitzondering tot gevolg kan hebben.
Het SGP heeft als wezenlijk doel om de houdbaarheid van overheidsfinanciën te waarborgen.
Een ander wezenlijk doel is economische groei en convergentie in de eurozone te bewerkstelligen.
Duitsland is bereid om de SGP-normen simpeler, transparanter en makkelijker afdwingbaar
te maken. Duitsland wil op basis van het SGP economische groei en duurzame en milieuvriendelijke
investeringen zeker stellen. Macron en Draghi hadden al eerder afgekondigd dat de
oude normen van het SGP niet zullen terugkeren. De leden van de Volt-fractie vragen
hoe het kabinet zich zal verhouden tot andere EU-lidstaten, die pleiten voor herziening
op basis van flexibiliteit en als het gaat om duurzame en milieuvriendelijke investeringen.
De SGP-normen werden bestempeld als arbitrair en zij veroorzaken economische krimpen
als zij gericht zijn op schuldhoudbaarheid. Deelt het kabinet het pleidooi dat er
niet meer terug kan worden gegaan naar de oude SGP-normen van 60 procent staatschuld
en drie procent tekort aangezien deze normen economisch funest zijn voor de stabiliteit
van de EMU? Zo ja, welke normen zou het kabinet kunnen accepteren? Zo nee, waarom
niet?
De Nederlandse inzet t.a.v. het SGP is gericht op opwaartse economische convergentie,
de houdbaarheid van de schulden en effectieve handhaving van de regels. Alle drie
deze elementen zijn hierbij even belangrijk. Het kabinet staat constructief tegenover
de modernisering van het SGP en staat dus open voor aanpassingen, mits er goede waarborgen
zijn dat deze drie elementen voldoende zijn geadresseerd in een gemoderniseerd SGP.
Alle voorstellen voor aanpassingen aan het SGP zullen dan ook door het kabinet worden
getoetst op de bijdrage aan deze elementen. De Commissie en meerdere lidstaten hebben
aangegeven voorkeur te hebben voor het behoud van de 3% tekortnorm en de 60% schuldnorm
zoals vastgelegd in Protocol nr. 12 betreffende procedure bij buitensporige tekorten
bij de EU-verdragen. Het kabinet deelt deze mening en hecht aan het behoud van de
3%-tekortnorm en 60%-schuldnorm. Aanpassing of vervanging van het huidige schuldafbouwcriterium
is een optie waar het kabinet constructief tegenover staat, mits er goede waarborgen
bestaan dat de naleving en handhaving van het aangepaste criterium verbetert, deze
lidstaten met hoge schulden voldoende aanzet tot schuldafbouw en lidstaten structurele
hervormingen doorvoeren om hun economie en overheidsfinanciën te versterken. In de
brief over de Nederlandse inzet inzake het SGP die recent aan de Tweede Kamer is verzonden
vindt u meer informatie over het huidige schuldafbouwcriterium en de haalbaarheid
ervan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep Van Haga
De leden van de Groep Van Haga hebben een aantal vragen.
Wat betreft de digitale euro vragen zij welk maximumbedrag ongeveer onder een kleinere
transactie valt zonder identificatieplicht bij de digitale euro.
De leden van de Groep van Haga lezen dat 43 procent van de respondenten privacy belangrijk
vindt dan de digitale euro. Privacy is een erg ruim begrip, de respondenten kunnen
hiermee bedoelen dat zij willen dat hun gegevens goed zijn beschermd tegen derden
of dat ze anonimiteit willen. De leden van de Groep Van Haga merken op dat als anonimiteit
voor de respondenten het uitgangspunt is, de digitale euro voor wat betreft concurrentiepositie
aardig kan inboeten tegenover andere digitale munten. Kan de Minister toelichten of
het hier gaat om gegevensbescherming of anonimiteit?
Uit het rapport dat de ECB heeft opgesteld wordt niet verder ingegaan over wat de
respondenten precies bedoelen met privacy, en of de respondenten hier aandacht vragen
voor een hoge mate van gegevensbescherming, of (volledige) anonimiteit. Het kabinet
vindt het van belang dat er bij de digitale euro een goede balans wordt gevonden tussen
privacy en het tegengaan van misbruik, waarbij een digitale euro aan dezelfde eisen
moet voldoen als andere betaalmiddelen, zoals de eisen rondom cliëntonderzoek.
Over het EDIS hebben de leden van de Groep Van Haga ook vragen. Deze leden lezen dat
de noordelijke banken bezwaar maken tegen het principe waarbij nationale depositogarantiestelsels
geld uitlenen aan een DGS (Deposit Guarantee Schemes). Als tegemoetkoming worden banken
aan een stresstest onderworpen en moeten ze openbaren hoeveel nationale staatsschuld
ze aanhouden. De leden van Groep Van Haga vinden dit een zorgelijke situatie en wel
om de volgende redenen. Ten eerste bevatten de noordelijke landen meer banken en hebben
ze ook samen en grotere omvang ten opzichte van zuidelijke landen, ten tweede de Target
2 saldi balans, die volledig uit balans, is geeft al aan dat de noordelijke landen
nog veel te goed hebben van de zuidelijke landen. Als EDIS verder wordt uitgebreid
tot een EU-fonds dat deposito’s kan garanderen, betekent het volgens de leden van
de Groep Van Haga dat, gezien de twee genoemde punten, dat noordelijke spaarders altijd
opdraaien voor het zuiden. Een situatie waarin het zuiden garant staat voor het noorden
is volgens de leden van de groep van Haga zeer onwaarschijnlijk. Hoe kijkt de Minister
tegen deze zorgelijke situatie?
Door de financieringskracht van de verschillende nationale garantiefondsen te bundelen
kan een veel steviger vangnet worden gecreëerd om spaarders te beschermen dan nu het
geval is. Daarnaast kan een EDIS juist bijdragen aan het beperken van de wisselwerking
tussen banken en overheden, wat voor Nederland ook een belangrijk element is. Het
is goed om hier op te merken dat er verschillende vormen denkbaar zijn van een EDIS,
waarbij risico’s in meer of mindere mate gedeeld worden. Nederland zet erop in dat
de risico’s bij banken voldoende moeten zijn gemitigeerd alvorens risico’s verder
gedeeld worden.
De leden van de Groep Van Haga delen mee dat door EDIS de zuidelijke landen door risico
mitigatie met noordelijke landen hun intrinsieke motivatie verliezen om hun financiën
op orde te houden. De aangehouden nationale staatsschuld is nu ook bekend, alleen
niet zo gedetailleerd en uitvoerig. Waarom wordt gedacht dat een stresstest en openbaarmaking
van de nationale staatsschuld voldoende is om de intrinsieke motivatie te behouden?
Het openbaar maken van de risico’s op bankbalansen, waaronder de blootstelling aan
staatsobligaties, kan bijdragen aan het inzichtelijk maken van de risico’s aan investeerders
en daarmee meer marktdiscipline afdwingen. Dit is een nuttig mechanisme, maar op zichzelf
naar de visie van het kabinet onvoldoende om de risico’s van blootstelling aan staatsobligaties
sterk te beperken. Daarom zet Nederland in op een combinatie van maatregelen waar
het beperken van risico’s via het prudentiële toezicht ook een onderdeel van moet
zijn, idealiter door risicogewichten en concentratielimieten in te voeren, maar waarbij
we ook kijken of dit op een andere manier in het toezicht kan worden verankerd. Ook
hier geldt voor Nederland dat de mate van vereiste risicoreductie zal afhangen van
de mate waarin risico’s via een EDIS gedeeld zullen worden.
De leden van de Groep van Haga maken zich zorgen over divergerende rentes, nu de ECB
haar opkoopprogramma’s langzaam afbouwt met als doel ze uiteindelijk stop te zetten.
De financiële markten zullen voor economisch zwakke landen een risico-opslag rekenen.
Hiernaast zal de spread nog verder oplopen tussen sterke en zwakke landen, omdat hedgefondsen
massaal long gaan in Duitse obligaties en Italiaanse obligaties shorten. Hierdoor
zal de rente van Duitse obligaties door de vraag nog verder dalen en de rente van
Italiaanse schuldpapier zal stijgen door het toenemend aanbod. Dit zelf versterkende
effect zal volgens de leden van de Groep Van Haga ertoe leiden dat economisch zwakkere
landen weer in de problemen komen. Hoe kijkt de Minister hiertegen aan? Is er een
plan om dit scenario te vermijden?
Het klopt dat de ECB heeft besloten om per eind maart te stoppen met haar netto-aankopen
onder het pandemie-opkoopprogramma. Daarnaast worden de netto-aankopen onder het reguliere
APP programma geleidelijk afgebouwd. Wel is de ECB voornemens tenminste tot 2024 door
te gaan met het herinvesteren van aflopende staatsobligaties die onder het pandemie-opkoopprogramma
zijn opgekocht. Daarnaast worden netto-aankopen onder het reguliere opkoopprogramma
voorlopig voortgezet en is de ECB voornemens aflopende staatsobligaties onder het
APP te herinvesteren en wel voor geruime tijd voorbij het moment dat de beleidsrente
wordt verhoogd. Dit betekent dat de balans van de ECB voorlopig niet wordt afgebouwd,
maar dat er onder het pandemie opkoopprogramma geen extra aankopen worden gedaan boven
op de geherinvesteerde aflossingen.
Daarnaast bestaan er reeds lang aanzienlijke verschillen in het niveau van publieke
schulden van de verschillende EU-lidstaten. Dergelijke verschillen leiden doorgaans
tot een verschillende waardering van de kredietwaardigheid van landen, en daarmee
tot verschillen in rentetarieven waartegen landen markttoegang hebben. In het geval
dat de kapitaalmarktrentes stijgen zonder dat daarbij de groei stijgt kan het voor
landen met hoge publieke schulden nodig zijn op termijn begrotingsmaatregelen te nemen
om tegen houdbare rentes te kunnen blijven lenen. Als dergelijke maatregelen in onvoldoende
mate worden genomen kan schuld uitgeven duurder worden en kan de schuldhoudbaarheid
worden bedreigd. Om op termijn markttoegang te behouden onderschrijf ik daarom frequent
het belang tijdig te werken aan houdbare schulden, het vergroten van duurzame groei
via hervormingen en de noodzaak van het meenemen van het belang van schuldhoudbaarheid
in de aanstaande discussie over de Europese begrotingsregels.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
A.H.M. Weeber, griffier