Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Simons en Jasper van Dijk over het besluit om financiering aan de Palestijnse organisatie UAWC stop te zetten
Vragen van de leden Simons (BIJ1) en Jasper van Dijk (SP) aan de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Buitenlandse Zaken over het besluit om financiering aan de Palestijnse organisatie UAWC stop te zetten (ingezonden 21 januari 2022).
Antwoord van Minister Hoekstra (Buitenlandse Zaken) en van Minister Schreinemacher
(Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking) (ontvangen 2 maart 2022).
Vraag 1
Hoe oordeelt u over het bericht «UAWC geschokt en bedroefd over beeindiging Nederlandse
subsidie»?1
Antwoord 1
Het kabinet heeft kennis genomen van de reactie van UAWC op het kabinetsbesluit en
begrijpt dat de organisatie graag een andere uitkomst had gezien. Het kabinet kan
zich echter niet vinden in de argumenten die UAWC opvoert in zijn reactie op het kabinetsbesluit.
Vraag 2
Deelt u de mening dat het Proximities Risk Consultancies-rapport de Union of Agricultral Workers Committee (UAWC) vrijpleit van de Israëlische beschuldiging dat het een terroristische organisatie
is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Zoals verwoord in de Kamerbrief uitkomsten en kabinetsreactie extern onderzoek naar UAWC d.d. 5 januari 2022 (Kamerstuk 23 432, nr. 486), zijn er geen aanwijzingen gevonden dat er financiële stromen zijn tussen UAWC en
de PFLP, en evenmin kan worden geconstateerd dat er sprake is van een organisatorische
eenheid of aansturing van UAWC door de PFLP. Daarnaast is er geen bewijs gevonden
dat suggereert dat stafleden van UAWC of bestuursleden hun positie bij UAWC gebruikt
hebben voor terroristische activiteiten of om terroristische activiteiten te steunen.
Het kabinet heeft op basis van het externe onderzoek geen reden om UAWC te kwalificeren
als een terroristische organisatie.
Vraag 3
Hoe beoordeelt u de stelling van UAWC2 dat dit besluit verstrekkende en schadelijke gevolgen zal hebben voor het Palestijns
maatschappelijk middenveld, en dus bijdraagt aan de «shrinking space for civil society»
in Palestina, precies op het moment dat het onder ongekende druk staat van Israël?
Antwoord 3
Het kabinet hecht aan het belang van het ondersteunen van het maatschappelijk middenveld
in de Palestijnse gebieden en maakt zich terdege zorgen over de afnemende maatschappelijke
ruimte in de Palestijnse gebieden. De keuze om een onafhankelijk onderzoek te starten
is genomen op basis van zwaarwegende en unieke omstandigheden. Met de kabinetsappreciatie
(Kamerstuk 23 432, nr. 486) stelt het kabinet dat het grote aantal geconstateerde individuele banden tussen
UAWC medewerkers en bestuursleden en de PFLP niet aanvaardbaar is en heeft daar gevolgen
aan verbonden.
Vraag 4
Hoe beoordeelt u het feit dat de beslissing van het kabinet om samenwerking met UAWC
op te zeggen uitgelegd wordt als erkenning van het Israëlische standpunt dat UAWC
en nog vijf andere Palestijnse maatschappelijke organisaties terreurorganisaties zijn?3 Wat gaat u eraan doen om deze schadelijke en onjuiste beeldvorming tegen te gaan,
aangezien het kabinet belang stelt te hechten aan een sterk Palestijns maatschappelijk
middenveld?
Antwoord 4
Het kabinetsbesluit omtrent het beëindigen van de samenwerking met UAWC moet los worden
gezien van het door Israël plaatsen van zes ngo’s op de nationale lijst met terroristische
organisaties, zoals ook verwoord in de Kamerbrief (met kenmerk 23 432, nr. 486). De keuze om de financiering te beëindigen is gestoeld op de uitkomsten van het
onafhankelijke onderzoek waartoe werd besloten op 9 juli 2020 op basis van zwaarwegende
en unieke omstandigheden.
Ten aanzien van de zes ngo’s blijft het uitgangspunt dat de Israëlische informatie
voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. Het kabinet heeft tot op heden
geen bewijs voor de Israëlische kwalificaties van de zes ngo’s en ziet dan ook geen
aanleiding om het beleid ten aanzien van deze ngo’s op basis van dit Israëlische besluit
te herzien. Nederland zet zich er voor in om met andere donoren tot een gezamenlijke
appreciatie te komen. De regering draagt dit standpunt uit in de reguliere contacten
met het Palestijns (en internationale) maatschappelijk middenveld. Dit wordt tevens
te kennen gegeven richting andere internationale donoren, alsook de Israëlische en
Palestijnse autoriteiten.
Vraag 5
Wat is uw reden om af te wijken van de conclusie van het Proximities-rapport dat niet
verwacht mag worden dat UAWC zich bewust kan zijn van individuen die banden onderhouden
met de Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP)? Wat is de reden dat het kabinet van oordeel is dat redelijkerwijs verondersteld
mag worden dat UAWC op de hoogte was van deze individuele banden? Bent u van mening
dat het de taak is van maatschappelijke organisaties om hun leden te screenen op politieke
opvattingen en op lidmaatschap van andere organisaties te controleren, en kunt u dit
toelichten?
Antwoord 5
Voor het besluit van het kabinet is leidend dat de PFLP een door de EU en VS geregistreerde
terroristische organisatie is. De regering is van oordeel dat van UAWC mocht worden
verwacht op de hoogte te zijn van deze kwalificatie door de EU, en de relevantie daarvan
voor donoren zoals Nederland. Dit is ook meerdere malen benadrukt door Nederland in
het contact met UAWC. Het kabinet heeft geconstateerd dat de individuele banden –
zeker ook binnen het bestuur van UAWC en de daar geconstateerde dubbelmandaten met
de PFLP – wijdverbreid waren en de gehele onderzoeksperiode 2007–2021 bestreken, en
derhalve van dien aard en orde van grootte waren dat deze redelijkerwijs niet onopgemerkt
kunnen zijn gebleven. UAWC had Nederland daarvan op de hoogte moeten brengen maar
heeft dit niet gedaan, ook niet ten tijde van het onderzoek.
Vraag 6
In hoeverre heeft het feit dat een verdachte medewerker van UAWC is gemarteld en tot
een bekentenis is gedwongen door Israël meegewogen in het besluit van het kabinet
om de banden met UAWC te verbreken? Heeft u nadere informatie hierover verkregen,
ook naar aanleiding van de stellingname deze zaak verder te volgen?4
Antwoord 6
Het externe onderzoek richt zich niet op het Israëlische proces rondom de aanslag
op Rina Schnerb, maar op eventuele banden tussen UAWC en de PFLP. De omstandigheden
van de verdachte in dat proces zijn dan ook niet meegenomen in het onderzoek en het
kabinet heeft daar geen nadere informatie over ontvangen. Nederland volgt de zaak
voor zover mogelijk en heeft in een eerder stadium reeds zorgen geuit over de behandeling
van de verdachte. De zittingen vinden plaats in een militaire rechtbank waardoor waarneming
beperkt mogelijk is.
Vraag 7
Bent u het eens dat de onderbouwing voor het verbreken van de banden met UAWC gebrekkig
is en dat het in combinatie met de enorme consequenties van dit besluit redelijk zou
zijn om het besluit te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Nee. Het kabinet is zorgvuldig tot een besluit gekomen en zal dit niet herzien. Voor
de gehele onderbouwing van het kabinetsbesluit verwijs ik u naar de Kamerbrief uitkomsten en kabinetsreactie extern onderzoek naar UAWC d.d. 5 januari 2022 (Kamerstuk 23 432, nr. 486).
Vraag 8
Kunt u uitleggen waarom het kabinet wel verstrekkende conclusies trekt over een Palestijnse
organisatie naar aanleiding van het Proximities-rapport, maar niet over de relatie
met Israël naar aanleiding van rapporten van gerenommeerde en ervaren mensenrechtenorganisaties
zoals Human Rights Watch, Amnesty International, B’tselem en Al-Haq (waarvan de laatste
twee nog gezamenlijk de Geuzenpenning hebben ontvangen uit handen van toenmalig Minister
van Buitenlandse Zaken, Maxime Verhagen)? Hoe verklaart u deze ongelijke behandeling?
Antwoord 8
De genoemde rapporten van mensenrechtenorganisaties en het externe Proximities onderzoek
zijn van een andere orde en kunnen niet op eenzelfde wijze worden vergeleken. In alle
gevallen wordt een rapport op de eigen merites beoordeeld. Uw Kamer ontvangt van het
meest recente rapport van Amnesty International separaat een kabinetsappreciatie.
Vraag 9
Bent u bereid een extern onderzoek soortgelijk aan het Proximities-onderzoek in te
stellen naar Israëlische bedrijven en overheidsinstanties waar de Nederlandse overheid
relaties mee onderhoudt, zoals bijvoorbeeld Elbit, Cyber Intelligence Ltd, NSO, COGAT,
en hun vermeende betrokkenheid bij in Israël en Palestina gepleegde oorlogsmisdaden
zoals apartheid5, plundering6 en het «overbrengen van de civiele bevolking naar bezet gebied»7? Zo ja, op welke wijze en welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
Nee. Daar zie ik geen aanleiding toe. Het externe onderzoek is destijds ingesteld
als gevolg van zwaarwegende en unieke omstandigheden zoals ook beschreven in de brief
aan uw Kamer van 5 januari jl.
Vraag 10
Waarom maakt u wel gebruik van de clausule in de overeenkomst met UAWC die het mogelijk
maakt de overeenkomst te ontbinden in het geval van een «activiteit die strijdig is
met het buitenlandbeleid van de Nederlandse regering», maar maakt u geen gebruik van
de clausule in de EU-Israël associatieovereenkomst (art. 2) die het mogelijk maakt
om het verdrag op te schorten bij een gebrek aan «respect voor mensenrechten en democratische
principes», waarbij Israël met zijn illegale nederzettingenpolitiek evident in strijd
handelt met het buitenlandbeleid van de Nederlandse regering?
Antwoord 10
Een belangrijk onderdeel van de EU-Israël associatieovereenkomst is het voeren van
een politieke dialoog – de door Uw Kamer gesteunde Associatieraad tussen de EU en
Israël (zie ook Kamerbrief over hervatting van de EU Associatieraad met Israël, d.d. 9 november 2020, Kamerstuk 21 501-02, nr. 2239). Het is belangrijk dat de EU structureel – en op hoog niveau – met Israël spreekt.
Zowel over de vele zaken die ons binden, als over kwesties waar we het niet over eens
zijn, zoals het Israëlisch nederzettingenbeleid op de bezette Westelijke Jordaanoever,
en overige schendingen van internationaal recht. Opschorting is niet aan de orde.
Vraag 11
Op welke termijn en op welke wijze gaat u het nieuwe land- en waterprogramma starten
om Palestijnse boeren te ondersteunen in Area C, zoals gemeld in de kamerbrief van
5 januari jl.8? En bent u bereid om op korte termijn concrete actie te ondernemen om het toenemende
staats- en kolonisten geweld tegen te gaan dat momenteel voornamelijk tegen Palestijnse
boeren in Area C plaatsvindt?9 Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 11
Op dit moment lopen de voorbereidingen voor de start van een nieuw land- en waterprogramma
om Palestijnse boeren te ondersteunen in Area C. Besluitvorming hierover zal op korte
termijn plaatsvinden.
Het kabinet is zeer bezorgd over het toenemende geweld door kolonisten en spreekt
zich hier actief over uit. Kolonistengeweld is een onderwerp dat Nederland meerdere
malen direct heeft opgebracht bij de Israëlische overheid, waarbij Nederland er bij
gesprekspartners op aandringt hier daadkrachtig tegen op te treden. Israëlische Ministers
van Defensie en Buitenlandse Zaken erkennen de problematiek en hebben uitgesproken
hiertegen harder op te gaan treden. Nederland zal dit volgen en blijven aankaarten
bij het uitblijven van verbetering. Dat geldt eveneens voor het optreden van de Israëli Security Forces (ISF) richting Palestijnse burgers waarbij Nederland blijft wijzen op de internationaalrechtelijke
verplichtingen van Israël in de bezette gebieden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.