Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele Raad Algemene Zaken ministers verantwoordelijk voor EU Cohesiebeleid van 1 maart 2022 en het verslag Raad Algemene Zaken (RAZ) voor de ministers verantwoordelijk voor Cohesiebeleid van 18 november 2021
21 501-08 Milieuraad
Nr. 851 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 1 maart 2022
De vaste commissie voor Europese Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 23 februari 2022
over de geannoteerde agenda informele Raad Algemene Zaken Ministers verantwoordelijk
voor EU Cohesiebeleid van 1 maart 2022 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 850) en over de brief van 9 december 2021 over het verslag Raad Algemene Zaken (RAZ)
voor de Ministers verantwoordelijk voor Cohesiebeleid van 18 november 2021(Kamerstuk
21 501-08, nr. 842).
De vragen en opmerkingen zijn op 23 februari 2022 aan de Minister van Economische
Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 25 februari 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Bromet
De griffier van de commissie, Buisman
I VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda ten behoeve van de informele Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid d.d. 1 maart
2022. De leden hebben een aantal aanvullende vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Informele Raad Algemene zaken EU Cohesiebeleid. Zij hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben de agenda van de Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid
d.d. 1 maart 2022 gelezen. De leden hebben hier nog een aantal vragen over.
Geannoteerde agenda informele Raad Algemene Zaken Ministers verantwoordelijk voor
EU Cohesiebeleid van 1 maart 2022
Het achtste cohesieverslag
De leden van de VVD-fractie lezen dat het Franse EU-voorzitterschap aan de hand van
het achtste cohesieverslag de voortgang van de implementatie van het cohesiebeleid
2021–2027 wil beoordelen. In dit achtste verslag valt te lezen dat het cohesiebeleid
effectief lijkt te zijn in het behalen van gestelde doelen maar dat de mate van effectiviteit
verschilt per gesteld doel. Zo lijken investeringen in infrastructuur een lager rendement
te hebben ten opzichte van bijvoorbeeld investeringen in landbouw, zeker op de lange
termijn. Kan het kabinet reflecteren op deze conclusie, zo vragen de leden van de
VVD-fractie? Kan het kabinet voorts aangeven of zij nog ruimte en aanleiding ziet
om bijvoorbeeld de doelen en de voorwaarden van het cohesiebeleid 2021–2027 aan te
passen op basis van het achtste cohesieverslag? Kan het kabinet in bredere zin aangeven
wat de visie is op het EU-cohesiebeleid en hoe het kabinet zich inzet om ervoor te
zorgen dat het EU-cohesiebeleid op de lange termijn toegevoegde waarde houdt en de
middelen doelmatig worden besteed. En hoe ziet het kabinet het cohesiebeleid in relatie
tot de Recovery and Resilience Facility (RRF)? Hoe voorkomen we dubbelingen en zorgen we voor een versterkend effect, zo
vragen deze leden?
Verder vragen de leden van de VVD-fractie hoe het kabinet ervoor wil zorgen dat kansarme
regio’s de komende jaren opwaarts convergeren en de middelen ook daadwerkelijk zorgen
voor een duurzame economische groei doormaken en deze niet in een ontwikkelingsval
terecht komen?
Op 16 februari 2022 schiep het Europese Hof van Justitie een belangrijk precedent
en zorgde er de facto voor dat de EU-lidstaten gekort kunnen worden op de financiering indien zij algemene
rechtsstaatregels niet respecteren en handhaven. De leden van de VVD-fractie waren
content met deze uitspraak en hechten erg aan een snelle en volwaardige implementatie
van het rechtsstaatmechanisme. Kan het kabinet aangeven of en welke effecten dit heeft
voor de middelen uit het cohesiefonds en welke mogelijkheden er zijn om binnen het
cohesiebeleid 2021–2027 gevolgen aan het niet eerbiedigen van de rechtstaat te verbinden?
Hoewel de effecten van het afgelopen cohesiebeleid 2014–2020 nog niet volledig zichtbaar
zijn, vanwege de n+3 regel vragen de leden van de VVD-fractie wat de eerste indrukken zijn van de effecten van
het cohesiebeleid op de Nederlandse economie? Is het kabinet tevreden met de afwikkeling
van het deze periode en verwacht het dat de gealloceerde middelen uitgegeven kunnen
worden? Kan het kabinet hierbij tevens ingaan op de verdeling tussen grote en kleinere
bedrijven qua subsidieverdeling en hoe geborgd wordt dat de beschikbare budgetten
ook daadwerkelijk bijdragen aan de gestelde doelen, zo vragen deze leden? Is er nog
ruimte om de regeldruk bij aanvragen te verlagen aangezien dat nu vaak als belemmering
wordt gezien door kleine en innovatieve bedrijven, zo vragen de leden van de VVD-fractie?
De leden van de D66-fractie zien de relevantie van een bespreken over de langetermijnstrategie
van het cohesiebeleid tijdens deze informele RAZ Cohesie. Zij delen ook de zorgen
van de Europese Commissie, en vragen zich af of het kabinet kan specificeren welke
landen in de Europese Unie volgens de Europese Commissie in die development trap dreigen te vallen. Ook vragen deze leden welke signalen er al zijn voor de zogenoemde
Geography of Discontent? Welke concrete signalen heeft de Europese Commissie hierover ontvangen? Kan het
kabinet in algemene zin een uitgebreide appreciatie geven over het achtste cohesieverslag,
zo vragen deze leden?
De leden van de D66-fractie vragen zich af of het kabinet de inzet van Nederland verder
kan verduidelijken. Wat betekent het dat Nederland het niet logisch vindt cohesiebeleid
nog langer als crisisinstrument in te zetten? Wat betekent dit concreet wat Nederland
betreft voor het cohesiebeleid, wat gaat er wat Nederland betreft nu veranderen? En
wat betekent dit voor het Recovery and Resilience Facility wat Nederland betreft? De coronapandemie heeft grote economische gevolgen voor de
alle Europese lidstaten, en raakt niet alle lidstaten gelijk. Voor lidstaten die minder
makkelijk economisch terugveren na de pandemie dient nog wel voldoende aandacht te
zijn in het cohesiebeleid. Nederland heeft in de onderhandelingen over het Meerjarig
Financieel Kader 2021–2027 (MFK) zich ingezet voor een modern MFK, met ook een modern
cohesiebeleid. De leden van de fractie van D66 zijn consequent groot voorstander geweest
van het moderniseren van het MFK. Hoe vertaalt die modernisering zich dat in een langetermijnvisie
voor het cohesiebeleid? Op welke prioriteiten zal Nederland inzetten na 2027? Tot
slot op dit onderwerp vragen deze leden zich af of het kabinet kan toelichten wat
precies bedoeld wordt met Europese toegevoegde waarde. Hoe wordt bepaald wat Europese
toegevoegde waarde is? Wat zijn hier de criteria voor, zo vragen deze leden?
De leden van de D66-fractie delen de zorg dat lidstaten die stagneren in hun ontwikkeling
zich uit onvrede tegen de Europese Unie kunnen keren. Dit aanpakken zit wat de leden
van de D66-fractie deels in een eerlijk en effectief cohesiebeleid, maar de leden
van de D66-fractie zijn ook van mening dat gevoel van politieke betrokkenheid bij
de Europese Unie voor deze lidstaten ook van belang is om het gevoel van onvrede weg
te nemen. Hoe kijkt het kabinet hiernaar? Welke oplossingen buiten economische ziet
het kabinet om onvrede over de Europese Unie tegen te gaan in landen waar die onvrede
dreigt?
De leden van de SP-fractie constateren dat er een achtste cohesieverslag is gemaakt
en recent door de Europese Commissie is gepubliceerd waarin de voortgang de afgelopen
tien jaar in kaart is gebracht. Hierin wordt aangegeven dat er sprake is van kleinere
inkomensverschillen tussen de Europese landen vanwege met name economische groei in
het oosten van Europa. Ook wordt aangegeven dat deze convergentie een resultaat is
van het cohesiebeleid van de Europese Unie. Wél wordt aangegeven dat de regionale
verschillen binnen een land juist wel weer groter zijn geworden. Ook constateren de
leden van de SP-fractie dat vervolgstappen een aantal open deuren worden ingetrapt
zoals het verkleinen van de ongelijkheid, meer investeren in mensen en het beleid
stroomlijnen. Kan het kabinet aangeven wat dit kabinet meeneemt uit deze rapportage,
zo vragen de leden van de SP-fractie? Gaat deze rapportage nog effect hebben op plannen
voor nationale wetgeving? Wat vindt het kabinet ervan dat de economische verschillen
per land kleiner zijn geworden, maar per regio juist groter? Vindt het kabinet het
evident dat de verkleinde economische verschillen ook daadwerkelijk resultaat zijn
van het cohesiebeleid van de Europese Unie, zo vragen de aan het woord zijnde leden.
Kan het kabinet ingaan op de vraag of de verschillen tussen arm en rijk in de landen
zelf ook is afgenomen door dit cohesiebeleid, zo vragen deze leden?
De leden van de SP-fractie vinden het ook belangrijk om te kijken naar de uitgaven
onder het cohesiebeleid ten aanzien van de effectiviteit hiervan. Dit aangezien het
cohesiebeleid de op een-na-grootste uitgavenpost is van de Europese Unie en ook voor
de Nederlandse uitgaven. Kan het kabinet ingaan op de stand van zaken in Nederland
ten aanzien van het uitgeven van toegewezen middelen onder het cohesiebeleid 2014–2020?
Kan het kabinet aangeven of het kabinet de uitgaven aan het cohesiebeleid effectief
vindt, zo vragen de leden van de SP-fractie? Vindt het kabinet het rechtvaardig dat
ook de rijkere lidstaten aanzienlijke bedragen krijgen uit de cohesiemiddelen die
juist bedoeld zijn de verschillen per land te verkleinen? Is het kabinet het met de
leden van de SP-fractie eens dat dit vooral het rondpompen van geld is?
Verslag Raad Algemene Zaken (RAZ) voor de Ministers verantwoordelijk voor Cohesiebeleid
van 18 november 2021 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 842).
De leden van de VVD-fractie zijn blij om te lezen dat het kabinet tijdens deze bijeenkomst
het belang heeft benadrukt voor structurele hervormingen middels het cohesiebeleid.
Kan het kabinet de leden nader informeren of deze interventie ook daadwerkelijk is
opgevolgd en op welke wijze? De leden van de VVD-fractie vroegen al tijdens eerdere
besprekingen over het cohesiebeleid aandacht om te kijken of er samenspraak gezocht
kon worden tussen verschillende Europese fondsen die hetzelfde doel dienen opdat er
dubbele uitgaven gedaan worden. Het kabinet gaf eerder aan deze lijn te steunen, kan
het kabinet aangeven of er waarborgen zijn om de synergie tussen EU-instrumenten te
garanderen, zo vragen deze leden?
Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie aandacht voor het ESF+ programma en het
ook daadwerkelijk inzetten van die middelen in de regio’s waar ze in het bijzonder
voor zijn beoogd, de overgangsregio’s. Het ESF+ programma moet immers kansen bieden
voor toekomstbestendige werkgelegenheid juist in die regio’s waar de werkgelegenheid
achterblijft. Hoe wordt hier invulling aan gegeven nu is gekozen om de verdeelsystematiek
van de Participatiewet toe te passen bij de verdeling van het ESF+ budget, zo vragen
de leden van de VVD-fractie?
II REACTIE VAN DE MINISTER
1
De leden van de VVD-fractie lezen dat het Franse EU-voorzitterschap aan de hand van
het achtste cohesieverslag de voortgang van de implementatie van het cohesiebeleid
2021–2027 wil beoordelen. In dit achtste verslag valt te lezen dat het cohesiebeleid
effectief lijkt te zijn in het behalen van gestelde doelen maar dat de mate van effectiviteit
verschilt per gesteld doel. Zo lijken investeringen in infrastructuur een lager rendement
te hebben ten opzichte van bijvoorbeeld investeringen in landbouw, zeker op de lange
termijn. Kan het kabinet reflecteren op deze conclusie, zo vragen de leden van de
VVD-fractie?
Antwoord
Het 8e cohesieverslag stelt dat het rendement van investeringen in infrastructuur over tijd
lijkt af te nemen. Tegelijkertijd stelt het verslag ook dat de investeringen in infrastructuur
die met middelen uit het cohesiebeleid zijn gedaan in de periode 2014–2020 een grote
bijdrage hebben geleverd in het bereiken van convergentie tussen regio’s in de Europese
Unie. Op het gebied van grensoverschrijdende mobiliteit en op het gebied van de transitie
naar klimaatneutrale mobiliteit is er, blijkens dit verslag, nog inzet nodig de aankomende
jaren. Het kabinet deelt deze observatie uit het verslag.
2
Kan het kabinet voorts aangeven of zij nog ruimte en aanleiding ziet om bijvoorbeeld
de doelen en de voorwaarden van het cohesiebeleid 2021–2027 aan te passen op basis
van het achtste cohesieverslag?
Antwoord
Het 8e cohesieverslag beschrijft de belangrijkste veranderingen in territoriale verschillen
van de afgelopen decennia en gaat in op de manier waarop inzet van cohesiemiddelen
hier een rol in heeft gespeeld. Op basis daarvan maakt de Europese Commissie een begin
met de gedachtevorming over toekomstig cohesiebeleid, om te beginnen met de programmaperiode
na 2027. De doelen en voorwaarden voor de programmaperiode 2021–2027 zijn reeds vastgelegd
en kunnen niet meer worden gewijzigd.
De Partnerschapsovereenkomst waarmee Nederland bij de Europese Commissie aangeeft
hoe in de programmaperiode 2021–2027 in het kader van het cohesiebeleid uitvoering
aan de verschillende fondsen zal worden gegeven, heb ik op 22 december jl. ingediend
bij de Commissie. Uw Kamer zal hierover op korte termijn met een brief worden geïnformeerd.
In diezelfde brief zal ik ook een appreciatie van de uitkomsten van de onderhandelingen
over het gehele wetgevingspakket van de EU-instrumenten onder het cohesiebeleid geven.
3
Kan het kabinet in bredere zin aangeven wat de visie is op het EU-cohesiebeleid en
hoe het kabinet zich inzet om ervoor te zorgen dat het EU-cohesiebeleid op de lange
termijn toegevoegde waarde houdt en de middelen doelmatig worden besteed. En hoe ziet
het kabinet het cohesiebeleid in relatie tot de Recovery and Resilience Facility (RRF)?
Hoe voorkomen we dubbelingen en zorgen we voor een versterkend effect, zo vragen deze
leden?
Antwoord
De visie van het kabinet op het cohesiebeleid is het ondersteunen van structurele
aanpassingen in de economieën van de EU-regio’s om de regionale verschillen binnen
de EU te verkleinen. Economische ontwikkeling in alle lidstaten is ook in het belang
van Nederland, bijvoorbeeld met het oog op export. De Nederlandse invulling van het
cohesiebeleid is gericht op interventies op innovatie, digitalisering en de transitie
naar een groene toekomst.
Nederland heeft mogelijkheden tot meer samenhang ondersteund tussen verschillende
fondsen zoals: Horizon Europe, het Europees Sociaal Fonds Plus) (ESF+) en het Europees
Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Door het creëren van synergie kunnen initiatieven
per ontwikkelfase gebruik maken van Europese middelen. Het Horizon Europe-programma
richt zich meer op (wetenschappelijk) technologisch onderzoek (zeker in de eerste
twee pilaren), EFRO richt zich meer op valorisatie van potentiële marktproducten.
Ook de Commissie heeft aandacht voor synergie en complementariteit tussen de fondsen.
In de RRF-verordening zijn bijvoorbeeld voorwaarden opgenomen die ervoor moeten zorgen
dat in geval van verschillende financieringsbronnen, deze goed op elkaar zijn afgestemd.
Het kabinet heeft (zie ook het antwoord op vraag 15) tijdens de vorige RAZ-cohesie
het belang van synergie tussen de verschillende fondsen benadrukt. Ook tijdens de
informele Raad Algemene Zaken van 1 maart aanstaande zal het kabinet nogmaals benadrukken
dat het belangrijk is dat uitgaven van verschillende EU-programma’s elkaar versterken
en dat dubbele financiering voorkomen wordt.
4
Verder vragen de leden van de VVD-fractie hoe het kabinet ervoor wil zorgen dat kansarme
regio’s de komende jaren opwaarts convergeren en de middelen ook daadwerkelijk zorgen
voor een duurzame economische groei doormaken en deze niet in een ontwikkelingsval
terecht komen?
Antwoord
Het cohesiebeleid speelt een rol in de convergentie tussen EU-regio’s. Van groot belang
daarbij is dat de middelen uit de fondsen onder het cohesiebeleid gefocust worden
ingezet. Hiervan is de zogenaamde «thematische concentratie» die bij het Europees
Fonds voor de Regionale Ontwikkeling (EFRO) geldt een goed voorbeeld. Dankzij deze
thematische concentratie, dienen lidstaten een substantieel deel van hun middelen
in te zetten op specifiek geformuleerde doelen, bijvoorbeeld in innovatie en het koolstofarm
maken van de economie. Mede hierdoor kan er meer gedaan worden met de beperkte middelen
en zijn de interventies gericht op die gebieden waar de hoogste meerwaarde te behalen
valt. De verwachting is dat door in te zetten op innovatie en de uitrol van deze innovatie,
regio’s geholpen worden duurzaam opwaarts te convergeren. Het 8e cohesieverslag stelt verder dat ook de verspreiding van innovatie noodzakelijk is
voor minder ontwikkelde en transitieregio’s om aan te haken. Hiervoor zijn de zogenaamde
Smart Specialisation Strategies, waarin regio’s dienen te beschrijven waar hun regionaal-economische
kracht ligt, essentieel.
5
Op 16 februari 2022 schiep het Europese Hof van Justitie een belangrijk precedent
en zorgde er de facto voor dat de EU-lidstaten gekort kunnen worden op de financiering
indien zij algemene rechtsstaatregels niet respecteren en handhaven. De leden van
de VVD-fractie waren content met deze uitspraak en hechten erg aan een snelle en volwaardige
implementatie van het rechtsstaatmechanisme. Kan het kabinet aangeven of en welke
effecten dit heeft voor de middelen uit het cohesiefonds en welke mogelijkheden er
zijn om binnen het cohesiebeleid 2021–2027 gevolgen aan het niet eerbiedigen van de
rechtstaat te verbinden?
Antwoord
Vanwege de werkingssfeer van de Meerjarig Financieel Kader-rechtsstaatverordening
(MFK) is de conditionaliteit in de MFK-rechtsstaatverordening van toepassing op het
Cohesiefonds, waardoor de MFK-rechtsstaatverordening de mogelijkheid geeft voor de
Unie om maatregelen vast te stellen om de uitbetaling van EU-middelen uit het Cohesiefonds
op te schorten of stop te zetten, wanneer schendingen van de beginselen van de rechtsstaat
negatieve invloed (dreigen) te hebben op de financiële belangen van de EU. Met de
uitspraak van het EU Hof staat het licht op groen voor de Commissie om de MFK-rechtsstaatverordening
ten volle te benutten, door nu zo snel mogelijk richtsnoeren vast te stellen en de
procedure om tot de opschorting of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen,
te starten.
Daarnaast bevat de Common Provisions Regulation (CPR) aanknopingspunten om in specifieke gevallen, waarin het gaat om programma’s
die onder deze verordening vallen (voornamelijk cohesieprogramma’s) en een duidelijk
verband te leggen is met discriminatie, rechtsstaat en/of fraude, over te gaan tot
schorsing van betaling of het aanbrengen van een financiële correctie. De kans op
succes is echter zeer afhankelijk van de specifieke omstandigheden en ook van de nadere
regels van de met de CPR samenhangende verordeningen.
6
Hoewel de effecten van het afgelopen cohesiebeleid 2014 2020 nog niet volledig zichtbaar
zijn, vanwege de n+3 regel vragen de leden van de VVD-fractie wat de eerste indrukken
zijn van de effecten van het cohesiebeleid op de Nederlandse economie? Is het kabinet
tevreden met de afwikkeling van het deze periode en verwacht het dat de gealloceerde
middelen uitgegeven kunnen worden? Kan het kabinet hierbij tevens ingaan op de verdeling
tussen grote en kleinere bedrijven qua subsidieverdeling en hoe geborgd wordt dat
de beschikbare budgetten ook daadwerkelijk bijdragen aan de gestelde doelen, zo vragen
deze leden? Is er nog ruimte om de regeldruk bij aanvragen te verlagen aangezien dat
nu vaak als belemmering wordt gezien door kleine en innovatieve bedrijven, zo vragen
de leden van de VVD-fractie?
Antwoord
De eerste indrukken zijn dat het cohesiebeleid een positief effect heeft op de Nederlandse
economie; de investeringen geven een impuls aan de regionale economie en arbeidsmarkt.
Ook het 7e cohesieverslag ging hierop in; daar werd door de Commissie geconcludeerd dat het
directe effect van cohesiebeleid op de Nederlandse economie positief was, ondanks
de netto-betalerspositie van Nederland. Het mkb is daarbij een belangrijke doelgroep.
Zo blijkt uit monitoringsgegevens dat van de Nederlandse deelnemers aan de EFRO-programma’s
63 procent tot het mkb behoort en zij ontvangen ruim de helft van de EU middelen,
tegenover het grootbedrijf, dat nog geen 5% van de EU-middelen ontvangt. De systematiek
van de programma’s (programmering, uitvoering, toezicht en controle) zorgt ervoor
dat de middelen daadwerkelijk bijdragen aan de gestelde doelen. Voor de nieuwe programmaperiode
2021–2027 is vanuit de verordeningen ruimte geboden voor vereenvoudigingen in de uitvoering,
waarvan ook Nederland gebruik zal maken. Deze vereenvoudiging heeft naar verwachting
een positief effect op de regeldruk.
7
De leden van de D66-fractie zien de relevantie van een bespreking over de langetermijnstrategie
van het cohesiebeleid tijdens deze informele RAZ Cohesie. Zij delen ook de zorgen
van de Europese Commissie, en vragen zich af of het kabinet kan specificeren welke
landen in de Europese Unie volgens de Europese Commissie in die development trap dreigen
te vallen. Ook vragen deze leden welke signalen er al zijn voor de zogenoemde Geography
of Discontent? Welke concrete signalen heeft de Europese Commissie hierover ontvangen?
Antwoord
In het 8e cohesieverslag gaat de Europese Commissie in op de zogenaamde development trap. Op basis van drie indicatoren (BNP per hoofd, productiviteit en werkgelegenheid)
stelt de Commissie dat er regio’s zijn die lange tijd in een development trap zitten of gezeten hebben, met name in Zuid-Europese lidstaten, maar ook in rurale
of oud-industriële regio’s in Frankrijk. De Commissie haalt een onderzoek van Regional
Studies genaamd «The Geography of Discontent» (Dijkstra et al) aan om aannemelijk
te maken dat deze development trap kan leiden tot «ontevreden» regio’s.
8
Kan het kabinet in algemene zin een uitgebreide appreciatie geven over het achtste
cohesieverslag, zo vragen deze leden?
Antwoord
Namens het kabinet ben ik op dit moment bezig met de technische besprekingen in Raadsverband
over het 8e cohesieverslag. In de Raadwerkgroep Structurele Maatregelen en Ultraperifere gebieden bespreken we het verslag, teneinde hierover Raadsconclusies op te stellen. Volgens
de planning van het Franse Voorzitterschap van de Raad nemen we in gezamenlijkheid
hierover Raadsconclusies aan tijdens de formele Raad Algemene Zaken van 2 juni in
Luxemburg. Ik zal uw Kamer hierover voorafgaand informeren.
9
De leden van de D66-fractie vragen zich af of het kabinet de inzet van Nederland verder
kan verduidelijken. Wat betekent het dat Nederland het niet logisch vindt cohesiebeleid
nog langer als crisisinstrument in te zetten? Wat betekent dit concreet wat Nederland
betreft voor het cohesiebeleid, wat gaat er wat Nederland betreft nu veranderen? En
wat betekent dit voor het Recovery and Resilience Facility wat Nederland betreft?
De coronapandemie heeft grote economische gevolgen voor de alle Europese lidstaten,
en raakt niet alle lidstaten gelijk. Voor lidstaten die minder makkelijk economisch
terugveren na de pandemie dient nog wel voldoende aandacht te zijn in het cohesiebeleid.
Antwoord
Tijdens de begindagen van de crisis als gevolg van de Covid-19 pandemie heeft de Commissie
diverse initiatieven ontplooid om lidstaten de mogelijkheid te geven ongebruikte middelen
uit het cohesiebeleid flexibeler in te zetten voor crisisbestrijding. Deze voorstellen,
Corona Response Investment Initiative (CRII en CRII+) genaamd (zie voor extra toelichting hierop Kamerstuk 35 420, nr. 2 en Kamerstukken 22 112 en 35 420, nr. 2856) waren op dat moment, gezien de ernst en urgentie van de crisis, noodzakelijk.
Het kabinet heeft daarom deze aanpak destijds gesteund. Ook in het wetgevingspakket
voor het cohesiebeleid in de periode 2021–2027 is een artikel opgenomen dat ingaat
op het gebruik van cohesiebeleid «in reactie op uitzonderlijke of buitengewone omstandigheden».
Op voorspraak van Nederland is deze mogelijkheid beperkt tot die situaties waarin
de Raad erkent dat zich zo’n situatie voordoet.
Het kabinet acht dat het cohesiebeleid, dat een bestaand en permanent instrument is
ter versterking van de economische convergentie in de EU, in principe niet geschikt
is om als crisisinstrument te worden ingezet. De Recovery and Resilience Facility
is, anders dan het cohesiebeleid, expliciet opgericht als tijdelijk herstelinstrument
in reactie op de Covid-pandemie. Om aanspraak te maken op middelen uit de RRF dienen
lidstaten plannen in voor hervormingen en investeringen, die voor eind 2026 moeten
zijn gerealiseerd. Deze moeten zorgen voor herstel, vergroting van de veerkracht en
versterking van het groeivermogen in lidstaten. De RRF geeft daarmee een impuls aan
de economische convergentie in de EU op het moment dat deze door de Covid-pandemie
dreigde af te nemen. Daarnaast zorgen de minimumpercentages voor klimaat en digitaal
voor een impuls aan beide transities.
10
Nederland heeft in de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027
(MFK) zich ingezet voor een modern MFK, met ook een modern cohesiebeleid. De leden
van de fractie van D66 zijn consequent groot voorstander geweest van het moderniseren
van het MFK. Hoe vertaalt die modernisering zich dat in een langetermijnvisie voor
het cohesiebeleid? Op welke prioriteiten zal Nederland inzetten na 2027?
Antwoord
Tijdens de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 heeft Nederland
zich ingezet voor een grondige modernisering van het cohesiebeleid.
Nederland is van mening dat het cohesiebeleid bedoeld is voor structurele aanpassingen
in de economie om de verschillen binnen de EU te verkleinen. De focus van het beleid
ligt bij de minst ontwikkelde regio’s. Bovendien ondersteunt het cohesiebeleid die
initiatieven die de grootste EU-meerwaarde hebben (zie ook het antwoord op vraag 11).
De Nederlandse invulling van het cohesiebeleid is om die reden gericht op interventies
op innovatie, digitalisering en de transitie naar een groene toekomst. Voorts acht
het kabinet het van belang dat er gezocht wordt naar complementariteit en synergie
tussen (de fondsen onder) het cohesiebeleid en andere EU-instrumenten. Daarom ondersteunt
Nederland synergie-opties tussen verschillende fondsen zoals: Horizon Europe, het
Europees Sociaal Fonds Plus) (ESF+) en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
(EFRO). Ook hecht het kabinet waarde aan een voldoende hoog percentage nationale cofinanciering
bij het alloceren van cohesiebudgetten, met name in minder ontwikkelde regio’s. Een
hogere mate van eigenaarschap leidt immers tot een grotere stimulans om effectief
te investeren. Tot slot verwelkomt het kabinet een langetermijnvisie voor het cohesiebeleid.
Het kabinet zal tijdens de informele Raad nogmaals de Nederlandse prioriteiten ten
aanzien van het cohesiebeleid voor de lopende programmaperiode benadrukken. Tegelijkertijd staan we nu aan het begin van een verkenning
van hoe het cohesiebeleid er na 2027 uit zou kunnen komen te zien, mede op basis van
het 8e cohesieverslag. Als in deze gedachtevorming concrete stappen worden gezet, zal ik
uw Kamer hierover uiteraard informeren.
11
Tot slot op dit onderwerp vragen deze leden zich af of het kabinet kan toelichten
wat precies bedoeld wordt met Europese toegevoegde waarde. Hoe wordt bepaald wat Europese
toegevoegde waarde is? Wat zijn hier de criteria voor, zo vragen deze leden?
Antwoord
Europese toegevoegde waarde is waarde die extra gecreëerd wordt door Europees actie
te ondernemen ten opzichte van de situatie waarin lidstaten individueel actie zouden
ondernemen om een uitdaging het hoofd te bieden. Deze waarde kan verschillende voordelen
opleveren zoals bijvoorbeeld coördinatievoordelen, grotere juridische zekerheid, grotere
effectiviteit of complementariteit tussen verschillende acties.
In de context van het cohesiebeleid betekent het, volgens het kabinet, dat het cohesiebeleid
scherp gefocust moet worden ingezet. Nederland streeft bij de inzet van de fondsen
(met uitzondering van het ESF+) naar een grotere focus op innovatie. Uit de impact
assessments van de Europese Commissie blijkt namelijk dat inspanningen op het gebied
van innovatie leiden tot meer grensoverschrijdende effecten en daardoor tot meer Europese
toegevoegde waarde. Voor Nederland ligt de toegevoegde waarde van investeringen via
ESF+ ten opzichte van nationale investeringen in bestedingen op het gebied van menselijk
kapitaal en integratie.
12
De leden van de D66-fractie delen de zorg dat lidstaten die stagneren in hun ontwikkeling
zich uit onvrede tegen de Europese Unie kunnen keren. Dit aanpakken zit wat de leden
van de D66-fractie deels in een eerlijk en effectief cohesiebeleid, maar de leden
van de D66-fractie zijn ook van mening dat gevoel van politieke betrokkenheid bij
de Europese Unie voor deze lidstaten ook van belang is om het gevoel van onvrede weg
te nemen. Hoe kijkt het kabinet hiernaar? Welke oplossingen buiten economische ziet
het kabinet om onvrede over de Europese Unie tegen te gaan in landen waar die onvrede
dreigt?
Antwoord
Het kabinet deelt het belang van politieke betrokkenheid en een open publieke dialoog
over Europese samenwerking en heeft het beeld dat andere lidstaten dit ook bevorderen.
Daarnaast is het kabinet van mening dat de fondsen onder het cohesiebeleid geschikt
zijn om Europa op regionaal en lokaal niveau zichtbaar te maken. Binnen het cohesiebeleid
met bijvoorbeeld het fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Sociaal
Fonds, daarbuiten ook in oplossingen buiten het strikt economische domein.
13
De leden van de SP-fractie constateren dat er een achtste cohesieverslag is gemaakt
en recent door de Europese Commissie is gepubliceerd waarin de voortgang de afgelopen
tien jaar in kaart is gebracht. Hierin wordt aangegeven dat er sprake is van kleinere
inkomensverschillen tussen de Europese landen vanwege met name economische groei in
het oosten van Europa. Ook wordt aangegeven dat deze convergentie een resultaat is
van het cohesiebeleid van de Europese Unie. Wél wordt aangegeven dat de regionale
verschillen binnen een land juist wel weer groter zijn geworden. Ook constateren de
leden van de SP-fractie dat vervolgstappen een aantal open deuren worden ingetrapt
zoals het verkleinen van de ongelijkheid, meer investeren in mensen en het beleid
stroomlijnen. Kan het kabinet aangeven wat dit kabinet meeneemt uit deze rapportage,
zo vragen de leden van de SP-fractie? Gaat deze rapportage nog effect hebben op plannen
voor nationale wetgeving? Wat vindt het kabinet ervan dat de economische verschillen
per land kleiner zijn geworden, maar per regio juist groter? Vindt het kabinet het
evident dat de verkleinde economische verschillen ook daadwerkelijk resultaat zijn
van het cohesiebeleid van de Europese Unie, zo vragen de aan het woord zijnde leden.
Kan het kabinet ingaan op de vraag of de verschillen tussen arm en rijk in de landen
zelf ook is afgenomen door dit cohesiebeleid, zo vragen deze leden?
Antwoord
Zie ook het antwoord op vraag 8. Namens het kabinet ben ik op dit moment bezig met
de technische bespreking in Raadsverband over het 8e cohesieverslag. In de Raadwerkgroep Structurele Maatregelen en Ultraperifere gebieden bespreken we hoofdstuk per hoofdstuk, teneinde hierover Raadsconclusies op te stellen.
Veel van de door de leden gestelde vragen zullen dan ook expliciet aan bod komen.
Volgens de planning van het Franse Voorzitterschap van de Raad nemen we in gezamenlijkheid
hierover Raadsconclusies aan tijdens de formele Raad Algemene Zaken van 2 juni in
Luxemburg. Ik zal uw Kamer hierover voorafgaand informeren.
14
De leden van de SP-fractie vinden het ook belangrijk om te kijken naar de uitgaven
onder het cohesiebeleid ten aanzien van de effectiviteit hiervan. Dit aangezien het
cohesiebeleid de op een-na-grootste uitgavenpost is van de Europese Unie en ook voor
de Nederlandse uitgaven. Kan het kabinet ingaan op de stand van zaken in Nederland
ten aanzien van het uitgeven van toegewezen middelen onder het cohesiebeleid 2014–2020?
Kan het kabinet aangeven of het kabinet de uitgaven aan het cohesiebeleid effectief
vindt, zo vragen de leden van de SP-fractie? Vindt het kabinet het rechtvaardig dat
ook de rijkere lidstaten aanzienlijke bedragen krijgen uit de cohesiemiddelen die
juist bedoeld zijn de verschillen per land te verkleinen? Is het kabinet het met de
leden van de SP-fractie eens dat dit vooral het rondpompen van geld is?
Antwoord
De stand van zaken ten aanzien van het uitgeven van het beschikbare fondsengeld voor
Nederland voor de periode 2014–2020 verschilt per fonds. Maar over het geheel genomen
is het beeld dat nagenoeg alle beschikbare middelen onder het cohesiebeleid concreet
aan projecten zijn toegekend en dat ruim de helft daarvan ook daadwerkelijk is uitgegeven.
Nederland is van mening dat het cohesiebeleid bedoeld is voor structurele aanpassingen
in de economie om de verschillen binnen de EU te verkleinen. Rijke landen ontvangen
middelen vanwege het economische spillover effect dat dit met zich mee brengt en dat in het belang van de gehele Unie is. In de onderhandelingen
over het nieuwe Meerjarig Financieel Kader (2021–2027) heeft Nederland gepleit voor
meer focus op de minder welvarende lidstaten. Maar door te investeren in alle EU-regio's
en -landen krijgt de economie van de EU als geheel een impuls. Bovendien ondersteunt
het cohesiebeleid die initiatieven die de grootste EU-meerwaarde hebben. De Nederlandse
invulling van het cohesiebeleid is om die reden gericht op investeringen in innovatie,
digitalisering en de transitie naar een groene toekomst. Onder meer een versterkte
thematische concentratie, regionale «slimme specialisatiestrategieën» en een koppeling
met het Europees Semester dragen bij aan de effectiviteit van de uitgaven onder het
cohesiebeleid.
15
De leden van de VVD-fractie zijn blij om te lezen dat het kabinet tijdens deze bijeenkomst
het belang heeft benadrukt voor structurele hervormingen middels het cohesiebeleid.
Kan het kabinet de leden nader informeren of deze interventie ook daadwerkelijk is
opgevolgd en op welke wijze? De leden van de VVD-fractie vroegen al tijdens eerdere
besprekingen over het cohesiebeleid aandacht om te kijken of er samenspraak gezocht
kon worden tussen verschillende Europese fondsen die hetzelfde doel dienen opdat er
dubbele uitgaven gedaan worden. Het kabinet gaf eerder aan deze lijn te steunen, kan
het kabinet aangeven of er waarborgen zijn om de synergie tussen EU-instrumenten te
garanderen, zo vragen deze leden?
Antwoord
Zoals beschreven in het verslag van de RAZ-cohesie (Kamerstuk 21 501-08, nr. 842) heeft Nederland met haar interventie het belang van structurele hervormingen benadrukt.
Nederland heeft daarbij gesteld dat het Europees Semester, waarin jaarlijks landspecifieke
aanbevelingen worden gegeven om werkgelegenheid en groei te stimuleren, van groot
belang is als instrument voor deze hervormingen. Ook het belang van synergie is daarbij
benadrukt. Commissaris Ferreira gaf aan dat voor het combineren van de instrumenten
een visie nodig is, een structuur en een plaatsgebonden aanpak om deze coherent te
gebruiken. De Europese Commissie wil bevorderen dat goede voorbeelden hiervan worden
uitgewisseld. Juist met cohesiebeleid is dit mogelijk, aangezien het cohesiebeleid
per definitie een plaatsgebonden aanpak kent. Tijdens de vergadering is niet ingegaan
op de vraag of de structurele hervormingen zijn doorgevoerd middels het cohesiebeleid.
16
Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie aandacht voor het ESF+ programma en het
ook daadwerkelijk inzetten van die middelen in de regio’s waar ze in het bijzonder
voor zijn beoogd, de overgangsregio’s. Het ESF+ programma moet immers kansen bieden
voor toekomstbestendige werkgelegenheid juist in die regio’s waar de werkgelegenheid
achterblijft. Hoe wordt hier invulling aan gegeven nu is gekozen om de verdeelsystematiek
van de Participatiewet toe te passen bij de verdeling van het ESF+ budget, zo vragen
de leden van de VVD-fractie?
Antwoord
De Nederlandse verdeelsystematiek die altijd voor de regionale ESF-toewijzing is gebruikt,
houdt rekening met het aantal kwetsbare personen (b.v. bijstandsgerechtigden, laaggekwalificeerden)
en met de werkgelegenheid in de 35 arbeidsmarktregio's. Hiermee wordt er reeds rekening
gehouden dat regio's met een zwakkere arbeidsmarkt een extra inspanning zouden moeten
leveren om werkzoekenden aan werk te helpen. Daarnaast is een belangrijk deel van
de inzet van de Nederlandse ESF-middelen gericht op de ondersteuning van werkenden
door sociale partners, die vooral sectoraal georganiseerd zijn.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken -
Mede ondertekenaar
H.P.C. Buisman, griffier