Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de tussenrapportage van de tijdelijke onderzoekscommissie Georganiseerd Sadistisch Misbruik van Minderjarigen (Kamerstuk 31015-240)
2022D07634 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
                  voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 15 december
                  2021 over de tussenrapportage van de Tijdelijke Onderzoekscommissie Georganiseerd
                  Sadistisch Misbruik van Minderjarigen (Kamerstuk 31 015, nr. 240).
               
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels
Inhoudsopgave
blz.
                         
                         
                         
                         
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
1.
Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie
2
2.
Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie
2
3.
Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie, GroenLinks-fractie en PvdA-fractie
3
4.
Vragen en opmerkingen vanuit de FVD-fractie
5
                         
                         
                         
                         
II.
Reactie van de Minister van Justitie en Veiligheid
6
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
               
1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie
               
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de procesrapportage
                  van de Tijdelijke Onderzoekscommissie Georganiseerd Sadistisch Misbruik van Minderjarigen
                  (Commissie Hendriks), alsmede de reactie van de Minister daarop. Tevens hebben zij
                  met interesse kennisgenomen van de reactie van Stichting Misbruikt! op deze procesrapportage.
                  Zij hebben hierover nog enkele vragen.
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat er in het onderzoek van de Commissie Hendriks
                  vooral gebruik wordt gemaakt kwalitatieve onderzoeksgegevens zoals literatuuronderzoek,
                  ervaringen en meningen. Zij delen met de commissie en Stichting Misbruikt! dat dit
                  waardevolle gegevens zijn, maar vragen zich tegelijkertijd af of deze onderzoeksgegevens
                  toereikend zijn voor het uitvoeren van het onderzoek. Hoe ziet de Minister dit? Deelt
                  de Minister de mening dat dat het waardevol zou zijn om naast kwalitatieve gegevens
                  ook kwantitatieve gegevens in het onderzoek mee te nemen?
               
Ten aanzien van die kwantitatieve gegevens lezen de leden van de VVD-fractie dat de
                  Stichting Misbruikt! aanbeveelt om meer gebruik te maken van datawetenschappelijke
                  methoden, bijvoorbeeld toegepast op de kinderporno-database, om bewijzen van satanisch
                  ritueel kindermisbruik te vinden. De Stichting meent dat dit de grootste kans is om
                  waarheden over dit soort misbruik te achterhalen. Hoe ziet de Minister die aanbeveling?
                  Past het opvolgen van deze aanbeveling wat de Minister betreft in de reikwijdte van
                  het onderzoek van de Commissie Hendriks? Zo nee, waarom niet?
               
2. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie
               
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de tussenrapportage van de Commissie
                  Hendriks en willen de Minister hierover nog enkele vragen voorleggen.
               
Werkzaamheden uitvoerende fase deel 2 in de periode januari–maart 2022
De leden van de D66-fractie onderstrepen het belang dat voor de volledigheid van het
                     onderzoek met alle belanghebbenden wordt gesproken, waaronder ook de slachtoffers.
                     Kan de Minister toelichten hoe ervoor wordt gezorgd dat het perspectief van alle betrokkenen
                     gewaarborgd en gehoord wordt in dit onderzoek? Kan de Minister daarbij ingaan op de
                     vraag in hoeverre de tijdsplanning van het onderzoek voldoende is om het onderzoek
                     goed uit te voeren?
                  
Daarnaast hebben de leden van de D66-fractie in de tussenrapportage gelezen dat de
                     analyse van relevante organisaties en meldpunten voor georganiseerd seksueel misbruik
                     in januari 2022 zou zijn afgerond. Kan de Minister toelichten hoe zij – op basis van
                     de informatie uit deze analyse – kijkt naar het oprichten van een meldpunt voor misstanden
                     binnen gesloten groepen, zoals voorheen «Sektesignaal»?
                  
Werkzaamheden afrondende fase in de periode april–juni 2022
De leden van de D66-fractie lezen in de tussenrapportage dat onderzoek naar de aard
                  en omvang van georganiseerd sadistisch misbruik van kinderen respectievelijk onderzoek
                  naar de taak en taakuitvoering van de Landelijk Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken
                  (LEBZ) wordt uitgevoerd door het WODC. Zij vragen waarom het WODC deze twee onderzoeken
                  uitvoert en niet de tijdelijke onderzoekscommissie Georganiseerd Sadistisch Misbruik
                  van Minderjarigen. Kan de Minister dit toelichten? Daarnaast vernemen deze leden graag
                  van de Minister hoe in deze onderzoeken van het WODC de onafhankelijkheid van de onderzoekers
                  is gewaarborgd.
               
De leden van de D66-fractie erkennen het belang van de beslissing om de belangengroeperingen,
                  voorafgaand aan de aanbieding van het rapport, integraal inzage te geven in het onderzoeksrapport.
                  Tevens willen deze leden benadrukken dat zij het van groot belang vinden dat de onafhankelijkheid
                  van de commissieleden wordt bewaakt, zeker in het uitvoeren van de interviews met
                  slachtoffers.
               
3. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties van de SP, GroenLinks en PvdA
               
De leden van de SP-fractie, GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie hebben met belangstelling
                  kennisgenomen van de tussenrapportage van de Tijdelijke Onderzoekscommissie Georganiseerd
                  Sadistisch Misbruik van Minderjarigen, alsmede van de brief van de Minister over de
                  nadere werkafspraken die met de onderzoekscommissie zijn gemaakt. Zij hebben hierover
                  op dit moment de volgende vragen en opmerkingen.
               
Allereerst roepen deze leden in herinnering dat er twee moties zijn aangenomen die
                     dit onderwerp raken. De motie van het lid Van Nispen c.s., die de regering verzoekt
                     «een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de wetenschappelijke onderbouwing
                        en de visie, de rol en taakopvatting, de officiële en onofficiële doelstellingen van
                        de LEBZ, de werkwijze en de resultaten van de afgelopen jaren, en de Kamer daarover
                        te informeren» (Kamerstuk 35 349, nr. 16). Wat is daarin de stand van zaken? Daarnaast de motie Van den Berge c.s., die de
                     regering verzoekt «een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de aard en omvang van georganiseerd
                        sadistisch misbruik van kinderen en daarbij ervaringen van overlevenden van ritueel
                        misbruik en hun therapeuten te betrekken zodat de uitkomsten betrokken kunnen worden
                        bij een effectieve opsporing van deze netwerken» (Kamerstuk 35 349, nr. 15). Kan de Minister deze letterlijke onderzoeksopdracht nog eens nauwkeurig vergelijken
                     met de tussenrapportage en de huidige onderzoeksopdracht van de commissie? Komen alle
                     elementen hierin nu precies terug? De leden benadrukken dat zij erg hechten aan een
                     letterlijke uitvoering van de onderzoeksopdracht, dat er dus onderzoek wordt gedaan
                     naar aard en omvang van georganiseerd sadistisch kindermisbruik. Op welke wijze denkt
                     de Minister dat de commissie dat met de huidige aanpak kan gaan bewerkstelligen?
                  
Ook vragen deze leden waarom het betrekken van ervaringen van overlevenden en hun
                     therapeuten pas vrijwel aan het eind van het onderzoek aan bod komt. Had dat niet
                     veel beter het vertrekpunt kunnen zijn? Is het niet zo dat juist met de verklaringen
                     van de slachtoffers en hun therapeuten een beeld van de aard en omvang kan worden
                     verkregen?
                  
De leden van de SP-fractie, GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie benadrukken dat
                     medewerking van slachtoffers en therapeuten van groot belang is voor het slagen van
                     dit onderzoek. Daarvoor is vertrouwen nodig, maar dat vertrouwen blijkt steeds erg
                     wankel.
                  
Voornoemde leden benadrukken in dit verband te hechten aan zeer goede en zorgvuldige
                     communicatie met slachtoffergroepen. Slachtoffers zelf ervaren dit geregeld als gebrekkig,
                     hetgeen nadelig is om begrip en vertrouwen te krijgen van slachtoffers. Kan dit onder
                     de aandacht van de commissie worden gebracht?
                  
Vanwege de buitengewone kwetsbaarheid van de slachtoffers is het van groot belang
                     dat er garanties zijn voor de veiligheid voor slachtoffers, en ook voor het stellen
                     van vragen en het voeren van gesprekken met slachtoffers en hun therapeuten. Zijn
                     hier inmiddels voorwaarden of kaders voor opgesteld? Kan de Minister reflecteren op
                     de mate van communicatie tussen de commissie Hendriks en het Kenniscentrum Transgenerationeel
                     Georganiseerd Geweld (Kenniscentrum TGG)? Is de Minister ervan op de hoogte dat het
                     Kenniscentrum TGG een aantal vragen aan de commissie Hendriks heeft gesteld, te weten:
                     Welk format de commissie wil gebruiken bij de interviews; welke vragen de commissie
                     wil stellen; en hoe de commissie de veiligheid van overlevers denkt te kunnen garanderen,
                     maar op die vragen geen antwoord heeft gehad van de commissie? Wat vindt de Minister
                     hiervan? Is de Minister bereid dit onder de aandacht te brengen van de commissie?
                  
Ook vragen de leden van de SP-fractie, GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie graag
                  aandacht voor de mogelijkheden voor begeleiding en nazorg voor slachtoffers die hun
                  verhaal doen. Wat kan ervoor hen gedaan worden?
               
De leden van de SP-fractie, GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie constateren dat
                  in de brief van de Minister staat dat de leden van de commissie zelf de gesprekken
                  voeren met de belangengroeperingen en de slachtoffers. Vanuit slachtoffers, therapeuten
                  en belangenbehartigers vernemen deze leden dat de wens bestaat dat er een onafhankelijk
                  vertrouwenwekkend persoon tussen gezet of naast geplaatst zou moeten worden. Kan dit
                  alsnog overwogen worden, als dit voor slachtoffers en hun therapeuten zo belangrijk
                  is?
               
De leden van de SP-fractie, GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie lezen dat in de
                  brief van de Minister staat: «De Minister van Justitie en Veiligheid zal het volledige rapport, inclusief de reacties
                     van de belangengroeperingen, terstond na ontvangst aan de Tweede Kamer zenden, zonder
                     een begeleidende beleidsreactie.» Vanzelfsprekend is het goed dat een onafhankelijk rapport onmiddellijk, zonder ook
                  maar enige invloed, aan de Kamer wordt gestuurd. De leden begrijpen echter nog steeds
                  niet goed waarom niet afgesproken kan worden dat de commissie niet aan de Minister
                  maar aan de Kamer rapporteert ook al komt de opdracht vanuit de Minister. Hier kan
                  toch een nieuwe afspraak over worden gemaakt? Is de Minister bereid dit toe te zeggen
                  en dit aan de commissie te vragen?
               
De leden van de SP-fractie, GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie waarderen het dat
                  in de brief van de Minister staat dat de commissie de bevindingen van het onderzoek
                  van prof. dr. Johanna Schröder naar ritueel kindermisbruik in Duitsland meeneemt in
                  haar onderzoek. De vraag die de leden hebben is vooral hoe dit zal gaan gebeuren.
                  Gaat dit vooral om wat er bijvoorbeeld van de werkwijze en de bevindingen in Duitsland
                  geleerd kan worden voor de commissie Hendriks? Gaat dit om welke concrete links er
                  zijn in het Duitse onderzoek met Nederland, bijvoorbeeld Nederlandse daders en/of
                  slachtoffers? Is dit dan ook niet iets voor de politie en het Openbaar Ministerie
                  (OM)? Hoe verhoudt dat zich tot elkaar? Hoe is de samenwerking tussen de Nederlandse
                  politie en het OM met de Duitse collega’s met betrekking tot dit grote onderzoek?
               
De leden van de SP-fractie, GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie vestigen tot slot
                  nogmaals de aandacht op de met algemene stemmen aangenomen motie waarin ook als passage
                  staat «zodat de uitkomsten betrokken kunnen worden bij een effectieve opsporing van deze
                     netwerken» (Kamerstuk 35 349, nr. 15). Graag vernemen deze leden nog een nadere toelichting hoe de commissie dit onderdeel
                  van de motie interpreteert en vormgeeft in het onderzoek.
               
4. Vragen en opmerking vanuit de FVD-fractie
               
De leden van de FVD-fractie vragen waarom de Minister ervoor heeft gekozen om pas
                     in het laatste stadium met slachtoffers te gaan spreken. Kan de Minister zich voorstellen
                     dat slachtoffers zich gepasseerd voelen als zij eerst spreekt met instanties die de
                     betrouwbaarheid van getuigenissen van slachtoffers structureel in twijfel trekken
                     (zoals de Voormalige Werkgroep Fictieve Herinneringen en De Doos van Pandora)?
                  
Houdt de Minister er rekening mee dat veel slachtoffers niet durven te spreken? Is
                     de Minister bekend met de open brief van een slachtoffer, dat aanbeveelt om niet met
                     deze commissie te praten? Erkent de Minister het risico dat juist slachtoffers die
                     veel weten niet durven te praten?
                  
Kan de Minister bevestigen dat de ambitie van de commissie is om met 10 tot 15 slachtoffers
                     te spreken? Hoe beoordeelt de Minister de schaal van dit onderzoek in vergelijking
                     met het Argosonderzoek?
                  
Zijn er inmiddels al slachtoffers geïnterviewd? Zo ja, hoeveel?
Kan de Minister de anonimiteit van de slachtoffers garanderen, mede in het licht van
                  het toepassen van hoor- en wederhoor? Is het mogelijk voor slachtoffers om volledig
                  anoniem geïnterviewd te worden, of worden getuigenissen pas later, eventueel pas bij
                  het eindrapport, geanonimiseerd?
               
Wordt de (mislukte) rechtsgang van het meisje Lisa ook geanalyseerd? Erkent de Minister
                  het belang hiervan, gelet op de omstreden rol van de rechter in deze misbruikzaak
                  waarin ook een topambtenaar van justitie wordt genoemd? Zo nee, waarom niet?
               
Hoe luiden de onderzoeksopdrachten inzake de drie door de commissie bij externe onderzoekers
                  uitgezette deelonderzoeken? Hoe is de keuze voor de desbetreffende externe onderzoekers
                  tot stand gekomen?
               
Is de Minister het ermee eens dat ook de GGZ-behandelaarsgroep, net als het Kenniscentrum
                  TGG en de werkgroep Spotlight, voorafgaand aan de aanbieding van het rapport integraal
                  inzage in het rapport moet krijgen en hun reactie integraal in het rapport moet worden
                  opgenomen? Zo nee, waarom niet?
               
Heeft de Minister contact (gehad) met het WODC omtrent de onderzoeken naar de taak
                  en taakuitvoering van de LEBZ en het inschatten van de omvang van verborgen fenomenen?
                  Kan de Minister informatie verschaffen over de stand van zaken van deze onderzoeken?
               
Hoe betrouwbaar acht de Minister de LEBZ en welke waarde wordt gehecht aan de informatie
                  van de LEBZ, zolang er nog een onderzoek naar hen loopt?
               
Wie is de externe senior onderzoeker die de commissie ondersteunt en aan wie is deze
                     onderzoeker verantwoording verschuldigd?
                  
Wie is de coördinator van het onderzoek naar de omvang van georganiseerd sadistisch
                     geweld tegen minderjarigen?
                  
II. Reactie van de Minister van Justitie en Veiligheid
               
          Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
P.F.L.M. Tielens-Tripels, adjunct-griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.