Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kathmann over de strafbaarstelling van femicide
Vragen van het lid Kathmann (PvdA) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de strafbaarstelling van femicide (ingezonden 24 januari 2022).
Antwoord van Minister Yeşilgöz-Zegerius (Justitie en Veiligheid), mede namens de Minister
voor Rechtsbescherming (ontvangen 24 februari 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2021–2022, nr. 1665.
Vraag 1
Kent u het bericht «Nog een wereld te winnen in strijd tegen femicide»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe vaak wordt bij een veroordeling voor doodslag de wettelijk maximumstraf opgelegd?
Antwoord 2
De maximumstraf voor het plegen van doodslag is 15 jaar gevangenisstraf. In het WODC-onderzoeksrapport
Verhoging strafmaximum moord; is veertig het nieuwe dertig?
2 is aangegeven dat in de onderzochte periode van februari 2006 tot en met 2018 ter
zake van enkelvoudige doodslag (N=233) een gevangenisstraf van twaalf jaar het meest is opgelegd. Dit betekent
dat voor een enkelvoudige doodslag relatief vaak een gevangenisstraf wordt opgelegd
die het huidige strafmaximum nadert. In de onderzochte periode is ter zake van enkelvoudige
doodslag eenmaal een gevangenisstraf van 15 jaar opgelegd3.
Vraag 3 en 4
Deelt u de mening van de opstellers van de genoemde petitie dat doodslag met een seksistisch
oogmerk een bijzondere bepaling moet krijgen in het Wetboek van Strafrecht met een
hogere strafmaat dan nu geldt voor doodslag? Zo ja, waarom en welke gevolgen verbindt
u hieraan? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre kan er naar uw mening met de verhoging van het wettelijk strafmaximum
voor doodslag zoals voorgesteld in het wetsvoorstel (Kamerstuk 35 871) voorzien worden in de wens van de opstellers van de genoemde petitie?
Antwoord 3 en 4
Doodslag met een seksistisch oogmerk is een zeer ernstig levensdelict en valt onder
de bestaande algemene strafbaarstellingen van doodslag. Het wetsvoorstel verhoging
wettelijk strafmaximum doodslag, dat nu aanhangig is bij de Tweede Kamer, strekt ertoe
om de maximumstraf van doodslag substantieel te verhogen van 15 naar 25 jaar gevangenisstraf
en daarmee het verschil met de maximumstraf voor moord te verkleinen. Dit geeft het
openbaar ministerie en de rechter in doodslagzaken meer armslag om een bij de aard
en ernst van het strafbare feit passende straf te eisen dan wel op te leggen. Voor
aanvullende wetgevende maatregelen in de vorm van een specifieke strafbaarstelling
van doodslag met een seksistisch oogmerk met een hoger strafmaximum zie ik geen noodzaak.
Vraag 5 en 6
Zijn u signalen uit de rechtspraak bekend, zoals in genoemde zaken van Humeyra, Lisa
en Bianca, waaruit blijkt dat de bestaande definitie van voorbedachte rade als niet
meer toereikend wordt beschouwd voor zaken waarbij vrouwen na een voorgeschiedenis
van stalking of vormen van geweld om het leven worden gebracht? Zo ja, wat zijn die
signalen?
Deelt u de mening van de opstellers van de petitie dat het bewijzen van voorbedachte
rade bij femicide nu te moeilijk is «terwijl er vaak een duidelijke opbouw is: een
patroon van dwangmatige controle en stalking of andere vormen van geweld, bedoeld
om de controle op de vrouw terug te krijgen»? Zo ja, bent u dan van mening dat de
wetgeving op dit punt moet worden aangepast en hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 5 en 6
De misdrijven doodslag (artikel 287 Sr) en moord (artikel 289 Sr) zijn nauw verwant.
Doodslag is het opzettelijk doden van een ander mens. Doodslag met voorbedachte rade
is moord. Voor het overige – bijvoorbeeld voor wat betreft de wijze van uitvoering
of het motief – bestaat geen verschil tussen beide misdrijven. Doodslag wordt nu bedreigd
met maximaal 15 jaar gevangenisstraf. Moord met levenslange gevangenisstraf of een
maximale tijdelijke gevangenisstraf van 30 jaar. Ik ben ermee bekend dat onder andere
in het vonnis van de rechtbank Rotterdam in de zaak met het slachtoffer Hümeyra4 onder de aandacht is gebracht dat nu een fors verschil in strafmaximum tussen doodslag
en moord bestaat, en dat dit verschil uitsluitend is opgehangen aan de vaststelling
van voorbedachte rade en niet aan andere aspecten van de levensberoving (zoals de
wijze van uitvoering of het motief).
Femicide, in de zin van doodslag of moord van een vrouw gepleegd door een
(ex-)partner, valt onder de bestaande algemene strafbaarstellingen van doodslag en
moord. Daarbij worden in de jurisprudentie over moord in algemene zin hoge eisen gesteld
aan het bewijs van de voorbedachte rade. Een patroon van dwang, controle en stalking
leidt niet automatisch tot voorbedachte rade. Per casus is het aan de rechter om te
beoordelen of hier wel of geen sprake van is. Tegen die achtergrond onderschrijf ik
de constatering dat femicide zich in juridisch opzicht niet altijd laat kwalificeren
als moord. Het in vraag 4 genoemde wetsvoorstel verhoging wettelijk strafmaximum doodslag
vindt mede aanleiding in de hiervoor genoemde hoge bewijseisen bij moord en de omstandigheid
dat doodslag en moord in de praktijk dicht tegen elkaar aan kunnen liggen. Dat laatste
vindt bevestiging in strafzaken zoals die met het slachtoffer Hümeyra, waarin de verdachte
door de rechtbank werd veroordeeld wegens doodslag en door het gerechtshof – op basis
van een andere waardering van het bewijsmateriaal – ter zake van moord5.
Het beoogde strafmaximum van 25 jaar gevangenisstraf voor doodslag zal naar mijn oordeel
voldoende ruimte bieden aan de rechter om ook in gevallen van femicide die kwalificeren
als doodslag passend te bestraffen. Naast de beoogde wetswijziging, acht ik het van
belang in te zetten op het voorkomen van femicide en de achterliggende problematiek
te adresseren. Door de politie, justitieorganisaties, Veilig Thuis en zorg- en hulporganisaties
wordt hieraan gewerkt door zo vroegtijdig mogelijk samen te werken bij (vermoedens
van) partnergeweld, waaronder (ex-)partner stalking. Om deze aanpak te versterken
zijn er vanuit het actieprogramma Geweld hoort nergens thuis instrumenten ontwikkeld
om gendersensitiever te werken en investeren Veilig Thuis, politie en de vrouwenopvang
in het herkennen en aanpakken van intiem terreur, geweld met een patroon van dwang
en controle.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.